direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, herziening Zwolseweg 17, Ommen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0175.buiten2012bp0036-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied, herziening Zwolseweg 17, Ommen met identificatienummer NL.IMRO.0175.buiten2012bp0036-vg01 van de gemeente Ommen;

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis gebonden beroep:

vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten horend bij de woonfunctie die ten hoogste vallen binnen de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in bijlage 1, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen en vergunningbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingsgrens:

de op de kaart, blijkens de daarop voorkomende verklaring, als zodanig aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan;

1.9 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.10 bedrijfsmatige exploitatie:
  • a. het binnen een geheel bedrijfsmatig verhuren van kavels grond of standplaatsen (met de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie) ten behoeve van de door de huurders te plaatsen kampeermiddelen, welke huurders elders hun hoofdverblijf hebben en/of;
  • b. het binnen een geheel bedrijfsmatig verhuren van verblijfsaccommodatie voor korte perioden, waarbij in de maanden april tot en met september maximaal 6 weken aan dezelfde persoon verhuurd mag worden en die elders zijn of haar hoofdverblijf heeft;
1.11 bedrijfswoning:

een woning in of nabij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, ten dienste van staat;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.15 bijgebouw:

een, al dan niet vrijstaand, gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en niet gebruikt mag worden voor bewoning;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.21 caravan:

een mobiel kampeermiddel dat kan worden aangemerkt als aanhangwagen in de zin van de Regeling Voertuigen;

1.22 centrale voorzieningen:

gebouwen op verblijfsrecreatieve terreinen zoals een bedrijfswoning, een receptie, een kantine, horeca, een kampwinkel, een zwembad en soortgelijke gebouwen ten dienste van de bedrijfsvoering;

1.23 extensieve recreatie:

vormen van recreatief medegebruik door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis -en picknickplaatsen;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 geluidgevoelige objecten:

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.26 groepsaccomodatie:

een gebouw bedoeld voor recreatief nachtverblijf van groepen;

1.27 hoofdgebouw:

één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.28 kampeermiddel:

een onderkomen dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder een plaatsgebonden karakter, zoals bijvoorbeeld een tent, vouwwagen, toercaravan of camper;

1.29 kampeerterrein:

een terrein ingericht voor recreatief verblijf in kampeermiddelen en trekkershutten;

1.30 maaiveld:

de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan;

1.31 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna;

1.32 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes en apparatuur voor telecommunicatie;

1.33 omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.34 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden ;

1.35 perceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.36 recreatief nachtverblijf:

het exploiteren van recreatieve verblijven/appartementen binnen de bestaande bedrijfsgebouwen;

1.37 recreatiewoning:

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt;

1.38 ruimtelijke kwaliteit:

het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is;

1.39 ruimtelijk kwaliteitsplan:

een plan dat beschrijft op welke wijze het erf landschappelijk gezien is ingepast in zijn omgeving, hoe de sterke gebiedskenmerken worden doorvertaald in de inrichting van het erf en hoe de nieuwe ontwikkeling op het erf en waar nodig compenserende maatregelen elders, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving; voor het bepalen van de sterke gebiedskenmerken moet gebruik gemaakt worden van het landschapsontwikkelingsplan Ommen en het Inspiratieboek ruimtelijke kwaliteit, waarin de sterke gebiedskenmerken per (deel)gebied zijn beschreven;

1.40 standplaats (recreatief):

een kavel welke zich bevindt op een kampeerterrein, bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel of vakantieverblijf;

1.41 verblijfsrecreatie:

het nachtverblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen;

1.42 trekkershut:

een houten blokhut dat dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.43 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel; bij bebouwing nabij kruisingen of splitsingen is de voorgevel de gevel die gericht is naar de weg vanwaar toegang tot het perceel wordt verkregen; bij meerdere toegangen is die vanaf de straat waaraan de bebouwing gelegen is, maatgevend;

