direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Streek, wijzigingsplan Oude Rijksweg 717 Rouveen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0180.2112022005-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om op onbebouwde percelen aangrenzend op de bebouwde omgeving van Rouveen een dubbele woning te realiseren en dit middels voorliggend wijzigingsplan mogelijk te maken. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'De Streek, Veegplan'.

Het initiatief bestaat uit de invulling van de open plek achter de Oude Rijksweg 717 middels een dubbele woning en bijkomende erfinrichting en inpassing. Het plan voorziet daarmee in het toevoegen van twee wooneenheden. Het erf wordt als samenhangend geheel ontwikkeld waarna het zal aansluiten op het erf Oude Rijksweg 717. De gemeente Staphorst beschikt over beleid voor de invulling van open plekken gelegen achter de bestaande bebouwing die onderdeel uitmaakt van De Streek. De ontwikkeling is binnen het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Het wonen in een burgerwoning is ter plaatse van de geldende agrarische bestemming niet mogelijk, daarbij ontbreekt eveneens een bouwvlak.

In het bestemmingsplan "De Streek, Veegplan" is een wijzigingsbevoegdheid (Artikel 36) opgenomen waarmee het invullen van open plekken mogelijk is conform de beleidsnotitie 'Open plekken Staphorst, vijfde wijziging'. Middels deze wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen om het wonen toe te staan middels een wijzigingsplan. Hierbij moet aan verscheidene voorwaarden worden voldaan. Aan deze voorwaarden wordt getoetst in paragraaf 1.3 van deze toelichting. De regels behorende bij de bestemming 'Wonen - 1' van het bestemmingsplan 'De Streek, Veegplan' van de gemeente Staphorst met het identificatienummer 'NL.IMRO.0180.2102018004-VS01', zijn overgenomen.

Om de beoogde ontwikkeling van een dubbele woning op de open plek achter Oude Rijksweg 717 mogelijk te maken is voorliggend wijzigingsplan opgesteld. Het plan voorziet in het wijzigen van de vigerende agrarische bestemming naar 'Wonen - 1'en het toevoegen van een bouwvlak. Daarmee ontstaat een dusdanige juridisch-planologische situatie dat het voorgenomen bouwplan kan worden gerealiseerd.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft een gedeelte van de percelen die kadastraal bekend staan als Gemeente Staphorst, sectie AN, nummers 613 en 614. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 3.805 m2. De ligging van het plangebied in Rouveen en de directe omgeving is globaal weergegeven in afbeeldingen 1.1. en 1.2. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de begrenzing van de verbeelding behorend bij dit wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Begrenzing en bestaand situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Ligging plangebied ten opzichte van omgeving

1.3 Geldend bestemmingsplan

1.3.1 Bestemmingsplan 'De Streek, Veegplan'

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'De Streek, Veegplan' (vastgesteld op 9 juli 2019 door de gemeenteraad van Staphorst). In dit bestemmingsplan zijn enkele locaties herbestemd, voortschrijdende (beleids)inzichten vastgelegd en omissies in de regels van het bestemmingsplan hersteld.

In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het bestemmingsplan 'De Streek, Veegplan' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0003.jpg"

Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan “De Streek, Veegplan” ter plaatse van de open plek achter Oude Rijksweg 717

In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de volgende (dubbel) bestemmingen en aanduidingen:

  • enkelbestemming 'Agrarisch met waarden';
  • dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3';
  • dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5';
  • dubbelbestemming 'Waarde - beschermd dorpsgezicht'.

Navolgend wordt een beschrijving van de voor het plangebied relevante bestemmingen en aanduidingen gegeven.


Bestemming ‘Agrarisch met waarden’

De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijven, landschappelijke waarden en cultuurgrond, water en voorzieningen ten behoeve van water, groenvoorzieningen, dagrecreatief medegebruik, verkeer en verblijfsdoeleinden in de vorm van wegen met een functie voor intern verkeer, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.

Strijdigheid

Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan bestemd voor de bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf. Voorliggend plan maakt de realisatie van een dubbelwoning mogelijk. Bebouwing in de vorm van woningen is op deze locatie binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' niet toegestaan aangezien deze bestemming reguliere woningen niet toelaat. Er is daarmee sprake is van strijd met het vigerende bestemmingsplan.

In artikel 36 van het bestemmingsplan zijn algemene wijzigingsregels waarmee het college van burgermeester en wethouders het planologische regime kunnen wijzigen middels een wijzigingsplan. In het gebied dat mede is bestemd als 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' kan nieuwbouw worden toegestaan op open plekken zoals bedoeld in de beleidsnotitie 'Open plekken Staphorst, vijfde wijziging' indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. per open plek mag maximaal 1 woongebouw per aanvraag worden gebouwd in de vorm van een Staphorsterboerderij;
  • b. de breedte van het woongebouw bedraagt tussen 8 en 15 m en de lengte van het pand is minimaal tweemaal de breedte;
  • c. ter plekke van de nieuwbouw moet sprake zijn van een voldoende acceptabel woon- en leefklimaat;
  • d. de hoofdgebouwen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
  • e. de bestemming Wonen - 1 van toepassing wordt verklaard;
  • f. de nieuwbouw is uitsluitend toegestaan indien de nieuwbouw en het erf landschappelijk en stedenbouwkundig kunnen worden ingepast in de omgeving, bij de inpassing wordt rekening gehouden met de beleidsnotitie 'Open plekken Staphorst, vijfde wijziging';
  • g. Burgemeester en wethouders gaan uitsluitend over tot wijzigen als de uitvoering van het erfinrichtingsplan is gegarandeerd. Aan de wijziging kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;
  • h. wijziging is uitsluitend mogelijk indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan omliggende bestemmingen en de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van naast- en nabijgelegen (agrarische) bedrijven.

Daarnaast is bepaald dat het wijzigingsplan niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 3. de woonsituatie;
  • 4. de verkeersveiligheid;
  • 5. de milieusituatie, waarbij de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid dient te worden aangetoond.

Onderhavig plan:

  • a. maakt de realisatie van een enkel woongebouw mogelijk in de vorm van een Staphorsterboerderij;
  • b. het woongebouw zal een breedte hebben van 10 m en een lengte van 24 m;
  • c. ter plaatse van het plangebied zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Dit volgt uit Hoofdstuk 4 van deze toelichting;
  • d. ter plaatse van het beoogde woongebouw wordt een bouwvlak toegevoegd;
  • e. de bestemming 'Wonen - 1' wordt van toepassing ter plaatse van het woongebouw. Ter plaatse van de agrarische gronden waar landschappelijke inpassing plaatsvindt blijft de bestemming 'Agrarisch met waarden' van toepassing';
  • f. de beoogde ontwikkeling wordt landschappelijke ingepast, dit wordt geborgd in de planregels middels een voorwaardelijke verplichting;
  • g. de beoogde ontwikkeling wordt landschappelijke ingepast, dit wordt geborgd in de planregels middels een voorwaardelijke verplichting. Het plan voldoet aan de door burgermeester en wethouders gestelde eisen;
  • h. het wijzigen van de agrarische bestemming naar 'Wonen - 1' leidt niet tot afbreuk aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van naast- en nabijgelegen bedrijven, dit wordt geconcludeerd op basis van 4.7 Bedrijven en milieuzonering (VNG uitgave).

Tevens kan op basis van Hoofdstuk 4 worden geconcludeerd dat geen sprake is van enige vorm van onevenredige aantasting.

Uit het voorgaande volgt de beoogde ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt middels de algemene wijzigingsbevoegdheid uit artikel 36 van het vigerende bestemmingsplan. Het voldoet aan de voorwaarden en het Open plekken beleid.

Dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 3'

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van hoge archeologische verwachtingswaarden. Ter bescherming van archeologische waarden is het niet toegestaan bodemoppervlaktes groter dan 100 m2, dieper dan 50 cm te roeren. Hier kan onder voorwaarden van worden afgeweken.

Strijdigheid

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een archeologisch bureau- booronderzoek uitgevoerd, deze is bijgevoegd als Bijlage 2 Archeologisch bureau- booronderzoek. De bevindingen zijn beschreven in paragraaf 4.10 van deze toelichting. Op basis van het onderzoek wordt aanbevolen de archeologische verwachtingswaarde naar beneden bij te stellen. De vigerende archeologische dubbelstemming vormt geen belemmering en het plan is niet strijdig. Vanwege het voorgaande is de vigerende archeologische dubbelbestemming niet in onderhavig wijzigingsplan overgenomen.

Dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 5'

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van hoge archeologische verwachtingswaarden. Ter bescherming van archeologische waarden is het niet toegestaan bodemoppervlaktes groter dan 3.000 m2, dieper dan 40 cm te roeren. Hier kan onder voorwaarden van worden afgeweken.

Strijdigheid

Ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 5' vinden geen bodemingrepen plaats. De vigerende regels zijn overgenomen in het onderhavige bestemmingsplan.

Dubbelbestemming ‘Waarde – Beschermd dorpsgezicht

De voor 'Waarde – Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, naast de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek), zoals dat is verwoord in de aanwijzing dorpsgezicht d.d. 18 oktober 1993 en het document 'Staphorst een eigen wereld' van 31 mei 2005.

Strijdigheid

De dubbelbestemming ten aanzien van het beschermd dorpsgebied vormt geen belemmering voor het plan maar bevat voorschriften waar rekening mee gehouden moet worden. Aan deze voorschriften is getoetst in 3.3.2 en hun invulling is weergegeven in het erfinrichtingsplan als bijgevoegd in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Oude Rijksweg 717.

1.3.2 Bestemmingsplan 'Kleinschalige windturbines'

Het facetbestemmingsplan 'Kleinschalige windturbines' voorziet in een regeling die bepaalt dat binnen de in het bestemmingsplan aangewezen gebieden in de gemeente Staphorst windturbines met een maximale ashoogte van 25 meter worden toegestaan, uitsluitend voor de eigen energievoorziening. Het mogelijk maken van kleine windturbines past in de duurzaamheidsdoelstellingen zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Staphorst 'voor elkaar'. Aan de hand van gesprekken met een aantal belangstellenden en de optimale situatie per gebied is bepaald waar en hoe hoog kleine windturbines toegestaan kunnen worden. Het plangebied bestaat uit de gehele gemeente Staphorst. Het bestemmingsplan 'Kleinschalige windturbines' blijft onverkort van toepassing. De beoogde ontwikkeling is niet strijdig met het bestemmingsplan.

1.4 Opzet wijzigingsplan

Het wijzigingsplan "De Streek, wijzigingsplan Oude Rijksweg 717 Rouveen" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven.

Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld teneinde de ontwikkelingskaders van onderhavig plan juridisch te borgen. Het wijzigingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de motivering en verantwoording van het plan en bevat een uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 EPOS

Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld conform de werkwijze van de gemeente Staphorst, zoals die is vastgelegd in het handboek EPOS (Efficiënte Procesinrichting Omgevingsrecht Staphorst). Met deze nieuwe werkwijze beoogt de gemeente een efficiënter proces voor het aanvragen van een omgevingsvergunning of een bestemmingswijziging voor alle bouwplannen die (nog) niet in het huidige bestemmingsplan passen.

Hiervoor is een Collectief van Professionals Omgevingsrecht Staphorst (CPOS) opgericht, waar professionals lid van kunnen worden. Professionals zijn adviesbureaus, architecten, ontwikkelaars, bouwers en stedenbouwkundige en/of planologische adviseurs met verstand van het omgevingsrecht. Deze professionals hebben een centrale rol in het proces en zijn verantwoordelijk voor het indienen van een goede aanvraag, zoals een omgevingsvergunning of een bestemmingsplanherziening of wijzigingsplan. Wanneer de professional zich voldoende bewezen heeft zal de gemeente steeds meer een stap terug nemen in de controlerende rol en een faciliterende rol aannemen. Hiermee zullen aanvragen een snellere doorlooptijd en lagere leges lasten kennen dan professionals die niet lid zijn van de CPOS.

Lycens B.V. is één van de professionals waarmee de gemeente een overeenkomst is aangegaan als lid van het CPOS. Voor voorliggend wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de informatiehuizen uit het omgevingsplein die voor het EPOS is samengesteld. In het omgevingsplein staat alle informatie over de onderwerpen die nodig zijn voor een correcte aanvraag voor een omgevingsvergunning, of bestemmingsplanherziening.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied betreft een agrarisch perceel binnen de Streek, en daarmee binnen de bebouwde kom van Rouveen. Onderstaande afbeelding 2.1 toont de historische ontwikkeling van het plangebied door de tijd. De eerstelijnsbebouwing aan de Oude Rijksweg, hedentendage nummer 715, dateert van omstreeks 1930. Na splitsing, verbouw en nieuwbouw ontstond tussen 1950 en 1960 de huidige Oude Rijksweg 717. Het plangebied is altijd onbebouwd geweest.

De open plekken zijn typisch voor De Streek waarbij woningen haaks op de weg zijn geplaatst waarbij en in het verlengde van de woningen agrarische gronden liggen. Het plangebied is altijd in agrarisch gebruik geweest en, sinds enkele jaren wordt er niet meer geboerd. Vanwege de stedelijke ligging van de locatie kent het plangebied geen noemenswaardige landschapswaarden.

