direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Streek, wijziging Oude Rijksweg 256 te Rouveen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0180.2112020001-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens de huidige agrarische bedrijfswoning aan de Oude Rijksweg 256 te Rouveen (vanaf hier: het plangebied) te splitsen in twee (burger) wooneenheden. In de huidige situatie is in het plangebied een voormalige agrarische onderneming aanwezig en is het plangebied in het vigerende bestemmingsplan 'De Streek, Veegplan' tevens als zodanig bestemd. Op basis van dit bestemmingsplan is slechts één agrarische bedrijfswoning toegestaan. Om het plan toch mogelijk te maken is het noodzakelijk de voor het plangebied geldende bestemmingsplan op twee punten te wijzigen conform de wijzigingsvoorwaarden:

  • het wijzigingsplan moet 2 woningen in plaats van 1 woning op het perceel mogelijk maken;
  • omdat het agrarische bedrijf is beëindigd moet de bestemming worden gewijzigd naar 'Wonen'.

Om het voornemen juridisch-planologisch te borgen is het noodzakelijk een wijzigingsprocedure te volgen. Onderhavig plan voorziet hierin.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen in het karakteristieke Rouveense lint Oude Rijkseweg op nummer 256 en staat kadastraal bekend als gemeente Staphorst, sectie AN, gedeelte van nummer 1019. De ligging van het plangebied in Rouveen en de directe omgeving is weergegeven in afbeelding 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied aan de Oude Rijksweg 256 in Rouveen (Bron: Google Earth)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

1.3.1 Algemeen

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "De Streek, Veegplan" (vastgesteld op 9 juli 2019 door de gemeenteraad van Staphorst).

In het bestemmingsplan heeft het plangebied de volgende (dubbel) bestemmingen en aanduidingen:

  • enkelbestemming 'Agrarisch met waarden';
  • dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' (gedeeltelijk);
  • dubbelbestemming 'Waarde - beschermd dorpsgezicht';
  • gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - laagvliegroute';
  • bouwaanduiding: 'bouwvlak';
  • functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig';
  • bouwaanduiding 'karakteristiek'.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan "De Streek, Veegplan" opgenomen. Het plangebied is daarbij indicatief weergegeven met de rode omlijning. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeeldingen bestemmingsplan "De Streek, Veegplan" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3.2 Beschrijving bestemmingen en aanduidingen

Hier wordt een beschrijving van de in het plangebied geldende bestemmingen en aanduidingen gegeven.


Bestemming ‘Agrarisch met waarden’

De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijven, één bedrijfswoning, landschappelijke waarden en cultuurgrond, water en voorzieningen ten behoeve van water, groenvoorzieningen, dagrecreatief medegebruik, verkeer en verblijfsdoeleinden in de vorm van wegen met een functie voor intern verkeer, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.

Functieaanduiding “specifieke vorm van agrarisch – kleinschalig”

Ter plaatse van het volledige agrarische bouwvlak is de functieaanduiding agrarisch - kleinschalig van toepassing. Binnen deze percelen zijn kleinere, 'niet-volwaardige' agrarische bedrijven toegestaan.


Dubbelbestemming ‘Waarde – Beschermd dorpsgezicht’ en bouwaanduiding 'karakteristiek'

De voor ‘Waarde – Beschermd dorpsgezicht’ aangewezen gronden zijn, naast de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek), zoals dat is verwoord in de aanwijzing dorpsgezicht d.d. 18 oktober 1993 en het document 'Staphorst een eigen wereld' van 31 mei 2005. Gebouwen met de bouwaanduiding 'karakteristiek' zijn bestemd voor het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen. Deze twee aspecten wordt nader gemotiveerd in paragraaf '4.6.1 Cultuurhistorie'.


Dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van eventueel in de bodem voorkomende archeologische resten. Dit aspect is in paragraaf '4.6.2 Archeologie' nader uitgewerkt.

Gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - laagvliegroute'

In gebieden met deze gebiedsaanduiding mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde, hoger dan 40 meter worden gebouwd. Deze aanduiding is voor het onderhavige plan niet relevant.

1.3.3 Doorwerking in het onderhavige plan

Binnen het plangebied is slechts één bedrijfswoning toegestaan. Onderhavig wijzigingsplan dient de bedrijfswoning te veranderen naar een burgerwoning en een tweede burgerwoning mogelijk te maken.

Bewoning van een woning door personen die niet zijn verbonden aan het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf is niet toegestaan. Daarnaast is bewoning van woningen op het bedrijfsperceel in strijd met het bestemmingsplan op het moment dat er geen agrarisch bedrijf meer aanwezig is. In het onderhavige plan is geen agrarisch bedrijf meer aanwezig en beoogde bewoners kunnen dus niet meer aan het bedrijf verbonden worden. In onderhavig wijzigingsplan dient de bestemming te worden veranderd naar 'Wonen'.

De dubbelbestemmingen en aanduiding ten aanzien van het beschermd dorpsgebied, archeologische waarden en de karakteristieke boerderij vormen geen belemmering maar bevatten voorschriften waar rekening mee gehouden moet worden. Deze aspecten zijn nader gemotiveerd in paragraaf 4.6 Erfgoed.

Conclusie

Het realiseren van het planvoornemen is niet mogelijk binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Het voor het plangebied vigerende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid, waarmee het plan alsnog mogelijk gemaakt kan worden. De toets aan deze voorwaarden is opgenomen in paragraaf 3.3.6 Bestemmingsplan 'De Streek, Veegplan'. Middels voorliggend wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid.

1.4 Opzet wijzigingsplan

Het wijzigingsplan "De Streek, wijziging Oude Rijksweg 256 te Rouveen" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting
  • verbeelding
  • regels

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven.

Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de ontwikkelingskaders van onderhavig plan juridisch te borgen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de motivering en verantwoording van het wijzigingsplan en bevat een uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 EPOS

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld conform de werkwijze van de gemeente Staphorst, zoals die is vastgelegd in het handboek EPOS (Efficiënte Procesinrichting Omgevingsrecht Staphorst). Met deze nieuwe werkwijze beoogt de gemeente een efficiënter proces voor het aanvragen van een omgevingsvergunning of een bestemmingswijziging voor alle bouwplannen die (nog) niet in het huidige bestemmingsplan passen.

Hiervoor is een Collectief van Professionals Omgevingsrecht Staphorst (CPOS) opgericht, waar professionals lid van kunnen worden. Professionals zijn adviesbureaus, architecten, ontwikkelaars, bouwers en stedenbouwkundige en/of planologische adviseurs met verstand van het omgevingsrecht. Deze professionals hebben een centrale rol in het proces en zijn verantwoordelijk voor het indienen van een goede aanvraag, zoals een omgevingsvergunning, wijzigingsplan of een bestemmingsplanherziening. Wanneer de professional zich voldoende bewezen heeft zal de gemeente steeds meer een stap terug nemen in de controlerende rol en een faciliterende rol aannemen. Hiermee zullen aanvragen een snellere doorlooptijd en lagere leges lasten kennen dan professionals die niet lid zijn van de CPOS.

Lycens BV is een van de professionals waarmee de gemeente een overeenkomst is aangegaan als lid van het CPOS. Voor voorliggend wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de informatiehuizen uit het omgevingsplein die voor het EPOS is samengesteld. In het omgevingsplein staat alle informatie over de onderwerpen die nodig zijn voor een correcte aanvraag voor een omgevingsvergunning, wijzigingsplan of bestemmingsplanherziening.

1.6 Leeswijzer

De toelichting van dit wijzigingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en nieuwe situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend wijzigingsplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Omschrijving van de ontwikkeling

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Beschrijving van de omgeving

Het plangebied ligt in een gebied dat De Streek wordt genoemd. De Streek is een bebouwingslint van circa 12 kilometer. Het lint kent een bijzondere ruimtelijke karakteristiek en bebouwingskarakteristiek waarvan de oorsprong in de ontginning van het gebied ligt. Het lint ligt tussen Lichtmis en Halfweg. Staphorst en Rouveen zijn als gevolg van de ontginning van het gebied ontstaan en maken voor een deel onderdeel uit van het lint. In het noorden is het huidige Staphorst ontstaan als een verdichting rondom de kerk van Staphorst. Het huidige Rouveen is zuidelijker ontstaan als verdichting rondom de kerk in Rouveen. Beide dorpen werden al in schriften van de dertiende eeuw genoemd, maar lagen toen westelijker.


Het huidige lint wordt in de volksmond ook wel 'De Diek' of 'De Streek' genoemd. Kenmerkend voor het lint is de boogvorm; een directe afgeleide van de vorm van de ontginningsbasis zoals hiervoor beschreven. Opvallend is de verdraaiing van de perceelsrichting ten opzichte van de weg: in Staphorst staat deze vrijwel haaks op de weg terwijl verder naar het zuiden, in Rouveen, de verkavelingsrichting onder een scherpe hoek staat met de weg. Ook de boerderijen staan hier niet haaks op de weg maar volgen de richting van de percelen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de Staphorster kolonisten al verder veeninwaarts waren dan de Rouveners. Vanuit de ontginningsbasis (De Wijk) is te zien dat de vier slagen van Staphorst in vrijwel een rechte lijn naar het zuidoosten lopen. De slagen van Rouveen daarentegen worden, door de beperkte ruimte naar achter toe, gedwongen hun perceelsrichting keer op keer bij te stellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0003.png" Afbeelding 2.1: De Streek (Bron: Gemeente Staphorst)


De belangrijkste structurele kenmerken van De Streek zijn gelegen in de reeds uit de zestiende eeuw daterende combinatie van een patroon van vrijwel parallelle langgerekte perceelsgrenzen met een enigszins gebogen, enkele kilometers lange bebouwingsas (Oude Rijksweg). Hierdoor voegen de ontsluitingswegen naar het achterliggende agrarische gebied zich in deze ruimtelijke hoofdstructuur. De lintbebouwing, waarbij boerderijen vlak naast en achter elkaar aan de bebouwingsas liggen in de richting van de percelering is daarbij eveneens een belangrijke karakteristiek. Aangrenzende erven worden ontsloten door een gemeenschappelijke toegangsweg (stegen). De hoge beeldkwaliteit van de agrarische bebouwing, waar 70% een beschermd monument is levert een belangrijke bijdrage aan het cultuurhistorisch waardevolle karakter van De Streek. Het ruimtelijk beeld wordt behalve door de bebouwing in belangrijke mate bepaald door de erfbeplanting en de houtsingels op de perceelsgrenzen tussen en direct achter de bebouwing waardoor een ruimtelijke beslotenheid is ontstaan die waar het bebouwingslint plaatselijk transparant of onderbroken is, markante contrasten oplevert met het open agrarisch gebied. In de kern Rouveen en Staphorst is de historische samenhang met het achterliggende landschap plaatselijk verdwenen door naoorlogse nieuwbouw en wegaanleg.

De Streek is aangewezen als een beschermd dorpsgezicht. De waarden die beschermd dienen te worden zijn vastgelegd in het gemeentelijk ruimtelijk beleid (zie paragraaf 3.3). De waarde van het beschermd dorpsgezicht komt tot uiting door:

  • a. het verkavelingspatroon van de percelen, waaronder mede begrepen het water- en wegenpatroon en de groenstructuur in de vorm van singelbeplanting;
  • b. de stegen (erfontsluitingswegen) bestraat met klinkers;
  • c. de architectuur van gebouwen, zoals de forse Staphorsterboerderij (type Hallehuis) en nieuwere bebouwing die qua schaal, situering en bouwstijl past in het historische bebouwingsbeeld;
  • d. de plaatsing van gebouwen op de percelen achter elkaar, op wisselende afstanden en bijna altijd met de nok in het verlengde van aanliggende steeg;
  • e. de verspringingen in de rooilijn van de voorgevels van boerderijen die zijn gericht op de Gemeenteweg en de Oude Ri betreft de het 7e perceel aan deze zijtak. Achter het plangebied - aan de noordwestzijde - bevindt zich het buitengebied van Rouveen.

Het oppervlak van het plangebied bedraagt 3.660 m². Dit plangebied biedt ruimte aan het voormalige agrarische bedrijfsperceel en aan agrarische gronden in de vorm van grasland. Beide delen nemen ongeveer jksweg;

  • f. de groenstructuur voor de rooilijn en de daartussen liggende open groengebieden, alsmede de beplanting op en rondom erven die bijdraagt aan het besloten karakter van het dorp en de afgrenzing naar het buitengebied.