1.44 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:
  • a. tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  • b. de bouwdelen en ruimten, voor zover gelegen onder het aansluitende en afgewerkte terrein, worden niet meegerekend, uitgezonderd recreatiewoningen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
  • a. de oppervlakte gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde horizontale niveau van het aansluitende en afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • b. bij de bepaling van de grenslijn van de bebouwde oppervlakte blijft een incidentele nis of uitsparing en een incidenteel uitspringend bouwdeel buiten beschouwing, indien het grondvlak daarvan kleiner is dan 0,5 m²;
  • c. de vloeroppervlakte van een overdekte buitenruimte, die niet of slechts gedeeltelijk omsloten is en daardoor geen vaste buitenbegrenzing heeft, is gelijk aan de verticale projectie van het overdekkende bouwdeel; bij kolommen wordt de meest naar buiten gelegen zijde als plaats van het (fictieve) buitenwerks gevelvlak aangemerkt;
  • d. indien de breedte van de verticale projectie van een overdekkende bouwdeel op het horizontale vlak groter is dan 0,75 meter, gemeten ten opzichte van het (fictieve) buitenwerkse gevelvlak, wordt de geprojecteerde oppervlakte, indien dit kleiner is dan 0,5 m², niet meegerekend bij de bepaling van de bruto vloeroppervlakte.
2.5 afstanden tussen bouwwerken en tot perceelsgrenzen:

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen, worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.6 Ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en daarmee gelijk te stellen bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 meter wordt overschreden en mits de verticale projectie van de gevel zelf op of achter de bouw- c.q. bestemmingsgrens blijft.

2.7 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan de weg en voor dijkbebouwing: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gevallen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.8 Maatvoering:

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (°).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de plankaart aangewezen voor Natuur zijn bestemd voor behoud, bescherming, beheer en ontwikkeling van actuele en potentiële natuur- en landschapswaarden, mede in de vorm van bossen, alsmede voor:

  • a. de bedrijfsmatige exploitatie van een kampeerterrein, inclusief sport- en spelvoorzieningen ten dienste van het kampeerterrein, met dien verstande dat maximaal 12,73 hectare benut mag worden ten dienste van kampeervelden;
  • b. extensieve recreatie;
  • c. wandel- en fietspaden;
  • d. bijbehorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen, nuts, sanitaire voorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, tijdelijke waterberging en sierwater.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels

3.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur uitgesloten - bebouwing' mag geen bebouwing worden gerealiseerd met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen.

3.2.2 Trekkershutten
  • a. het aantal trekkershutten mag gezamenlijk niet meer dan 5 bedragen;
  • b. het oppervlak van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 28 m² of niet meer dan het bestaande oppervlak indien deze meer dan 28 m² bedraagt;
  • c. de goothoogte van trekkershutten mag niet meer bedragen dan 4,3 meter of niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer dan 4,3 meter bedraagt.
3.2.3 Sport- en speeltoestellen

De bouwhoogte van sport- en speeltoestellen mag niet meer dan 12 meter bedragen.

3.2.4 Sanitaire voorzieningen
  • a. sanitaire voorzieningen mogen niet meer dan één bouwlaag hebben;
  • b. de bouwhoogte van sanitaire voorzieningen mag niet meer dan 4 meter bedragen.
3.2.5 Nutsvoorzieningen
  • a. de inhoud van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen mag per gebouw niet meer bedragen dan 30 m³;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m³.
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevelrooijlijn mag niet meer bedragen dan 1,50 meter of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 1,50 meter bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen die zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 meter of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 2 meter bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. bescherming van de natuur- en landschapswaarden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken t.b.v. ruimere goot- en bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid 3.2 en hogere goot- en bouwhoogtes van gebouwen toestaan, met inachtneming van het volgende:

  • a. er mag geen oneveredige afbreuk worden gedaan aan de natuur- en landschapswaarden;
  • b. het bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden aangetast.
3.4.2 Afwijken t.b.v bouwhoogte speel- en sporttoestellen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid  3.2.3 voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte voor speel- en sporttoestellen met inachtneming van het volgende:

