Plan: | Buitengebied, herziening Beukenlaan 1, Dalmsholte |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0175.buiten2012bp0041-VA01 |
Op het perceel aan de Beukenlaan 1 te Dalmsholte, genaamd 't Loo Venne, was voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd. De bedrijfsvoering van dit bedrijf is beëindigd. Het voornemen is om het erf te ontwikkelen en de de voormalige woonboerderij met bijbehorende schuren te slopen en in ruil daarvoor een nieuw erf te realiseren met een woning van 1.750 m3 en een bijgebouw. Hierbij is de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving van groot belang. De gronden liggen precies op de overgang van hoog en droog naar laag en nat. Juist deze overgangsgebieden bieden qua natuurontwikkeling en ecologische waarde grote potentie. De ontwikkeling heeft als doel de natuurlijke potentie optimaal te behalen.
Verbeteren van ruimtelijke kwaliteit
Uitgangspunt van het plan is dat de woonkwaliteit zich richt op het beleven van het omliggende landschap en de Lemelerberg. Het agrarisch perceel grenst aan natuurgebied de Lemelerberg, een natuurgebied dat wordt beheerd door de stichting Landschap Overijssel. De kwaliteit van de natte heide staat, door de lage grondwaterstanden, onder grote druk. Er is dan ook een plan opgesteld voor de landschappelijke inrichting, waarin maatregelen zijn opgenomen om landschapelementen te ontwikkelen die natte heide een extra kwaliteitsimpuls geven, waaronder:
Door het treffen van deze maatregelen wordt het agrarische perceel omgevormd naar natuur, waardoor de problematiek van de natte heide wordt verholpen. De plannen voor het bouwen van een nieuwe woning én de ontwikkeling van agrarische grond naar nieuwe natuur past niet binnen het vigerende beleid. In haar principebesluit (met nummer 2015434) geeft de gemeente aan, in principe positief te zijn over de voorgenomen ontwikkeling.
Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling verder uiteengezet en getoetst aan alle relevantie beleids- en omgevingsaspecten.
Situering plangebied ten opzichte van de omgeving
Het plangebied ligt aan de Beukenlaan in het buurtschap Dalmsholte in de gemeente Ommen. Ten oosten en zuiden van het plangebied ligt het natuurgebied De Lemelerberg. Deze gronden zijn in het bezit van Landschap Overijssel. Ten noorden en westen liggen agrarische weidegronden. Ook de projectlocatie bestaat uit agrarische weidegronden. Deze gronden zijn sterk ontwaterd en staan vrijwel op zichzelf door een flinke afrastering. Op de volgende figuren is het plangebied met de daarop zich bevindende bebouwing weergegeven.
Situering plangebied aan de Beukenlaan 1, Dalmsholte
Te slopen woonboerderij, Beukenlaan 1
Te slopen bijgebouw, Beukenlaan 1
Het plangebied behoort tot het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Ommen. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 18 februari 2010 en grotendeels in werking getreden op 23 september 2010 en deels onherroepelijk geworden op 11 april 2012.
In het plangebied zijn twee enkelbestemmingen van toepassing. De gronden voor 'Woondoeleinden' zijn in de basis bestemd voor het wonen, in dit geval is er een sterretje (*) toegevoegd aan de bestemming. Dit betekent dat de gronden ook kunnen worden gebruikt voor, aan woondoeleinden, ondergeschikte agrarische activiteiten in de vorm van grondgebonden veehouderij en akker- en vollegrondstuinbouw, alsmede activiteiten gericht op natuurbeheer. Binnen de woonbestemming is een woning toegestaan met een maximale inhoud van 750 m3. De overige gronden met de bestemming 'Agrarische doeleinden' zijn bestemd voor grondgebonden veehouderijen en akker- en vollegrondstuinbouw, met bijbehorende voorzieningen.
Reactieve aanwijzing
Op 23 maart 2010 heeft de provincie Overijssel een reactieve aanwijzing gegeven. De reden hiervoor lag in het feit dat het bestemmingsplan deels in strijd was met de provinciale Omgevingsverordening 2009. De reactieve aanwijzing heeft ervoor gezorgd dat het bestemmingsplan op enkele punten is aangepast. Dit betreffen geen aspecten die van toepassing zijn op deze ontwikkeling.
Herziening van het bestemmingsplan
De voorgenomen ontwikkeling is niet passend binnen de huidige bestemmingen. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Uitsnede bestemmingsplan buitengebied (vastgesteld 18 februari 2010)
Het bestemmingsplan,Buitengebied, herziening Beukenlaan 1, Dalmsholte, bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Daarnaast is voorliggende toelichting van toepassing. De onderdelen tezamen vormen de bestemmingsplanherziening. Als onderdeel van de toelichting zijn in de bijlagen een aantal onderzoeksrapporten opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een verbetering van ruimtelijke kwaliteit, dit is uitgebreid beschreven in het ruimtelijk kwaliteitsplan. Deze is opgenomen in het Bijlage 1 De inrichtingsmaatregelen uit dit plan zijn als voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de regels van het bestemmingsplan. In onderstaande paragrafen wordt beknopt ingegaan op de relevante onderdelen uit het kwaliteitsplan.
In 1850 is het plangebied nog onontgonnen en in het relatief lage deel van het landschap ligt een plas ‘De Zandplas’. Bijna vijftig jaar later in 1896 is er een begin gemaakt met de ontginning. Vanaf dit jaar verschijnt er in het plangebied bebouwing en worden er wegen met laanbeplanting aangelegd. Enkele jaren later in het jaar 1935 is te zien dat de heide op de huiskavel is omgevormd tot weidegrond met akkerstrook. De hoeveelheid heideterrein in de omgeving van de Beukenlaan 1 is gehalveerd en de hoeveelheid bebouwing in de omgeving is sterk toegenomen. Er is een agrarisch landschap ontstaan.
Historische kaarten 1896 en 1935
In 1954 is de hoeveelheid heide nog verder afgenomen. De landbouwpercelen zijn groter en efficiënter gemaakt. De bebouwing op de erven is toegenomen. In de jaren 70 zet deze trend zich voort en zijn nagenoeg alle gronden in gebruik genomen door de landbouw. Bos en heide zijn beperkt tot de hogere en armere delen in het landschap.
Het landschap is in de loop der jaren aan verschillende transformaties onderhevig geweest. De gemene deler in al deze jaren is dat de kamers zijn gevormd door lanen, houtwallen en bossen, deze zijn daarmee kenmerkend voor alle tijden in dit gebied.
Het huidige landschap in de omgeving van het erf kenmerkt zich door de scheiding van landbouwgronden en natuurgronden. Strak gemaaide weiden met houtwallen en heidevelden met hier en daar een berk en den. Het erf ligt net op de grens van deze twee landschapstypen. Door de inrichting van de weiden om het erf heen (eenzijdige eiwitrijke grassen, strak gemaaid) behoort het nu toe aan het agrarische landschap. Stevige boomstructuren aan de Beukenlaan, nog daterend uit het einde van 19e eeuw, maar ook aan de westgrens en aan de oostgrens markeren het plangebied. De zuidrand bestaat uit heide met her en der een den, een berk en een eik. Binnen deze kaders ligt het erf er zichtbaar bij.
Massa-ruimte kaart van het huidige landschap
Als gevolg van het zeer intensieve gebruik van het agrarisch gebied in Nederland levert de omvorming van voormalige landbouwgronden tot voedselarme (natte) natuurgebieden vaak problemen op. Ecohydrologen (van Bell-Hullenaar, B-WARE en Eelerwoude) hebben op basis van grondboringen en peilbuizen onderzoek gedaan naar de hoogst mogelijke haalbare natuurtypen in het plangebied. Op de volgende figuur zijn deze natuurtypen weergegeven.