Deze waarden zijn tevens vastgelegd in de dubbelbestemming 'Waarde- beschermd dorpsgezicht' die voor het gehele gebied De Streek van toepassing is.

2.1.2 Het plangebied

Het plangebied bevindt zich aan het eind van één van de vele zijtakken c.q. stegen van de Oude Rijksweg en de helft van het plangebied in gebruik.


Het agrarische bedrijfsperceel

Het agrarische bedrijfsperceel biedt ruimte aan enkele min of meer aan elkaar vast gebouwde (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen, een verharde mestplaat en de woonboerderij. Het overige deel bestaat uit tuin, bosschages en verhardingen in de vorm paden, manoeuvreerruimte en een op- en afrit.

De (woon)boerderij in het plangebied betreft een zogenaamde Staphorster boerderij en is één van de vele gemeentelijke monumenten. Het betreft een fors gebouw met een grondoppervlak van circa 384 m².

De boerderij kenmerkt zich als een langgerekt bouwwerk, waarbij woonhuis, deel, stal en hooiopslag in elkaars verlengde liggen. Met name het achterhuis verkeert in slechte staat van onderhoud (zie foto's). Het oppervlak van de overige bedrijfsgebouwen bedraagt opgeteld circa 350 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0004.png"

Afbeelding 2.2: foto's huidige situatie plangebied

2.2 Beoogde situatie

2.2.1 Realisatie extra wooneenheid

In de beoogde situatie wordt de bestaande (woon)boerderij gesplitst in twee wooneenheden. Aan het voorhuis worden geen aanpassingen aangebracht en blijft dus in de huidige staat behouden (zie bovenstaande illustratie in afbeelding 2.3).

De nieuwe wooneenheid wordt in het achterhuis gerealiseerd. Omdat dit deel van de boerderij in dusdanig slechte bouwkundige staat verkeerd wordt het volledig gesloopt en weer teruggebouwd. Het terug te bouwen gedeelte wordt in dezelfde stijl teruggebouwd, passend bij de Staphorsterboerderij. In dit deel wordt een nieuwe wooneenheid gerealiseerd. De bouwmassa blijft ongewijzigd, het gebouw wordt voorzien van een rietenkap en de achterzijde van de boerderij bestaat uit zwart gepotdekselde muren. De bestaande uitbouw wordt ook in de beoogde situatie als uitbouw teruggebouwd. De dakplaten worden vervangen door een kap met oud Hollandse holle dakpan. Dit voorlopig ontwerp is voorgelegd aan de monumentencommissie, Het Oversticht, die op basis hiervan een positief advies (zoals verwoord in de brief aan het College van B&W met kenmerk M00018) heeft uitgebracht. De volledige bouwtekening is als bijlage opgenomen.

Naast het splitsen van de woonboerderij zal het aantal m² aan bijbehorende bouwwerken worden teruggebracht naar 200 m² (er zal 150 m² worden gesloopt).

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0005.png"

Afbeelding 2.3: 3D-impressie beoogd plan

2.2.2 Bestemmingswijziging naar 'Wonen'

Omdat het agrarische bedrijf niet meer als zodanig aanwezig is en de beoogde bewoners niet meer aan het agrarische bedrijf zijn verbonden wordt de agrarische bestemming gewijzigd naar een woonbestemming. Het agrarische bouwvlak wordt verkleind naar een bestemmings- c.q. bouwvlak passend bij de beoogde woningen. Op de verbeelding is het nieuwe woonperceel exact weergegeven. Het overige deel van het plangebied - buiten het woonperceel - behoudt de agrarische bestemming, maar dan zonder agrarisch bouwvlak.

2.2.3 Inrichtingsplan

Ten behoeve van het onderhavige plan is door Vestus bouwadvies een inrichtingsplan opgesteld. Het inrichtingsplan is opgesteld conform de 'Nota Belvedère 'Staphorst een eigen wereld'. Onderstaand is een uitsnede van het inrichtingsplan opgenomen. In Bijlage 2 Erfinrichtingsplan is de originele versie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0006.png"

Afbeelding 2.4: inrichtingsplan

Onderstaand volgt een toelichting op het inrichtingsplan.

Percelering

De kenmerkende smalle kavelstructuur is nog aanwezig op het woonperceel. Dit perceel blijft volledig intact en de bestaande sloten blijven behouden. De verdeling van het perceel (+bijgebouwen) over de twee wooneenheden vindt plaats conform het erfinrichtingsplan.

Karakteristiek singellandschap

Het karakteristieke singellandschap is aan de achterzijde van de boerderij nog zeer sterkt aanwezig. Langs de perceelsgrenzen van het relatief smalle perceel staan aan weerszijden een elsensingel met volwassen bomen. Deze elsensingel wordt versterkt door gaten in deze singel ter plaatse van de boerderij op te vullen door nieuwe Elsen aan te planten.

De stegenlandschapsbeleid

De kenmerkende steeg vormt een belangrijk element voor het onderhavige plan. De boerderij bevindt zich aan het eind van deze steeg. De bestaande schuren bij de boerderij vormen een barrière voor deze steeg. In onderhavig project wordt de steeg doorgetrokken in de vorm van halfverharding. Enkele schuren worden gesloopt waardoor de steeg met een lichte 'kruumte' achter de nog bestaande schuur (met nog karakteristieke elementen) doorloopt richting het karakteristieke singellandschap. Door halfverharding toe te passen is er echter wel sprake van duidelijk onderscheid tussen de bestaande steeg en het verlengde gedeelte.

Sloop van niet karakteristieke schuren

Een in slechts staat verkerende schuur zonder karakteristieke elementen (en met asbest) wordt gesloopt.

Tuinen

De voortuin wordt versterkt door de bestaande beukenhagen te herstellen en te verdichten. Daarnaast worden zowel de bestaande als de nieuwe parkeerplaatsen aan het zicht onttrokken door nieuw aan te leggen beukenhagen. Daarnaast worden enkele fruit- en notenbomen aangeplant.

Parkeren

Parkeerplaatsen worden zoveel mogelijk aan het zicht onttrokken door middel van beukenhagen. Vanaf de steeg zijn de parkeerplaatsen niet zichtbaar.

Recht van overpad

Om van het plangebied naar de openbare weg (de Oude Rijksweg) te komen is in de hypotheek-akte van de Oude Rijksweg 256 een vestiging van erfdienstbaarheid opgenomen. Hierin is het gebruik van de weg (c.q. steeg) van de buurpercelen vastgelegd. De paragraaf met de vestiging van erfdienstbaarheid uit de hypotheek-akte is als separate bijlage aan de gemeente overlegd.


Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.


Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van het (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000-gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.


Doorwerking plangebied

Bij het voorgenomen plan is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is geen sprake van strijdigheid met rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.


In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.


De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.


Doorwerking plangebied

Dit wijzigingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarmee bovengenoemde nationale belangen gemoeid zijn die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit wijzigingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.

Doorwerking plangebied

Uit jurisprudentie volgt dat een woningbouwontwikkeling van maximaal 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro en dat om die reden de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Aangezien er bij dit plan één nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt, is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing en hoeft de behoefte van de ontwikkeling niet nader te worden gemotiveerd.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving is integraal vastgelegd in de Omgevingsvisie- en omgevingsverordening Overijssel. De huidige visie en verordening zijn vastgesteld op 12 april 2017.

De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening worden elk jaar bijgewerkt. Dat gebeurt met de jaarlijkse Actualisatie. Het gaat om alle eerder vastgestelde beleidswijzigingen die nog moeten worden doorvertaald in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.

Op 26 september 2018 is de 'Actualisatie Omgevingsvisie 2017/2018' en 'Actualisatie Omgevingsverordening 2017/2018' vastgesteld. Het ontwerp van de 'Actualisatie Omgevingsvisie 2018/2019' en 'Actualisatie Omgevingsverordening 2018/2019' ligt van 21 maart t/m 8 mei 2019 ter inzage.

Het planvoornemen is getoetst aan de geconsolideerde Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vanaf 2017.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.


Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.

3.2.1.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend. In afbeelding 3.1 wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0007.png"

Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)


De betreffende niveaus worden in de onderstaande paragrafen toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.

3.2.1.2 Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel. In paragraaf 3.2.2 zijn deze generieke beleidskeuzes zoals verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel behandeld.

3.2.1.3 Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Zoals op afbeelding 3.2 is te zien, valt het plangebied binnen het ontwikkelingsperspectief Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0008.png"

Afbeelding 3.2: Ontwikkelingsperspectievenkaart Stedelijk Omgeving Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

“Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken”

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Doorwerking plangebied

Het plan betreft een transformatie project, wat past in het gegeven ontwikkelingsperspectief. Er wordt gebouwd voor de lokale woonbehoefte en het project draagt bij aan het vitaal en aantrekkelijk houden van het gebied. Het planvoornemen is daarom in overeenstemming is met het ontwikkelingsperspectief “Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken”.

3.2.1.4 Gebiedskenmerken (hoe)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke inpassing, infrastructuur, milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.


De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:

  • 1. Natuurlijke laag;
  • 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • 3. Stedelijke laag;
  • 4. Laag van beleving.

1. Natuurlijke laag

Het natuurlijk landschap vormt de basis voor het gehele grondgebied van de provincie. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich bijvoorbeeld op de droge plekken, wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de rivier. Pas de laatste eeuw is door technische mogelijkheden de koppeling tussen ruimtelijke ordening en natuurlijke ondergrond steeds losser geworden en zijn door menselijke ingrepen de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan dit voorkomen en er voor zorgen dat de (grote) natuurlijke kwaliteiten van de provincie (weer) mede beeldbepalend worden.


Zoals op afbeelding 3.3 is te zien, valt het plangebied binnen de natuurlijke laag aangemerkt als ‘Laagveengebieden (in cultuur gebracht)':

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0009.png"

Afbeelding 3.3: “Laagveenontginningen (in cultuur gebracht)” (Bron: Provincie Overijssel)

Laagveengebieden (in cultuur gebracht)

Grote gebieden, waar onder invloed van stagnerend water en grondwater uitgestrekte veenmoerassen zijn ontstaan. Hier bestonden diverse verlandingsstadia naast elkaar: open water – rietmoeras – opgaand moerasbos. Ambitie is de Wieden en Weerribben als grootste laagveenmoeras van Europa, aan elkaar verbinden via een brede overgangszone en ontwikkelen als een groot aaneengesloten (half) natuurlijk vaar- en recreatielandschap, met hoge biodiversiteit, met aanliggende kernen als poorten naar de natuur. Ook in de overige veenweidelandschappen is een hoog waterpeil van belang om inklinking tegen te gaan. Het open karakter is zowel ruimtelijk waardevol, als voor weidevogels en ganzen.


Doorwerking plangebied

De gronden in het plangebied zijn in cultuur gebracht ten behoeve van de landbouw en ingericht als erf. Met het planvoornemen zal onder andere een bouwvlak voor agrarische bedrijfsgebouwen verdwijnen en hiervoor in de plaats een aanzienlijk kleiner bouwvlak voor woondoeleinden worden gerealiseerd. Dit heeft tot gevolg dat het achterland van het plangebied terug zal worden gegeven aan het agrarische cultuurlandschap. Deze ontwikkeling zal een positieve uitwerking hebben op de natuurlijke laag. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de ‘Natuurlijke laag’.

2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de ‘laag van het agrarisch cultuurlandschap’ aangeduid met het gebiedstype ‘Laagveenontginningen’. In afbeelding 3.4 is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0010.png"

Afbeelding 3.4: De laag van het agrarisch cultuurlandschap - ‘Laagveenontginningen’ (Bron: Provincie Overijssel)

Laagveenontginningen

De laagveenontginningen betreffen een open, laag en nat landschap ontstaan door occupatie vanuit de bewoonde hogere randen. Deels door vervening, deels door alleen ontwatering. Kenmerkende zonering van intensief gebruik langs de bewoonde randen en extensief gebruik naar het achterland. Boerderijen langs vaarten en wegen. De ambitie is de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken. De grote open ruimtes, het patroon van sloten met beplantingen, de vochtige bloemrijke weides met weidevogels geven dit landschap grote belevingswaarde. De grondgebonden landbouw is de drager van deze kwaliteiten, echter een nieuw perspectief op een gebiedsgerichte bedrijfsvoering - eventueel in combinatie met andere functies - is voor de toekomst van deze gebieden zeer wenselijk. Het karakteristieke bebouwingspatroon (voorkant aan de openbare weg; achterkant aan het landschap en in polder Mastenbroek op terpen) vormt vertrekpunt bij herstructurering, verdichting en uitbreiding van de agrarische bebouwing en de woon-/ werkmilieus.