  • a. de maximale bouwhoogte mag worden overschreden tot ten hoogste 18 meter;
  • b. er mag geen oneveredige afbreuk worden gedaan aan de natuur- en landschapswaarden;
  • c. het bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden aangetast;
3.4.3 Afwijken t.b.v. bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid  3.2.6 voor het overschrijden de genoemde hoogtematen met inachtneming van het volgende:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 meter
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals bedoeld in lid 3.2.6 onder c mag niet meer bedragen dan 10 meter
  • c. er mag geen oneveredige afbreuk worden gedaan aan de natuur- en landschapswaarden;
  • d. het bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden aangetast.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken van kampeermiddelen en trekkershutten voor permanente bewoning;
  • b. het gebruiken van gronden en bouwwerken conform de bestemming zonder dat de landschappelijke inpassing, zoals aangegeven in het Inpassingsplan Ruimtelijk Kwaliteitsplan als opgenomen in bijlage 1 is gerealiseerd. Het inpassingsplan moet binnen 1 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan worden gerealiseerd en in stand gehouden. Deze voorwaardelijke verplichting is niet van toepassing op bestaand legaal gebruik.
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van Natuur - compensatievelden' mogen de gronden enkel worden gebruikt ter compensatie van kampeervelden die tijdelijk buiten gebruik zijn door onderhoud, beheer of andere vergelijkbare werkzaamheden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken t.b.v. gebruik kampeerterrein
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid 3.1, zodanig dat er naast kampeermiddelen en trekkershutten ook andere en vernieuwende vormen van verblijfsrecreatieve middelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf aanwezig mogen zijn, met inachtneming van het volgende:
    • 1. afwijking is slechts mogelijk voor maximaal 10% van het aantal standplaatsen;
    • 2. er dient sprake te zijn van een toegevoegde waarde voor het bestaande recreatieve product;
    • 3. de verblijfsrecreatieve middelen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de directe omgeving voorkomende natuurlijke en landschappelijke waarden;
    • 4. de goede landschappelijke inpassing onderbouwd dient te worden in een nieuw inrichtingsplan dat goedkeuring behoeft van het bevoegd gezag.

  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid 3.5.1 onder b en het gebruik voor recreatief nachtverblijf toestaan, met inachtneming van het volgende:
    • 1. een goede landschappelijke inpassing dient te worden aangetoond door middel van een ruimtelijk kwaliteitsplan, waarbij de verblijfsrecreatieve middelen niet mogen leiden tot een onevenredige aantasting van de in de directe omgeving voorkomende natuurlijke en landschappelijke waarden.
    • 2. het parkeren wordt in voldoende mate op eigen terrein voorzien.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ontginnen, ophogen, afgraven, bodemverhogen of egaliseren;
  • b. dempen, graven, afdammen, vergroten of herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater;
  • c. verwijderen van opgaande beplanting, vellen/rooien houtopstanden.
3.7.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 3.7.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. betrekking hebben op de aanleg van de nevengeul, de bijbehorende oevers en voorzieningen;
3.7.3 Voorwaarden

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 3.7.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de vergunning aan de hand van een inrichtingsplan kan aantonen dat elders op het verblijfsrecreatieve terrein compensatie plaatsvindt van de verloren natuur- of landschapswaarden als gevolg van de uitgevoerde werken of werkzaamheden.

Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Verblijfsrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. centrale voorzieningen ten dienste van het kampeerterrein;
  • b. een groepsaccommodatie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie';
  • c. een bedrijfswoning voor permanente bewoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. een monument ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument';
  • e. bijbehorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen, nuts- en sanitaire voorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Er mag geen bebouwing worden gesitueerd voor de voorgevel van de bedrijfswoning met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten en lichtmasten.

4.2.2 Groepsaccommodatie

Voor het bouwen van een groepsaccommodatie gelden de volgende regels:

  • a. het gezamenlijk oppervlak voor groepsaccommodatie mag niet meer bedragen dan het bestaand oppervlak vermeerderd met 25%;
  • b. de goothoogte van de groepsaccommodatie mag niet meer bedragen dan 5,5 meter of niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer dan 5,5 meter bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van van de groepsaccommodatie mag niet neer bedragen dan 10 meter of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 10 meter bedraagt.
4.2.3 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het gezamenlijke oppervlak aan bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan het bestaande oppervlak vermeerderd met 25%;
  • b. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 meter of niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer dan 5,5 meter bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet neer bedragen dan 10 meter of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 10 meter bedraagt.
4.2.4 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 750 m³ of niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer dan 750 m³ bedraagt;
  • c. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4,5 meter of niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer dan 4,5 meter bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 meter of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 10 meter bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6 meter bedragen of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 6 meter bedraagt;
  • f. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4 meter bedragen of niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer dan 4 meter bedraagt;
  • g. het oppervlak van bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 150 m² bedragen of niet meer dan het bestaande oppervlak indien deze meer dan 150 m² bedraagt.
4.2.5 Sport- en speeltoestellen

De bouwhoogte van sport- en speeltoestellen mag niet meer dan 12 meter bedragen.