Bijzondere soorten flora en fauna die het project zal aantrekken, VLNR, boven naar beneden: Het Heideblauwtje, Grote Veldhommel, bloemrijke akker, vochtige heide, wolfsklauw, kruipbrem, landschap met bloemrijke akker, droge heide.
Het doel van de ontwikkeling op deze locatie is om de schoonheid van de Lemelerberg te kunnen doortrekken op het nu nog agrarisch perceel. De wens is om te midden van de heidevelden te wonen, afrasteringen weg te nemen en doorzichten te creëren naar de omgeving. Met het inzetten van de agrarische gronden wordt getracht om de natuurwaarden te verhogen, maar ook een buffer te vormen tussen de soms tegenstrijdige belangen van de agrariërs en de natuur. Daarnaast moet de vormgeving van het landschap voorkomen dat recreanten gaan dwalen in het plangebied.
De ontwikkeling moet een ecologische meerwaarde vormen in het gebied. Vanuit ecologische oogpunt geven de volgende uitgangspunten in het ontwerp een grote impuls aan het plan:
Op basis van deze uitgangspunten is een plan opgesteld waarin is beschreven hoe de toekomstige situatie van het erf aan de Beukenlaan wordt vormgegeven. De toekomstige situatie wordt in paragraaf 2.4 Toekomstige situatie uiteengezet.
Het beleid van de gemeente en de provincie is er op gericht dat er tegenprestaties moeten worden geleverd voor de gevraagde beleidsruimte. In dit geval wordt een natuurgebied ontwikkelt, waarbij een grotere woning wordt gebouw. Ten behoeven van de natuurontwikkeling worden gronden met een agrarische bestemming omgevormd naar natuur.
In het ontwerp wordt (in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, onderscheid gemaakt in twee typen tegenprestaties: basisinspanningen en maatregelen die leiden tot een extra kwaliteitsimpuls. De basisinspanning zoals in het Ruimtelijk kwaliteitsplan genoemd, zijn de tegenprestaties die betrekking hebben op het eigen erf.
De extra kwaliteitsimpuls in het Ruimtelijk kwaliteitsplan is breder. Ook hierin wordt aangegeven op welke wijze rekening wordt gehouden met de kenmerken van de omgeving en de landschappelijke inpassing, maar biedt eveneens inzicht hoe het plan een meerwaarde vormt voor haar omgeving. De tegenprestaties in het kader van het beleid Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) liggen in de lijn van:
De omvang van de tegenprestatie in zijn totaliteit wordt bepaald aan de hand van de mate van gebiedseigenheid, de schaal en impact op de omgeving en het belang wat er mee gediend wordt.
Gebiedseigenheid
De nieuwe ontwikkeling is gebiedseigen. Het brengt heidenatuur terug, waar het ooit ook was. Heidenatuur kenmerkt zich door de afwisseling van open heidevlaktes en zandkoppen met jeneverbessen, eiken en berken. Door het gebiedskenmerk ´Heidenatuur´ te versterken en door het projectgebied gelijkwaardig in te richten, wordt het bestaande gebiedskenmerk beschermd en wordt de gebiedseigen natuur groter en robuuster.
Schaal en impact op de omgeving
De ontwikkeling van het natuurgoed vindt plaats op een locatie waar al een huis en bijgebouwen staan. Er wordt één groter bouwvolume teruggebouwd, waarvan een deel zich in de grond zal bevinden. Hierdoor wordt het bebouwde oppervlak meer geconcentreerd dan in de huidige situatie. Het bouwvolume wordt aanzienlijk groter, maar zal door slimme architectuur, geen grote impact hebben. Uitgangspunt voor het ontwerp van de buitenruimte is de wens om van het geheel één heidegebied te maken. Onderzoek wijst echter uit dat door vochtigheidsgraad en fosfaten in de grond toch nuances in dit beeld zullen ontstaan. Door verdere landschappelijke ingrepen, zoals noodzakelijke routing, het scheppen van privacy etc. zo eenvoudig mogelijk te houden, wordt toch een rustig eindbeeld behaald. De impact op de omgeving is hiermee beperkt en is zelfs positief doordat een openbaar natuurgebied robuuster wordt gemaakt.
Eigen belang en maatschappelijk belang
Door de ontwikkeling wordt het belang van de initiatiefnemer gediend. Zij bouwen een comfortabel, hedendaags, energiezuinig huis. Daarnaast creëren zij een situatie dat zij te midden van de natuur kunnen wonen. Hiervoor echter, dragen zij de verantwoordelijkheid om de door hen aangelegde natuur, te onderhouden. Omdat de ontwikkeling van heidenatuur op deze plek ook als maatschappelijk wenselijk gezien wordt, zijn hierover bindende afspraken gemaakt met provincie Overijssel. Daarnaast is de nieuwe natuur te beleven vanaf de Beukenlaan, die grotendeels in eigendom is van de initiatiefnemer.
Hierdoor stellen zijn passanten (te voet, te paard of per rijwiel) in staat de ontwikkeling te beleven. De ontwikkeling is goed voor de leefomgeving, het landschap en de natuur.
Als landschappelijke tegenprestatie voor de gevraagde beleidsruimte om een grotere woning te realiseren, wordt de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied verbeterd. Die verbetering bestaat uit zowel een basisinspanning als een extra kwaliteitsimpuls. De basis inspanning voor dit plan is het versterken van de gebiedskenmerken geformuleerd in provinciaal en gemeentelijk beleid.
De nieuwe ontwikkeling versterkt de gebiedskenmerken van het type heidenatuur. Heidenatuur kenmerkt zich door de afwisseling van open heidevlaktes en zandkoppen met jeneverbessen, eiken en berken.
Inrichtingsplan Beukenlaan 1
Boslob
Op de grindplekken in de oostrand wordt bosplantsoen geplant. Hiermee wordt de structuur van de boslobben op het oostelijk nevenliggende terrein doorgezet. Waardoor de relatie tussen het het plangebied en haar omgeving nadrukkelijker aanwezig is.
Heesters
Rondom de woning zorgen gestrooide groepen heesters plaatselijk voor privacy en informele scheiding tussen openheid en geslotenheid (vrijheid en geborgenheid). Bij beide ingangen van het plangebied zorgen donker-lichteffecten voor een ware binnenkomer. Door een heesterpartij (rhodo’s) treed je het natuurgebied binnen. Het zicht versmalt tot het einde van de heesterpartij. Aangekomen bij het einde van de heesterpartij ontvouwt zich een afwisselend natuurschoon met privacy, avontuur en uiteindelijk, het huis.
Aan de westkant van de nieuw te bouwen woning, vormen laagblijvende heesters een groene plint van het gebouw. Hierdoor is de nieuwe woning verankerd in het landschap en ontstaat er een ‘voor-‘ en ‘achtererf’.
De oprit, de woning en de entrees zijn de drie cultuurlijke elementen die nog verwijzen naar de aanwezigheid van de bewoners, naar het plangebied. De oprit verbindt de andere twee cultuurlijke elementen (entrees en het huis). Er is gekozen voor een logische verbinding tussen de entrees en de woning, zoals ook in de natuur ontstaat: op het doel af.
Doorsnede oprit met sfeerimpressie
De oprit houdt de hoogte aan van de entree aan de zuidoostkant van het plangebied, daarmee ligt hij verhoogd (30 cm) boven het maaiveld van het bloemrijke grasland, zie nevenstaande afbeelding. Verharding wordt tot het hoofdzakelijke beperkt. De paden zijn echter nodig om het plangebied bereikbaar te maken en te ontsluiten. De verharding bestaat uit halfverharding, zoals graustabiel. De oprit krijgt hiermee de uitstraling van een zandpad, maar is zeer onderhoudsvrij en stuift nauwelijks.