Doorwerking plangebied

Met het planvoornemen vinden geen wijzigingen plaats in het verkavelings-, wegen- en waterpatroon, de stegen, groenstructuren en de situering van gebouwen. Hiermee wordt geen afbreuk gedaan aan de laag van het agrarische cultuurlandschap.

3. Stedelijke laag

Zoals op afbeelding 3.5 is te zien, valt het plangebied binnen de stedelijke laag bebouwingsschil 1900 - 1955:

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0011.png"

Afbeelding 3.5: De stedelijke laag - ‘’bebouwingsschil 1900-1955” (Bron: Provincie Overijssel)

Bebouwingsschil 1900-1955

De bebouwingsschil 1900 – 1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Op sommige plaatsen liggen (voormalige) grootschalige fabriekscomplexen direct aansluitend aan woonwijken. Deze stadswijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal opdeelbaar in wijken met eigen karakter. De wijken worden van elkaar gescheiden door doorgaande lanen, singels en stadsstraten. Kenmerkend in de bebouwing is de verwantschap in architectuurstijlen en aandacht voor architectonische details en verbijzondering van gebouwen op specifieke plekken als straathoeken. De schil is op te delen in wijken met individuele panden, gekenmerkt door veel variatie in bebouwing en veel (individueel en openbaar) groen. De wijken op basis van de fabrieksdorp-/tuindorp-principes zijn juist herkenbaar aan een hechte stedenbouwkundige en architectonische eenheid op basis van collectieve principes. Stationsomgevingen liggen vaak in deze schil. De stadsassen doorkruisen deze bebouwingsschil veelal en vormen belangrijke verbindingsassen tussen de stedelijke centra, stationsgebieden en het hoofdinfrastructuurnetwerk rond de steden.

Doorwerking plangebied

Bij de uitwerking de planontwikkeling is rekening gehouden met het waardevolle karakter van De Streek. Zowel de locatie van de bebouwing als het stedenbouwkundige ontwerp (materialisering, kleurstelling en dergelijke) sluiten aan bij de karakteristieke opbouw van De Streek. Ook vanuit functioneel oogpunt, onderdeel uitmakend van het bebouwingslint, zijn de woningen als passend aan te merken op deze locatie. De ontwikkeling is als passend aan te merken ten aanzien van de “stedelijke laag”.

4. Laag van de beleving

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de ‘laag van de beleving’ aangeduid met het gebiedstype ‘donkerte’.

‘Donkerte’

Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken. De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.


Doorwerking plangebied

Met de realisatie van het planvoornemen vindt geen extra uitstraling van kunstlicht plaats. In vergelijking met de huidige planologische bebouwingmogelijkheden, zal het planvoornemen positief uitpakken voor de uitstaring van kunstlicht. Geconcludeerd wordt dat het aspect ‘donkerte’ geen belemmering vormt voor het voornemen.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.2.1 Relevante regels uit Omgevingsverordening

De volgende artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel zijn voor het planvoornemen van belang:

  • 2.1.2, lid 1 (Principe van concentratie);
  • 2.1.3, lid 2 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik);
  • 2.1.5, lid 1,2 en 3 (Ruimtelijke kwaliteit);
  • 2.2.2, lid 1,2 en 3 (Realisatie nieuwe woningen);
  • 2.11 (Cultureel erfgoed).

Hierna worden deze artikelen behandeld.

 
Artikel 2.1.2 lid 1 (Principe van concentratie)

'Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen'.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening

De lokale behoefte is aangetoond bij de toetsing aan artikel 2.2.2. Uit deze toetsing is gebleken dat de toevoeging van één extra woning wordt gerealiseerd die voorziet in de lokale behoefte.


Artikel 2.1.3, lid 2 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3, lid 2 van de Omgevingsverordening

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip ‘groene omgeving’ nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip ‘bestaand bebouwd gebied’ nader gedefinieerd als: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/artikel 10 BRO.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwingslint Rouveen, welke is te definiëren als het bestaand bebouwd gebied. Artikel 2.1.3, lid 2 is daarom niet van toepassing voor het planvoornemen.


Artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (of-, waar- en hoe benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd;
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 lid 1, 2 en 3 van de Omgevingsverordening

In paragraaf 3.2.1.3 en 3.2.1.4 is een toetsing uitgevoerd aan het uitvoeringsmodel. Hier wordt volstaan met de conclusie dat het planvoornemen past binnen het in de Omgevingsverordening gegeven ontwikkelingsperspectief en de gegeven gebiedskenmerken.
Het plan is daarom in overeenstemming met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel.


Artikel 2.2.2, lid 1, 2 en 3 (Realisatie nieuwe woningen)

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
  • 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 lid 1, 2 en 3 van de Omgevingsverordening

Het planvoornemen betreft de realisatie van één extra woning. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee deze bestemming kan worden gewijzigd naar woondoeleinden. Hiermee is aangetoond dat binnen de looptijd van het vigerende bestemmingsplan, het realiseren van een woning past binnen de woonbehoefte van gemeente Staphorst. Tevens is voorliggende ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming met de woonvisie van de gemeente Staphorst (zie paragraaf 3.3.2). Het planvoornemen is daarom in overeenstemming met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.


Artikel 2.11 (Cultureel erfgoed)

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt aangegeven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Onder ‘cultuurhistorische waarden’ wordt verstaan: het samenspel van historische landschappen, historisch geografische elementen en structuren, cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken en archeologische vindplaatsen die iets vertellen over het verleden.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.11 van de Omgevingsverordening Overijssel 

Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van een karakteristiek dorpsgezicht (De Streek) zoals dat is verwoord in de aanwijzing dorpsgezicht d.d. 18 oktober 1993 en het document 'Staphorst een eigen wereld' van 31 mei 2005 en dat met name wordt gekenmerkt door:

  • het verkavelingspatroon van de percelen, waaronder mede begrepen het water- en wegenpatroon en de groenstructuur in de vorm van singelbeplanting;
  • de stegen (erfontsluitingswegen) bestraat met klinkers;
  • de architectuur van gebouwen, zoals de forse Staphorsterboerderij (type Hallehuis) en nieuwere bebouwing die qua schaal, situering en bouwstijl past in het historische bebouwingsbeeld;
  • de plaatsing van gebouwen op de percelen achter elkaar, op wisselende afstanden en bijna altijd met de nok in het verlengde van aanliggende steeg;
  • de verspringingen in de rooilijn van de voorgevels van boerderijen die zijn gericht op de Gemeenteweg en de Oude Rijksweg;
  • de groenstructuur voor de rooilijn en de daartussen liggende open groengebieden, alsmede de beplanting op en rondom erven die bijdraagt aan het besloten karakter van het dorp en de afgrenzing naar het buitengebied.

Met het planvoornemen worden bovenstaande waarden niet aangetast. Er vinden geen wijzigingen plaats in het verkavelings-, wegen- en waterpatroon, de stegen, groenstructuren en de situering van gebouwen.

Het bestaande monument wordt voor een deel herbouwd, waarbij het behoud van de cultuurhistorische waarde het vertrekpunt is voor het bouwplan. Een voorlopig bouwplan is tevens voorgelegd aan de monumentencommissie Het Oversticht, die geen bezwaren heeft geuit, tegen het voornemen. De verplichting hiervoor is planologisch verankerd door de dubbelbestemming ‘Waarde – Beschermd dorpsgezicht’ overeenkomstig het moederplan over te nemen. De ontwikkeling voldoet hiermee aan artikel 2.11 van de Omgevingsverordening.

3.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoordde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Staphorst een eigen wereld
3.3.1.1 Algemeen

Het landschap van Staphorst is een begrip. Het is een voor Nederland uniek landschap, rijk aan specifieke, gebiedsgebonden cultuurhistorische waarden. Het is een karakteristiek landschap, met een sterk onderscheidende ruimtelijke identiteit. Derhalve is het landschap van Staphorst aangewezen als Belvedèregebied. In de Nota Belvedère is het rijksbeleid neergelegd over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. Centrale doelstelling van de nota is dat de cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend wordt voor de inrichting van de ruimte in ons land. In het kader van de Nota Belvedère zijn de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden en steden in Nederland op kaart gezet. Staphorst is één van deze gebieden.

Om de ruimtelijke karakteristiek van Staphorst te kunnen duiden is in “Staphorst een eigen wereld” uitgegaan van verschillende schaalniveaus: het schaalniveau van het landschap (direct grenzend aan het lint); het schaalniveau van De Streek en het schaalniveau van de afzonderlijke boerderijen met hun bijhorende tuin- en erfinrichting. De samenhang van deze schaalniveaus bepaalt het karakteristieke beeld van Staphorst.

3.3.1.2 De 3 schaalniveaus

Het landschap

Karakteristiek voor het Staphorster landschap zijn de elzensingels. In het verleden is De Streek omgeven door deze kleinschalige wereld. In de huidige situatie zijn delen van het landschap veel opener van karakter. Met de ruilverkaveling / landinrichting zijn veel singels opgeruimd, om zo tot grotere percelen te komen. Ten noorden van Staphorst is het singellandschap nog zichtbaar, maar vooral in het gebied tussen De Streek en de snelweg zijn de perceelsrandbeplantingen en de smalle verkaveling beeldbepalend.


De Streek

De Streek is het twaalf kilometer lange lint tussen Lichtmis en Halfweg. Het lint heeft een min of recht verloop ter plaatse van Staphorst. Het Rouvener tracé (tussen Dekkersweg en Lichtmis) kent een meer slingerend verloop. Er is sprake van een grote ruimtelijke continuïteit langs het lint. De Streek kent grotendeels een dichte bebouwingsstructuur van monumentale boerderijen die een sterke architectonische verwantschap hebben.

Opvallend is de verdraaiing van de perceelsrichting ten opzichte van de weg: in Staphorst staat deze vrijwel haaks op de weg terwijl verder naar het zuiden, in Rouveen, de verkavelingsrichting onder een scherpe hoek staat met de weg. Ook de boerderijen staan hier niet haaks op de weg maar volgen de richting van de percelen.

Het karakteristieke patroon van achter elkaar geplaatste boerderijen, waarbij de richting ten opzichte van de weg vaak een hoek vertoont, is het beeldmerk van Staphorst. Het is het resultaat van een langdurig proces van vererving, opsplitsing en nieuwbouw van boerderijen. Deze bijzondere bebouwingsstructuur moet gewaarborgd blijven.


De boerderij & erf

70% van de boerderijen in De Streek is aangeduid als monument. In totaal staan er 294 rijksmonumenten en 313 gemeentemonumenten in het lint. De typisch Staphorster boerderij is een langgerekt bouwwerk waarbij woonhuis, deel, stal en hooiopslag in elkaars verlengde liggen. De boerderijen dateren uit de 19e en 20e eeuw. Naast de (vaak monumentale) boerderijen zijn ook de bijgebouwen beeldbepalend voor het Staphorster lint. Van oudsher gaat het hierbij om eenvoudige, vaak houten bouwwerken.

Het groene karakter van het lint wordt voor een belangrijk deel gedragen door de erfbeplantingen. De maat en de vorm van de erven variëren langs het lint. Waar boerderijen op relatief grote afstand van de weg staan is sprake van een groene en besloten wereld met grote, soms monumentale bomen.

3.3.1.3 Perspectief

Het landschap

Het landschap en De Streek zijn nauw met elkaar verbonden. Op het schaalniveau van het landschap spelen de volgende zaken:

  • het versterken en verbeteren van de karakteristieke beplantingsstructuur;
  • het versterken van de recreatieve betekenis;
  • het leesbaar maken en houden van de geschiedenis van het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0012.png"

Afbeelding 3.6: Perspectief voor het landschap (Bron: Gemeente Staphorst)

De Streek

De bijzondere bebouwingsstructuur in ‘De Streek’ moet gewaarborgd blijven. Dit betekent echter niet dat er geen ruimte voor nieuwe ontwikkelingen zou zijn. Binnen De Streek wordt, in beperkte mate, ruimte gezien voor het ontwikkelen van nieuwe woningen. Daarmee is niet iedere ‘open’ locatie automatisch een ‘bouwlocatie’. De nieuwbouw dient zich echter nadrukkelijk te voegen binnen het bestaande ensemble.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0013.png"

Afbeelding 3.7: Perspectief voor De Streek (Bron: Gemeente Staphorst)

De boerderij & erf

Ten aanzien van de boerderijen spelen de volgende aspecten:

  • het verdwijnen van de agrarische functie uit het lint en daarmee het verdwijnen van de belangrijkste functie van de boerderijen en bijgebouwen;
  • de inrichting van de tuinen en erven rond de boerderijen.