Ten zuiden en westen van het plangebied bevinden zich woonpercelen. Aan de noordzijde van het plangebied is een bedrijfsperceel gesitueerd. In paragraaf 4.7 van deze toelichting wordt op de hier geëxploiteerde bedrijfsactiviteiten ingegaan. Ten oosten van het plangebied bevinden zich agrarische percelen met op grotere afstand de A28 tussen Zwolle-Meppel. Vanwege de ligging aansluitend op bestaande bouw en woonpercelen is het plangebied geschikt voor woningbouwontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0004.jpg"

Afbeelding 2.1: Historische ontwikkeling plangebied en omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0005.jpg"

Afbeelding 2.2: Luchtfoto van het plangebied Oude Rijksweg 717

2.2 Nieuwe situatie

In de gemeente Staphorst bestaat een behoefte aan nieuwe woningen waarbij zelfbouw de voorkeur geniet. Initiatiefnemer is voornemens een typische twee-onder-een-kap woning (twee wooneenheden) te ontwikkelen binnen het plangebied. Deze woningen worden gebouwd achter bestaande bouw ter plaatse van een open plek met agrarische grasgronden in het verlengde van reeds aanwezige woongebouwen (Oude Rijksweg 715 en 717). Het erf wordt als één samenhangend geheel ontwikkeld. De daadwerkelijke inrichting van het erf is weergeven in de erfinrichtingstekening zoals bijgevoegd in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Oude Rijksweg 717 bij deze toelichting.

De inrichting is passend voor de stedenbouwkundige structuur van Rouveen en De Streek. Bij de inrichting is rekening gehouden met de zichtlijnen op het (agrarische) achterland door het nieuwe gebouwd in het verlengde van de bestaande bebouwing te plaatsen. Ook worden er verschillende vormen van groen aangeplant op het erf en de perceelsgrenzen in de vorm van hagen, struiken en fruitbomen.

In het plangebied worden geen watergangen aangelegd. De in het plangebied aanwezige verharding wordt uitgebreid met circa 780 m2. Verharding wordt aangelegd in de vorm van gebouwen, straten, parkeerplaatsen en tuinen. Het plangebied blijft daarmee voor het overgrote gedeelte onverhard. Ten behoeve van een klimaatbestendige- en toekomstbestendige inrichting worden infiltratiekratten gerealiseerd voor de infiltratie van hemelwater. Hemelwater van daken wordt op deze kratten afgekoppeld. Dit is geborgd in de planregels middels een voorwaardelijke verplichting.

De bestaande steeg met de Oude Rijksweg wordt doorgetrokken naar de beoogde woningen. Er hoeft derhalve geen nieuwe steeg te worden gerealiseerd. Per woning worden op eigen terrein twee parkeerplaatsen gerealiseerd voor de bewoners. Op het terrein is voldoende ruimte voor parkeren door bezoekers. De aspecten verkeer, parkeren en in- en uitritten worden nader beschouwd in paragraaf 4.12 Verkeer, Parkeren en In- en uitritten van deze toelichting.

De definitieve ontwerpen voor de woningen zijn nog niet bekend. Wel wordt gekozen voor woningen die passen binnen het ruimtelijke en kwalitatieve karakter van de omgeving. In voorliggend wijzigingsplan worden onder andere bouwvlakken, maximum oppervlaktematen aan (bij)gebouwen opgenomen en maximum goot- en bouwhoogten vastgelegd. Dimensies van (voor)tuinen zijn geborgd doordat bouw- en bestemmingsvlakken vastliggen. Bovendien is het erfinrichtingsplan opgenomen als voorwaardelijke verplichting in de planregels. Voorliggend wijzigingsplan vormt op deze wijze een kader voor het nadien op te stellen bouwplan.

2.3 Randvoorwaarden gemeente

Het plan is op 16 mei 2022 voor het eerst behandeld door de Omgevingskamer, naar aanleiding van deze behandeling is een positief advies uitgegeven. Aan de hand van het positieve advies van de Omgevingskamer heeft het college op 31 mei 2022 een positief standpunt ingenomen over de beoogde ontwikkeling. Ten aanzien van het vervolg zijn voorwaarden gesteld met betrekking tot:

  • burgerparticipatie, namelijk het betrekken van de buurt/omgeving bij de planvorming;
  • onderzoeken, namelijk het uitvoeren van benodigde milieu-planologische onderzoeken;
  • milieu, namelijk de vaststelling van de bestemmingsplanherziening voor de Oude Rijksweg 721.

Een planologische randvoorwaarde voor de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van de ontwikkeling is dat een erfinrichtingsplan wordt opgesteld. Dit plan dient als voorwaardelijke verplichting in de planregels van het wijzigingsplan te worden opgenomen. Voorliggend wijzigingsplan voldoet hieraan.

Uit voorliggende wijzigingsplantoelichting volgt dat het plan voldoet aan bovengenoemde voorwaarden.

2.4 Verbetering fysieke leefomgeving

Met het plan komen de volgende verbeteringen voor de ruimtelijke kwaliteit tot stand:

  • Maatschappelijk gezien is er vraag naar woningbouw in de gemeente Staphorst. Zelfbouw is in de gemeente een veel voorkomend fenomeen. Mensen willen zelf hun ideeën realiseren, al dan niet met behulp van familie. De twee nieuw te bouwen woningen voorzien in de behoefte aan zelfbouw.
  • Naast de realisatie van een dubbelwoning vindt er landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing plaats en wordt de bestaande bebouwingskarakteristiek van het bebouwingslint versterkt. Hiermee wordt bijgedragen aan de belevingswaarde van de waardevolle omgeving die bekend staat als 'De Streek'.
  • De in te vullen open plek wordt als samenhangend geheel ingericht. Hiermee krijgt het erf een waardevolle inrichting voor de gebruikers.
  • Er wordt invulling gegeven aan het aspect duurzaamheid door de nieuwbouwwoningen niet op het gasnetwerk aan te sluiten. De woningen worden voorzien van nader te bepalen duurzame energie-installaties waardoor zij geen CO2 uitstoten. Dit draagt bij aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Staphorst.
  • De met de ontwikkeling gegenereerde parkeerbehoefte wordt binnen het plangebied opgelost. Per woning worden twee parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt voorkomen dat het plan leidt tot een hogere parkeerdruk in het stedelijk gebied van Rouveen.

Het plan is in overeenstemming gebracht met de uitgebrachte adviezen van de Omgevingskamer, gesteld wordt dat het plan daarmee voorziet in een verbetering van de fysieke leefomgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.


Doorwerking plangebied

Bij het voorgenomen plan is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is geen sprake van strijdigheid met rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid is beschreven dat wanneer een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt dit plan een beschrijving omvat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Bij het invullen van de vraag naar de behoefte en locatie zijn de volgende uit artikel 1.1.1. Bro van toepassing:

    • 1. Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
    • 2. Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Doorwerking plangebied

Voorliggend wijzigingsplan maakt de realisatie van twee woningen binnen het bestaande stedelijk gebied van Rouveen mogelijk. Uit jurisprudentie volgt dat een woningbouwontwikkeling van maximaal 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro. Dit plan is derhalve niet ladderplichtig. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving is integraal vastgelegd in de Omgevingsvisie- en Omgevingsverordening Overijssel. De huidige visie en verordening zijn vastgesteld op 12 april 2017.

De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening worden elk jaar bijgewerkt. Dat gebeurt met de jaarlijkse Actualisatie. Het gaat om alle eerder vastgestelde beleidswijzigingen die nog moeten worden doorvertaald in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.

Op 16 november 2022 zijn de 'Actualisatie Omgevingsvisie 2022' en 'Actualisatie Omgevingsverordening 2022' vastgesteld.

Het plan is getoetst aan de geconsolideerde Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vanaf 2017 (beiden 16-11-2022).

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.


Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.

3.2.1.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend. In afbeelding 3.1 wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0006.png"

Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel


De betreffende niveaus worden in de onderstaande paragrafen toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.

3.2.1.2 Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel. In paragraaf 3.2.2 zijn deze generieke beleidskeuzes zoals verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel behandeld.

3.2.1.3 Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets aan de ontwikkelingsperspectieven plaats. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Het plangebied valt binnen de ontwikkelingsperspectieven 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' en 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. Deze perspectieven worden hieronder nader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0007.jpg"

Afbeelding 3.2: Plangebied ten opzichte van ontwikkelperspectieven

“Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken”

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Doorwerking plangebied

Voorliggend wijzigingsplan maakt de realisatie van twee wooneenheden mogelijk (twee-onder-een-kap woning). In paragraaf 3.1.2 is reeds vastgesteld dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het plan is rekening gehouden met de toekomstbestendigheid van het plan, onder andere vanuit het oogpunt van milieu. De woningen worden bovendien op een voor de omgeving stedenbouwkundig- en architectonisch passende wijze ingepast. De realisatie van woningen binnen bestaand stedelijk gebied is passend binnen het ontwikkelingsperspectief. Daarnaast brengt het plan geen extra belemmeringen met zich mee ten aanzien van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven. Verwezen wordt naar Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten waar nader wordt ingegaan op diverse milieu- en omgevingsaspecten. Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem. Schaalvergroting in de landbouw en opwekking van hernieuwbare energie krijgen ruimte in het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap, onder de voorwaarde van zorgvuldige inpassing in het kleinschalige landschap. Ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.


Doorwerking plangebied

De oostelijke hoek van het plangebied valt binnen dit ontwikkelingsperspectief. Ter plaatse zijn geen significante ingrepen beoogd, er wordt een kastanjeboom aangeplant. Met de beoogde realisatie van twee woningen en de landschappelijke inpassing van het erf wordt naar de uitgangspunten van dit perspectief gehandeld. De woningen worden ontwikkeld met aandacht voor cultuurhistorische inpassing vanwege het beschermde dorpsgezicht, en de ontwikkeling draagt bij aan de versterking hiervan. Het planvoornemen voorziet niet in de realisatie van bedrijfsmatige activiteiten. Gelet op de aanwezigheid van de functies 'Wonen' en 'Bedrijf' nabij het plangebied past het initiatief daarom bij de lokale situatie. Het plan is derhalve in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'.

3.2.1.4 Gebiedskenmerken (hoe)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke inpassing, infrastructuur, milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.

De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:

  • 1. Natuurlijke laag;
  • 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • 3. Stedelijke laag;
  • 4. Laag van beleving.

1. Natuurlijke laag

Het natuurlijk landschap vormt de basis voor het gehele grondgebied van de provincie. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich bijvoorbeeld op de droge plekken, wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de rivier. Pas de laatste eeuw is door technische mogelijkheden de koppeling tussen ruimtelijke ordening en natuurlijke ondergrond steeds losser geworden en zijn door menselijke ingrepen de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan dit voorkomen en ervoor zorgen dat de (grote) natuurlijke kwaliteiten van de provincie (weer) mede beeldbepalend worden.

Het plangebied valt binnen de natuurlijke laag aangemerkt als ‘Laagveengebieden (in cultuur gebracht)'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0008.jpg"

Afbeelding 3.3: Plangebied ten opzichte van Natuurlijke laag

Laagveengebieden (in cultuur gebracht)

Grote gebieden, waar onder invloed van stagnerend water en grondwater uitgestrekte veenmoerassen zijn ontstaan. Hier bestonden diverse verlandingsstadia naast elkaar: open water – rietmoeras – opgaand moerasbos. Ambitie is de Wieden en Weerribben als grootste laagveenmoeras van Europa, aan elkaar verbinden via een brede overgangszone en ontwikkelen als een groot aaneengesloten (half) natuurlijk vaar- en recreatielandschap, met hoge biodiversiteit, met aanliggende kernen als poorten naar de natuur. Ook in de overige veenweidelandschappen is een hoog waterpeil van belang om inklinking tegen te gaan. Het open karakter is zowel ruimtelijk waardevol, als voor weidevogels en ganzen.


Doorwerking plangebied

De gronden achter Oude Rijksweg 717 zijn in cultuur gebrachte agrarische gronden. De gronden zijn zo goed als omsloten door menselijke functies (Agrarisch, Bedrijf en Wonen), Voor de natuurlijke laag hebben zij daardoor weinige meerwaarde. Door de op deze agrarische percelen rustende functie te wijzigen naar een woonbestemming, en hier woningen te realiseren, verdwijnen er gronden uit het agrarische cultuurlandschap. Door de beoogde ontwikkeling ruimtelijk in te passen wordt echter wel bijgedragen aan het beschermde dorpsgezicht van de omgeving. Hiermee wordt bijgedragen aan het landschappelijke karakter van de in cultuur gebrachte laagveengebieden.

2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap wordt het plangebied aangeduid als 'Laagveenontginning' gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0009.jpg"

Afbeelding 3.4: Plangebied ten opzichte van Laag van agrarisch cultuurlandschap

Laagveenontginningen

De laagveenontginningen betreffen een open, laag en nat landschap ontstaan door occupatie vanuit de bewoonde hogere randen. Deels door vervening, deels door alleen ontwatering. Kenmerkende zonering van intensief gebruik langs de bewoonde randen en extensief gebruik naar het achterland. Boerderijen langs vaarten en wegen. De ambitie is de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken. De grote open ruimtes, het patroon van sloten met beplantingen, de vochtige bloemrijke weides met weidevogels geven dit landschap grote belevingswaarde. De grondgebonden landbouw is de drager van deze kwaliteiten, echter een nieuw perspectief op een gebiedsgerichte bedrijfsvoering - eventueel in combinatie met andere functies - is voor de toekomst van deze gebieden zeer wenselijk. Het karakteristieke bebouwingspatroon (voorkant aan de openbare weg; achterkant aan het landschap en in polder Mastenbroek op terpen) vormt vertrekpunt bij herstructurering, verdichting en uitbreiding van de agrarische bebouwing en de woon-/ werkmilieus.