Zonneweide
Om een woning volgens hedendaagse duurzaamheidsprincipes te bouwen, zijn zonnepanelen nodig voor energievoorziening. De zonnepanelen liggen verdiept (-0.50 meter) in het landschap. Rondom het zonneveld wordt een verhoging aangelegd van 30 cm met een helling van 1:10. Er wordt in dit plan uitgegaan van maximaal 150 zonnepanelen. Ten tijde van de bestemmingsplan procedure is nog niet bekend welke woning er wordt gebouwd, daarmee is ook het energieverbruik niet goed in te schatten. In de Regels van dit bestemmingsplan zijn voorwaarden opgenomen voor het verlenen van een vergunning van het zonneveld. Wanneer deze vergunning wordt aangevraagd, dient ook onderbouwd te worden hoeveel panelen er nodig zijn. In het plan is een zuid-opstelling opgenomen van rijen van enkele zonnepanelen, waar een tussenruimte tussen de rijen van 70 cm is aangehouden. De panelen zijn glas-glas panelen (redelijk doorschijnend en duurzamer dan de standaard zonnepanelen). Op de volgende afbeelding is de dwarsdoorsnede weergegeven.
Doorsnede verdiept zonneveld
Naast de benoemde inrichtingsmaatregelen in paragraaf 2.4.3, voorziet de ontwikkeling ook in een extra kwaliteitsimpuls. De aanvullende kwaliteitsprestatie bestaat uit een substantiële investering in de kwaliteit van de directe omgeving.
Heide
De basis voor het plan is heide: zowel droge als natte. De heide wordt gezaaid door plagsel van een naburige heideterrein te verspreiden. Door plagsel te gebruiken worden essentiële schimmels direct ook aan de bodem toegevoegd. In de eerste jaren zal het terrein uit zandverstuivingen en ontkiemende heide bestaan. Na 5 jaar zal de heide redelijk dekkend zijn. Tussen de 5 en 10 jaar kan de heide geplagd of gebrand worden indien nodig. Monitoring zal uitwijzen wat nodig is om het eindbeeld van heide vast te houden.
Meerjarige heide
Aan de randen mag de heide wat vergrassen en krijgt natuurlijk opschot een kans om te groeien. Dit ontstaat doordat het beheer na 5 tot 10 jaar gaat afwijken van de rest van het heideterrein. Plaggen of branden wordt dan incidenteel gedaan. Door deze afwijking in beheer, ontstaat privacy voor de bewoners, zonder cultuurlijke ingrepen voor te stellen.
Bloemrijk grasland
Op enkele delen van het plangebied zijn de fosfaatwaarden dusdanig hoog dat naar verwachting de komende 80 jaar geen heide kan ontwikkelen. Tot die tijd wordt in deze zones bloemrijk grasland gerealiseerd. Daarmee lijkt het op het eerste gezicht een minder grote bijdrage tot een unieke, natuurlijke plek te leveren. Maar het grasland draagt bij aan de biodiversiteit van het gebied. De bijdrage aan de landschappelijke kenmerken is ook van grote waarde. Bloemrijke graslanden kwamen vijftig tot honderd jaar geleden nog op grote schaal voor in Nederland. Door een eeuwenlange constante cyclus van maaien en hooien (en dus afvoeren) door boeren zijn deze bloemrijke hooilanden ontstaan. Doordat deze teruggebracht worden in het plangebied, wordt een cultuurhistorisch element teruggebracht in het landschap. Hierdoor worden de gebiedskenmerken versterkt.
Een bloemrijk grasland bevat naast grassen ook veel meerjarige bloemen. In een bloemrijk grasland wordt de bodem niet of nauwelijks verstoord en wordt jaarlijks één tot twee keer gemaaid. Dit maaisel wordt jaarlijks afgevoerd waardoor de bodem verarmd.
Versneld resultaat eindbeeld heide
Heide wordt gerealiseerd door het afgraven van de fosfaatrijke bodem en het verstrooien van maaisel van naastgelegen bestaande heidepercelen. Voor de locatie waar het afgraven plaatsvindt zie de lila-kleurige ondergrond op de afbeelding van het ontwerp. Het afgraven gebeurt onder toezicht van een ecohydroloog, waardoor juiste zandbanken en grondlagen bloot worden gesteld. Hierdoor worden de juiste uitgangspunten geschapen om de optimale natuur te ontwikkelen en ontstaat een licht glooiend heideterrein.
Door het afgraven en afvoeren van de grond, bespoedigt de natuurontwikkeling. Een alternatief is om de fosfaatrijke bovenlaag te laten zitten, dan wordt het eindbeeld ook bereikt, maar duurt het tientallen jaren langer voordat het eindbeeld van heide wordt bereikt. De extra investering om grond af te graven en af te voeren, wordt gezien als een maatschappelijke tegenprestatie. Passerende recreanten kunnen immers al op korte termijn van het resultaat genieten.
Herstel oude zandkopjes
De zandkopjes worden blootgelegd bij de aanleg van de heide. Het zijn dynamische landschapselementen, want ze worden gevormd en verplaatst door de wind. Ze zijn tot maximaal 1 meter hoger dan maaiveld. De toplaag van het zandkopje wordt af en toe open gekrabd. Deze plekken liggen in de zon waardoor ze aantrekkelijk worden voor onder andere graafbijen, terrestrische mossen en korstmossen en andere zand minnende soorten.
Verhogen recreatieve waarden Beukenlaan
De toegangsroute over de Beukenlaan is nu de huidige ontsluiting van het woonerf. Deze weg wordt afgewaardeerd naar recreatieroute voor voetgangers en fietsers. De betekent dat het huidige wegprofiel over-gedimensioneerd is. De wegberm wordt ingezet om de sloot van natuurvriendelijke oevers te voorzien. Hierdoor wordt de biodiversiteit verhoogd. De sloot wordt beter toegankelijk voor kleine zoogdieren en vogels. De oevervegetatie is interessant voor insecten en amfibieën.
Het afwaarderen van de Beukenlaan is ook in de lijn van de PAS-maatregelen die worden getroffen elders rondom de Lemelerberg en dient dus ook dit maatschappelijk nut.
Afwaarderen landbouwgrond naar natuurwaarde
Agrarische gronden worden omgezet naar natuur. Hierdoor wordt het Natura 2000-gebied Lemelerberg robuuster. De overgang van agrarische gronden naar natuur wordt minder groot. Dat een belangrijk Natura 2000-gebied robuuster en veerkrachtiger wordt, is in maatschappelijk belang. Het gebied is minder kwetsbaar voor negatief menselijk handelen (klimaatverandering, verdroging, CO2 uitstoot, etc.).
Passant geniet van uitzicht
Aan de Beukenlaan wordt een bankje neergezet georiënteerd op het zuiden. Hierop kan de passerende recreant even van het uitzicht over de bloemrijke akker genieten.
De voorgenomen ontwikkeling gaat gepaard met een grote mate van natuurontwikkeling welke deels in het eigen belang worden uitgevoerd en voor een deel bijdragen aan maatschappelijke belangen en doelen. Gesteld wordt dat de initiatiefnemer in voldoende mate investeert in de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en haar omgeving. Het plan past daarmee binnen de kaders van het KGO-beleid. Een uitgebreide onderbouwing van de maatregelen is opgenomen in Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan van deze toelichting.
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.
Op nationaal niveau wordt het ruimtelijk beleidskader bepaald door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelweg omgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken uit onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en de gebruiker komt centraal te staan. Het Rijk laat de sturing tussen verstedelijking en landschap over aan de provincies om meer ruimte te laten voor regionaal maatwerk. Daarmee is het beleid ten aanzien van landschap op land niet langer de verantwoordelijkheid van het Rijk. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in de SVIR.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.
Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.
De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als proces vereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij ook een nieuwe "Laddersystematiek" wordt toegepast. Deze nieuwe regeling is opgenomen in artikel 3.1.6 Bro.