De boerderijen zijn over het algemeen goed beschermd. Voor bijgebouwen geldt dat ze qua omvang en materialisering ondergeschikt zijn aan de boerderij: de hoofdmassa op het erf. Niet alleen de boerderijen zelf maar ook de manier waarop de tuinen en erven zijn ingericht draagt bij aan het karakteristieke beeld van Staphorst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0014.png"

Afbeelding 3.8: Perspectief voor de boerderij en het erf (Bron: Gemeente Staphorst)

3.3.1.4 Landschap + lint + boerderij & erf

Het beschermde gezicht geeft veel aandacht aan het lint; De Streek, en dan met name aan de boerderijen als bijzondere elementen. Het beschermde gezicht heeft minder aandacht voor het landschap. Landschap en lint zijn in Staphorst echter onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het lint vormt in feite de ‘versteende’ structuur van het landschap. De relatie tussen lint en landschap is onderbelicht. Juist de versmelting van die twee vormt een wezenlijke karakteristiek van Staphorst. De elzensingels; het doorlopen van de singelbeplanting tot in het lint; de structuur van dwarswegen haaks op het lint; de doorzichten naar het achterland; de ontsluiting van het landschap en de sporen uit het verleden vormen essentiële aspecten van Staphorst.

In afbeelding 3.9. wordt weergegeven op welke wijze de erfinrichting, in relatie tot de ‘versteende’ structuur in De Streek dient plaats te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0015.png"

Afbeelding 3.9: Erfinrichting in De Streek (Bron: Gemeente Staphorst)

3.3.1.5 Doorwerking planvoornemen

Zoals aangegeven in paragraaf 2.2 zijn in het plangebied reeds vele voor De Streek karakteristieke kenmerken aanwezig. Met het planvoornemen vinden geen wijzigingen plaats in deze waarde bepalende kenmerken. Het verkavelings-, wegen- en waterpatroon, de stegen, groenstructuren en de situering van gebouwen blijven met het planvoornemen ongewijzigd en daar waar nodig versterkt.

Ten behoeve van het onderhavige plan is een erfinrichtingsplan opgesteld. Dit plan is beschreven in paragraaf 2.2. Het erf zal op een verantwoorde wijze worden vormgegeven waarbij rekening is gehouden met de historische context van het bebouwingslint en de overgang van het erf naar het landschap. Op deze manier vindt er een versterking plaats voor het beschermd dorpsgezicht. Het planvoornemen sluit hiermee aan bij de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in het beleidsdocument “Staphorst een eigen wereld”.

3.3.2 Woonvisie 2016-2020 Gemeente Staphorst
3.3.2.1 Algemeen

De gemeenteraad heeft op 1 november 2016 de Woonvisie 2016 – 2020 van de gemeente Staphorst
vastgesteld. De woonvisie is een document waarin de koers voor de komende jaren is vastgelegd op het
gebied van wonen.

3.3.2.2 Uitgangspunten

In onderstaande afbeelding 3.10 is de woonvisie samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0016.png"

Afbeelding 3.10: samenvatting woonvisie 2016 -2020 Gemeente Staphorst

Voor het planvoornemen is het onderwerp 'Passende kwaliteit van het wonen' van belang. Hierbij gaat het om de kwaliteit van de bestaande woningen en woonomgeving en passende woningbouw. Hierover staat het volgende in de woonvisie:

De kwaliteit van de bestaande woningen in de gemeente is een belangrijk thema voor het wonen in
de komende jaren. De bestaande woningen zijn namelijk voor het grootste deel de woningen van de
toekomst. De kwaliteit van de bestaande woningen in Staphorst is over het algemeen goed en dit
willen we graag zo houden. Daarom is het nodig om de vinger aan de pols te houden en waar nodig te
investeren in de kwaliteit van woningen. Het gaat om de volgende kwaliteitsaspecten: de
aantrekkelijkheid/toekomstwaarde, de energetische kwaliteit en de geschiktheid van bestaande
woningen. Een groot deel van de woningvoorraad bestaat uit particuliere woningbezit. Hier gaat het
vooral om het informeren van woningeigenaren over de mogelijkheden. Er zijn diverse aandachtspunten in Staphorst wat betreft de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad:

Waar gaan we voor

  • Er is behoefte aan het splitsen van bestaande boerderijen. Dit faciliteren we waar mogelijk. Hierbij kan het ook gaan om het splitsen van één woning in meer dan twee woningen.
  • De energetische kwaliteit van de bestaande woningen: vanuit het oogpunt van kwaliteit/aantrekkelijkheid en betaalbaarheid. Voor bestaande woningen willen we energiebesparing en opwekkingsmogelijkheden waar mogelijk stimuleren.

Wat gaan we doen

We informeren inwoners over de mogelijkheden van energiebesparing en het duurzaam opwekken van energie via het Energieloket. Vanwege de grote dichtheid van monumentale gebouwen bieden we deze groep inwoners voorlichting over de mogelijkheden van energiebesparing en het duurzaam opwekken van energie. Deze voorlichting loopt via het Energieloket.

3.3.2.3 Doorwerking planvoornemen

Het planvoornemen betreft een boerderij die wordt gesplitst in meerdere woningen. In de woonvisie wordt dit gefaciliteerd, omdat hieraan behoefte is. Het gehele pand wordt door een gedeelte te slopen en - te verbouwen vernieuwd, waardoor deze voldoet aan de energetische kwaliteitsstandaard van deze tijd. Het planvoornemen sluit hiermee aan op het beleid uit de Woonvisie 2016-2020.

3.3.3 Transformatielocaties aan De Streek
3.3.3.1 Algemeen

In het beleid ‘Transformatielocaties aan De Streek’ wordt ingegaan op de wijze waarop we de locaties die nu een milieutechnisch of ruimtelijk knelpunt vormen, kunnen veranderen (transformeren) in locaties die waarde toevoegen aan De Streek.

Het beleid “Transformatielocaties aan De Streek” is het resultaat van een evaluatie van het beleidskader voor saneringslocaties. In deze evaluatie is onder andere naar voren gekomen:

  • dat het ontbreekt aan een visie voor de beeldkwaliteit op de saneringslocaties in De streek, waardoor plannen met te dichte bebouwing zijn gerealiseerd
  • te veel gericht is op starterswoningen
  • een tekort aan bijgebouwen bij woningen
  • het uitbreiden van woningen bijna niet mogelijk is

Op basis hiervan zijn de volgende aanbevelingen voor dit beleidskader gedaan:

  • heldere doelstellingen, met aandacht voor de ruimtelijke/ maatschappelijke context van het belang van verplaatsingen/beëindigingen aan De Streek.
  • de geschiedenis van een locatie laten meewegen bij de herinvulling voor behoud van gebouwen die refereren aan de vroegere functies (zoals schuren)
  • onderzoek de mogelijkheden om flexibeler om te kunnen gaan met het splitsen/ inrichten van woningen in wooneenheden met als doel in te spelen op de woningmarkt

De algemene doelstelling van het beleid is om kaders te bieden voor de wijze waarop transformatielocaties herontwikkeld kunnen worden. Het uitgangspunt hierbij is dat nieuwe bebouwing een versterking moet zijn voor de bebouwingsstructuur van het beschermde dorpsgezicht. Daarnaast is het doel om op de locaties zelf een ruimtelijke kwaliteit te ontwikkelen die als passend wordt ervaren in het beschermde dorpsgezicht.

3.3.3.2 Uitgangspunten

Voor het ontwikkelen van een transformatielocatie zijn in de beleidsnotitie vier denkrichtingen mogelijk. Op basis van bestaande bebouwing, afmeting van het kavel en de wens van een initiatiefnemer wordt bepaald welke denkrichting van toepassing is. De denkrichtingen zijn:

  • 1. Hergebruik
  • 2. Open plekken beleid
  • 3. Open plekken beleid +
  • 4. Maatwerk volgens de omgevingswet


Op de gewenste ontwikkeling is denkrichting 1 van toepassing.

Mocht blijken dat de bestaande bebouwing (boerderij of stal of bedrijfsgebouw) goed te hergebruiken is, met aanpassingen dan, is herontwikkeling de eerste te onderzoeken stap. Dit kan gaan om het geschikt maken voor wonen of andere functies die niet milieubelastend zijn voor de omgeving. Het in originele staat herstellen en anders in gebruik nemen (functiewijziging) van een gebouw draagt daarmee optimaal bij aan de doelstelling van het transformatiebeleid: het bereiken van ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid zonder afbreuk te doen aan het bebouwingslint.

3.3.3.3 Doorwerking planvoornemen

Met het planvoornemen is er sprake van hergebruik van de bestaande bebouwing. Dit is een denkrichting voor het ontwikkelen van een transformatielocatie, met de minste impact op de bestaande ruimtelijke kwaliteiten van De Streek. Zoals aangegeven in paragraaf 2.2, zijn veel van de typische voor het beschermd dorpsgezicht gegeven waarden in het plangebied aanwezig. Het erf zal op een verantwoorde wijze worden vormgegeven waarbij rekening is gehouden met de historische context van het bebouwingslint en de overgang van het erf naar het landschap. Op deze manier vindt er een versterking plaats voor het beschermd dorpsgezicht. Het planvoornemen sluit hiermee aan bij de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de Transformatielocaties aan De Streek.

3.3.4 Ruimtelijke atlas en Welstandsnota
3.3.4.1 Algemeen

De Ruimtelijke Atlas en Welstandnota van de gemeente Staphorst dient als vervanging van de voorgaande welstandsnota, die als te knellend werd ervaren. Daarvoor in de plaats is er een globaler welstandbeleid op basis van een welstandskaart. De atlas is een analyse en verhaal in kaartbeelden van de gemeente. De welstandsnota is meer dan voorheen gebaseerd op de ruimtelijke opbouw van de gemeente en haar verschillende kernen. De welstandskaart is een specifieke uitwerking van de atlas voor het welstandsbeleid.

De Ruimtelijke Atlas en Welstandsnota bieden samen een ruimtelijk kader, waar een welstandscommissie of stadsbouwmeester maar ook stedenbouwkundige(n), architecten en andere adviseurs zich op kunnen baseren. Op deze manier fungeert de atlas als een soort raamwerk voor het ruimtelijk beleid en de welstandskaart als een overzichtelijk toetsinstrument.

Bij nieuwe ontwikkelingen vormen een goed ruimtelijk beleid en hierop afgestemde bestemmingsplannen de basis voor het welstandsbeleid, omdat hierin de bebouwingsvlakken, bouwenveloppen en/of bouwvolumes worden vastgelegd.

3.3.4.2 Kernen - bijzonder regime

Dit regime blijft voornamelijk beperkt tot de meest karakteristieke delen van de bebouwde kommen. Onder het bijzonder regime vallen de bebouwingslinten van Staphorst en Rouveen. Deze omvatten de oudste delen van beide dorpen waar zich ook de vele rijks- en gemeentelijke monumenten bevinden. Cultuurhistorie is een belangrijke reden om voor een bijzonder regime te kiezen. Vanwege het bijzondere karakter hebben daarom ook het oorspronkelijke kerkdorp IJhorst en het historische buurtschap Hamingen een bijzonder regime gekregen.

3.3.4.3 Doorwerking planvoornemen

Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal worden getoetst aan de welstandsnota. Er zijn geen indicaties dat de omgevingsvergunning niet zou kunnen voldoen aan de welstandsnota. Uit het vooroverleg met de monumenten commissie, het Oversticht is reeds een positief advies gegeven op het voorlopige bouwplan.

