direct naar inhoud van 2.3 Beleid
Plan: Waterberging Vlierwaterleiding Dalmsholte
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0175.20121003004-va01

2.3 Beleid

2.3.1 Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel te komen tot schone, ecologisch gezonde stroomgebieden, waarin op een duurzame manier met het gebruik van water wordt omgegaan. De kaderrichtlijn omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlands oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. De kaderrichtlijn gaat uit van een stroomgebiedbenadering waarin het opstellen van beheersplannen per stroomgebied of deelstroomgebied centraal staat. De waterschappen in het deelstroomgebied Rijn-Oost hebben een plan opgesteld, zie paragraaf 2.3.5. Per stroomgebied moeten ook de ecologische doelstellingen worden bepaald en wateren moeten worden onderscheiden in één van de drie typen wateren: natuurlijke wateren, sterk veranderde wateren of kunstmatige wateren. De onderscheiden wateren worden ook wel waterlichamen genoemd. Aan alle waterlichamen worden haalbare (ecologische) doelen gesteld die in 2015 bereikt dienen te zijn (met uitstelmogelijkheden tot uiterlijk 2027).

Conclusie

In het beheersgebied van Waterschap Groot Salland zijn ruim 30 waterlichamen aangemerkt, waaronder het stroomgebied van waterlichaam Dalmsholterwaterleiding. Met de realisatie van de waterbergingsgebieden langs de Vlierwaterleiding wordt uitvoering gegeven aan de KRW. De Vlierwaterleiding bepaalt voor een deel de waterkwaliteit in de Dalmsholterwaterleiding. De waterkwaliteit in de Vlierwaterleiding - en daarmee de Dalmsholterwaterleiding - wordt verbeterd met de aanleg van natuurvriendelijke oevers binnen de waternoodinrichting langs de Vlierwaterleiding. Dit project past dus binnen het Europese waterbeleid.

2.3.2 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het NWP heeft de status van een structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten op basis van de Wet ruimtelijke ordening. In het plan worden de wateropgaven gekoppeld aan andere nationale (beleids)opgaven (synergie) en maatschappelijke ontwikkelingen door middel van een gebiedsgerichte aanpak. Ook is een beleid opgenomen voor de langere termijn en een adaptieve strategie voor het omgaan met onzekerheden.

In het NWP zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid opgenomen. Het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Hierbij worden nieuwe normen opgesteld die op basis van overstromingskansen per dijkringgebied worden vastgesteld.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van waterbergingsgebieden. De ontwikkeling is afgestemd met andere functies in het gebied. Dit verbetert de veiligheid en leefbaarheid. De ontwikkeling past binnen de kaders van het NWP.

2.3.3 Waterbeheer 21e eeuw

Om te voorkomen dat de klimaatsverandering meer wateroverlast geeft, hebben het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het Waterbeleid 21e eeuw (WB21) ontwikkeld. In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst water vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Water moet (weer) de ruimte krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Dit betekent dat er nu al maatregelen worden genomen om overlast in de toekomst te voorkomen. In het landschap en in de stad moet meer ruimte gemaakt worden om water vast te houden of op te slaan. Net als de KRW (kwaliteit) richt WB21 zich op het jaar 2015 om het watersysteem (kwantiteit) op orde te brengen.

Conclusie

Met de realisatie van de waterbergingsgebieden langs de Vlierwaterleiding wordt door het waterschap uitvoering gegeven aan WB21. Water wordt door de herinrichting langer vastgehouden in het stroomgebied van de Vlierwaterleiding en minder snel afgevoerd. Het project past hiermee binnen het WB21.

2.3.4 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Ontwikkelingsperspectief

Voor de groene en stedelijke omgeving geeft de provincie ontwikkelingsperspectieven. Deze kunnen worden gezien als de ruimtelijke ontwikkelingsvisie om de beleidsambities en kwaliteitsambities te realiseren.

Het plangebied ligt binnen het ontwikkelingsperspectief "Buitengebied met accent op productie (schoonheid van de moderne landbouw)" en binnen het ontwikkelingsperspectief "Realisatie groene en blauwe hoofdstructuur (continu en herkenbaar watersysteem)".