Doorwerking plangebied

Met het plan vindt een kwaliteitsverbetering plaats van het karakteristieke bebouwings- en verkavelingspatroon ter plaatse van de open plek achter Oude Rijksweg 717. Met de stedenbouwkundige invulling van het perceel is sterk rekening gehouden met het behoud van zichtlijnen op het open landschap. Hiermee wordt geen afbreuk gedaan aan de laag van het agrarische cultuurlandschap.

3. Stedelijke laag

Voor de stedelijke laag geldt voor het overgrote gedeelte van het plangebied de gebiedskenmerken 'Bebouwingsschil 1900-1955' en het 'Informele trage netwerk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0010.jpg"

Afbeelding 3.5: Plangebied ten opzichte van Stedelijke laag

Bebouwingsschil 1900-1955

De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden De ambitie is het doorontwikkelen van de compacte stadskwartieren met de ‘gesloten’ stadsvorm. Waar maar enigszins mogelijk herstellen van de functiemix. Veel ruimte en aandacht voor zorgvuldig individueel (in de individuele wijken) en collectief (in de tuindorpen en fabrieksdorpen) opdrachtgeverschap. Als daar vanuit de (woon)kwaliteit aanleiding toe is ligt er in delen van deze wijken een belangrijke herstructureringsopgave.

Informele trage netwerk

Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarische cultuurlandschap en de natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien. Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (b.v. bedrijventerreinen, woonwijken), dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Nieuwe mogelijkheden voor lange afstands-, wandel- en fietsroutes worden benut.

Doorwerking plangebied

Bij de uitwerking van het plan is rekening gehouden met het waardevolle karakter van De Streek. De realisatie van woningen op een wijze die past bij het karakter van De Streek sluit aan bij de geldende gebiedskenmerken. De woningen worden landschappelijk ingepast met erfbebouwing en erfbeplantingen specifiek passend bij het landschapstype. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt (materialisering, kleurstelling en dergelijke) sluiten de ontwerpen aan bij de karakteristieke opbouw van De Streek. Ook vanuit functioneel oogpunt, onderdeel uitmakend van het bebouwingslint, zijn de woningen als passend aan te merken op deze locatie. De ontwikkeling is als passend aan te merken ten aanzien van de 'Stedelijke laag'.

Binnen de stedelijke laag heeft het plangebied de aanduiding informele trage netwerk. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op dit netwerk.

4. Laag van de beleving

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de ‘laag van de beleving’ aangeduid met het gebiedstype ‘Donkerte'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0011.jpg"

Afbeelding 3.6: Plangebied ten opzichte van Laag van beleving

‘Donkerte'

Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken. De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.


Doorwerking plangebied

De gehele kernen Staphorst en Rouveen zijn met het gebiedskenmerk ‘Donkerte’ aangeduid. Het gebruik van kunstlicht in woongebieden is echter veelvoorkomend en in veel gevallen noodzakelijk. Het plangebied wordt aan drie zijden begrensd door percelen welke ook gebruik maken van kunstlicht. Onderhavig planvoornemen zal gepaard gaan met een geringe toename van kunstlicht welke passend is voor het woonmilieu. Er is geen sprake van een onevenredige toename van kunstlicht en derhalve wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de ‘laag van beleving’ is.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.2.1 Relevante regels uit Omgevingsverordening

De volgende artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel zijn voor het plan van belang:

  • 2.1.2, lid 1 (Principe van concentratie);
  • 2.1.3, lid 2 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik);
  • 2.1.5, lid 1,2 en 3 (Ruimtelijke kwaliteit);
  • 2.2.2, lid 1,2 en 3 (Realisatie nieuwe woningen);
  • 2.11 (Cultureel erfgoed).

Hierna worden deze artikelen behandeld.

 
Artikel 2.1.2 lid 1 (Principe van concentratie)

'Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen'.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening

De lokale behoefte is aangetoond bij de toetsing aan artikel 2.2.2. Uit deze toetsing blijkt dat met de toevoeging van twee nieuwe woningen wordt voorzien in de lokale behoefte.


Artikel 2.1.3, lid 2 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3, lid 2 van de Omgevingsverordening

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip ‘groene omgeving’ nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip ‘bestaand bebouwd gebied’ nader gedefinieerd als: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/artikel 10 BRO.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwingslint Staphorst, welke is te definiëren als het bestaand bebouwd gebied. In de huidige situatie mag er vanwege de op het plangebied berustende bestemming 'Agrarisch met waarden' geen woningbouw worden gerealiseerd ter plaatse van het plangebied. Echter wordt het plangebied in de omgevingsverordening aangeduid met het gebiedskenmerk 'Stedelijke laag - Bebouwingsschil 1900-1955'. Wanneer inbreiding of toevoeging van bebouwing plaatsvindt binnen dit gebiedskenmerk dan dient dit bij te dragen aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling.

Gelet op deze beschrijving van de toepasselijke stedelijke laag wordt geconcludeerd dat de gronden die het plangebied vormen kunnen worden aangemerkt als gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies. Op basis van de bovenstaande definitie van het begrip ‘bestaand bebouwd gebied’, wordt daarom geconcludeerd dat het plangebied is aan te merken als bestaand bebouwd gebied. Voorliggend wijzigingsplan voorziet daarmee niet in een ontwikkeling die een extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving maakt.

Artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (of-, waar- en hoe benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd;
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 lid 1, 2 en 3 van de Omgevingsverordening

In paragraaf 3.2.1.3 en 3.2.1.4 is een toetsing uitgevoerd aan het uitvoeringsmodel. Hier wordt volstaan met de conclusie dat het plan past binnen het in de Omgevingsverordening gegeven ontwikkelingsperspectief en de gegeven gebiedskenmerken. Het plan is daarom in overeenstemming met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel.


Artikel 2.2.2, lid 1, 2 en 3 (Realisatie nieuwe woningen)

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
  • 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 lid 1, 2 en 3 van de Omgevingsverordening

In de 'Woonvisie Staphorst 2020-2024' van de gemeente Staphorst wordt gestreefd naar betaalbare koopwoningen en voldoende huurwoningen voor starters in alle kernen. Er wordt geconcludeerd dat voor Staphorst de Streek de behoefte aan nieuwe woningen groter is dan er aan harde plancapaciteit beschikbaar is. Daarom is er ruimte voor het toevoegen van plannen aan het woningbouwprogramma.

In het voorjaar van 2021 zijn er nieuwe regionale afspraken vastgelegd in Woonagenda West-Overijssel 2021-2025. Deze is vastgesteld op 16 maart 2021. Deze regionale afspraken vroegen om een actualisatie van de woonvisie. Daarom is in december 2021 de woonvisie cijfermatig herijkt, zodat deze aansluit op de meest recente ontwikkelingen op de (lokale) woningmarkt en de regionale afspraken.

De cijfermatige herijking is gebaseerd op de in december 2021 geactualiseerde onderzoeksresultaten van Atrivé ten behoeve van de woonvisie Staphorst 2020-2024. Uit de geactualiseerde onderzoeksresultaten blijkt dat de verwachting is dat het aantal huishoudens in de gemeente Staphorst de komende jaren blijft groeien. In de periode 2021-2030 gaat het naar verwachting om een toename met 410 huishoudens en in de periode 2030-2040 om 250 huishoudens.

De cijfermatige herijking geeft aan dat de gemeente Staphorst tot 2040 plannen nodig heeft voor 660 woningen. In feite is er nog een grotere planvoorraad nodig om in de woningbehoefte te kunnen voorzien, omdat er rekening gehouden moet worden met planuitval (circa 30%). Ook kunnen door allerlei omstandigheden plannen vertragen. Extra plannen zijn daarom nodig om hierop adaptief in te kunnen spelen en tot de werkelijke realisatiekracht te komen. De gemeente spant zich in dit kader in om, al dan niet samen met partijen, in de beoogde periode de benodigde woningen (2021-2030 410 woningen en in de periode 2030-2040 nog eens 250 woningen) te realiseren.

Uit de cijfermatige herijking van de Woonvisie blijkt een woningbouwplantekort. Binnen de gemeente Staphorst is er nog een woningbouwplantekort van totaal 190 woningen in de periode 2021-2030. In Rouveen is er een woningbouwplantekort van 30 woningen voor de periode 2021-2030. Dit betekent dat er nu nog ruimte is voor extra woningbouwplannen.

Het toevoegen van twee woningen wordt gezien als een autonome ontwikkeling, waarvoor het volkshuisvestelijk programma voldoende ruimte biedt.

In de gemeente Staphorst is er de behoefte om zelf plannen te ontwikkelen en deze uit te voeren. Gezien de huidige situatie op de woningmarkt (woningtekort) is de bouw van nieuwe woningen een belangrijke ontwikkeling. Hoewel de bouw van twee woningen het woningtekort niet zal oplossen dragen zij wel bij aan een oplossing. Bovendien zijn de woningen relatief eenvoudig te realiseren, staan zij geen andere ontwikkelingen in de weg en vallen zij binnen een prijsklasse die goed verkoopbaar is.

Het plan is in overeenstemming met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.11 (Cultureel erfgoed)

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt aangegeven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Onder ‘cultuurhistorische waarden’ wordt verstaan: het samenspel van historische landschappen, historisch geografische elementen en structuren, cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken en archeologische vindplaatsen die iets vertellen over het verleden.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.11 van de Omgevingsverordening Overijssel 

Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van een karakteristiek dorpsgezicht (De Streek) zoals dat is verwoord in de aanwijzing dorpsgezicht d.d. 18 oktober 1993 en het document 'Staphorst een eigen wereld' van 31 mei 2005 en dat met name wordt gekenmerkt door:

  • het verkavelingspatroon van de percelen, waaronder mede begrepen het water- en wegenpatroon en de groenstructuur in de vorm van singelbeplanting;
  • de stegen (erfontsluitingswegen) bestraat met klinkers;
  • de architectuur van gebouwen, zoals de forse Staphorsterboerderij (type Hallehuis) en nieuwere bebouwing die qua schaal, situering en bouwstijl past in het historische bebouwingsbeeld;
  • de plaatsing van gebouwen op de percelen achter elkaar, op wisselende afstanden en bijna altijd met de nok in het verlengde van aanliggende steeg;
  • de verspringingen in de rooilijn van de voorgevels van boerderijen die zijn gericht op de Gemeenteweg en de Oude Rijksweg;
  • de groenstructuur voor de rooilijn en de daartussen liggende open groengebieden, alsmede de beplanting op en rondom erven die bijdraagt aan het besloten karakter van het dorp en de afgrenzing naar het buitengebied.

Zoals in paragraaf 2.2 Nieuwe situatie en paragraaf 2.4 Verbetering fysieke leefomgeving is aangegeven worden bovenstaande waarden als gevolg van dit plan niet aangetast. Door de beoogde ontwikkeling op dezelfde wijze vorm te geven als de omgeving wordt aangesloten bij de stedenbouwkundige structuur van de Streek. De ontwikkeling voldoet hiermee aan artikel 2.11 van de Omgevingsverordening.

3.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoordde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Staphorst een eigen wereld
3.3.1.1 Algemeen

Het landschap van Staphorst is een begrip. Het is een voor Nederland uniek landschap, rijk aan specifieke, gebiedsgebonden cultuurhistorische waarden. Het is een karakteristiek landschap, met een sterk onderscheidende ruimtelijke identiteit. Derhalve is het landschap van Staphorst aangewezen als Belvedèregebied. In de Nota Belvedère is het rijksbeleid neergelegd over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. Centrale doelstelling van de nota is dat de cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend wordt voor de inrichting van de ruimte in ons land. In het kader van de Nota Belvedère zijn de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden en steden in Nederland op kaart gezet. Staphorst is één van deze gebieden.

Om de ruimtelijke karakteristiek van Staphorst te kunnen duiden is in "Staphorst een eigen wereld" uitgegaan van verschillende schaalniveaus: het schaalniveau van het landschap (direct grenzend aan het lint); het schaalniveau van de Streek en het schaalniveau van de afzonderlijke boerderijen met hun bijhorende tuin- en erfinrichting. De samenhang van deze schaalniveaus bepaalt het karakteristieke beeld van Staphorst.

3.3.1.2 De 3 schaalniveaus

Het landschap

Karakteristiek voor het Staphorster landschap zijn de elzensingels. In het verleden is de Streek omgeven door deze kleinschalige wereld. In de huidige situatie zijn delen van het landschap veel opener van karakter. Met de ruilverkaveling / landinrichting zijn veel singels opgeruimd, om zo tot grotere percelen te komen. Ten noorden van Staphorst is het singellandschap nog zichtbaar, maar vooral in het gebied tussen de Streek en de snelweg zijn de perceelsrandbeplantingen en de smalle verkaveling beeldbepalend.