3.3.5 Landschapsplan Staphorst
3.3.5.1 Algemeen

Het buitengebied van Staphorst heeft bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. Een deel van het buitengebied is dan ook opgenomen in de landschappelijke canon van Nederland. De dynamiek in het buitengebied in de vorm van verschillende processen en ontwikkelingen hebben hun weerslag op het landschap. De gemeente wil ruimte bieden aan de ontwikkelingen in het buitengebied en wil werken aan behoud en versterking van de landschappelijke kwaliteiten.

3.3.5.2 Landschappelijke kwaliteit

Op het hoogste schaalniveau is de herkenbaarheid van de twee grote eenheden van het dekzandgebied en het laagveengebied, en de duidelijke overgang daartussen, waardevol. De basis van de landschappelijke kwaliteit van Staphorst is de samenhang binnen de verschillende deelgebieden en de herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen. De landschapstypen hebben elk hun eigen kenmerken, kwaliteiten, structuren en waarden. Deze zijn duidelijk bepaald door de ondergrond, de bodem/ het water en de ontginningsgeschiedenis. Daarnaast heeft het buitengebied van Staphorst veel specifieke kwaliteiten zoals karakteristieke (historische) landschapsstructuren, cultuurhistorische objecten, natuurwaarden, landschapsbelevingswaarden en oriëntatiepunten. Al deze kwaliteiten maken onderdeel uit van de identiteit van Staphorst.

Het plangebied is gelegen in Houtsingellandschap De Streek.

3.3.5.3 Houtsingellandschap De Streek

Voor het houtsingelgebied wordt gestreefd naar behoud, herstel en versterking vanwege de hoge en bijzondere landschappelijke kwaliteiten en omdat het gebied in belangrijke mate bepalend is voor de identiteit van Staphorst en Rouveen. De bouwstenen zijn elzensingels, sloten, grasland, wegen met laanbeplanting en erven met erfbeplanting. Daarbij wordt aandacht besteed aan het accentueren van de karakteristieke knikken in de verkaveling. In afbeelding 3.11 zijn de karakteristieken van het houtsingellandschap opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0017.png"

Afbeelding 3.11: Kenmerken Houtsingellandschap De Streek (Bron: Gemeente Staphorst)

3.3.5.4 Doorwerking planvoornemen

Door Vestus bouwadvies is een erfinrichtingsplan opgesteld. Hiervoor zijn de uitgangspunten uit het landschapsplan leidend geweest. Het planvoornemen is dan ook in overeenstemming met het landschapsplan Staphorst.

3.3.6 Bestemmingsplan 'De Streek, Veegplan'

Zoals in paragraaf 1.3 van deze toelichting is aangegeven is in het voor het plangebied vigerende bestemmingsplan 'De Streek, Veegplan', een wijzigingsbevoegdheid aanwezig om de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen naar 'Wonen-1'. Hieronder wordt het planvoornemen getoetst aan de voorwaarden van deze wijzigingsbevoegdheid. Bij elke voorwaarde is aangegeven of het planvoornemen hieraan voldoet of kan voldoen.

 

Toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden

  • a. de bestemming wijzigen ten behoeve van Wonen - 1, met dien verstande dat:

1. het bouwvlak dient te worden verkleind, waarbij het bouwvlak in ieder geval ter plekke van de bestaande bedrijfswoning wordt gesitueerd, indien aanwezig;

Hieraan wordt voldaan. Het bouwvlak wordt aanzienlijk kleiner (van 3100 m² naar circa 400 m²).

2. toepassing kan worden gegeven aan het gestelde in de bestemming Wonen - 1 in artikel 22.6, sub b ten aanzien van splitsing;

Hieraan wordt voldaan. De uitwerking hiervan is aangegeven bij het kopje splitsingsvoorwaarden (artikel 22.6 sub b).

3. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;

Hieraan wordt voldaan, de bestaande goothoogte van het hoofdgebouw zal met het planvoornemen niet worden veranderd.

4. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt

Hieraan wordt voldaan, de bestaande bouwhoogte van het hoofdgebouw zal met het planvoornemen niet worden veranderd. 

5. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de regels van Artikel 22 van overeenkomstige toepassing zijn;

Het planvoornemen voldoet aan de woonbestemming in artikel 22 van het moederplan. De uitwerking hiervan is aangegeven bij het kopje 'Bouwregels bestemming Wonen-1 (artikel 22)', waar een toets heeft plaatsgevonden aan de bouwregels van artikel 22.

6. de agrarische bedrijfsactiviteiten, behoudens die met een nog hobbymatig karakter, aantoonbaar zijn beëindigd;

Door het wijzigen van de agrarische bestemming naar wonen is het agrarische bedrijf juridisch-planologisch beëindigd. Indien nog een vergunning/melding voor een milieukundige inrichting aanwezig is, dient de eigenaar hiervan een melding te doen in het kader van het activiteitenbesluit.

7. er geen afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van naast- en nabijgelegen (agrarische) bedrijven, of aan een goed woon- en leefklimaat van naast- en nabijgelegen woningen;

Hieraan wordt voldaan. Voor de uitwerking hiervan wordt verwezen naar paragraaf 4.2 Bedrijven en milieuzonering.

8. er aan de hand van de nota Belvedère 'Staphorst een eigen wereld' een inrichtingsplan van het gehele nieuwe erf dient te worden opgesteld met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de functies en bebouwing, c.q. de inrichting van erf en tuin, ter behoud of versterking van het cultuurhistorische karakter van De Streek , waarbij sprake dient te zijn van kwaliteitsverbetering op het erf;

Hieraan wordt voldaan. Voor de uitwerking hiervan wordt verwezen naar paragraaf 3.3.1 (de nota 'Staphorst een eigen wereld'), hoofdstuk 3 (planbeschrijving) en als bijlage bij de regels.

9. burgemeester en wethouders uitsluitend overgaan tot wijziging van het bestemmingsplan als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd;

Hieraan is voldaan, door de opname van het uitvoeringsplan als voorwaardelijke verplichting in de regels.

Splitsingsvoorwaarde

1. de inhoud van iedere woning niet minder dan 250 m³ bedraagt;

Hieraan is voldaan. De wooneenheden zijn fors groter dan 250 m³.

2. geen nieuwe inritten worden gerealiseerd;

Hieraan is voldaan. Er wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de bestaande inritten.

3. voor het berekenen van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen de gesplitste woning als één hoofdgebouw wordt aangemerkt;

Voor de toegestane oppervlakte aan gezamenlijke bijgebouwen is in de bestemmingsregels van dit wijzigingsplan, een maximale oppervlakte voor één hoofdgebouw het uitgangspunt. 

4. de geluidsbelasting op de nieuwe woning(en) niet meer bedraagt dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

Hieraan is voldaan. Voor de motivering wordt verwezen naar paragraaf 4.4.

5. er rekening wordt gehouden met de Verordening geurhinder en veehouderij;

Hieraan is voldaan. Voor de motivering wordt verwezen naar paragraaf 4.3

6. er een reductie plaatsvindt van eventueel op het perceel voorkomende landschapsontsierende bebouwing;

Hieraan is voldaan. In het inrichtingsplan is aangegeven welke bijgebouwen blijven staan en welke bijgebouwen worden gesloopt.

7. er in en om de nieuwe woning(en) een acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is;

Hieraan is voldaan. Voor de uitwerking hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 4.

8. een verzoek om wijziging gepaard gaat met:

    • 1. een erfinrichtingsplan welke voldoet aan de uitgangspunten van de nota Belvedère 'Staphorst, een eigen wereld' van 31 mei 2005;
    • 2. een voorstel tot deling van het perceel en de bijbehorende vrijstaande bijgebouwen en overkappingen;

Hieraan is voldaan. Voor het erfinrichtingsplan wordt verwezen naar paragraaf 3.3.1 (de nota 'Staphorst een eigen wereld'), hoofdstuk 3 (planbeschrijving) en als bijlage bij de regels.

9. de bestaande karakteristiek behouden dient te blijven;

Hieraan is voldaan. De boerderij wordt in oude stijl teruggebouwd.

10. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

Hieraan is voldaan. Voor de uitwerking hiervan wordt verwezen naar paragraaf 4.2 Bedrijven en milieuzonering.

11. de uitvoering van het erfinrichtingsplan is gegarandeerd.

Hieraan is voldaan, door de opname van een voorwaardelijk verplichting in de bestemming Wonen 1.

Bouwregels Bestemming 'Wonen 1'

Bij onderstaande toetsing worden alleen de voor het planvoornemen relevante bouwregels behandeld.

1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

Hieraan is voldaan. In de verbeelding van dit wijzigingsplan is het bestaande bouwvlak rond het hoofdgebouw overgenomen.

2. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen, dan wel niet meer dan het ter plaatse aangeduide aantal, met dien verstande dat in het laatste geval de hoofdgebouwen overeenkomstig de bestaande situatie vrijstaand, dan wel tot het bestaande aantal aaneen gebouwd dienen te worden;

Hieraan is voldaan. Met dit wijzigingsplan krijgt het plangebied een aanduiding '2' waardoor twee wooneenheden in het hoofdgebouw is toegestaan.

7. de hoofdgebouwen worden voorzien van een zadeldak met een dakhelling van ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;

Hieraan is voldaan. Het bestaande dak van het hoofdgebouw zal met het planvoornemen niet veranderen.

8. voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

B. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;

Hieraan is voldaan er zijn na het realiseren van het plan geen bijgebouwen op een kortere afstand dan 1 meter achter de voorgevel.

C. de afstand tussen vrijstaande bijgebouwen of overkappingen en het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw mag niet meer dan 15 m bedragen;

Hieraan is voldaan. De bijgebouwen zijn niet verder dan 15 meter van het hoofdgebouw gelegen (zie ook paragraaf 2.2)

E. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien die meer bedraagt;

Hieraan is voldaan. Voor de bestaande bijgebouwen zal de bestaande goothoogte niet worden veranderd.

F. de bouwhoogte mag niet meer dan 6,6 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien die meer bedraagt;

Hieraan is voldaan. Voor de bestaande bijgebouwen zal de bestaande bouwhoogte niet worden veranderd.

G. de dakhelling bedraagt ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;

Hieraan is voldaan. Voor de bestaande bijgebouwen zal de dakhelling niet veranderen.

H. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag bij een hoofdgebouw niet meer bedragen dan:

  • bij een hoofdgebouw met een inhoud minder dan 750 m³: 75 m²;
  • bij een hoofdgebouw met een inhoud van 750 m³ of meer, maar minder dan 1.000 m³: 100 m²;
  • bij een hoofdgebouw met een inhoud van 1.000 m³ of meer, maar minder dan 1.500 m³: 150m²;
  • bij een hoofdgebouw met een inhoud van 1.500 m³ of meer: 200 m²;

dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, waarbij geldt dat slechts legaal opgerichte bebouwing mag worden gesloopt en teruggebouwd naar exacte situering, afmetingen ten aanzien van goot- en nokhoogte en dakhelling, een en ander conform de destijds verleende bouwvergunning;

Hieraan is voldaan. Het totaal aan bijgebouwen zal met het planvoornemen wel worden teruggebracht van 350 m² naar 200 m².

9. in afwijking van het gestelde onder 3, 4 en 8 onder E en F geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat de goot- en bouwhoogte ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen;

Hieraan is voldaan. De goot en bouwhoogte van het hoofdgebouw met de aanduiding karakteristiek zullen met het planvoornemen niet veranderen.

Conclusie toetsing wijzigingsvoorwaarden

Uit de toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden blijkt dat het plan voldoet aan alle wijzigingsvoorwaarden.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden, onderzoek en verantwoording

4.1 Inleiding

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Algemeen

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

4.2.2 VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).


De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.


Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

4.2.3 Doorwerking in het onderhavige plan

Type omgeving

De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt als een woongebied. Direct grenzend aan het plangebied bevinden zich uitsluitend woonfuncties. In de wijdere omgeving zijn enkele bedrijfsfunctie gelegen. Enkele bedrijfsfuncties moeten er echter niet voor zorgen dat het woonlint Oude Rijksweg niet meer beschouwd kan worden als een rustige woonomgeving. Hierdoor kunnen de richtafstanden niet met 1 stap worden verkleind.

Milieuhinder gevoelige functie of milieubelastende activiteit

In het onderhavige plan wordt de planologische mogelijkheid voor een agrarisch bedrijf beëindigd en daarvoor in de plaats wordt een extra woning gerealiseerd. Een agrarisch bedrijf betreft een milieubelastende activiteit. Door beëindiging wordt het 'woon- en leefklimaat' ter plaatse van omliggende 'milieuhinder gevoelige functies' verbetert. Dit aspect behoeft geen nadere toetsing.