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen. Onderhavige plan betreft een nieuw bestemmingsplan en is daarom getoetst aan de nieuwe ladder. De nieuwe ladder is van toepassing als de woningbouwplannen worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Bro stelt dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling voor ontwikkeling vanaf 12 woningen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In de voorgenomen ontwikkeling wordt een bestaande woning gesloopt en herbouwd. Daarmee wordt feitelijk geen nieuwe woning toegevoegd en blijft de ontwikkeling binnen de eis van 12 woningen. De ontwikkeling hoeft daarom niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten. Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is verdere invulling gegeven aan de:
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit staan centraal in de Omgevingsvisie, zij vormen de rode draden. Daarbij horen de volgende definities:
Duurzaamheid: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.”
Ruimtelijke kwaliteit: datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.” Ruimtelijke kwaliteit gaat voor ons dus niet zozeer over ‘mooi’, maar vooral over ‘goed’: functioneel, mooi en toekomstbestendig.
Sociale kwaliteit: De rode draad sociale kwaliteit gaat over het welzijn of ‘goed voelen’ van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede. Hierbij worden vier categorien onderscheiden:
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie afbeelding 8). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
De volgende niveaus komen aan de orde (zie afbeelding 8):
1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc. Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.
2. Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het plangebied is gelegen in het ontwikkelingsperspectief "Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap" (lichtgroen). Ten westen van het plangebied is het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' (groen/bruin) van toepassing en ten oosten van het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief Natuurnetwerk Nederland (donkergroen).
Weergave kaart ontwikkelingsperspectieven, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap
Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie "Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop". Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:
Strekking van beleid
Het ontwikkelingsperspectief "Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap" richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.
De herbestemming van agrarisch naar wonen, waarbij de huidige woning op een andere plek wordt teruggebouwd, vormt geen belemmering voor de nabijgelegen agrarische bedrijven (zie hiervoor ook 5.6 Wet geurhinder en veehouderij).
Kwaliteitsimpuls Groen Omgeving
De provincie Overijssel zet in haar Omgevingsvisie in op ruimtelijke kwaliteit. Dit wil de provincie realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Een instrument dat hiervoor wordt ingezet is de Kwaliteitsimpuls groene omgeving (KGO).
De basis van de regeling ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerkencatalogus uit de Omgevingsvisie. De regeling is ontwikkeld als eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood-voor-rood, rood-voor-groen, vab's, landgoederen etc.
Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken zal gebruik worden gemaakt van het rood voor groen beleid, een principe passend binnen de KGO. In Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan van deze toelichting wordt nader ingegaan op de investering in ruimtelijke kwaliteit.
3. Gebiedskenmerken
De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en is gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn. Deze hebben vervolgens als basis gediend voor de opgestelde inrichtingsplannen en sluiten hier dan ook op aan.
De natuurlijke laag: Dekzandvlakte en ruggen
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Het plangebied is gelegen in een (cultuur gebrachte) hoogveengebied (zie onderstaande afbeelding, bruine kleur). Ten oosten van het plangebied is de Lemeleberg (stuwwal, rood/bruin) gelegen.
Weergave kaart natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel
Kenmerken dekzandvlakte en ruggen
Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
Ontwikkelingen
In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebieden voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw.
Ambitie
De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
Sturing
Norm
Richting
Het plangebied is gelegen aan de rand van natuurgebied de Lemelerberg, waar hoogtes van 60 meter worden bereikt. De ontwikkeling voorziet in het omvormen van agrarische grond, naar natuurgronden. Dit met als doel om In de voorgenomen ontwikkeling wordt het bestaande reliëf in stand gehouden en meer beleefbaar gemaakt. De nieuwe woningen worden dusdanig ingepast dat deze geen afbreuk doen aan het reliëf, maar het mogelijk versterken. Hiermee worden de verschillen tussen laag en hoog beter beleefbaar gemaakt en is de ontwikkeling in lijn met de provinciale ambitie behorend bij de natuurlijke laag "dekzandvlakte en ruggen".
Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Jong heide- en broekontginningslandschap
Het agrarisch cultuurlandschap is ontstaan doordat de mens heeft geanticipeerd op de natuurlijke omstandigheden. Het plangebied ligt in het jong heide- en broekontginningslandschap (zie onderstaande afbeelding).
Weergave kaart agrarisch cultuurlandschap ,Omgevingsvisie Overijssel
De grote oppervlakte van voormalige natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met de essen en het oude hoevenlandschap. Hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. Deze dienden vervolgens als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van het naastgelegen oude hoevenlandschap zijn hier relatief grote open ruimtes, veelal omzoomd door boscomplexen. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven. Eventuele nieuwe erven behoeven een stevige landschappelijke inpassing.
Uitgangspunten vanuit de laag van het agrarische cultuurlandschap met betrekking tot het plangebied:
In het voorliggende plan wordt aangesloten op deze gebiedskenmerken. Met de omvorming van agrarische gronden, naar natuur wordt de aanwezige open ruimte versterkt. Daarnaast worden er een aantal oude houtsingels hersteld, waardoor deze laanstructuur weer beleefbaar wordt. Het erf wordt voorzien van een boomgaard, hagen en een variatie aan solitaire bomen.
Stedelijke laag: Verspreide bebouwing
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Zowel het nieuw te realiseren als bestaande erf zijn gelegen in het buitengebied, en vallen daarom onder 'verspreide bebouwing'.
Kenmerken
Van oudsher hebben agrarische erven een hele sterke binding met het landschap. De plaatselijke omstandigheden hebben er in Nederland voor gezorgd dat het landschap is ontstaan volgens een bepaald wetmatigheid van het toenmalig landbouwsysteem. Elk type landschap had zijn eigen erftype; opbouw, bebouwing, beplanting en relaties met omliggende gronden.
Ontwikkelingen
Bij de transformatie van de erven vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De erven gaan, door diversiteit in handelen, binnen de landschappelijke eenheid steeds meer van elkaar verschillen. Nieuwe functies bepalen het aangezicht: of een erf in agrarisch gebruik is (grote stallen, werklijnen naar het landschap), er een aannemer of autobedrijf zit (kaal erf met een grote plaat verharding er omheen) of dat het bijvoorbeeld een woonerf is geworden (kleine erf, dicht in de beplantingen en een paardenweide).
Ambitie
De ambitie is Levende erven! Opnieuw verbonden met het landschap, gaan de erven een serieus te verkennen alternatief woon/werkmilieu vormen. Door voort te bouwen op de karakteristieken en kwaliteiten van de vaak eeuwenoude erven, ligt hier een kans om unieke, echt Overijsselse woon/werk-, recreatie- en zorgmilieus te ontwikkelen: sterk verbonden met de historie, het omliggende landschap en met veel ruimte voor individuele invulling en expressie.
Sturing
Norm
Richting
De huidige woning met bijbehorende landschapsontsierende schuur wordt gesloopt. In ruil hiervoor wordt een grote (1750 m3) landelijke woning met bijgebouw gerealiseerd. Door middel van het beplantingsplan wordt het erf gekoppeld aan de omgeving. Het geheel grijpt daarmee niet terug op een erf, maar krijgt meer de uitstraling van een landgoed. Zeker de nieuwe oprijlaan draagt bij aan deze uitstraling.
Laag van de beleving
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid.
Binnen de laag van de beleving is enkel het aspect 'donkerte' van toepassing (zie onderstaande figuur, donkere arcering).
Weergave kaart laag van de beleving,Omgevingsvisie Overijssel
Kenmerken
De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Ontwikkelingen
Ambitie
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten.
Sturing
Richting
De beoogde ontwikkeling betreft een nieuwe woonfunctie. Deze functie straalt relatief weinig kunstlicht uit en sluit bovendien aan bij reeds bestaande woningen. Verlichting op het erf is laag bij de grond geplaatst en uitstraling vind naar onderen plaats. Hierdoor wordt lichtvervuiling voorkomen.