De Streek

De Streek is het twaalf kilometer lange lint tussen Lichtmis en Halfweg. Het lint heeft een min of recht verloop ter plaatse van Staphorst. Het Rouvener tracé (tussen Dekkersweg en Lichtmis) kent een meer slingerend verloop. Er is sprake van een grote ruimtelijke continuïteit langs het lint. De Streek kent grotendeels een dichte bebouwingsstructuur van monumentale boerderijen die een sterke architectonische verwantschap hebben.

Opvallend is de verdraaiing van de perceelsrichting ten opzichte van de weg: in Staphorst staat deze vrijwel haaks op de weg terwijl verder naar het zuiden, in Rouveen, de verkavelingsrichting onder een scherpe hoek staat met de weg. Ook de boerderijen staan hier niet haaks op de weg maar volgen de richting van de percelen.

Het karakteristieke patroon van achter elkaar geplaatste boerderijen, waarbij de richting ten opzichte van de weg vaak een hoek vertoont, is het beeldmerk van Staphorst. Het is het resultaat van een langdurig proces van vererving, opsplitsing en nieuwbouw van boerderijen. Deze bijzondere bebouwingsstructuur moet gewaarborgd blijven.


De boerderij & erf

70% van de boerderijen in de Streek is aangeduid als monument. In totaal staan er 294 rijksmonumenten en 313 gemeentemonumenten in het lint. De typisch Staphorster boerderij is een langgerekt bouwwerk waarbij woonhuis, deel, stal en hooiopslag in elkaars verlengde liggen. De boerderijen dateren uit de 19e en 20e eeuw. Naast de (vaak monumentale) boerderijen zijn ook de bijgebouwen beeldbepalend voor het Staphorster lint. Van oudsher gaat het hierbij om eenvoudige, vaak houten bouwwerken.

Het groene karakter van het lint wordt voor een belangrijk deel gedragen door de erfbeplantingen. De maat en de vorm van de erven variëren langs het lint. Waar boerderijen op relatief grote afstand van de weg staan is sprake van een groene en besloten wereld met grote, soms monumentale bomen.

3.3.1.3 Perspectief

Het landschap

Het landschap en de Streek zijn nauw met elkaar verbonden. Op het schaalniveau van het landschap spelen de volgende zaken:

  • het versterken en verbeteren van de karakteristieke beplantingsstructuur;
  • het versterken van de recreatieve betekenis;
  • het leesbaar maken en houden van de geschiedenis van het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0012.png"

Afbeelding 3.7: Perspectief voor het landschap (Bron: Gemeente Staphorst)

De Streek

De bijzondere bebouwingsstructuur in ‘De Streek’ moet gewaarborgd blijven. Dit betekent echter niet dat er geen ruimte voor nieuwe ontwikkelingen zou zijn. Binnen de Streek wordt, in beperkte mate, ruimte gezien voor het ontwikkelen van nieuwe woningen. Daarmee is niet iedere ‘open’ locatie automatisch een ‘bouwlocatie’. De nieuwbouw dient zich echter nadrukkelijk te voegen binnen het bestaande ensemble.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0013.png"

Afbeelding 3.8: Perspectief voor de Streek (Bron: Gemeente Staphorst)

De boerderij & erf

Ten aanzien van de boerderijen spelen de volgende aspecten:

  • het verdwijnen van de agrarische functie uit het lint en daarmee het verdwijnen van de belangrijkste functie van de boerderijen en bijgebouwen;
  • de inrichting van de tuinen en erven rond de boerderijen.

De boerderijen zijn over het algemeen goed beschermd. Voor bijgebouwen geldt dat ze qua omvang en materialisering ondergeschikt zijn aan de boerderij: de hoofdmassa op het erf. Niet alleen de boerderijen zelf maar ook de manier waarop de tuinen en erven zijn ingericht draagt bij aan het karakteristieke beeld van Staphorst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0014.png"

Afbeelding 3.9: Perspectief voor de boerderij en het erf (Bron: Gemeente Staphorst)

3.3.1.4 Landschap + lint + boerderij & erf

Het beschermde gezicht geeft veel aandacht aan het lint; de Streek, en dan met name aan de boerderijen als bijzondere elementen. Het beschermde gezicht heeft minder aandacht voor het landschap. Landschap en lint zijn in Staphorst echter onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het lint vormt in feite de ‘versteende’ structuur van het landschap. De relatie tussen lint en landschap is onderbelicht. Juist de versmelting van die twee vormt een wezenlijke karakteristiek van Staphorst. De elzensingels; het doorlopen van de singelbeplanting tot in het lint; de structuur van dwarswegen haaks op het lint; de doorzichten naar het achterland; de ontsluiting van het landschap en de sporen uit het verleden vormen essentiële aspecten van Staphorst.

In afbeelding 3.10 wordt weergegeven op welke wijze de erfinrichting, in relatie tot de ‘versteende’ structuur in de Streek dient plaats te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0015.png"

Afbeelding 3.10: Erfinrichting in de Streek (Bron: Gemeente Staphorst)

3.3.1.5 Doorwerking plan

Ten behoeve van het bovenstaande is de beoogde ontwikkeling landschappelijk ingepast middels een erfinrichtingsplan. De nieuwe woonerven zullen op een verantwoorde wijze worden vormgegeven waarbij rekening is gehouden met de historische context van het bebouwingslint en de overgang van het erf naar het landschap. Op deze manier vindt er een versterking plaats voor het beschermd dorpsgezicht. Middels erfbeplanting die past bij de omgeving, in de vorm van fruitbomen en hagen, krijgt het terrein een groene uitstraling. In Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Oude Rijksweg 717 is het erfinrichtingsplan weergeven. Hierin worden impressies gegeven van de toe te voegen erfbeplanting. Het plan sluit hiermee aan bij de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in het beleidsdocument "Staphorst een eigen wereld".

3.3.2 Beleidsnotitie ´Open plekken Staphorst, 5e wijziging´
3.3.2.1 Algemeen

In de "Beleidsnotitie Open plekken in Staphorst, 5e wijziging" geeft de gemeente aan welke open plekken en locaties achter de stegen aan De Streek in aanmerking komen voor bebouwing. Uitgangspunt daarbij is dat de nieuwe bebouwing een versterking moet zijn voor de bebouwingsstructuur.

Een ‘open plek’ wordt in de beleidsnotitie als volgt gedefinieerd: locatie vrij van bebouwing c.q. bebouwingsmogelijkheden en daaraan gelijk te stellen locaties. Op deze locaties mogen maximaal 5 (dubbele) woningen per aanvraag worden gebouwd.

Bij het uitwerken van de randvoorwaarden is een onderverdeling gemaakt in:

  • Oude Rijksweg / Gemeenteweg: bebouwing met Staphorster boerderij waarbij aan bebouwing achter aan de steeg extra voorwaarden moeten worden gesteld om de leefbaarheid van de voorliggende percelen te kunnen waarborgen.
  • Dwarswegen: naast bebouwing met Staphorster boerderij is ook bebouwing van vrijstaande woningen mogelijk.

Het plangebied is gelegen aan de Oude Rijksweg. De daar bijbehorende randvoorwaarden worden hieronder kort behandeld.

3.3.2.2 Algemene randvoorwaarden

De locatie dient te worden getoetst op de economische uitvoerbaarheid. Tevens dient aanvrager een verklaring te ondertekenen dat eventuele planschade voor rekening zal komen van de aanvrager. Ten behoeve van de uitvoerbaarheid wordt een overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Alle kosten, waaronder die van planschade, zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

Om inzicht te krijgen in de bouwplannen van de initiatiefnemer dient, voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure, een schetsplan en inrichtingsplan te worden overlegd welke inzicht geven in hoe de bebouwing eruit komt te zien en hoe het erf wordt ingericht. Het schetsplan en het inrichtingsplan zullen aan de beleidsnotitie "Open plekken Staphorst, 5e wijziging" worden getoetst.

3.3.2.3 Randvoorwaarden bebouwing Oude Rijksweg-Gemeenteweg

De beleidsnota Belvedère schrijft voor dat het bebouwen van "open plekken, vrijkomende locaties en locaties achter aan de stegen" moet plaats vinden door een woningtype dat is gebaseerd op de Staphorster boerderij.

  • Afmetingen van het perceel:

Nieuwbouw is alleen mogelijk op een plek die voldoende maat heeft waardoor voldoende afstand tot de bestaande bebouwing kan worden verkregen. Zo dient de kavel minimaal 17 meter breed en 31 meter diep te zijn. Op basis van voorgenoemde maten dient een kavel een minimum oppervlak van (afgerond) 600 m2 te hebben.

Daarnaast zijn er bepalingen opgenomen inzake de woning (boerderij) op de kavel. Zo dient de voortuin een diepte te hebben van minimaal 5 meter en een achtertuin/erf een diepte van minimaal 10 meter. De breedte van het pand bedraagt tussen de 8 en 15 meter, waarbij de lengte minimaal twee keer de breedte bedraagt.

  • De nieuwbouw dient te passen binnen het lint:

De nieuw te bouwen panden dienen qua positionering op de kavel, hoofdvorm, nokrichting, goothoogte en gevelindeling aan te sluiten bij de Staphorster boerderij.

3.3.2.4 Doorwerking in het plan

De te bouwen woningen worden ontworpen op basis van het woningtype dat bekendstaat als de Staphorster boerderij, geheel in overeenstemming met de beleidsnota Belvedère. Qua maatvorming voldoet het planvoornemen aan de gestelde voorwaarden. De te ontwikkelen open plek kent een maat van 30 bij 100 meter. Hiermee wordt voldaan aan de minimale maat van 17 bij 31 meter welke is vastgesteld om 'lucht' tussen de bebouwing te behouden. Middels zorgvuldige inpassing wordt bijgedragen aan de karakteristieke lintbebouwing. Zichtlijnen op het open landschap worden behouden door de nieuwe woningen achter de bestaande woningen te plaatsen. De Omgevingskamer heeft de ruimtelijke inpassing van de nieuwe dubbelwoningen als aanvaardbaar beoordeeld.

De nokrichting van de nieuwe dubbelwoning staat (schuin)dwars op de Oude Rijksweg en de bouwmassa, goothoogte en gevelindeling sluiten aan op de bestaande boerderijen in de omgeving. Er zijn geen achterliggende monumentale boerderijen. De bestaande steeg bij Oude Rijksweg 715 en 717 wordt verlengd. De nieuwe dubbelwoning en bijgebouwen worden aan weerszijden van de steeg geplaatst. Door de bergingen/garages deels inpandig in het hoofdvolume en naast de steeg in lengterichting te realiseren blijft de doorkijk naar het achterliggende landschap gewaarborgd. Hiermee zijn de nieuw te bouwen woningen passend in het lint.

Voor de bouw van nieuwe woningen op 'open plekken' gelden minimale afmetingen waaraan voldaan dient te worden. De eis is dat nieuwbouwwoningen minimaal 8 meter breed en 16 meter lang zijn. De nieuwbouwwoningen voldoen aan de gestelde minimale afmetingen met een maatvoering van 10 bij 24 meter. Met een goot- en bouwhoogte van 2,5 en 8 meter krijgen de woningen bovendien een gewenst volume. De oppervlakte aan bijgebouwen wordt afgestemd op de inhoudsmaat van de nieuwbouw. Het recht van overpad wordt geregeld met de eigenaren van de percelen, de ontsluiting van de woningen vindt plaats over de bestaande steeg bij Oude Rijksweg 715 en 717.

De ontwikkeling vindt plaats aan een bestaande steeg en de te bouwen dubbelwoning is het 3e hoofdvolume aan die zijde van de steeg en voldoet dus aan het maximum van 4. De afstand tot voorliggende bebouwing is maximaal 20 m. De woning wordt gebouwd op 20 m vanaf de bestaande voorliggende schuur

Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in de beleidsnotitie "Open plekken Staphorst, 5e wijziging".

3.3.3 Ruimtelijke atlas en Welstandsnota
3.3.3.1 Algemeen

De Ruimtelijke Atlas en Welstandnota van de gemeente Staphorst dient als vervanging van de voorgaande welstandsnota, die als te knellend werd ervaren. Daarvoor in de plaats is er een globaler welstandbeleid op basis van een welstandskaart. De atlas is een analyse en verhaal in kaartbeelden van de gemeente. De welstandsnota is meer dan voorheen gebaseerd op de ruimtelijke opbouw van de gemeente en haar verschillende kernen. De welstandskaart is een specifieke uitwerking van de atlas voor het welstandsbeleid.

De Ruimtelijke Atlas en Welstandsnota bieden samen een ruimtelijk kader, waar een welstandscommissie of stadsbouwmeester maar ook stedenbouwkundige(n), architecten en andere adviseurs zich op kunnen baseren. Op deze manier fungeert de atlas als een soort raamwerk voor het ruimtelijk beleid en de welstandskaart als een overzichtelijk toetsinstrument.

Bij nieuwe ontwikkelingen vormen een goed ruimtelijk beleid en hierop afgestemde bestemmingsplannen de basis voor het welstandsbeleid, omdat hierin de bebouwingsvlakken, bouwenveloppen en/of bouwvolumes worden vastgelegd.

3.3.3.2 Kernen - bijzonder regime

Dit regime blijft voornamelijk beperkt tot de meest karakteristieke delen van de bebouwde kommen. Onder het bijzonder regime vallen de bebouwingslinten van Staphorst en Rouveen. Deze omvatten de oudste delen van beide dorpen waar zich ook de vele rijks- en gemeentelijke monumenten bevinden. Cultuurhistorie is een belangrijke reden om voor een bijzonder regime te kiezen. Vanwege het bijzondere karakter hebben daarom ook het oorspronkelijke kerkdorp IJhorst en het historische buurtschap Hamingen een bijzonder regime gekregen.