De te realiseren woning betreft een 'milieuhinder gevoelige functie' en geen 'milieubelastende activiteit'. In deze toets wordt derhalve uitsluitend getoetst of de te realiseren woning als 'milieuhinder gevoelige functie' een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende milieubelastende activiteiten en of ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

Omliggende functies met milieuzoneringen

In de omgeving van het plangebied liggen drie agrarische bedrijven en één bedrijf met milieuzoneringen. Bij agrarische bedrijven zijn voor het geuraspect niet de richtafstanden van de VNG, maar de wettelijk (Wet Geurhinder en Veehouderij) aan te houden afstanden bepalend. Het aspect geur wordt voor deze bedrijven niet in deze paragraaf, maar in paragraaf 4.3 behandeld. In de onderstaande tabel zijn de in de omgeving gelegen relevante bedrijven weergegeven. De bedrijfsbestemming aan de Oude Rijksweg 260a wordt kort toegelicht.

Tabel 4.1: In de omgeving gelegen bedrijven c.q. functies met milieuzoneringen

Adres   Functie   Richtafstand woongebied   Feitelijke afstand (bouwvlak tot bouwvlak)  
Dekkersland 5   Melkveehouderij   30 meter (stof/geluid)   65 m  
Oude Rijksweg 276A   Middelgroot grondgebonden-
agrarisch bedrijf  
30 meter (stof/geluid/ gevaar)   90 m  
Oude Rijksweg 228   Kleinschalig agrarisch bedrijf   30 meter (stof/geluid/gevaar)   115 m  
Oude Rijksweg 260a   Timmerwerkfabriek p.o. < 200 m²   50 meter (geluid)   90 m  

Oude Rijksweg 260a

Voor het pand aan de Oude Rijksweg 260a geldt een bedrijfsbestemming. Op basis van deze bedrijfsbestemming zijn zowel bestaande als bedrijven in de milieucategorie 1 of 2 toegestaan. Uit bestudering van het bestemmingsplan in de directe omgeving van dit bedrijf blijkt dat dit perceel in gebruik is geweest als een timmermansbedrijf (bron: wijzigingsplan De Streek, verplaatsing bouwvlak Oude Rijksweg 248, vastgesteld 14 maart 2014). Aangegeven is dat de huidige werkplaats en showroom van een gepensioneerde timmerman zijn, die het pand niet meer bedrijfsmatig in gebruik heeft.

Omdat hiermee onduidelijk is of er sprake van een bestaand timmermansbedrijf (het kan immers zijn dat er feitelijk geen sprake meer is van een bedrijf maar wel een actieve milieuvergunning aanwezig is) is voor de beoordeling van bedrijven en milieuzonering uitgegaan van de meest ongunstigste situatie.

Onderhavig plan als milieuhinder gevoelige functie

Een woning betreft een milieuhinder gevoelige functie voor alle milieuaspecten. Door het toevoegen van de woningen worden omliggende bedrijven niet in de bedrijfsvoering belemmerd omdat de richtafstanden niet worden overschreden. Omdat deze richtafstanden niet worden overschreden kan ook worden geconcludeerd dat ter sprake van het plangebied sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

Tabel 4.2: richtafstanden tabel omliggende functies

SBI 2008   Omschrijving   afstand (op basis van woongebied)  
    geur   stof   geluid   gevaar   categorie  
0121   Fokken en houden van rundvee   zie paragraaf 4.3   30   30   0   3.2  
162   Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. <200 m²   0   30   50   0   3.1  
4.2.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.

4.3 Wet geurhinder en veehouderij

4.3.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane (berekende) geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

4.3.2 Verordening Geurhinder en Veehouderij 2016

Op 1 juli 2016 is de Verordening Geurhinder en Veehouderij van de gemeente Staphorst in werking getreden. Deze verordening is van toepassing voor ‘De Streek’ en de overige woonkernen binnen een bebouwde kom. In artikel 6 van deze verordening is in afwijking van de Wet geurhinder en veehouderij een andere maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in de bebouwde kom bepaald (‘In afwijking van artikel 6, lid 1 onder c van de Wet bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in het gebied als benoemd in artikel 3 van deze verordening binnen de bebouwde kom 3 ouE/m³ (voorgrondbelasting). De achtergrondbelasting bedraagt maximaal 4 ouE/m³.’).

Om functieveranderingen binnen 'De Streek' maximaal mogelijk te maken heeft de gemeente Staphorst in het voorjaar van 2008 beleidsregels vastgesteld waarmee de vaste afstandcirkels binnen de bebouwde kom zijn teruggebracht van 100 naar 50 meter. Om te voorkomen dat de niet-intensieve bedrijven rond de overige woonkernen van de gemeente Staphorst voor wat betreft het aspect 'geurhinder' zwaarder worden belast, zijn de hindercirkels van deze bedrijven eveneens teruggebracht naar 50 meter. Een deelonderzoek heeft vervolgens plaatsgevonden naar eventuele aanpassing van de geurnormen nabij agrarische bedrijven aan 'De Streek' waar dieren worden gehouden waarvoor wel geuremissiefactoren zijn vastgesteld. Uit dit deelonderzoek is naar voren gekomen dat het aanpassen van de geurnorm in de omgeving van genoemde bedrijven een zeer beperkte bijdrage leverde aan de doelstelling om meer functieveranderingen mogelijk te maken. Het aanpassen van de geurnorm in dit deelgebied is dan ook niet zinvol geacht.

4.3.3 Uitgangspunten

In de omgeving liggende agrarische bedrijven

In de nabijheid van het plangebied komen drie agrarische bedrijven voor die van invloed kunnen zijn in het kader van de Wet Geurhinder en veehouderij. Dit betreffen de melkveehouderij aan de Dekkersland 5 en de niet-intensieve agrarische bedrijven aan de Oude Rijksweg 276a en 228.

Voor de geurcontouren die gelegen zijn rondom stallen die behoren bij veehouderijen binnen de gemeente Staphorst, is door de gemeente een agrarische geuremissiekaart beschikbaar gesteld. Deze contouren zijn berekend/bepaald aan de hand van de gegevens die bij de gemeente bekend zijn vanuit de milieuvergunningen c.q. de milieumeldingen. Deze kaart is ondersteunend in het ontwikkelen en maken van ruimtelijke plannen binnen de gemeente Staphorst. De gegevens van deze geurkaart zijn bijgewerkt tot februari 2017.

De ligging van het plangebied en de in het kader van de Wet Geurhinder en Veehouderij relevante bedrijven in deze agrarische geuremissiekaart zijn weergegeven in afbeelding 4.1. Uit deze afbeelding is op te maken dat de geurcontouren niet over het plangebied reiken. Bovendien is de geurcontour die tot aan het plangebied reikt reeds vervallen omdat uit het vigerende bestemmingsplan blijkt dat de geurcontour van dit bedrijf (Oude Rijksweg 242a) reeds is vervallen omdat dit perceel reeds is herbestemd naar een woonbestemming waar slechts hobbymatig dieren gehouden mogen worden. Voor het hobbymatig houden van dieren zijn de geurcontouren van de Wgv niet van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0018.png"

Afbeelding 4.1: Agrarische geuremissiekaart van de gemeente Staphorst

Reële planologische uitbreidingsmogelijkheden

Naast de geurhinder contouren op basis de milieuvergunningen en milieumeldingen dient rekening te worden gehouden met de reële planologische uitbreidingsmogelijkheden van betreffende agrarische bedrijven. In dit kader zijn de in de vigerende bestemmingsplan gegeven mogelijkheden om bedrijfsbebouwing op te richten relevant.

De agrarische bedrijven aan de Oude Rijksweg 276a en 228 zijn gelegen in het bestemmingsplan 'De Streek' en het agrarische bedrijf aan de Dekkerstraat 5 in het bestemmingsplan 'Buitengebied Staphorst'.

Zoals in afbeelding 4.2 is te zien zijn de bouwmogelijkheden van het agrarische bedrijf aan de Oude Rijksweg 228 reeds benut. Voor de bedrijven aan de Oude Rijksweg 276a en Dekkerstraat bevatten de bouwvlakken nog planologische uitbreidingsruimte. Echter, ook wanneer met deze planologische uitbreidingsruimte rekening wordt gehouden, worden de afstanden niet overschreden (zie tabel 4.3 voor afstanden van bouwvlak tot bouwvlak).

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0019.png"

Afbeelding 4.2: benutting agrarische bouwvlak per bedrijf

Tabel 4.3 reële planologische ruimte per agrarisch bedrijf

Adres   Feitelijke afstand tot plangebied (bouwvlak tot bouwvlak)  
Dekkersland 5   65 m  
Oude Rijksweg 276A   90 m  
Oude Rijksweg 228   90 m  
4.3.4 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.

4.4 Geluid

4.4.1 Algemeen

Veel ruimtelijke plannen hebben te maken met geluid; als ontvanger van geluid of als veroorzaker van geluid. Het aspect geluid wordt geregeld in diverse wet- en regelgeving. De belangrijkste wet- en regelgeving omtrent het aspect geluid betreffen:

  • Wet geluidhinder
  • Wet milieubeheer
  • Activiteitenbesluit
  • Wet ruimtelijke ordening
  • Wet algemene bepalingen omgevingsrecht


Het begrip 'geluidgevoelige objecten' is in de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer bepaalt. De Wet geluidhinder maakt onderscheid in de volgende drie categorieën:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen: onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven (Besluit geluidhinder artikel 1.2);
  • geluidsgevoelige terreinen: woonwagenstandplaats en ligplaatsen voor woonschepen (Besluit geluidhinder artikel 1.2).


In de Wet milieubeheer wordt dit onderscheid niet gemaakt, maar deze wet gaat wel uit van dezelfde objecten. Als middels een plan een geluidsbron of een geluidgevoelig object wordt mogelijk gemaakt, of een uitbreiding van een geluidsbron of een geluidgevoelig object plaatsvindt, dan is een toetsing in het kader van geluid nodig. Voor voorliggend plan is een toets aan de Wet geluidhinder en de Wet ruimtelijke ordening doorlopen.

4.4.2 Wet geluidhinder

In de Wgh zijn regelingen opgenomen ten behoeve van geluid in de omgeving afkomstig van de drie geluidsbronnen wegen (met uitzondering van rijkswegen), spoorwegen (met uitzondering van hoofdspoorwegen) en industrielawaai. Deze geluidsbronnen hebben een geluidzone. Bij plannen waarbij binnen deze geluidzones een geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt, of een uitbreiding plaatsvindt van een geluidsgevoelig object dient de geluidbelasting op dit object te worden getoetst.

Volgens artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) liggen rond diverse wegen (met uitzondering van Rijkswegen) geluidzones. Deze geluidzones liggen in ieder geval boven en onder de wegen en in de volgende stroken langs de wegen:

Tabel 4.4: geluidzones langs wegen

Aantal rijstroken   Weg binnen stedelijk gebied   Weg buiten stedelijk gebied of auto (snel)weg  
1 of 2   200 meter   250 meter  
3 of 4   350 meter   400 meter  
5 of meer   350 meter   600 meter  

Wegen in een woonerf of waarvoor een maximale snelheid geldt van 30 km/uur hebben geen geluidzone. De geluidzone rond spoorwegen zijn vastgelegd in de Regeling Zonekaart spoorwegen (met uitzondering van de spoorwegen die vallen onder de geluidproductieplafonds conform de Wet milieubeheer). De zones voor industrielawaai worden vastgelegd in een bestemmingsplan rond een gezoneerd industrieterrein.

4.4.3 Geluidsbeleid gemeente Staphorst in het kader van de Wet geluidhinder

De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting op de gevels van een woning ten gevolge van een weg bedraagt 48 dB. Onder bepaalde voorwaarden kan er door het college van B & W een ontheffing worden verleend tot een hogere grenswaarde. Voorwaarde hiervoor is dat de optredende geluidsbelasting lager dient te zijn dan de maximaal toelaatbare gevelbelasting (53 dB buitenstedelijk en 63 dB binnenstedelijk) en de situatie moet passen binnen het gemeentelijk geluidsbeleid ten aanzien van vaststelling van hogere grenswaarden.