4.2.6 Sanitaire voorzieningen
  • a. sanitaire voorzieningen mogen niet meer dan één bouwlaag hebben;
  • b. de bouwhoogte van sanitaire voorzieningen mag niet meer dan 4 meter bedragen.
4.2.7 Nutsvoorzieningen
  • a. de inhoud van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen mag per gebouw niet meer bedragen dan 30 m³;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m³.
4.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevelrooijlijn mag niet meer bedragen dan 1,50 meter of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 1,50 meter bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen die zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 meter of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer dan 2 meter bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. bescherming van de natuur- en landschapswaarden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken t.b.v. ruimere goot- en bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid  4.2 en hogere goot- en bouwhoogtes van gebouwen toestaan, met inachtneming van het volgende:

  • a. er mag geen oneveredige afbreuk worden gedaan aan de natuur- en landschapswaarden;
  • b. het bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden aangetast.
4.4.2 Afwijken t.b.v. bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid 4.2.3 en een groter oppervlak aan bedrijfsgebouwen toestaan, met inachtneming van het volgende:

  • a. de uitbreiding dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • b. de ruimtelijke kwaliteit dient te worden versterkt, hetgeen aangetoond wordt met een ruimtelijk kwaliteitsplan;
  • c. er mag geen oneveredige afbreuk worden gedaan aan de natuur- en landschapswaarden;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken mogen niet onevenredig worden beperkt.
4.4.3 Afwijken t.b.v bouwhoogte sport- en speeltoestellen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid  4.2.5 voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte voor sport- en speeltoestellen met inachtneming van het volgende:

  • a. de maximale bouwhoogte mag worden overschreden tot ten hoogste 18 meter;
  • b. er mag geen oneveredige afbreuk worden gedaan aan de natuur- en landschapswaarden;
  • c. het bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden aangetast;
4.4.4 Afwijken t.b.v. bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van hetgeen is gesteld in lid  4.2.8 voor het overschrijden de genoemde hoogtematen met inachtneming van het volgende:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 meter
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals bedoeld in lid 4.2.8 onder c mag niet meer bedragen dan 10 meter
  • c. er mag geen oneveredige afbreuk worden gedaan aan de natuur- en landschapswaarden;
  • d. het bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden aangetast.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruiken van de groepsaccommodatie voor permanente bewoning.

4.5.2 Geen strijdig gebruik

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval niet gerekend het gebruiken van bedrijfswoningen voor een aan huis gebonden beroep voorzover het oppervlak ten behoeve van deze activiteit niet meer bedraagt dan 100 m².

Artikel 5 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterstaatkundige functie aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de waterhuishouding, waaronder begrepen de wateraanvoer- en afvoer, de waterberging alsmede dijken, kades, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.

5.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  • b. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien uit een schriftelijke verklaring van het waterschap volgt dat het waterstaatsbelang en het belang van de waterkering niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene wijzigingsregels

7.1 Wijzigingsbevoegdheid overschrijden bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen.

7.2 Wijzigingsbevoegdheid (gedeeltelijk) verwijderen dubbelbestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan met toepassing van artikel 3.6 Wro te wijzigen ten behoeve van het vergroten, verkleinen of verwijderen van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie met inachtneming van het volgende. Planwijziging mag alleen plaatsvinden nadat:

  • a. voor de betreffende gronden overeenstemming is bereikt met de eigenaar;
  • b. voor de betreffende gronden overeenstemming is bereikt met de beheerder van de rivier en de waterkering.

Artikel 8 Overige regels

8.1 Afstemming welstandtoets

Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  • a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
  • b. de plaatsing op het bouwperceel;
  • c. de dakhelling;

ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, (voorzover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:

  • 1. ten aanzien van het gestelde onder a. de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
  • 2. ten aanzien van het gestelde onder b. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
8.2 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheid
  • a. Bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning voor gebruik, bouwen of afwijken dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, motorfietsen, fietsen, of andere voertuigen, op eigen terrein in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op of onder het gebouw, en/of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw of terrein behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. De parkeergelegenheid bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning voor gebruik, bouwen of afwijken wordt bepaald aan de hand van de "Parkeernormennota Ommen" of later door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen vervangende beleidsregel(s);
  • b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt voldaan door vast te houden aan de richtlijnen en maatvoering conform de "Parkeernormennota Ommen" of later door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen vervangende beleidsregel(s);
  • c. Indien de bestemming van een gebouw of het terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder a en c:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; en
    • 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien;
  • e. Ruimte(n) voor het bepaalde onder a en c dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
9.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal 10%.

9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, herziening Zwolseweg 17, Ommen.