3.3.3.3 Doorwerking plan

Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal het plan worden getoetst aan de welstandsnota. Bij de ontwerpen van de woningen wordt rekening gehouden met de Ruimtelijke Atlas en Welstandsnota. De ontwerpen zullen aansluiten bij het bebouwingskenmerk van De Streek en worden voorgelegd aan de welstandscommissie. Er zijn geen indicaties dat de omgevingsvergunning niet zou kunnen voldoen aan de welstandsnota.

3.3.4 Landschapsplan Staphorst
3.3.4.1 Algemeen

Het buitengebied van Staphorst heeft bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. Een deel van het buitengebied is dan ook opgenomen in de landschappelijke canon van Nederland. De dynamiek in het buitengebied in de vorm van verschillende processen en ontwikkelingen hebben hun weerslag op het landschap. De gemeente wil ruimte bieden aan de ontwikkelingen in het buitengebied en wil werken aan behoud en versterking van de landschappelijke kwaliteiten.

3.3.4.2 Landschappelijke kwaliteit

Op het hoogste schaalniveau is de herkenbaarheid van de twee grote eenheden van het dekzandgebied en het laagveengebied, en de duidelijke overgang daartussen, waardevol. De basis van de landschappelijke kwaliteit van Staphorst is de samenhang binnen de verschillende deelgebieden en de herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen. De landschapstypen hebben elk hun eigen kenmerken, kwaliteiten, structuren en waarden. Deze zijn duidelijk bepaald door de ondergrond, de bodem/ het water en de ontginningsgeschiedenis. Daarnaast heeft het buitengebied van Staphorst veel specifieke kwaliteiten zoals karakteristieke (historische) landschapsstructuren, cultuurhistorische objecten, natuurwaarden, landschapsbelevingswaarden en oriëntatiepunten. Al deze kwaliteiten maken onderdeel uit van de identiteit van Staphorst.

Het plangebied ligt in het Houtsingellandschap De Streek.

3.3.4.3 Houtsingellandschap De Streek

Voor het houtsingelgebied wordt gestreefd naar behoud, herstel en versterking vanwege de hoge en bijzondere landschappelijke kwaliteiten en omdat het gebied in belangrijke mate bepalend is voor de identiteit van Staphorst en Rouveen. De bouwstenen zijn elzensingels, sloten, graslang, wegen met laanbeplanting en erven met erfbeplanting. Daarbij wordt aandacht besteed aan het accentueren van de karakteristieke knikken in de verkaveling. In afbeelding 3.11 zijn de karakteristieken van het houtsingellandschap opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0016.png"

Afbeelding 3.11: Kenmerken Houtsingellandschap De Streek (Bron: Gemeente Staphorst)

3.3.4.4 Doorwerking plan

Ten behoeve van het planvoornemen voor de ontwikkeling van de open plek achter Oude Rijksweg 717 is een erfinrichtingsplan opgesteld welke is opgenomen in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Oude Rijksweg 717. Middels een voorwaardelijke verplichting in de planregels van dit wijzigingsplan is de landschappelijke inpassing van het plan geborgd. Bij de landschappelijke inpassing van het initiatief is het landschapsplan leidend geweest. Het plan is dan ook in overeenstemming met het landschapsplan Staphorst.

3.4 Conclusie beleid m.b.t. initiatief

Het initiatief is op grote lijnen overeenkomstig met rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. Geoordeeld wordt dat het planvoornemen niet strijdig is met het vastgestelde beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

4.1.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.

4.1.2 Beoordeling

Voor de voorbereiding van het mer-beoordelingsbesluit, is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld welke is opgenomen als Bijlage 3 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling bij voorliggende toelichting. De conclusie is dat de activiteiten die mogelijk worden gemaakt in het kader van het voorliggende wijzigingsplan, gelet op de kenmerken en de plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu zijn dat een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.

4.2 Duurzaamheid en klimaat

Voor het plan zijn de volgende positieve effecten in het kader van duurzaamheid te noemen:

  • gezien het aardgasverbod voor nieuwbouwwoningen van 1 juli 2018 zullen de nieuwe woningen op het perceel geheel gasloos zijn;
  • er wordt gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, waardoor efficiënt wordt omgegaan met de beschikbare ruimte;
  • hemelwater wordt niet door de riolering, maar in het gebied zelf verwerkt.

Bij de ontwikkelingsopgave is ook rekening gehouden met het aspect klimaatadaptatie. Dit is gewaarborgd in de waterhuishoudkundige afhandeling zoals beschreven in paragraaf 4.9, in combinatie met de groene inpassing zoals weergegeven in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Oude Rijksweg 717.

4.3 Bodem

4.3.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bovendien dient op basis van het bouwbesluit altijd een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien een gevoelig object wordt gerealiseerd. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

4.3.2 Doorwerking in het onderhavige plan

Lycens B.V. heeft een verkennend bodemonderzoek, waarvan de bijbehorende rapportage is bijgevoegd als Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek, uitgevoerd binnen het plangebied. Het doel van het onderzoek was het bepalen van de bodemkwaliteit op de locatie en daarmee mogelijke verontreinigingen in grond en grondwater te signaleren welke consequenties kunnen hebben voor de geplande planologische procedure, aanvraag omgevingsvergunning (bouwen) en de geplande herinrichting van de locatie. Onderstaand zijn de bevindingen kort toegelicht.

Chemisch-analytisch zijn in de grond geen verontreinigingen aangetoond. Chemisch-analytisch is in het grondwater een licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond. Vermoedelijk is sprake van een natuurlijk verhoogde concentratie.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat ten aanzien van de chemische kwaliteit van de grond en het grondwater geen belemmering tegen de geplande planologische procedure, aanvraag omgevingsvergunning en de geplande herinrichting van de locatie.

Hergebruik grond buiten de locatie

Hergebruik grond buiten de locatie Wanneer in de toekomst (bv bij bebouwing) grond vrijkomt, dan kan deze grond op het terrein worden verwerkt. Als dat niet kan, gelden voor de afvoer en de toepassing de regels uit Besluit Bodemkwaliteit en de nota Bodembeheer IJsselland. Tijdelijk handelingskader PFAS, Op 8 juli 2019 is het tijdelijk handelingskader PFAS vastgesteld. Vanaf deze datum dient PFAS meegenomen te worden in een partijkeuring. Voor o.a. grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart en reeds uitgevoerde keuringen geldt een overgangsregeling tot 01 oktober 2019. Na deze datum dient de grond (alsnog) geanalyseerd te zijn op PFAS.

4.3.3 Conclusie

De bodemgesteldheid ter plaatse van het plangebied vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.4 Geluid (wegverkeer, railverkeer en/of industrie)

4.4.1 Algemeen

Veel ruimtelijke plannen hebben te maken met geluid; als ontvanger van geluid of als veroorzaker van geluid. Het aspect geluid wordt geregeld in diverse wet- en regelgeving. De belangrijkste wet- en regelgeving omtrent het aspect geluid betreffen:

  • Wet geluidhinder
  • Wet milieubeheer
  • Activiteitenbesluit
  • Wet ruimtelijke ordening
  • Wet algemene bepalingen omgevingsrecht


Het begrip 'geluidgevoelige objecten' is in de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer bepaalt. De Wet geluidhinder maakt onderscheid in de volgende drie categorieën:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen: onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven (Besluit geluidhinder artikel 1.2);
  • geluidsgevoelige terreinen: woonwagenstandplaats en ligplaatsen voor woonschepen (Besluit geluidhinder artikel 1.2).


In de Wet milieubeheer wordt dit onderscheid niet gemaakt, maar deze wet gaat wel uit van dezelfde objecten. Als middels een plan een geluidbron of een geluidgevoelig object wordt mogelijk gemaakt, of een uitbreiding van een geluidbron of een geluidgevoelig object plaatsvindt, dan is een toetsing in het kader van geluid nodig. Voor voorliggend plan is een toets aan de Wet geluidhinder en de Wet ruimtelijke ordening doorlopen.

4.4.2 Wet geluidhinder

In de Wgh zijn regelingen opgenomen ten behoeve van geluid in de omgeving afkomstig van de drie geluidbronnen wegen (met uitzondering van rijkswegen), spoorwegen (met uitzondering van hoofdspoorwegen) en industrielawaai. Deze geluidbronnen hebben een geluidzone. Bij plannen waarbij binnen deze geluidzones een geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt, of een uitbreiding plaatsvindt van een geluidsgevoelig object dient de geluidbelasting op dit object te worden getoetst.

Wegen

Volgens artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) liggen rond diverse wegen (met uitzondering van Rijkswegen) geluidzones. Deze geluidzones liggen in ieder geval boven en onder de wegen en in de volgende stroken langs de wegen:

Tabel 4.1: geluidzones langs wegen

Aantal rijstroken   Weg binnen stedelijk gebied   Weg buiten stedelijk gebied of auto (snel)weg  
1 of 2   200 meter   250 meter  
3 of 4   350 meter   400 meter  
5 of meer   350 meter   600 meter  

Wegen in een woonerf of waarvoor een maximale snelheid geldt van 30 km/uur hebben geen geluidzone.

Spoorwegen

De geluidzone rond spoorwegen zijn vastgelegd in de Regeling Zonekaart spoorwegen (met uitzondering van de spoorwegen die vallen onder de geluidproductieplafonds conform de Wet milieubeheer).

Op 1 juli 2012 zijn door een wetswijziging van de Wet milieubeheer de geluidproductieplafonds (gpp’s) voor hoofdspoorwegen van kracht geworden. Gpp’s stellen een heldere grens over de toelaatbare hoeveelheid geluid en voorkomen een onbelemmerde groei van het geluid door toenemend verkeer.

Geluidproductieplafonds zijn berekende waarden op referentiepunten. Deze referentiepunten liggen om de 100 meter op 4 meter boven lokaal maaiveld, op een vaste afstand van 50 meter aan weerszijden van het spoor. Een spoorweg die is aangegeven op de geluidplafondkaart, heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de spoorweg tot de breedte naast de spoorweg, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond op het betrokken referentiepunt.

Industrielawaai

De zones voor industrielawaai worden vastgelegd in een bestemmingsplan rond een gezoneerd industrieterrein.

4.4.3 Geluidsbeleid gemeente Staphorst in het kader van de Wet geluidhinder

De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting op de gevels van een woning ten gevolge van een weg bedraagt 48 dB. Onder bepaalde voorwaarden kan er door het college van B & W een ontheffing worden verleend tot een hogere grenswaarde. Voorwaarde hiervoor is dat de optredende geluidsbelasting lager dient te zijn dan de maximaal toelaatbare gevelbelasting (53 dB buitenstedelijk en 63 dB binnenstedelijk) en de situatie moet passen binnen het gemeentelijk geluidsbeleid ten aanzien van vaststelling van hogere grenswaarden.

De gemeente Staphorst heeft middels de nota ‘Geluidsbeleid in het kader van de Wet geluidshinder’ beleid opgesteld rondom hogere geluidswaardes. Zo zijn hogere geluidswaardes vastgesteld voor vervangende nieuwbouw (waaronder ook het splitsen van een woning valt). Afwijken kan enkel als de maatregelen overwegende bezwaren van financiële, stedenbouwkundige, verkeerskundige of landschappelijke aard met zich meebrengen. Daarnaast dient er aan ten minste één van de tien opgestelde ontheffingscriteria te worden voldaan.

4.4.4 Beoordeling plan wegverkeerslawaai

Met voorliggend plan worden geluidgevoelige objecten (de op te richten woningen) mogelijk gemaakt binnen de geluidzone van de Oude Rijksweg en de A28. De geluidbelasting op de nieuwe geluidgevoelige objecten dient daarom te worden beoordeeld middels een akoestisch onderzoek. Dit onderzoek is uitgevoerd door Akoestisch Buro Tideman, onderstaand worden de bevindingen toegelicht. De volledige rapportage is bijgevoegd als Bijlage 5 Akoestisch onderzoek.

4.4.4.1 Conclusie akoestisch onderzoek

De geluidbelasting op de gevels van de woningen bedraagt maximaal 53 dB na aftrek van 4 dB op grond van art. 110g van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting is daarmee hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor de verdere ontwikkeling van deze locatie dient een hogere waarde procedure te worden opgestart waarbij een hogere waarde van 53 dB wordt vastgesteld. Het ontwerpbesluit hogere grenswaarde ligt gezamenlijk met het bestemmingsplan ter inzage en is als Bijlage 6 Ontwerpbesluit vaststelling hogere grenswaarden bijgevoegd. Er geldt de voorwaarde dat de benodigde gevelisolatie moet gelijk zijn aan het verschil tussen de werkelijke geluidbelasting en het niveau van 33 dB. Enkele gevels van de woningen worden uitgevoerd als zijnde een "dove gevel". Volgens de definitie van de Wet Geluidhinder is dit dan geen gevel meer waarop de geluidbelasting moet worden getoetst. Bij het ontwerp van het plan zullen de dove gevels worden geïntegreerd. In de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan zijn bouwaanduidingen opgenomen. Hiermee is geborgd dat dove gevels worden toegepast en wordt voldaan aan de Wet geluidhinder.