De gemeente Staphorst heeft middels de nota ‘Geluidsbeleid in het kader van de Wet geluidshinder’ beleid opgesteld rondom hogere geluidswaardes. Zo zijn hogere geluidswaardes vastgesteld voor vervangende nieuwbouw (waaronder ook het splitsen van een woning valt). Afwijken kan enkel als de maatregelen overwegende bezwaren van financiële, stedenbouwkundige, verkeerskundige of landschappelijke aard met zich meebrengen. Daarnaast dient er aan ten minste één van de negen opgestelde ontheffingscriteria te worden voldaan.

4.4.4 Beoordeling plan wegverkeerslawaai

Met voorliggend plan worden geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt binnen de geluidzone van de Oude Rijksweg en de Dekkersland. De geluidbelasting op de geluidgevoelige objecten dient te worden berekend.

Door de gemeente Staphorst is via de gemeentelijke website een geluidsniveaukaart beschikbaar gesteld, waarin is aangegeven wat de te verwachten geluidsniveau's zijn in 2030 als gevolg van wegverkeerslawaai. In afbeelding 4.3 is de ligging van het plangebied in de geluidskaart aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0020.png"

Afbeelding 4.3: geluidsniveaukaart 2030

Op de geluidsniveau kaart 2030 is te zien dat voor het plangebied een geluidsbelasting tussen de 0 en 43 dB(A) te verwachten is. Hiermee wordt de voorkeurswaarde van 48 dB(A) uit de Wet geluidhinder niet overschreden. Het aspect wegverkeerslawaai vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4.5 Beoordeling plan railverkeerslawaai

Railverkeerslawaai is in voorliggend geval niet van toepassing aangezien er in de directe omgeving van het plangebied geen spoorweg aanwezig is.

4.4.6 Beoordeling plan industrielawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op milieuhinder (o.a. geluid) als gevolg van individuele bedrijven. Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering.

4.4.7 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.5 Bodem

4.5.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van
een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bovendien dient op
basis van het bouwbesluit altijd een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien een woning wordt
gerealiseerd. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik
van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

4.5.2 Doorwerking in het onderhavige plan

Om te bepalen of de bodemkwaliteit past bij de nieuwe woningen, is door Lycens BV een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek van deze toelichting.

Resultaten grond

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond van boring 13 een licht verhoogd gehalte aan minerale olie is aangetoond. Het licht verhoogde gehalte is te relateren aan de olievlek die is aangetroffen op de verharding. Het is niet met zekerheid te zeggen wanneer de lichte verontreiniging is ontstaan. Gezien slechts een licht verhoogd gehalte is aangetroffen, de verontreiniging vermoedelijk beperkt van omvang is, er geen actuele risico’s zijn en er geen bron meer aanwezig is wordt een nader onderzoek en/of sanerende maatregelen mede uit kosteneffectiviteitsoogpunt niet zinvol geacht.

Resultaten asbest ter plaatse van druppelzones

In het monster van de toplaag MM FF 1 is analytisch een gehalte asbest van 1,0 mg/kg d.s. aangetoond. In het monster van de toplaag MM FF 2 is analytisch geen asbest aangetoond. Het aangetoonde gehalte aan asbest overschrijdt de interventiewaarde en grenswaarde voor nader onderzoek niet. Er bestaat derhalve geen noodzaakt tot het uitvoeren van een nader onderzoek en/of sanerende maatregelen. Op basis van het uitgevoerde onderzoek naar asbest bestaat er derhalve geen belemmering tegen de geplande herinrichting van de locatie en de geplande bestemmingsplanwijziging.

In de overig boven- en ondergrondmonsters zijn geen parameters in een verhoogd gehalte gemeten. Er bestaat ten aanzien van de chemische kwaliteit van de grond derhalve geen belemmering tegen de geplande herinrichting van de locatie en de geplande bestemmingsplanwijziging.

Resultaten grondwater

In het grondwater zijn geen parameters in een verhoogde concentratie gemeten. Er bestaat ten aanzien van de chemische kwaliteit van het grondwater derhalve geen belemmering tegen de geplande herinrichting van de locatie en de geplande bestemmingsplanwijziging.

4.5.3 Conclusie bodemonderzoek

De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er, ons inziens, milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor geplande nieuwbouw.

De gestelde hypothese dat de locatie als "onverdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van chemische parameters is niet juist gebleken op basis van de aangetoonde licht verhoogde gehalten aan minerale olie in de grond De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter een representatief beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Bovendien vormen de gemeten gehalten (grond) en concentraties (grondwater) geen belemmering voor het toekomstige gebruik van de onderzoekslocatie.

De gestelde hypothese dat de locatie ten aanzien van de parameter asbest in bodem ter plaatse van de druppelszones als ‘verdacht’ kan worden aangemerkt is, op basis van de criteria als genoemd in de NEN 5707, juist gebleken. Op basis van de uitgevoerde onderzoeksinspanning, de ervaring van de veldwerker en onderzoeksresultaten van vergelijkbare onderzoeken in het verleden kan worden aangenomen dat de bodem geen asbest bevat in gehalten boven de interventiewaarde en/of hergebruiksnorm. Het nemen van aanvullende maatregelen ten aanzien van asbest in bodem wordt derhalve vooralsnog niet noodzakelijk geacht.

4.6 Erfgoed

De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijke archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.


Erfgoedverordening 2010 gemeente Staphorst
In de gemeentelijke erfgoedverordening is de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en archeologische terreinen geregeld. In deze verordening is geregeld dat het verboden is om gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen. Tevens wordt voor de instandhouding van archeologische terreinen verwezen naar het archeologiebeleid van de gemeente Staphorst.

4.6.1 Cultuurhistorie

Cultuurhistorische structuren

Het lint Oude Rijksweg is aangewezen als beschermd dorpsgebied. Ontwikkelingen die het aanzicht en de te behouden waarden in dit dorpsgebied schaden zijn niet toegestaan. In het onderhavige plan worden deze structuren niet aangetast. De karakteristieke perceleringen en zijtakken c.q. stegen van de Oude Rijksweg blijven intact en groenstructuren worden versterkt. In paragraaf '3.3 Gemeentelijk beleid' wordt dit aspect uitgebreid gemotiveerd. Daarnaast is een inrichtingsplan opgesteld waarin met deze cultuurhistorische waarden rekening wordt gehouden. Dit inrichtingsplan is in paragraaf 2.2.3 Inrichtingsplan toegelicht en als bijlage bij de regels opgenomen.

Monumenten

De voormalige bedrijfswoning in het plangebied betreft een gemeentelijk monument. Het betreft een boerderij van het Staphorster type. Met het planvoornemen wordt dit monument gedeeltelijk gesloopt en weer in oude stijl herbouwd. In paragraaf 2.2.1 Realisatie extra wooneenheid is dit voorlopige bouwplan omschreven. In Bijlage 2 Beoogd bouwplan zijn gedetailleerde tekeningen opgenomen.


In het kader van het ingediende principeverzoek is door de monumentencommissie c.q. stadsbouwmeester een advies uitgebracht. In haar advies heeft de commissie geconcludeerd dat de planontwikkeling (zoals weergegeven in paragraaf 2.2) niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van monumentale waarden in het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied.

4.6.2 Archeologie

Het voornemen is getoetst aan de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. De ligging van het plangebied in deze kaart is weergegeven in afbeelding 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0021.png"

Afbeelding 4.4: Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart


In de archeologische verwachtingskaart is het deel van het plangebied waar het gedeelte van de woonboerderij dat herbouwd gaat worden, aangewezen als een gebied met een lage verwachtingswaarde, waardoor voor dit gedeelte van het planvoornemen geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bovendien is sprake van herbouw ter plaatse van bestaande funderingen waar de bodem reeds is geroerd.

4.6.3 Conclusie

Zoals blijkt uit voorgaande, vormen erfgoed en archeologie geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan. Omdat geen onderzoek is uitgevoerd, en het plangebied niet is gevrijwaard van archeologische resten, blijft de archeologische bestemming behouden.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.

4.7.2 Doorwerking in het onderhavige plan

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In afbeelding 4.5 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode markering) en omgeving weergegeven. De rood gestreepte lijn betreft een gasleiding van de Gasunie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.2112020001-VS01_0022.png"

Afbeelding 4.5: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart)

Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie aan de Oude Rijksweg 256 is gelegen op circa 650 meter van een gasleiding van de Gasunie. Het betreft hier een Aardgasleiding NEN 3650-leiding met een diameter van 324,00 mm en een maximale werkdruk van 50,00 bar. Van een buisleiding met een dergelijke werkdruk is geen letaliteitsgrens bekend, daarom wordt er uitgegaan van een buisleiding met een werkdruk van 66,2 bar. Bij dergelijke gasleidingen ligt de 1% letaliteitsgrens op 170 meter. Het plangebied is met 630 meter ruim buiten de 1% letaliteitsgrens gelegen.

Op basis van de risicokaart kan worden geconstateerd, dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.7.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit wijzigingsplan.

4.8 Natuur

4.8.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.8.2 Beoordeling

Als gevolg van het onderhavige plan kan er niet worden uitgesloten dat (het leefgebied van) beschermde flora en fauna verloren gaat. Het uitvoeren van een 'quickscan Wet natuurbescherming' is derhalve noodzakelijk. Hierna worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 4 Quickscan Flora en Fauna van deze toelichting.

Het plangebied vormt een deel van een (voormalig) agrarisch erf en bestaat uit bebouwing, erfverharding en gazon. Opgaande beplanting, zoals bomen, struiken en heesters ontbreken in het plangebied. Gelet op de inrichting, het gevoerde beheer en de ligging van het plangebied op de overgang van stedelijk- naar agrarisch gebied, wordt het plangebied als een weinig geschikt functioneel leefgebied voor zeldzame- en kritische (grondgebonden)diersoorten en als een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten beschouwd. Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.

De quickscan Wet natuurbescherming is opgesteld voor de uitspraak van 29 mei 2019, waardoor geen rekening is gehouden met mogelijke uitstoot van stikstof op nabijgelegen Natura 2000 gebieden. In de tussentijd is er op 16 september 2019 de nieuwe Aerius Calculator 2019 beschikbaar gesteld, waarmee de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura 2000 gebieden kan worden berekend. Uit de berekening van de Aerius Calculator 2019 komt naar voren dat er met het planvoornemen geen stikstof op nabijgelegen Natura 2000 gebieden zal terrechtkomen. Deze berekening is opgenomen in Bijlage 5 Stikstofberekening van deze toelichting.

4.8.3 Conclusie

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening Overijssel vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Algemeen

De Europese Unie wil dat de lucht overal schoon genoeg is om de gezondheid van de mensen zo goed mogelijk te beschermen. Daarom heeft de Europese Unie normen gesteld voor de concentraties van vervuilende stoffen in de lucht. Luchtverontreiniging is afkomstig van verschillende bronnen. Denk bijvoorbeeld aan het gemotoriseerde verkeer, industriële en agrarische inrichtingen en achtergrondconcentraties van verontreinigende stoffen.


De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn in Nederland uitgewerkt in de volgende wet- en regelgeving:

  • 1. Wet milieubeheer
  • 2. Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
  • 3. NIBM
  • 4. Besluit gevoelige bestemmingen

Wet milieubeheer

In de Wet milieubeheer (Wm) is hoofdstuk 5 (titel 5.2) de landelijke wetgeving voor luchtkwaliteit weergegeven. In bijlage 2 van deze titel zijn de grenswaarden aangegeven waaraan moet worden voldaan voor wat betreft de luchtkwaliteit. In artikel 5.16 is de toets voor de luchtkwaliteit weergegeven. In dat artikel is bepaald dat ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling het volgende moet worden getoetst in het kader van luchtkwaliteit:

  • dat de ontwikkeling niet leidt tot het overschrijden of het waarschijnlijk overschrijden van de grenswaarden zoals genoemd in bijlage 2 van de Wm, en;
  • dat de ontwikkeling per saldo niet zorgt voor een verslechtering van de luchtkwaliteit, en;
  • dat de ontwikkeling alleen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een toename van de luchtverontreiniging, en;
  • dat de ontwikkeling niet in strijd is met een vastgesteld programma (het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen).


Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

De regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie, en depositie, van luchtverontreinigende stoffen. De regeling legt onder andere de standaardrekenmethoden vast waarmee de gevolgen van ruimtelijke plannen voor de luchtkwaliteit worden berekend. Veel regels uit de Rbl volgen uit de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit uit 2008.


Toetsing aan de grenswaarden is niet op alle plekken nodig. De twee criteria zijn:

  • 1. Kunnen op die plek mensen komen (toepasbaarheidsbeginsel)?
  • 2. Hoe lang worden hoeveel mensen op die plek blootgesteld (blootstellingscriterium)?

Ook als een project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeft geen toets plaats te vinden aan de grenswaarden luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

De toets aan het besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) heeft betrekking op projecten of activiteiten waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is. Leidt een project tot een toename voor NO2 en PM10 die lager is dan de NIBM grens, dan is het toetsen van het project aan de grenswaarden luchtkwaliteit niet nodig en kan het project zonder verdere maatregelen doorgaan. Wel moet het project nog voldoen aan het Besluit gevoelige bestemmingen en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. De uitvoeringsregels voor NIBM staan in de algemene maatregel van bestuur (AMVB) 'Niet in betekenende mate bijdragen' en de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen'. In bijlage 5 van de Regeling NIBM zijn vier gebieden opgenomen waar de Regeling NIBM niet op van toepassing is omdat daar structureel een hoge waarde heerst. Dit zijn delen van de gemeenten Asten, Nederweert, Deurne en Barneveld.


Volgens het Besluit NIBM is sprake van een NIBM project als het project of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. Of een project een NIBM project betreft, kan op twee manieren worden bepaald. Het project kan getoetst worden aan de categorieën van gevallen die zijn vastgesteld, of er kan een berekening plaatsvinden:


In regeling NIBM zijn de volgende getalsmatige categorieën van gevallen vastgesteld, om te bepalen of sprake is van een NIBM project:

Woningbouwlocaties; 3% criterium ligt bij:

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  • 3.000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling


De berekening of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof en stikstofdioxide kan ook worden uitgevoerd als een project de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM overschrijdt. Het is dan mogelijk om alsnog via berekeningen aannemelijk te maken dat de 3% grens niet wordt overschreden. Soms kan een kwalitatieve beschrijving voldoende zijn.

4.9.2 Beoordeling plan NIBM

Voorliggend plan ligt niet in een uitzonderingsgebied zoals opgenomen in bijlage 5 van de Regeling NIBM, waardoor het planvoornemen getoetst kan worden aan de regeling NIBM.
Met voorliggend plan wordt één extra woning mogelijk gemaakt. Het aantal van één woning ligt ver onder het criterium voor woningbouw. Gesteld kan worden dat bij voorliggend plan sprake is van een NIBM project. Verdere toets aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit hoeft niet plaats te vinden. Het plan dient nog wel getoetst te worden aan het Besluit gevoelige bestemmingen


Besluit gevoelige bestemmingen

Het 'Besluit gevoelige bestemmingen' is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.


Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt de vestiging van gevoelige bestemmingen in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. In het besluit zijn onderzoekszones ingesteld waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is. De zone wordt gemeten vanaf de rand van de weg. Om rijkswegen ligt een onderzoekszone van 300 meter aan beide zijden van de weg en bij provinciale wegen binnen 50 meter aan beide zijden van de weg. Het totaal aantal mensen dat behoort bij een gevoelige bestemming mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Bij uitbreiding van bestaande gevoelige bestemmingen mag het totale aantal blootgestelden eenmalig maximaal 10% toenemen. Is de dreigende normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszones.

4.9.3 Beoordeling plan Besluit gevoelige bestemmingen

Het planvoornemen betreft de realisatie van één extra woning. Dit is geen gevoelige bestemming zoals benoemd in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen' zorgt niet voor belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Uitgangspunten
4.10.1.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. In dit geval wordt voor wat betreft de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie aangesloten bij publicatie ‘Toekomst bestendig parkeren (december 2018)’ van het CROW. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte.

4.10.1.2 Functie, verstedelijkingsgraad en stedelijke zone

Qua functie, verstedelijkheidsgraad, stedelijke zone, parkeernorm en verkeersgeneratie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Functie: Wonen, koop - vrijstaand
  • Verstedelijkingsgraad: Niet stedelijk – gemeente Staphorst (Bron: CBS Statline)
  • Stedelijke zone: Rest bebouwde kom
  • bij de kencijfers wordt het gemiddelde van de minimale en maximale bandbreedte
4.10.2 Verkeer

De realisatie van een dubbel woonhuis zorgt niet voor een onevenredige verkeerstoename die de
verkeersveiligheid en doorstroming van omliggende infrastructuur op een negatieve manier beïnvloed. Verder wordt opgemerkt dat door de ontwikkeling de mogelijkheid voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf en de daarmee samenhangende verkeersbewegingen ter plaatse vervalt. Het plangebied wordt ontsloten via Dekkersland en Oude Rijksweg. Deze is van een voldoende capaciteit om de verkeersbewegingen van en naar het plangebied vlot en veilig af te wikkelen.

4.10.3 Parkeren

Uitgaande van de uitgangspunten zoals vermeld in paragraaf 4.10.1.2 geldt op basis van de CROW-publicatie een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning, inclusief een aandeel van 0,3 parkeerplaatsen voor bezoekers. In het plan gebied zijn ruim voldoende mogelijkheden om aan de parkeernorm te kunnen voldoen.

4.10.4 Conclusie

Het aspect ‘verkeer en parkeren’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit plan besloten ontwikkeling.

4.11 Water

4.11.1 Beleidskader

Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.


Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het Waterbeheerplan 2016-2021 is door het algemeen bestuur van Waterschap Drents Overijsselse Delta op 29 oktober 2015 vastgesteld. In het Waterbeheerplan zijn de doelen uitgewerkt voor vier thema's: 1 waterveiligheid, 2 voldoende water, 3 schoon water en 4 het zuiveren van afvalwater. Naast de beschreven doelen zijn de belangrijkste maatregelen die worden uitgevoerd opgenomen.

4.11.2 Watertoets

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.11.3 Watertoetsproces

Het Waterschap Drents-Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de ‘korte procedure’ van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het wijzigingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m². Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseert het waterschap om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Overstroombaar gebied

Het plan ligt in een overstroombaar gebied. Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks). Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR). De provincie Overijssel verplicht initiatiefnemers een overstromingsrisicoparagraaf op te stellen ten behoeve van het ruimtelijke plan.

In de overstromingsrisicoparagraaf moet worden aangegeven hoe rekening wordt gehouden met waterveiligheid en voorzieningen voor noodsituaties (vluchtlocaties, aangepast bouwen, evacuatieroutes, bescherming van vitale infrastructuur, geleiding van water naar gebieden waar het minder schade toebrengt). Als er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn om in deze laaggelegen gebieden nieuwe stedelijke functies toe te voegen, dient de waterveiligheid ook op langere termijn gegarandeerd te zijn, bijvoorbeeld door de technische inrichting van het gebied en/of de wijze van bouwen.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi’s heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Doorwerking planvoornemen

Met het planvoornemen wordt een agrarisch bouwperceel met planologische ruimte van circa 3.660 m² aan bebouwingsmogelijkheden teruggebracht naar een woonbestemming met 660 m² aan grotendeels bestaande bebouwing. Het feitelijke oppervlak aan bestaande verhardingen blijft gelijk.

Met de nieuwe inrichting van het perceel zijn er voldoende mogelijkheden om rekening te houden met de waterveiligheid en voorzieningen te treffen voor een noodsituatie bij een overstroming. Het plan is via een zijweg ontsloten op de meest nabije hoofdontsluitingsweg; de Oude Rijksweg. Op deze wijze kan de locatie zo snel mogelijk worden geëvacueerd. Bij het planvoornemen gaat het om het toevoegen van slechts één wooneenheid, voor huisvesting van huishoudens in een niet kwetsbare groep. Het opstellen van een evacuatieplan is derhalve niet noodzakelijk.

Voor de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen zijn er mogelijkheden om rekening te houden met een mogelijke overstroming, zoals het voldoende hoog aanbrengen van het vloerpeil, verhoogde drempels, het aanbrengen van waterrobuust materiaal in vloer en muren, het waterdicht aanbrengen van de deuren.

Afvalwater afkomstig van de nieuwe woning wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioleringsstelsel. Het hemelwater kan eventueel niet aangesloten op de gemeentelijke riolering worden, omdat er in het plangebied voldoende ruimte is om hemelwater te kunnen infiltreren.

4.11.4 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit plan besloten ontwikkeling.

4.12 Asbest

In het onderhavige plan wordt de achterzijde van de boerderij gesloopt. Omdat dit pand is gebouwd voor 1994 is in het kader van de sloop het uitvoeren van een invenstarisatie naar asbesthoudende materialen noodzakelijk. Deze inventarisatie heeft plaatsgevonden. Op basis van deze inventarisatie is een goed beeld verkregen in de hoeveelheid toegepaste asbesthoudende materialen en waar deze materialen zijn toegepast. Deze materialen dienen door een gecertificeerd bedrijf te worden verwijderd. Het asbest onderzoek is als bijlage opgenomen.

4.13 Besluit milieueffectrapportage

4.13.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.


Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.


Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.

4.13.2 Beoordeling

Voor de voorbereiding van het mer-beoordelingsbesluit, is geen aanmeldnotitie opgesteld. Gezien de karakteristieken van de ontwikkeling kan de gemeenteraad de milieuparagraaf van voorliggend wijzigingsplan gebruiken om te besluiten dat geen Milieueffectrapport noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 Juridisch bestuurlijke aspecten

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel.

5.2 Opzet regels en verbeelding

De gemeenteraad van de gemeente Staphorst heeft de mogelijkheid om aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid te geven het plan te wijzigen. Deze bevoegdheid staat in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening.

In artikel 4.7 onder a van het bestemmingsplan 'De Streek, Veegplan' staat dat burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch met waarden' kunnen wijzigen ten behoeve van 'Wonen - 1', mits wordt voldaan wordt aan de genoemde randvoorwaarden.

In artikel 22.6.1 onder b van het bestemmingsplan 'De Streek, veegplan' staat dat burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen, ten behoeve van het splitsen van een woning, mits wordt voldaan wordt aan de genoemde randvoorwaarden.

Van deze bevoegdheid wordt met dit wijzigingsplan gebruik gemaakt. Bij dit wijzigingsplan wordt uitsluitend de ligging van het bestemmingsvlak en het bouwvlak voor de woning aangepast. Voor het overige blijft het moederplan onverkort in stand. Voor de duidelijkheid (zichtbaarheid) zijn de relevante bestemmingen en aanduidingen die op het perceel van toepassing zijn, opgenomen in dit plan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan/ wijzigingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het wijzigingsplan voorziet in de ontwikkeling van één extra woning. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

De gemeente heeft met de eigenaar een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

Hoofdstuk 7 Inspraak en vooroverleg

7.1 Vooroverleg

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen/ wijzigingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. Voor plannen in bestaand stedelijk gebied/bestaand bebouwd gebied welke voorzien in woningbouw is, op basis van lid A onder 1 van de vooroverleglijst ruimtelijke plannen, geen vooroverleg vereist indien deze plannen in lijn zijn met de tussen gemeente en provincie gemaakte en geldende prestatieafspraken Wonen.

Het voorliggende plan is in overeenstemming met de geldende afspraken tussen gemeente en provincie. Het plan hoeft daarom niet voor te worden voorgelegd aan de provincie Overijssel.

7.1.3 Waterschap Drents-Overijsselse Delta

De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies. Nader vooroverleg kan achterwege blijven.

7.1.4 Omwonenden

Voorafgaand aan de formele zienswijze procedure is het plan voorgelegd aan omwonenden. Hiervan is een verslag gemaakt, waarin omwonenden hebben aangegeven dat zij geïnformeerd zijn over het plan.

7.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval is er geen inspraak verleend.

7.3 Zienswijze procedure

De procedure van het wijzigingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening. Het wijzigingsplan is in dit kader ter inzage gelegd van 17 juni 2020 tot 29 juli 2020. Gedurende deze zes weken hebben belanghebbenden een zienswijze bij het college van B&W naar voren kunnen brengen. Echter is er gedurende de ter inzage legging geen zienswijze naar voren gebracht, om die reden zal het plan ongewijzigd worden vastgesteld.

7.4 Beroep

Na vaststelling wordt het wijzigingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.