Binnen het eerste ontwikkelingsperspectief liggen gebieden voor de landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van grote open cultuurlandschappen en waar ruimte is voor schaalvergroting en verbreding.

Binnen het tweede ontwikkelingsperspectief wordt ingezet op ontwikkelingen die bijdragen aan veerkracht en continuïteit van het watersysteem. Voor deze gebieden wordt zowel vanuit kwantitatief (vergroting bergend vermogen) als kwalitatief oogpunt (schone wateren) een verbetering nagestreefd, waarbij ook de beleefbaarheid een belangrijk aandachtspunt is, bijvoorbeeld door het openstellen van schouwpaden.

Het projectplan sluit aan bij de ontwikkelingsperspectieven. De realisatie van waterbergingsgebieden past goed binnen het eerste ontwikkelingsperspectief, omdat hiermee het gewenst grond- en oppervlaktewaterregime voor de functie landbouw in de omgeving wordt versterkt. Verder past het ook binnen het tweede ontwikkelingsperspectief, aangezien het bergend vermogen wordt vergroot en de ecologische kwaliteit wordt verbeterd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.20121003004-va01_0003.jpg"

Afbeelding: Ontwikkelingsperspectieven plangebied

Gebiedskenmerken

Bij het sturen op ruimtelijk kwaliteit is in de Omgevingsvisie een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. Om de gebiedskenmerken inzichtelijk te maken onderscheidt de Omgevingsvisie een viertal lagen: de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de "lust- en leisurelaag". Elk gebied in de provincie wordt gekarakteriseerd door kenmerken uit de vier verschillende lagen. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en gelden kenmerken van verschillende lagen. Op andere plekken is dat niet zo en domineert een bepaalde laag.

Natuurlijke laag

In deze laag ligt het gebied "waterberging 6" voor het zuidelijke deel in "Beekdalen en natte laagten" en het (grootste) noordelijke deel binnen de "Dekzandvlaktes". Voor het gebied "waterberging 7" geldt dat deze volledig binnen de "Dekzandvlaktes" ligt.

"Beekdalen en natte laagtes": de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis geven. Ruimte voor water en continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens moet afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden worden voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water bevorderen. Beekdalen zijn belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

"Dekzandvlakte": de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar maken, bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, beplanting met "natuurlijke" soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Laag van het agrarische cultuurlandschap

Waterbergingsgebied 6 ligt in het jonge heide- en broekontginningslandschap. Hierbij geldt als richtinggevend kader dat ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en watergangen en ontginningslinten met erven en kenmerkende ruimtematen.

De realisatie van dit waterbergingsgebied doet geen afbreuk aan de dragende lineaire structuren. In het plangebied blijven mogelijkheden voor extensief agrarisch gebruik. De gebieden voor waterberging worden gerealiseerd nabij de bestaande watergang. De voorgenomen ontwikkeling is daarom niet in strijd met de richtinggevende kaders voor ontwikkelingen binnen dit landschap.

Waterbergingsgebied 7 ligt in het maten- en flierenlandschap, een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld.

Ontwikkelingen in deze gebieden moeten bijdragen aan de versterking van het historische lineaire landschap met open "kamers" en coulissen, aan accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water.

De realisatie van dit waterbergingsgebied levert een bijdrage aan het doel "vasthouden van water" en versterkt de landschappelijke verschillen op de overgang van de lager naar de hoger gelegen delen.

Stedelijke laag

Deze laag komt niet voor binnen het plangebied.

Lust- en leisurelaag

Binnen deze laag heeft het plangebied (en de wijde omgeving daaromheen) de aanduiding "donkerte". Als richtinggevend kader geldt dat zo weinig mogelijk kunstlicht moet worden toegepast. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een toename van licht.