4.4.5 Beoordeling plan railverkeerslawaai

De Geluidsproductieplafond-waarde ter hoogte van het plangebied bedraagt 66.7 dB, waarmee de zonebreedte 600 m bedraagt. De woningen liggen op een afstand van circa 2 kilometer van het spoor. De afstand tot de zone bedraagt daarmee circa 1,4 kilometer. Het plangebied ligt op ruime afstand van het spoor en het aspect railverkeerslawaai vormt derhalve geen belemmering voor het plan.

4.4.6 Beoordeling plan industrielawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op milieuhinder (o.a. geluid) als gevolg van industrielawaai. Hieruit is gebleken dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt voor het plan.

4.4.7 Conclusie

Industrielawaai en spoorweglawaai vormen geen probleem op deze locatie. Ten behoeve van wegverkeerslawaai wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden, de maximale hogere ontheffingswaarde echter niet. Mits de ontheffing wordt verleend vormt het aspect akoestiek wegverkeerslawaai geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan. De motivering om deze ontheffing toe te kennen is opgenomen in deze paragraaf en het akoestisch onderzoek is bijgevoegd in de bijlage. Het besluit hogere grenswaarde wordt tegelijkertijd met het wijzigingsplan ter inzage gelegd.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Algemeen

De Europese Unie wil dat de lucht overal schoon genoeg is om de gezondheid van de mensen zo goed mogelijk te beschermen. Daarom heeft de Europese Unie normen gesteld voor de concentraties van vervuilende stoffen in de lucht. Luchtverontreiniging is afkomstig van verschillende bronnen. Denk bijvoorbeeld aan het gemotoriseerde verkeer, industriële en agrarische inrichtingen en achtergrondconcentraties van verontreinigende stoffen.

De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn in Nederland uitgewerkt in de volgende wet- en regelgeving:

  • 1. Wet milieubeheer
  • 2. Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
  • 3. NIBM
  • 4. Besluit gevoelige bestemmingen

Wet milieubeheer

In de Wet milieubeheer (Wm) is hoofdstuk 5 (titel 5.2) de landelijke wetgeving voor luchtkwaliteit weergegeven. In bijlage 2 van deze titel zijn de grenswaarden aangegeven waaraan moet worden voldaan voor wat betreft de luchtkwaliteit. In artikel 5.16 is de toets voor de luchtkwaliteit weergegeven. In dat artikel is bepaald dat ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling het volgende moet worden getoetst in het kader van luchtkwaliteit:

  • dat de ontwikkeling niet leidt tot het overschrijden of het waarschijnlijk overschrijden van de grenswaarden zoals genoemd in bijlage 2 van de Wm, en;
  • dat de ontwikkeling per saldo niet zorgt voor een verslechtering van de luchtkwaliteit, en;
  • dat de ontwikkeling alleen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een toename van de luchtverontreiniging, en;
  • dat de ontwikkeling niet in strijd is met een vastgesteld programma (het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen).


Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

De regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie, en depositie, van luchtverontreinigende stoffen. De regeling legt onder andere de standaardrekenmethoden vast waarmee de gevolgen van ruimtelijke plannen voor de luchtkwaliteit worden berekend. Veel regels uit de Rbl volgen uit de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit uit 2008.


Toetsing aan de grenswaarden is niet op alle plekken nodig. De twee criteria zijn:

  • 1. Kunnen op die plek mensen komen (toepasbaarheidsbeginsel)?
  • 2. Hoe lang worden hoeveel mensen op die plek blootgesteld (blootstellingscriterium)?

Ook als een project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeft geen toets plaats te vinden aan de grenswaarden luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

De toets aan het besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) heeft betrekking op projecten of activiteiten waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is. Leidt een project tot een toename voor NO2 en PM10 die lager is dan de NIBM-grens, dan is het toetsen van het project aan de grenswaarden luchtkwaliteit niet nodig en kan het project zonder verdere maatregelen doorgaan. Wel moet het project nog voldoen aan het Besluit gevoelige bestemmingen en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. De uitvoeringsregels voor NIBM staan in de algemene maatregel van bestuur (AMVB) 'Niet in betekenende mate bijdragen' en de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen'. In bijlage 5 van de Regeling NIBM zijn vier gebieden opgenomen waar de Regeling NIBM niet op van toepassing is omdat daar structureel een hoge waarde heerst. Dit zijn delen van de gemeenten Asten, Nederweert, Deurne en Barneveld.

Volgens het Besluit NIBM is sprake van een NIBM-project als het project of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. Of een project een NIBM-project betreft, kan op twee manieren worden bepaald. Het project kan getoetst worden aan de categorieën van gevallen die zijn vastgesteld, of er kan een berekening plaatsvinden:

In regeling NIBM zijn de volgende getalsmatige categorieën van gevallen vastgesteld, om te bepalen of sprake is van een NIBM-project:

Woningbouwlocaties; 3% criterium ligt bij:

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  • 3.000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling

De berekening of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof en stikstofdioxide kan ook worden uitgevoerd als een project de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM overschrijdt. Het is dan mogelijk om alsnog via berekeningen aannemelijk te maken dat de 3% grens niet wordt overschreden. Soms kan een kwalitatieve beschrijving voldoende zijn.

4.5.2 Beoordeling plan NIBM

Voorliggend plan ligt niet in een uitzonderingsgebied zoals opgenomen in bijlage 5 van de Regeling NIBM, waardoor het plan getoetst kan worden aan de regeling NIBM.

Met voorliggend plan wordt ten opzichte van de huidige situatie twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Het aantal van twee woningen ligt ver onder het criterium voor woningbouw. Gesteld kan worden dat bij voorliggend plan sprake is van een NIBM-project. Verdere toets aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit hoeft niet plaats te vinden.


Besluit gevoelige bestemmingen

Het 'Besluit gevoelige bestemmingen' is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.


Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt de vestiging van gevoelige bestemmingen in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. In het besluit zijn onderzoekszones ingesteld waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is. De zone wordt gemeten vanaf de rand van de weg. Om rijkswegen ligt een onderzoekszone van 300 meter aan beide zijden van de weg en bij provinciale wegen binnen 50 meter aan beide zijden van de weg. Het totaal aantal mensen dat behoort bij een gevoelige bestemming mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Bij uitbreiding van bestaande gevoelige bestemmingen mag het totale aantal blootgestelden eenmalig maximaal 10% toenemen. Is de dreigende normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszones.

Stikstofdioxide (NO2)

De WHO heeft per september 2021 een nieuwe advieswaarde van 10 microgram per kuub gedefinieerd. De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt met 40 microgram per kuub daar aanzienlijk boven.

Fijn stof (PM10)

Fijn stof draagt volgens de huidige inzichten bij aan ruim 75% van alle ziektelast van milieufactoren. Daarnaast is van fijn stof bekend dat er ook significant schadelijke effecten zijn op de gezondheid beneden de wettelijke grenswaarde van 40 microgram per kuub. De WHO heeft per september 2021 een nieuwe scherpe advieswaarde van 15 microgram per kuub gedefinieerd (eerder gold 20).

Fijner stof (PM2,5)

Fijner stof (PM2,5) is een nog belangrijkere schadelijke component van fijn stof. De WHO hanteerde een advieswaarde van 10 microgram per m3 maar heeft deze nu bijgesteld naar 5 microgram per kuub. De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt met 25 microgram per kuub daar aanzienlijk boven.

4.5.3 Beoordeling plan Besluit gevoelige bestemmingen

Met voorliggend plan wordt ten opzichte van de huidige situatie twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Dit zijn geen gevoelige bestemmingen zoals benoemd in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Omdat het plangebied binnen het onderzoeksgebied van 300 meter voor rijkswegen is gesitueerd is de luchtkwaliteit ter plaatse beoordeeld op basis van opendata.

Onderstaande afbeeldingen tonen de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied in 2020. Aangenomen kan worden dat de luchtkwaliteit hedentendage vergelijkbaar is.

Voor NO2 geldt een waarde van tussen de 13,62 en 14,29 microgram per kuub. Deze waarden liggen boven de advieswaarde van 10 microgram per kuub maar ruim onder de wettelijke jaargemiddelde concentratie van 40 microgram per kuub.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0017.jpg"

Afbeelding 4.1: Stikstofdioxide (NO2) 2020

Voor PM10 is sprake van een waarde van 14,61 microgram per kuub. Hiermee wordt voldaan aan de advies- en wettelijke drempelwaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0018.jpg"

Afbeelding 4.2: Fijnstof (PM10) 2020

Voor PM2,5 geldt een waarde van circa 7,58. Hiermee wordt niet aan de advieswaarde van 5 microgram per kuub voldaan maar wel aan de wettelijke jaargemiddelde concentratie van 25 microgram per kuub.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0019.jpg"

Afbeelding 4.3: Fijner stof (PM2,5) 2020

Op basis van het voorgaande wordt voldaan aan de wettelijke voorschriften voor luchtkwaliteit. Gesteld wordt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen' zorgt niet voor belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

4.5.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

4.6 Geur

4.6.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane (berekende) geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

4.6.2 Verordening Geurhinder en Veehouderij 2016

Op 1 juli 2016 is de Verordening Geurhinder en Veehouderij van de gemeente Staphorst in werking getreden. Deze verordening is van toepassing voor ‘De Streek’ en de overige woonkernen binnen een bebouwde kom. In artikel 6 van deze geurverordening is in afwijking van de Wet geurhinder en veehouderij een andere maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in de bebouwde kom bepaald. In de verordening is dit als volgt verwoordt; ‘In afwijking van artikel 6, lid 1 onder c van de Wet bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in het gebied als benoemd in artikel 3 van deze verordening binnen de bebouwde kom 3 ouE/m³ (voorgrondbelasting). De achtergrondbelasting bedraagt maximaal 4 ouE/m³.’.

In artikel 4 en 5 van de geurverordening zijn de vaste afstand cirkels binnen de bebouwde kom teruggebracht van 100 naar 50 meter en buiten de bebouwde kom van 50 naar 25 meter.

4.6.3 Beoordeling plan Geur

De te realiseren woningen betreffen geurgevoelige objecten, derhalve dient beoordeeld te worden of het aspect geur een belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

In de omgeving van het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven gelegen. De gemeente Staphorst heeft voor het eigen grondgebied een geurkaart opgesteld. Op deze kaart kan worden afgelezen of sprake is van grondgebonden bedrijven (waarvoor een vaste afstand geldt) of van een intensieve veehouderij (waarvoor de geurcontour berekend dient te worden). In afbeelding 4.4 is een uitsnede van deze kaart weergegeven. De rode lijnen betreffen de vaste afstanden, de paarse lijnen de berekende geurcontouren. De blauwe contour geeft een globale indicatie van het plangebied.

Op basis van de geurkaart is het plangebied gesitueerd binnen de rode contour van het agrarische bedrijf Oude Rijksweg 721. Dit bedrijf is in 2022 echter beëindigd middels en de agrarische bestemming is omgezet naar Wonen. De geurcontour van het betreffende bedrijf is daarmee komen te vervallen en niet relevant. Daarnaast zijn paarse contouren zichtbaar, het plangebied ligt op circa 660 meter van twee grote geur producerende bedrijven. Op basis van de geurkaart is de geurbelasting niet zodanig dat dit een nadere beschouwing benodigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0020.jpg"

Afbeelding 4.4: Uitsnede geurkaart gemeente Staphorst

4.6.4 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.

4.7 Bedrijven en milieuzonering (VNG uitgave)

4.7.1 Algemeen

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

4.7.2 VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

4.7.3 Doorwerking in het onderhavige plan

Type omgeving

Aangezien het plangebied is gelegen in een bebouwingslint met een verwevenheid van verschillende functies en tevens is gelegen aan een doorgaande weg onderdeel van de hoofdverkeerstructuur binnen Staphorst, is sprake van een zogenaamd gemengd gebied. Hierdoor kunnen de richtafstanden met één stap worden verkleind.

Milieuhinder gevoelige functie of milieubelastende activiteit

De te realiseren woningen betreffen een 'milieuhinder gevoelige functie'. Met het planvoornemen worden geen 'milieubelastende activiteiten' gerealiseerd. In deze toets wordt ten behoeve van de nieuwe woningen getoetst of deze als 'milieuhinder gevoelige functie' een belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van omliggende milieubelastende activiteiten en of ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

Omliggende functies met milieuzoneringen

In de omgeving van het plangebied liggen drie agrarische bedrijven en enkele reguliere bedrijven. Bij de agrarische bedrijven is voor het geuraspect niet de richtafstand van de VNG, maar de wettelijk (Wet Geurhinder en Veehouderij) aan te houden afstanden bepalend. Het aspect geur wordt voor deze bedrijven niet in deze paragraaf, maar in paragraaf 4.6 behandeld. In de onderstaande tabel zijn de in de omgeving gelegen relevante bedrijven weergegeven.