Binnen het ontwikkelingsperspectief wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap, staat het mengen van functies centraal. In dit geval wordt de bestaande woonfunctie behouden en in relatie gebracht met natuurontwikkeling, wel bij draagt aan het zicht-en beleefbaar maken van het landschap. Daarnaast wordt het reliëf in het plangebied teruggebracht, waardoor de ontwikkeling een bijdrage levert aan de ambities van de natuurlijke laag. Vanuit de ontwikkeling van het agrarisch cultuurlandschap staat de ontwikkeling van lanen en grote open ruimtes centraal. In de voorgenomen ontwikkeling wordt, door de ontwikkeling van natuur, de aanwezig open ruimte versterkt. Daarnaast worden een aantal oude houtsingels hersteld. Het nieuwe erf wordt ingepast in het landschap en draagt daarmee bij aan de richtinggevende ambities behorende bij de stedelijke laag. Daarnaast wordt lichtvervuiling voorkomen, waardoor de donkerte gebieden in stand blijven. Gelet op voorgaande argumenten wordt gesteld dat de ontwikkeling in lijn is met de provinciale ontwikkelingvoorwaarden.
Het Ommer Motief is opgesteld als basis voor de strategische koers van de gemeente Ommen. Het motief dateert uit 2008 en is 2017 geactualiseerd. Het Ommer Motief is tot stand gekomen in een samenwerking met bewoners, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Het doel van Het Ommer Motief is om een betekenisvol kader te bieden dat mede richting geeft aan de besluiten en het handelen van de gemeente. Tevens heeft het Ommer Motief tot doel dat het bewoners, bedrijven en andere organisaties uitnodigt om plannen te ontwikkelen.
Visie
Ommen zet in op ontwikkeling op basis van haar sterke en kenmerkende kwaliteiten, het groene en gastvrije toeristische karakter. Een plek waar het aangenaam wonen en verblijven is. Ontwikkeling die moet leiden tot een innovatieve gemeente op het gebied van recreatie en toerisme. Ontspanning, welzijn en sport zoeken verbinding met educatie en zorg. In het verlengde daarvan streeft de gemeente naar een evenwichtige bevolkingsopbouw met behoud van ruimtelijke kwaliteit.
Wonen
In de aanloop naar 2030 is de verwachting dat Ommen vergrijst. Dat vraagt om aandacht voor het behoud van voorzieningen voor ouderen in hun directe woonomgeving, levensbestendige woningen door nieuw- of verbouw en noopt ook tot meer zorg voor elkaar. Tegelijkertijd zijn de gevolgen van de vergrijzing te beperken door de gemeente voor jongeren aantrekkelijker te maken en houden. Door niet alleen levensbestendige woningen te bouwen, maar ook starterswoningen. In de vastgestelde Woonvisie 2025 is dit ook onderschreven. Ook is hierin beschreven dat bij woningbouw in de kleinere kernen en bij vrijkomende agrarische bebouwing de gemeente faciliteert bij concrete behoefte van onderop, van de inwoners zelf. De gemeente Ommen verwacht dat inwoners zelf aangeven wat de wensen zijn. Het inzetten op energie neutrale woningen is een wens die bijdraagt aan de gezamenlijke ambitie een duurzame gemeente te worden en blijven.
Natuur landbouw en recreatie
Voor de gemeente Ommen zijn natuur, landbouw en recreatie belangrijke kernwaarden. Bij ruimtelijke ordening procedures worden met de initiatiefnemers afspraken gemaakt over investeringen in de ruimtelijke kwaliteit (kwaliteitsimpuls groene omgeving).
Duurzaamheid
Ommen als groene gemeente, is kort gezegd het uitgangspunt als er in Ommen gekeken wordt naar duurzaamheid. In haar visie maakt Ommen onderscheid in de volgende duurzaamheidsaspecten: zelfvoorzienendheid, eisen aan duurzaamheid bij (nieuw)bouw en gebiedsontwikkeling, recreatie en cradle-to-cradle (het volledig hergebruiken van onze grondstoffen zonder dat deze hun waarde verliezen). Ommen ziet kansen om meer zelfvoorzienend te worden. Voornamelijk op het gebied van energie neutrale woningen en elektrisch vervoer.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Ommen vraagt inwoners zelf aan te geven wat de woonwensen zijn en vraagt inwoners daarmee het initiatief te nemen. Dit is precies hetgeen wat de initiatiefnemers van de voorliggende ontwikkeling hebben gedaan. De eigen woonwens is uitgesproken en verder uitgewerkt in onder andere dit bestemmingsplan. In het kader van natuurontwikkeling sluit de ontwikkeling zeer goed aan bij de visie van de gemeente. Er is met de gemeente afstemming geweest over de investering in ruimtelijke kwaliteit van de voorliggende ontwikkeling. Deze investering is fors te noemen en is in het Ruimtelijk kwaliteitsplan uitgebreid beschreven. Daarnaast draagt deze ontwikkeling haar steentje bij aan de duurzaamheidsambities. Er wordt ruimte gereserveerd voor de realisatie van een kleinschalig zonneveld, welke voorziet in de energiebehoefte van de nieuw te bouwen woning. Hiermee wordt de woning zelfvoorzienend, hetgeen in lijn is met de ambities uit het "Ommer Motief".
De gewenste ontwikkeling sluit goed aan bij de “Toekomstvisie Het Ommer Motief”.
De gemeenteraad heeft op 7 februari 2013 het Gemeentelijk Omgevingsplan Ommen vastgesteld. Het plan dient tevens als structuurvisie, in de zin van de Wet op de ruimtelijke ordening. In het plan bundelt de gemeente voor het eerst de ambities op alle voor het omgevingsbeleid relevante beleidsterreinen: sociaal, economisch en fysiek. Het plan biedt een integrale visie en een helder en compact fundament voor het gemeentelijk beleid en de uitvoering ervan. Het plan kent een gecombineerde thematische en gebiedsgerichte opbouw. De kaders, opgaven en beoogde realisatie zijn per gebied en thema uitgewerkt.
Voor onderhavig plan is de combinatie van de thema's 'wonen' en 'buitengebied' van toepassing. Hiervoor hanteert de gemeente Ommen de volgende lijn:
Thema wonen
Met betrekking tot wonen wil de gemeente Ommen voldoende mogelijkheden bieden aan eigen inwoners om zich te huisvesten. Hierbij gaat speciale aandacht uit naar jongeren, jonge gezinnen en ouderen om te voorkomen dat deze groepen de gemeente moeten verlaten. De ambitites van het gemeentelijk woonbeleid zijn:
Thema buitengebied
Binnen de gemeente Ommen zijn twee grotere landschappelijke eenheden te onderscheiden, het oude cultuurlandschap en het jongere ontginningslandschap. Ommen wil de differentiatie in het landschap en de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden en kwaliteiten van het buitengebied behouden en versterken. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk, mits deze geen afbreuk doen aan de landschappelijke kwaliteiten. Kaders voor het ontwikkelen binnen de kwaliteiten zijn opgenomen in het LOP. De relevantie uitgangspunten van het LOP worden beschreven in hoofdstuk 3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan (LOP). In het buitengebied van Ommen is de realisatie van nieuwe woningen uitsluitend mogelijk via Ruimte voor Ruimte of Rood voor Groen regeling. De gemeente heeft in haar sturingsfilosofie aangegeven dat negatieve effecten van nieuwe woningbouw op de omgevingskwaliteit, leefbaarheid of duurzaamheid adequaat dienen te worden gecompenseerd.
Algemene spelregels van het GOP
De gemeente Ommen biedt, binnen kaders, ontwikkel- en gebruiksruimte en flexibiliteit. Het bieden van meer ontwikkelruimte en stellen van minder regels doet nadrukkelijk ook een beroep op alle partijen die daar gebruik van willen maken. Het brengt voor deze partijen een aantal basale spelregels mee waaraan zij zich moeten houden:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De gemeente Ommen zet in op vraaggestuurd huisvesten, waarbij de inwoners zelf het initiatief kunnen nemen. De initiatiefnemers van voorliggende ontwikkeling hebben de woonwens aan de Beukenlaan in gang gezet, waardoor er sprake is van vraaggestuurd ontwikkelen en daarmee ook huisvesten.
Met betrekking tot de realisatie van nieuwe woningen in het kader van de Rood voor Groen biedt het GOP ruimte een klein aantal woningen. In de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een bestaande woning, welke wordt gesloopt en vergroot wordt teruggebouwd. Daarmee wordt er feitelijk geen nieuw bouwrecht toegevoegd aan de Beukenlaan 1. De impact op de omgeving is daarmee dan ook kleiner dan wanneer er een nieuw bouwrecht wordt gevestigd. De nieuwe woning wordt groter dan in de huidige situatie, dit heeft een impact op de omgevingskwaliteit. In het GOP wordt gesteld dat "negatieve" effecten van woningbouw, gecompenseerd dienen te worden. In dit geval wordt er door de initiatiefnemers ruim 7,5 hectare agrarische gronden ingezet voor natuurontwikkeling. Hiermee krijgt de omgevingskwaliteit aan de Beukenlaan een forse impuls.
Bij de voorbereiding van de plannen zijn de algemene spelregels van het GOP in acht genomen. Om draagvlak te creëren is er voor dit plan een omgevingsproces opgestart met de provincie Overijssel en Landschap Overijssel. Deze partijen zijn in het omgevingsproces betrokken omdat het grenst aan Natura 2000-gebied.
Daarnaast is er een ecohydrologisch en bodemkundig onderzoek uitgevoerd. Deze resultaten zijn voor gelegd aan de Uni van Bosgroepen, welke een second opinion hebben gegeven. Naar aanleiding hiervan is het plan aangepast. De samenwerking met de Uni van Bosgroepen heeft geleid tot een verbetering van het plan en het plan kan daarom ook rekenen op draagvlak van deze partij.
De omgeving is vroegtijdig geïnformeerd over de plannen, hiervoor is een bewonersavond georganiseerd. Deze avond is druk bezocht en de sfeer was bijzonder positief. Gesteld wordt dat de ontwikkeling kan rekenen op draagvlak uit de omgeving.
Er is een ruimtelijke kwaliteitsplan opgesteld waarin de investering in de omgevingskwaliteit is weergegeven. Het behouden van bewoners uit het plangebied draagt bij aan de leefbaarheid van de buurt en Noaberschap. De beoogde ontwikkeling past hiermee goed binnen de kaders van het Gemeentelijk omgevingsplan Ommen.
Het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Ommen stamt uit 2011. De doelstelling van het LOP is om aan te geven hoe het landschap kan worden ontwikkeld, gebruikmakend van kwaliteiten en potenties. In het LOP wordt informatie gegeven omtrent het landschapsbeeld en cultuurhistorie van het veenontginngingenlandschap. Daarnaast worden kansen benoemd voor ontwikkeling van het landschap.
In het Inspiratieboek behorend bij het LOP wordt aangegeven hoe de kenmerken behouden en versterkt kunnen worden door inpassing van bebouwing. Het doel is het inspireren van iedereen die bezig is met ruimtelijke plannen in het buitengebied van Ommen. Het inspiratieboek biedt ideeën ter verbetering van de kwaliteit van het buitengebied en vormt een kader waaraan de gemeente erfinrichtingsplannen toetst.
Weergave kaart LOP
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied is gelegen in het ontginningslandschap, grenzend aan het bos- en landgoederenlandschap. De input uit het LOP en Inspiratieboek is in het Ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen. Bij de inrichting van het plangebied is rekening gehouden met de uitgangspunten die zijn omschreven in het LOP. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen het LOP.
De voorgestelde ontwikkeling is in overeenstemming met beleidsaspecten die door rijk, provincie en gemeente zijn geformuleerd.
In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op de verschillende waarden in het gebied beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met de gevolgen van deze ontwikkeling op de waarden in het gebied.
Toetsing Wet natuurbescherming
November 2018 is een quickscan Wet Natuurbescherming uitgevoerd door onderzoeksbureau Natuurbank Overijssel. In dit onderzoek is gekeken naar de mogelijke consequenties vanuit de natuurwetgeving en -beleid. Het onderzoek heeft bestaan uit een visuele inspectie van de locaties en het raadplegen van vrij beschikbare verspreidingsgegevens van beschermde planten- en diersoorten. Op basis daarvan zijn uitspraken gedaan over de (mogelijke) effecten van de voorgenomen ontwikkeling en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen. De quickscan is opgenomen in Bijlage 2 van de toelichting van dit bestemmingsplan. De samengevatte conclusie is als volgt.
Conclusie
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot functioneel leefgebied van sommige algemene- en weinig kritische grondgebonden zoogdiersoorten, amfibieen-, vleermuis- en vogelsoorten. Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.
Voor de waterparagraaf moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Met behulp van een watertoets op de website www.dewatertoets.nl is het plan getoetst aan waterbelangen en is een wateradvies opgevraagd bij waterschap Drents Overijsels Delta. Hieronder is de daaruit voortkomende waterparagraaf opgenomen:
Standaard waterparagraaf
Watertoets In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Relevant beleid
Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.
Invloed op de waterhuishouding
Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.
Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.
Voor het dempen van watergangen / sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.
Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf gelden de volgende regels.
Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het Besluit lozing afvalwater huishoudens (Blah). Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Indien niet mogelijk is, moet een voorziening worden aangelegd die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt.
Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het Activiteitenbesluit. Voor deze lozingen gelden de volgende stappen:
Voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi). De voorschriften, opgenomen in de algemene regels van bovengenoemde besluiten, voldoen aan het criterium van best bestaande techniek (bbt).
Het generieke beleid ten aanzien van lozingen is opgenomen in het Handboek Water. Dit Handboek kan worden geraadpleegd via de site van
Infomil:http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/handboek-water/menu/nieuws/handboek-water/
Voor lozingen kan een melding of een vergunning noodzakelijk zijn. Naast bovenstaande kunnen op basis van de Keur ook kwantiteitseisen aan de lozing en de bijbehorende lozingswerken worden gesteld. Hiervoor is een vergunning of een melding op basis van de Waterwet noodzakelijk.
Het rioleringssysteem grenzend aan het plangebied bestaat uit een drukrioleringssysteem met een beperkte capaciteit waarop alleen afvalwater van huishoudelijke aard of bedrijfsafvalwater (bijvoorbeeld wasplaatsen) mag worden aangesloten als de capaciteit van het stelsel dit toelaat. Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend.
Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromen hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg betrokken bij het plan, eventuele aanpassingen worden verwerkt in het plan.
Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
Wet op de archeologische monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) ingevoerd. Deze wet regelt momenteel de zorg voor ons archeologisch erfgoed en is te zien als de vertaling van het Europese Verdrag van Malta, dat Nederland in 1992 ondertekende. De Wamz is een wijzigingswet en bestaat o.a. uit een herziening en aanvulling van de Monumentenwet 1988.De belangrijkste veranderingen ten opzichte van de Monumentenwet 1988 zijn:
Erfgoednota en gemeentelijke beleidsadvieskaart
In 2008 heeft de gemeente een Erfgoednota vastgesteld. Ten aanzien van het erfgoed heeft de gemeente de volgende missies en ambities geformuleerd:
Missie
Ambities
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Weergave archeologische verwachtingswaardekaart
Hierboven is een uitsnede van de archeologische verwachtingswaarde kaart (2008) weergegeven. Hierop is te zien dat er in het plangebied meerdere verwachtingswaarden zijn. Het betreffen de lage en gematigde archeologische verwachtingswaarde. Het meest westelijke hoekje van het plangebied kent een hoge waarde. De kans op aanwezigheid daarvan wordt gering geacht. Bij aantreffen van een toevalsvondst geldt een meldingsplicht conform artikel 53 van de herziene Monumentenwet 1988.