Tabel 4.2: In de omgeving gelegen bedrijven c.q. functies met milieuzoneringen

Adres   Functie   Milieu-
categorie  
Richtafstand gemengd gebied   Feitelijke afstand (bestemmingsvlak tot bouwvlak nieuw woongebouw)  
Oude Rijksweg 719   Woonwinkel   1   0 meter   70 m  
Oude Rijksweg 719   Cadeauwinkel   1   0 meter   50 m  
Oude Rijksweg 709   Autobedrijf   2   10 meter   60 m  
Oude Rijksweg 713   Bedrijf max. cat. 2   2   10 meter   10 m  

Uit tabel 4.2 blijkt dat geen overschrijding plaatsvindt van de aan te houden richtafstanden van omliggende functies. Zoals al eerder aangegeven wordt in 4.6 ingegaan op de omliggende agrarische bedrijven en bijhorende richtafstanden. Het bouwvlak van de beoogde woningen wordt op 10 meter van de bedrijfsbestemming ten noorden van het plangebied gesitueerd, dit is inzichtelijk gemaakt in onderstaande afbeelding 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0021.jpg"

Afbeelding 4.5: Plan ten opzichte van milieucontour

Onderhavig plan als milieuhinder gevoelige functie

Een woning betreft een milieuhinder gevoelige functie voor alle milieuaspecten. Door het toevoegen van de woningen in het plangebied worden omliggende bedrijven/functies niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Reden hiertoe is dat de richtafstanden uit de VNG-brochure en als gevolg daarvan ook de wettelijke afstanden uit het Activiteitenbesluit niet worden overschreden. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.

4.8.2 Doorwerking in het onderhavige plan

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In afbeelding 4.6 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (blauwe cirkel) en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0022.jpg"

Afbeelding 4.6: Uitsnede Risicokaart

Op basis van de risicokaart kan worden geconstateerd, dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • buiten de plaatsgebonden risicoafstand (18 meter) van de A28 is gelegen;
  • buiten het plasbrandaandachtsgebied van de A28 van 30 meter is gelegen;
  • buiten de 200-meter zone vanaf de A28 zijn gelegen waarbinnen het berekenen van het groepsrisico noodzakelijk is;
  • met een afstand van 225 meter tot de A28 binnen het invloedsgebied (toxische vloeistof, brandbaar gas en toxisch gas) van deze transportas is gelegen;
  • met een afstand van 2 km tot het spoor binnen het invloedsgebied voor toxische vloeistof is gelegen;
  • met een afstand van 1,9 km tot buisleidingen buiten de risicozones is gelegen.

Het bovenstaande toont dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.

4.8.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.

4.9 Water

4.9.1 Beleidskader

Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.


Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 is door het algemeen bestuur van Waterschap Drents Overijsselse Delta vastgesteld. Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik.

4.9.2 Watertoets

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.9.3 Watertoetsproces

Het Waterschap Drents-Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de ‘korte procedure’ van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen.

Waterparagraaf

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het wijzigingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren men om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Bij de uitwerking van de bouwplannen wordt rekening gehouden met bovenstaande uitgangspunten.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Het plan voorziet in de toevoeging van nieuw verhard oppervlakte. Om wateroverlast te voorkomen worden infiltratiekratten geplaatst. De omvang wordt bepaald op basis van het gerealiseerde dakoppervlak, hemelwater van de daken wordt op de infiltratiekratten afgekoppeld. De overloop van de infiltratiekratten wordt aangesloten op bestaand oppervlaktewater. Straatwater vloeit af naar omliggende grasgronden waar het in de bodem infiltreert.

Advies overstroombaar gebied

Volgens artikel 2.14.4 van de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel moet bij ontwikkelingen in overstroombaar gebied een overstromingsrisicoparagraaf in de toelichting bij een bestemmingsplan worden opgenomen.

Het plangebied ligt in een overstroombaar gebied. Onder overstroombaar gebied verstaat men gebieden die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks). Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR). De provincie Overijssel verplicht initiatiefnemers een overstromingsrisicoparagraaf op te stellen ten behoeve van het ruimtelijke plan.

In de overstromingsrisicoparagraaf moet worden aangegeven hoe rekening wordt gehouden met waterveiligheid en voorzieningen voor noodsituaties (vluchtlocaties, aangepast bouwen, evacuatieroutes, bescherming van vitale infrastructuur, geleiding van water naar gebieden waar het minder schade toebrengt). Als er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn om in deze laaggelegen gebieden nieuwe stedelijke functies toe te voegen, dient de waterveiligheid ook op langere termijn gegarandeerd te zijn, bijvoorbeeld door de technische inrichting van het gebied en/of de wijze van bouwen.

Volgens de viewer van de provincie Overijssel ligt het plangebied in overstroombaar gebied (zie afbeelding 4.7.).

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0023.jpg"

Afbeelding 4.7: Uitsnede kaart 'Overstroombaar gebied'

Risico-inventarisatie

Op de risicokaart komt het volgende kaartbeeld naar voren bij overstromingen met een kleine kans (1/1000 tot 1/10.000 jaar). Dit zijn de overstromingen vanuit het primaire systeem waar de dijken een strenge norm hebben. Voor de betreffende locatie wordt een maximale waterdiepte van 0,7 tot 1,2 meter gevonden (zie afbeelding 4.8). De risicokaart geeft geen tijd tot overstroming aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112022005-VS01_0024.jpg"

Afbeelding 4.8: Uitsnede overstromingsdieptekaart

Doorwerking in het plan

In geval van overstroming zijn er geen belemmeringen om de beoogde ontwikkelingen op de locatie toe te staan. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta en de Veiligheidsregio zijn op de hoogte gesteld van de ontwikkeling. Het wijzigingsplan maakt slechts de realisatie van 2 woningen mogelijk. Gezien de kleine kans van overstroming en het feit dat het wijzigingsplan geen verblijfsfunctie voor kwetsbare groepen mogelijk maakt, is het niet nodig om maatregelen te nemen.

Riolering 

Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater.

Beleid en regelgeving

Gemeentelijk rioleringsbeleid: de gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Eventueel geldt er een bergingseis (zie wateroverlast).

Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht (afkoppelen). Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en te infiltreren in de bodem. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater.

Doorwerking in het plan

Gemeentelijk rioleringsbeleid: Hemelwater wordt binnen het plangebied verwerkt. Afvalwater wordt aan de perceelgrens aangeboden.

Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Om wateroverlast te voorkomen wordt watercompensatie gerealiseerd. Hier wordt overtollig hemelwater opgevangen zodat het op natuurlijke wijze kan infiltreren in de bodem.

4.9.4 Conclusie

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is middels de digitale watertoets over het planvoornemen geïnformeerd. Hieruit is naar voren gekomen dat de korte procedure van toepassing is. In het kader van het vooroverleg wordt het wijzigingsplan ter kennisgeving aan de provincie voorgelegd. Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Middels de waterparagraaf zijn de belangen van het waterschap in het wijzigingsplan geborgd.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijke archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in januari 2024 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.


Erfgoedverordening 2010-2016 gemeente Staphorst
In de gemeentelijke erfgoedverordening is de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en archeologische terreinen geregeld. In deze verordening is geregeld dat het verboden is om gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen. Tevens wordt voor de instandhouding van archeologische terreinen verwezen naar het archeologiebeleid van de gemeente Staphorst.

4.10.1 Cultuurhistorie

Cultuurhistorische structuren

Het plan bevindt zich in een gebied dat is aangewezen als beschermd dorpsgebied. Ontwikkelingen die het aanzicht en de te behouden waarden in dit dorpsgebied schaden zijn niet toegestaan. In het onderhavige plan worden deze structuren niet aangetast. De te ontwikkelen woningen zullen aansluiten op de karakteristieke perceleringen en een zijtak c.q. steeg van de Oude Rijksweg. Aan de karakteristieke panden in de omgeving vinden geen veranderingen plaats. In paragraaf 2.2 Nieuwe situatie wordt dit aspect gemotiveerd. Daarnaast is de ontwikkeling landschappelijke ingepast door rekening te houden met cultuurhistorische waarden in het erfinrichtingsplan.

Karakteristieke panden en monumenten

Ter beoordeling van de mogelijke aanwezigheid van gemeentelijke- of rijksmonumenten zijn de gemeentelijke monumentenlijst van de gemeente Staphorst en het Rijksmonumentenregister geraadpleegd. In het plangebied zijn geen karakteristieke panden of monumenten aanwezig.

4.10.2 Archeologie

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een archeologisch bureau- booronderzoek uitgevoerd door Lycens B.V. De bijbehorende rapportage is bijgevoegd als Bijlage 2 Archeologisch bureau- booronderzoek bij voorliggende toelichting. Op basis van de resultaten van het onderzoek is geadviseerd het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ingreep. Echter, ook in een vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Over de bevindingen en aanbevelingen uit het onderzoek is contact opgenomen met het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft ingestemd met de bevindingen, het plangebied is vrijgegeven voor archeologie. De vigerende archeologische dubbelbestemming is derhalve niet in onderhavig wijzigingsplan overgenomen.

4.10.3 Conclusie

Zoals blijkt uit voorgaande, vormen cultuurhistorie en archeologie geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.11 Flora en fauna

4.11.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.11.2 Beoordeling

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. In het kader van de beoogde ontwikkeling is derhalve een natuuronderzoek uitgevoerd. Middels een Quickcan flora en fauna zijn mogelijke wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld gebracht. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 7 Quickscan flora en fauna van deze toelichting. Onderstaand worden de bevindingen beknopt samengevat.

Gebiedsbescherming

Het onderzoeksgebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland en Nationaal landschappen. De bescherming van Natuurnetwerk Nederland en Nationaal landschappen kent geen externe werking. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland en Nationaal Landschappen, hoeft er niet getoetst te worden aan provinciaal beleid. Voorgenomen activiteiten leiden niet tot consequenties ten aanzien van provinciaal beleid.

In het kader van de gebiedsbescherming mag het voorliggend wijzigingsplan en de daarin mogelijk gemaakte activiteiten geen negatieve effecten veroorzaken op Natura 2000-gebied.

De gemeente Staphorst heeft algemene proefberekeningen laten uitvoeren om het effect van kleinschalige ontwikkelingen op Natura 2000-gebied in kaart te brengen. Op basis van de nieuwste proefberekening heeft het college op 29 maart 2022 besloten dat voor woningbouwplannen die vergelijkbaar zijn met, of kleiner dan, de nieuwbouw van 2 woongebouwen (met in totaal maximaal 4 woningen) en plaatsvinden in de bebouwde kom voortaan geen AERIUS-berekening vereist is.

Onderhavig plan voorziet in een ontwikkeling van kleinere omvang, namelijk twee woningen. Daarnaast is de afstand tot Natura 2000-gebied groter, namelijk 4,4 kilometer. Hoewel een stikstofberekening niet vereist is, is in het kader van de ontwikkeling een stikstofdepositieberekening uitgevoerd, de bijbehorende rapportage is bijgevoegd als Bijlage 8 Stikstofberekening.

Op basis van de rekenresultaten (geen resultaat hoger dan 0,00 mol/ha/jaar) is geen sprake stikstofdepositie en daarmee geen negatief effect. Het plan doet geen afbreuk aan de gebiedsbescherming zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

Soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het onderzoeksgebied als foerageergebied en mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het onderzoeksgebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.

Van de in het onderzoeksgebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Mogelijk komen algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën voor binnen het onderzoeksgebied. Deze soorten staan op de provinciale vrijstellingslijst voor ruimtelijke ingrepen. Er hoeft dan ook geen ontheffing voor de uitvoering van voorgenomen activiteiten te worden aangevraagd. Aanbevolen wordt om buiten de kwetsbare periode (augustus-oktober) van de soorten aan het werk te gaan en één richting op te werken zodat de dieren de mogelijkheid hebben om te vluchten.

In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het onderzoeksgebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het onderzoeksgebied als foerageergebied mogelijk aangetast. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Houtopstanden

In het onderzoeksgebied worden geen bomen gerooid. Toetsing van houtopstanden aan de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

4.11.3 Conclusie

Op basis van het bovenstaande vormt het aspect Flora en fauna geen belemmering voor het plan.

4.12 Verkeer, Parkeren en In- en uitritten

4.12.1 Verkeer
4.12.1.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. In dit geval wordt voor wat betreft de parkeerbehoefte aangesloten bij de 'Nota parkeerkengetallen gemeente Staphorst'. Dit beleidsstuk is vastgesteld op 27 november 2018.

Met betrekking tot de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren (december 2018)’ van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren’ opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte.

4.12.1.2 Functie, verstedelijkingsgraad en stedelijke zone

Qua functie, verstedelijkheidsgraad, stedelijke zone, parkeernorm en verkeersgeneratie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Functie: Wonen, koop, huis, twee-onder-een-kap (dubbelwoning);
  • Verstedelijkingsgraad: Niet stedelijk – gemeente Staphorst (Bron: CBS Statline);
  • Stedelijke zone: Rest bebouwde kom
  • Kengetal verkeersgeneratie en parkeren: het gemiddelde van het aangegeven minimum en maximum.
4.12.1.3 Nieuwe situatie

Ten opzichte van de huidige situatie worden er twee woningen toegevoegd. Het planvoornemen zal gepaard gaan met een toename aan verkeersbewegingen naar het plangebied via de Oude Rijksweg. Het verkeer op de Oude Rijksweg zal daarom toenemen.

In de bestaande situatie heeft het plangebied, als agrarisch perceel, geen verkeersaantrekkende werking.