Op basis van de archeologische verwachtingskaart is een beleidsadvieskaart met beleidsadviezen opgesteld. De beleidsadvieskaart kan worden ingezet voor toetsing van ruimtelijke ontwikkelingsplannen. Voor het buitengebied geldt daarbij het volgende:
De huidige woonboerderij en bijgebouw worden gesloopt en elders in het plangebied terug gebouwd. Tevens wordt in het zuidoostelijke deel een verdiept zonneveld aangelegd. Dit betekent dat er op een aantal plekken grond wordt geroerd, tot een diepte meer van meer dan 50 cm. Het oppervlak van deze locaties is ruimschoots beneden de 2.500 m2, waardoor de onderzoeksplicht komt te vervallen.
Daarnaast wordt er bebouwing gesloopt. Dit is echter geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Vanuit die bril bekeken gaat het erf er door de sloop van de opstallen, in kwaliteit op vooruit.
Met betrekking tot archeologie en cultuurhistorie is het voorgenomen plan uitvoerbaar.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op natuur- en archeologische waarden en past binnen de uitgangspunten van een goede waterhuishouding.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.
In november 2018 is door onderzoeksbureau Ortageo Noordoost B.V. een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707 en een indicatief verhardingsonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksgebied is weergeven in onderstaande figuur. In deze paragraaf wordt ingegaan op de onderzoeksstrategie en bijbehorende resultaten. Het gehele onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.
Luchtfoto onderzoekslocatie (Bron: Esri Nederland B.V.)
Onderzoek strategie & conclusie
Deel locatie A betreft het woonperceel, deze locatie wordt onderzocht volgens de strategie voor een "diffuus belaste niet-lijnvormige locatie met een heterogeen verdeelde verontreinigde stof op schaal van monsterneming". Om inzicht te krijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de ondergrond is de voorgenoemde strategie gecombineerd met een strategie voor een "onverdachte niet-lijnvormige locatie". Dit betekent dat een of meerdere boringen dieper zijn doorgezet en de ondergrond analytisch is onderzocht.
In de boven-en ondergrond zijn geen verontreinigde stoffen aangetoond, deze grond is beoordeeld als 'altijd toepasbaar'. Daarnaast is er geen asbest verdacht materiaal aangetroffen en is er in de fractie kleiner dan 20 millimeter geen asbest getoond. In de half verharding in de bestaande oprit is een klein gehalte aan asbest aangetroffen, echter blijft deze onder de halve interventie waarde. Het grondwater bevat licht verhoorde concentraties aan barium, xylenen en naftaleen.
Deel locatie B betreft het agrarisch perceel. Deze locatie is onderzocht volgens de strategie voor een "onverdachte niet-lijnvomrige locatie".
In zowel de boven als ondergrond zijn geen verontreinigde stoffen aangetroffen, waardoor de grond wordt beoordeeld als "altijd toepasbaar". Het grondwater bevat een sterk verhoogd gehalte aan barium en licht verhoogde concentraties aan zware metalen. De concentraties zware metalen zijn waarschijnlijk van nature aanwezig. De oorzaak van de overige licht verhoogde concentraties is onbekend.
Het sterk verhoogde gehalte barium is naar verwachting van nature aanwezig. Daarom wordt gesteld dat er geen aanleiding is voor het uitvoeren van een nader onderzoek of sanering. De aangetoonde bodemkwaliteit voldoet aan de gestelde normen en vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Gelet op bovenstaande bevindingen wordt gesteld dat de bodemkwaliteit aan de Beukenlaan van voldoende kwaliteit is voor de toekomstige functie.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals verblijfsruimten) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Weergave kaart "Geluid in Nederland van wegverkeer" (Bron: Atlas Leefomgeving)
Inrit van de Beukenlaan, onverhard
Het erf aan de Beukenlaan ligt volgens bovenstaande kaart niet in een zone waar het wegverkeer voor geluidsoverlast kan zorgen. Dit is ook te verwachten aangezien de Beukenlaan een onverharde weg betreft, zie bovenstaande figuur. De verkeersintensiteit is overigens dermate laag dat uitgesloten kan worden dat wegverkeer onevenredig veel lawaai oplevert. In de omgeving van de Beukenlaan liggen geen spoorwegen, welke voor geluidsoverlast kunnen zorgen.
Gelet op deze bevindingen, wordt gesteld dat een akoestisch onderzoek derhalve niet nodig is.
Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat een voorgenomen ontwikkeling uit oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is, indien in ieder geval aan 1 van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Op grond van de Regeling NIBM (art. 4, bijlage 3A) is een ontwikkeling als NIBM te beschouwen als het aantal woningen niet meer bedraagt dan:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het initiatief betreft het herbestemmen van een agrarisch erf naar woonerf, waarbij een groter woonvolume wordt gebouwd. Een dergelijke ontwikkeling is dermate klein dat deze niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit betekent dat wordt voldaan aan de hierboven genoemde voorwaarde. Luchtkwaliteit vormt daardoor geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro. In onderstaande figuur is een uitsnede van de risicokaart opgenomen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Uitsnede risicokaart, plangebied weergegeven in de roze cirkel (www.risicokaart.nl)
Op de risicokaart is te zien dat er ten westen van het plangebied een aantal risicobronnen liggen. De dichstbijzijnde risicobron, betreft een aardgastransportleiding van de Gasunie. Met betrekking tot het aspect externe veiligheid, is het van belang dat woonfuncties buiten de risicozone liggen. De grootste afstand tot deze aardgastransportleiding betreft 50 meter. De nieuw te bouwen woning ligt op ruim 350 meter afstand van deze transportleiding. Deze afstand is dusdanig groot dat deze leiding in geen gevaarlijke situatie oplevert voor de nieuwe woonfunctie.
Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor deze ontwikkeling.
Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij moet worden beoordeeld of de realisatie van nieuwe woningen of andere geurgevoelige objecten een belemmering vormt voor omliggende agrarische bedrijven. Tevens moet worden beoordeeld of binnen het plangebied sprake is van een goed leefklimaat.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In de voorgenomen ontwikkeling wordt een bestaande woonfunctie behouden en niet toegevoegd. Bovendien wordt de nieuw te bouwen woning iets zuidelijker gebouwd, dan de bestaande woning, waardoor de afstand tot de omliggende agrarische bedrijven alleen meer toeneemt. De afstand van de nieuwe woning tot het dichtsbijzijnde (grondgebonden) agrarische bedrijf is circa 330 m. De omliggende agrarische bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering. In paragraaf 5.7 Bedrijven en milieuzonering wordt hier nader op ingegaan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Weergave projectlocatie (roze cirkel) ten opzichte van omliggende bedrijven (witte cirkels)
De omgeving ten oosten van het plangebied bestaat uit het natuurgebied, de Lemelerberg. In dit gebied liggen geen bedrijven. Ten noordwesten van het plangebied liggen een aantal agrarische bedrijven, geen van deze bedrijven betreft een intensieve veehouderij. De grootste richt afstand voor dergelijk bedrijven is 50 meter. Het plangebied ligt op ruim 300 tot 350 meter van het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf. Deze afstand is dusdanig groot dat er, op de plek van de nieuwe woning aan de Beukenlaan 1, geen nadelige milieueffecten te verwachten zijn.
De voorgenomen ontwikkeling wordt dan ook niet beperkt door de regels met betrekking tot bedrijven- en milieuzonering.
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaand aan het ruimtelijk plan, dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke milieugevolgen, een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn op de volgende manieren:
Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r. beoordelingsplichtig.
Wijziging Besluit milieueffectrapportage
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Dit heet de vergewisplicht.
Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Natuurbeschermingswet 1998
Het plangebied grenst aan het Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden- Reggegebied. In het Natura 200 beheerplan zijn onder andere de kernopgaven en instandhoudingsdoelstellingen van dit natuurgebied beschreven. Een van de belangrijkste kernopgaven is het vergroten van het oppervlak vochtige heiden (H4010) en droge heiden (H4030).
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is er tijdens de planvorming een bodemkundig en ecohydrologisch onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is bekeken welke natuurpotentie het plangebied heeft. Uit dit onderzoek blijkt dat er potentie is voor heideontwikkeling, hetgeen wat in overeenstemming is met de doelstellingen van het naastgelegen Natura-2000 gebied.
De voormalig grarische gronden worden met deze ontwikkeling omgevormd naar natuur. Hierdoor wordt het Natura 2000-gebied robuuster. De overgang van agrarische gronden naar natuur wordt minder groot. Het gebied is minder kwetsbaar voor negatief menselijk handelen (klimaatverandering, verdroging, CO2 uitstoot, etc.).
Gelet op het uitgevoerde onderzoek en de inrichtingsmaatregelen wordt gesteld dat er geen sprake zal zijn van aantasting van de doelstelling van het Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 9 j,lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 is in voor dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.
Programmatische Aanpak Stikstof
In veel Natura 2000-gebieden is sprake van neerslag van stikstof. Dit zorgt ervoor dat de natuurdoelen voor deze gebieden mogelijk niet kunnen worden behaald. Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd. Ook cumulatief zorgen deze activiteiten niet voor effecten op de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS.
In de voorgenomen ontwikkeling worden agrarische gronden omgevormd tot natuur, wat bijdraagt aan de doelstellingen van het Natura 2000-gebied. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan de instandhouding en uitbreiding van dit natuurgebied. Door de agrarische gronden aan het agrarisch gebruik te onttrekken worden ook de agrarische activiteiten op deze gronden gestopt. Hiermee is er sprake van een afname van o.a. verkeersbewegingen in het plangebied. Daarom wordt gesteld dat de activiteiten die nog plaatsvinden (wonen) als verwaarloosbaar kunnen worden beschouwd. Nader onderzoek naar de stikstof depositie is daarmee niet noodzakelijk.
Drempelwaarden besluit m.e.r
In het voorliggende plan is er geen sprake van activiteiten die op grond van onder deel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Het omzetten van agrarische grond naar natuur kan worden gezien als activiteit die is opgenomen in bijlage D van het Besluit m.e.r., namelijk D9 een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan.
De drempelwaarde voor deze activiteit is vastgesteld op 125 hectare. Gezien de drempelwaarden in verhouding tot het plan aan de Beukenlaan wordt gesteld dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit vanwege het feit dat het plangebied aanzienlijk kleiner is dan de drempel van 125 hectare.
Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder de drempelwaarde blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Wanneer de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarde uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een wezelijk ander schaalniveau en activiteit die vele malen kleiner is. Daarnaast blijkt uit hoofdstuk 5 van dit bestemmingsplan dat dit plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn er geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Ten behoeve van het plan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabels en planologisch relevante leidingen. Uit de risicokaart in paragraaf 5.5 is gebleken dat er geen relevante primaire hoofdleidingen in het plangebied zijn gelegen. Om te achterhalen of en waar leidingen andere in het plangebied liggen, zal voorafgaand aan de bouw een KLIC-melding worden gedaan.
De voorgenomen ontwikkeling zal geen onevenredig aantal extra verkeersbewegingen genereren. De verwachting is dat er juist een afname van verkeersbewegingen zal zijn. Dit omdat er een agrarisch erf (met het daarbij behorende aan- en afvoer van goederen en dieren) wordt opgeheven. Op het nieuwe erf wordt voldoende ruimte gereserveerd voor het parkeren. Daarmee wordt voldaan aan de CROW parkeerkencijfers.
Huidige toegangsweg via de Beukenlaan
Toekomstige locatie inrit via de Lövenseweg
Het erf wordt in de huidige situatie ontsloten via de Beukenlaan. In de nieuwe situatie wordt het erf ontsluiten in het zuidwesten van het plangebied. Hiervoor wordt een nieuwe kleinschalige inrit aangelegd, welke aansluit op de Lövenseweg. Dit betreft evenals de Beukenlaan een onverharde weg.
Met de aanleg van de nieuwe inrit op een onverharde weg wordt geen onveilige verkeerssituatie gecreëerd, daarmee is de ontwikkeling uitvoerbaar in het kader van de verkeer en parkeernormen.
Uit de toetsing van de voorgestane ontwikkeling van het plangebied aan relevante milieuhygiënische aspecten, blijkt dat de gewenste ontwikkeling niet belemmerd wordt door milieuaspecten uit de directe omgeving. Tegelijkertijd levert de ontwikkeling geen onevenredig negatieve milieutechnische hinder voor de directe omgeving.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.
In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat het voorgenomen plan niet past binnen de geldende bestemmingen. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren.
Er zijn vier typen regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op de bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld op 18 februari 2010) van de gemeente Ommen. Daartoe zijn de regels omgezet naar de nu geldende SVBP2012-standaarden en is aangesloten op de meest recente wetgeving.
In artikel 1 Begrippen is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.
Artikel 3 Natuur gaat in op de bouw- en gebruiksmogelijkheden van gronden met een natuurbestemming. Er wordt op een punt afgeweken van de regels uit het vigerend bestemmingsplan:
Artikel 4 Wonen gaat in op de bouw- en gebruiksmogelijkheden van gronden met woondoeleinden. Binnen de woonbestemming is een woning toegestaan. Dit bestemmingsplan wijkt op twee aspecten af van de huidige regels.
Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. Dit betreffen algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en overige regels. Voor deze algemene regels wordt aangesloten bij de algemene regels van het moederplan. Om die reden zijn in dit bestemmingsplan de algemene regels niet nader opgenomen.
In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
In de voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe de voorgenomen ontwikkeling past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid en wet- en regelgeving op verschillende niveaus. Er is ook geconstateerd dat er geen milieukundige belemmeringen zijn. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.
Vooroverleg provincie Overijssel
Het plan wordt, als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening, voorgelegd aan de de provincie Overijssel. Eventuele reactie op het plan, worden naar aanleiding van het vooroverleg verwerkt.
Vooroverleg waterschap Drents Overijsselse Delta
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft hiermee een positief wateradvies.
Ook ten behoeve van vooroverleg is het concept bestemmingsplan ter kennisname aan het waterschap toegezonden.
Overleg met omwonenden
Al in een vroegtijdig stadium is, op basis van de spelregels van het GOP, een omgevingsproces gevoerd met omwonenden en andere belanghebbende partijen, zie verder toelichting artikel 3.4.2.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan is voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn hebben belanghebbenden geen zienswijzen ingediend tegen het plan.
In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening neemt. Deze afspraken zijn opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel. In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd. In de voorgenomen ontwikkeling draagt de initiatiefnemer de kosten van het project. Initiatiefnemer is daarbij tevens de grondeigenaar.
Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal inclusief planschade en leges is geregeld. Hierdoor is kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd.
Het project betreft een particulier initiatief. Voor de activiteiten die worden uitgevoerd geldt dat de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk is voor de financiering van deze ontwikkelingen.
Het bestemmingsplan leidt niet tot kosten voor de gemeente die via een exploitatieplan verhaald zouden moeten worden. Voor de benodigde procedure worden leges geïnd en via een overeenkomst is geregeld dat alle eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald.
Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd. Het financiële risico van het project ligt bij de initiatiefnemer.
Uit de voorgaande paragrafen is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling zowel ruimtelijk, maatschappelijk als economisch uitvoerbaar is. De voorgenomen ontwikkeling kan worden gerealiseerd.