Beoordeeld dient te worden of de verkeerswegenstructuur berekend is op de verkeerstoename die met het planvoornemen zal ontstaan om te voorkomen dat de omgeving last ondervindt van dit verkeer. Om de verkeersgeneratie te bepalen kan gebruik worden gemaakt van kencijfers van de CROW-publicatie '381'. Als gevolg van de realisatie van de woningen wordt een extra verkeersgeneratie verwacht van maximaal 15,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal (2 × 7,8).

Met de realisatie van het plan zal de verkeersgeneratie met maximaal 16 motorvoertuigen per etmaal toenemen (afgerond naar boven). Deze beperkte toename aan verkeersbewegingen kunnen de omliggende wegen eenvoudig verwerken. Het verkeersafwikkelende vermogen wordt niet (onevenredig) aangetast en het plan heeft geen belangrijke nadelige gevolgen voor de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling.

4.12.1.4 Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit plan besloten ontwikkeling.

4.12.2 Parkeren
4.12.2.1 Uitgangspunten

Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op de lokale parkeersituatie, wordt in deze paragraaf het effect van het plan op de parkeersituatie beoordeeld. De gemeente Staphorst beschikt over parkeerbeleid met de 'Nota parkeerkengetallen gemeente Staphorst' (vastgesteld 27 november 2018). Voorliggend wijzigingsplan wordt aan deze nota getoetst. In de huidige situatie wordt er geen parkeerprobleem ervaren in het plangebied. Met de toevoeging van twee woningen neemt de parkeerbehoefte binnen het plangebied toe.

Op basis van de 'Nota parkeerkengetallen gemeente Staphorst' wordt uitgegaan van de stedelijkheidsklasse 'weinig stedelijk' waarbij het plangebied uitmaakt van de stedelijke zone 'rest bebouwde kom'. Er wordt uitgegaan van het gemiddelde van de in de nota vastgestelde bandbreedte.

4.12.2.2 Nieuwe situatie

De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van één zogeheten dubbelwoning, voor deze woning geldt een parkeerkengetal van 2,3 per woning met een 'aandeel bezoekers' van 0,3. Op basis van dit kengetal moeten voor de woningen (2,3 x 2=) 4,6 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. De parkeerbehoefte is daarmee vastgesteld op 4,6 parkeerplaatsen met een aandeel bezoekers van 0,6.

Zoals opgenomen in het erfinrichtingsplan (Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Oude Rijksweg 717) worden per woning 2 parkeerplaatsen en daarmee totaal 4 parkeerplaatsen voor bewoners gerealiseerd. Binnen het plangebied is voldoende ruimte voor het parkeren door bezoekers, het realiseren van een aparte parkeerplaats voor bezoekers is niet noodzakelijk. Dit zal niet leiden tot parkeeroverlast.

Voorliggend plan voldoet daarmee aan het in de nota gestelde en voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Het aspect parkeren vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig plan.

4.12.2.3 Conclusie

Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit plan besloten ontwikkeling.

4.12.3 In- en uitritten

De stegen worden gesitueerd zoals aangegeven in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Oude Rijksweg 717. Ter ontsluiting van de nieuwbouwwoningen wordt gebruik gemaakt het Recht van Overpad.

4.13 Verlichting

Het plan veroorzaakt geen noemenswaardige lichtuitstraling naar het buitengebied. Er wordt buiten de bebouwing hooguit gebruikelijke tuin- en /of perceelsverlichting toegepast.

4.14 Gezondheid

Met onderhavig plan wordt de realisatie van gevoelige functies mogelijk gemaakt. Ter plaatse van het plangebied geldt dat er sprake is van 'een goede ruimtelijke ordening'. Potentieel belastende milieueffecten van de directe omgeving op de te bouwen woningen is uitgesloten. Hiermee wordt volkomen dat de in het plangebied wonenden in de toekomst gezondheidsrisico's ervaren. Het aspect wegverkeerslawaai is voor het voornemen van belang vanwege de ligging van de ligging van het plangebied nabij de A28. Dit heeft ertoe geleidt dat gevelwerende maatregelen en dove gevels worden toegepast. Op basis van het bovenstaande en het daarboven gestelde kan worden geconcludeerd dat het aspect gezondheid geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.15 Relatie met andere toestemmingsvereisten

Nadat het wijzigingsplan is vastgesteld wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van de nieuwe dubbelwoning aangevraagd.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro. Het plan voorziet in de ontwikkeling van twee nieuwe woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

Het plan wordt door en voor rekening van initiatiefnemer gerealiseerd. Er wordt daarnaast een overeenkomst afgesloten om eventuele planschadekosten te kunnen verhalen. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Zienswijze procedure

De procedure van het wijzigingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het wijzigingsplan zal in dit kader 6 weken ter inzage worden gelegd vanaf 29 augustus. Gedurende deze zes weken kan een ieder een zienswijze naar voren brengen. De uniforme voorbereidingsprocedure van de Awb is van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen 8 weken na afloop van de ter inzage legging een besluit moeten nemen.

Beroep

Na vaststelling wordt het wijzigingsplan voor een tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

5.3 Burgerparticipatie

Voorafgaand aan de formele zienswijze procedure is het plan voorgelegd aan omwonenden om hen te informeren over de voorgenomen plannen. Door de buurt en omwonenden zijn geen bezwaren kenbaar gemaakt.

Uit het bovenstaande blijkt dat initiatiefnemer zicht actief heeft ingezet om omwonenden bij de voorgenomen ontwikkeling te betrekken. Uit het voorgaande blijkt dat burgerparticipatie heeft plaatsgevonden en dat initiatiefnemer hiermee heeft voldaan aan zijn plichten.

5.4 Vooroverleg

5.4.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borgingvereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke wijzigingsplannen. Geoordeeld wordt dat voorliggend plan niet voorziet in ontwikkelingen waarmee nationale belangen zijn gemoeid, er wordt daarom afgezien van een vooroverleg met het Rijk.

5.4.2 Provincie Overijssel

De provincie Overijssel beschikt over een uitzonderingslijst vooroverleg (12 april 2023). Voor bepaalde plannen is geen vooroverleg nodig, vanwege de kleinschaligheid. In de lijst wordt onderscheid gemaakt tussen ruimtelijke ontwikkelingen in stedelijk gebied en het buitengebied (de Groene Omgeving).

Het plangebied, en specifiek de plek waar het woongebouw is beoogd, is in de Omgevingsvisie aangeduid als "Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken", "Bebouwingsschil 1900 -1955" en "Steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken en streekcentra". Hoewel het plangebied een agrarisch perceel betreft, wordt geconstateerd dat sprake is van stedelijk gebied. Op de uitzonderingslijst is voor de categorie woningbouw opgenomen dat:

"Tot en met elf woningen met bijbehorende voorzieningen zoals wegen en groen, en in lijn met de regionale Woonagenda’s Twente en West-Overijssel 2021-2025 in kernen met een inwoneraantal van meer dan 1000 inwoners."

Op basis van de Woonagenda West-Overijssel 2021-2025 is in de gemeente Staphorst tot 2030 sprake van een zachte plancapaciteit van 91. Voorliggend wijzigingsplan maakt de realisatie van twee woningen mogelijk, hier is ruimte voor in de zachte plancapaciteit van de gemeente. Op basis van 3.2.2 waarin is getoetst aan Artikel 2.2.2, lid 1, 2 en 3 van de Omgevingsverordening is tevens geconcludeerd dat er voldoende behoefte bestaat aan de twee beoogde woningen.

Er wordt daarom afgezien van vooroverleg met de Provincie Overijssel.

5.4.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta

In het kader van de ruimtelijke procedure is de digitale watertoets uitgevoerd. Op basis van de watertoets is de korte procedure van toepassing. In het kader van het vooroverleg wordt het concept wijzigingsplan ter beoordeling voorgelegd aan het waterschap. Het waterschap heeft hierop een positief wateradvies afgegeven. Er is geen aanvullende reactie gegeven.

5.5 Recht van overpad

Om de beoogde woningen achter Oude Rijksweg 717 te kunnen bereiken wordt door initiatiefnemer een recht van overpad geregeld.

5.6 Tijdelijke opslag grond

Hergebruik grond buiten de locatie Wanneer in de toekomst (bv bij bebouwing) grond vrijkomt, dan kan deze grond op het terrein worden verwerkt. Als dat niet kan, gelden voor de afvoer en de toepassing de regels uit Besluit Bodemkwaliteit en de nota Bodembeheer IJsselland. Tijdelijk handelingskader PFAS, Op 8 juli 2019 is het tijdelijk handelingskader PFAS vastgesteld. Vanaf deze datum dient PFAS meegenomen te worden in een partijkeuring. Voor o.a. grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart en reeds uitgevoerde keuringen geldt een overgangsregeling tot 01 oktober 2019. Na deze datum dient de grond (alsnog) geanalyseerd te zijn op PFAS.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Algemeen

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het plan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Ten aanzien van de plansystematiek voor de bestemmingen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de plansystematiek van het vigerende bestemmingsplan 'De Streek, veegplan'. Hieronder volgt een toelichting op de in dit wijzigingsplan voorkomende enkelbestemmingen, dubbelbestemmingen en overige planregels.

6.2 Opbouw regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen.

Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van plannen. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het plan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen.

De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Specifieke gebruiksregels: bepalingen wat onder strijdig gebruik wordt aangemerkt;
  • Wijzigingsbevoegdheden welke onder voorwaarden mogelijkheden bieden tot het vergroten van het bouwvlak en het splitsen van woningen;
  • Nadere eisen; in de dubbelbestemming ‘Waarde – Beschermd dorpsgezicht’ zijn nadere eisen opgenomen, waarbij het college nadere eisen kan stellen aan de verschijningsvorm van bebouwing;
  • Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: ter bescherming van cultuurhistorische waarden is in de dubbelbestemming 'Waarde – Beschermd dorpsgezicht’ een omgevingsvergunningstelsel opgenomen ter bescherming van deze waarden.
6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het plan.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het plan af te wijken.

Dit artikel beschrijft de algemene wijzigingsregels. Deze regels maken het onder andere mogelijk om het plan te wijzigen en geringe wijzigingen aan te brengen voor wat betreft de situering en vergroting van het wijzigingsplan en het wijzigen van de bestemming in Verkeer.

In dit artikel zijn de procedureregels ten aanzien van het stellen van een nadere eis opgenomen.

In de overige regels zijn voorschriften opgenomen om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid en/of voldoende laad- en losruimte.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

6.3 Bouwregels

Agrarisch met waarden

De bouwregels voor de bestemming zijn overeenkomstig het bestemmingsplan 'Veegplan De Streek' overgenomen. Omdat een bouwvlak ontbreekt is het bouwen van gebouwen en overkappingen niet mogelijk. Erf- en terreinafscheidingen zijn toegestaan, echter dienen hiertoe landschappelijke inpassingsmaatregelen worden genomen conform de opgenomen voorwaardelijke verplichting. Andere bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde zijn, vanwege het ontbreken van een bouwvlak, toegestaan tot een hoogte van maximaal 3 m.

Wonen - 1

In de regels is een onderscheid gemaakt in bouwregels voor gebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor het hoofdgebouw is een bouwvlak opgenomen, waar ten hoogste het aantal gebouwen is toegestaan dat is aangegeven middels de functieaanduiding 'Maatvoering'. Tevens zijn in dit artikel bouwregels opgenomen, zoals de bouw- en goothoogte en de dakhelling. Middels specifieke bouwaanduidingen op de plankaart is aangegeven of een gevel al dan niet als dove gevel moet worden uitgevoerd.

6.4 Dubbelbestemmingen

Waarde - Archeologie 5

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor de bescherming van archeologische waarden in de bodem. In de bouwregels van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 5’ is bepaald dat voor bodemingrepen waarbij de bodem dieper dan 40 cm beneden het maaiveld wordt geroerd niet zijn toegestaan zonder uitvoering van archeologisch onderzoek. Uitzondering hierop zijn bodemingrepen ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 3.000 m2 wordt uitgebreid en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 3.000 m2 ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen. Middels een omgevingsvergunning kan er toch worden gebouwd buiten de eerder genoemde oppervlakten. Hiervoor is een archeologisch onderzoek nodig, waaruit blijkt dat er geen archeologische waarden (meer) zijn, of de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad, of kan een voorwaarde (treffen van technische maatregelen, opgravingen, deskundig toezicht) verplicht worden gesteld.

Waarde - Beschermd dorpsgezicht

De voor ‘Waarde – beschermd dorpsgezicht’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek).

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek), alsmede het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
  • een samenhangend bebouwingsbeeld en het behoud van de culturele en landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;

Nadere eisen stellen aan de goot- en bouwhoogte van gebouwen, de oppervlakte van gebouwen, de plaats van bijgebouwen en aan- of uitbouwen en de plaats en (nok)richting van gebouwen op het bouwperceel.

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • het creëren van een nieuwe in-/uitrit ten behoeve van het hoofdgebouw naar de openbare weg, anders dan op de steeg of bestaande ontsluitingen op de openbare weg, dan wel het verleggen of verbreden van de bestaande steeg of de bestaande in/uitrit;
  • het in aanbrengen van verharding vóór de voorgevel van een hoofdgebouw op een erf, anders het verharden van een oppervlakte kleiner dan 75 m2;
  • het fysiek afsluiten van de steeg;
  • het asfalteren van de steeg, behoudens het opnieuw asfalteren van een bestaande geasfalteerde steeg.