Basisinspanning

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling geldt dat een basisinspanning voor de ruimtelijke kwaliteit moet worden uitgevoerd. De basisinspanning bestaat uit een goede ruimtelijke inpassing van het gebied waarin de waterberging wordt gerealiseerd. Dit is uitgewerkt in het projectplan en het onderhoudsplan. Hierbij is rekening gehouden met landschapselementen en natuurinrichting. Het onderhoudsregime is vastgelegd in het projectplan, dat is vastgelegd door het bestuur van het waterschap.

Omgevingsverordening

In de omgevingsverordening is de regeling voor watergebiedsreservering opgenomen. Het doel van de regeling is het bieden van bescherming tegen overstroming en wateroverlast. Door klimaatverandering neemt de kans daarop toe. Voor de provincie zijn primaire watergebieden en waterbergingsgebieden aangegeven. In de verordening is aangegeven dat nieuwe ontwikkelingen de rol van deze gebieden voor wateropvang niet mogen belemmeren. Deze gebieden liggen niet In de nabijheid van het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling speelt juist in op de regeling door ook ruimte te bieden voor waterberging, waardoor het ook bijdraagt aan de bescherming tegen overstroming en wateroverlast.

In de verordening staat verder dat bij grootschalige ontwikkelingen (bijvoorbeeld bij uitbreidingen van agrarische bedrijven groter dan 1,5 hectare) de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing is. In deze situatie is geen sprake van een grootschalige ontwikkeling. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is daarom niet van toepassing. Wel dient een normale basisinspanning geleverd te worden als het gaat om een goede landschappelijke inpassing en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt de ruimtelijke kwaliteit versterkt door de maatregelen zoals die zijn opgenomen in het projectplan en het onderhoudsplan. Het plangebied heeft als streefbeeld grasruigte. Dit is passend in het gemeentelijk landschapsontwikkelingsplan.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid. In verband met de ontgronding moet een melding worden gedaan.

2.3.5 Waterbeheerplan 2010 - 2015

Het plangebied is gelegen binnen het beheergebied van het Waterschap Groot Salland.

Het beheergebied van WGS ligt in het westelijke deel van de provincie Overijssel. De oppervlakte van het beheergebied bedraagt circa 120.000 hectare, waarbinnen het waterschap meer dan 4.000 km watergangen beheert. In het beheergebied wonen circa 360.000 inwoners. De gemeenten Dalfsen, Deventer, Kampen, Olst-Wijhe, Raalte, Staphorst, Zwarte Waterland en Zwolle liggen geheel of voor een groot deel binnen de grenzen van het waterschap. De gemeenten Hardenberg, Hellendoorn, Ommen en Rijssen-Holten liggen slechts voor een klein gedeelte in het gebied.

De Dalmsholterwaterleiding is een door mensen gegraven waterlichaam.

De waterschappen Groot Salland, Reest en Wieden, Regge en Dinkel, Rijn en IJssel en Velt en Vecht hebben hun doelstellingen vervat in het Waterbeheerplan 2010 - 2015.

In het waterbeheerplan is het Europese, nationale en provinciale beleid vertaald naar waterschapsniveau. Het waterbeheerplan geeft voor de komende jaren de richting aan voor het te voeren beleid van het waterschap. Het plan bestaat uit een beschrijving van de doelstellingen voor de thema's: het waarborgen van veiligheid, het watersysteembeheer en het ontwikkelen van de afvalwaterketen. Daarnaast bevat het een programma waarin de beoogde maatregelen zijn opgenomen voor het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Waterbeheer 21e eeuw.

Het beleid is gericht op de zorg voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken (taakvelden: watersysteem, waterketen en veiligheid). Dit wordt zoveel mogelijk in samenhang uitgevoerd. Ook integratie met wonen, recreatie, plattelandsontwikkeling en stadsvernieuwing is noodzakelijk. De Omgevingsvisie Overijssel is kaderstellend voor het waterbeheerplan. In de provinciale verordening zijn eisen gesteld aan de voorbereiding, opzet en vaststelling van een waterbeheerplan. Het waterbeheerplan is meer gericht op de uitvoering.

Het project "Dalmsholte, fase 2a" maakt onderdeel uit van het programma "Ruimte om te leven met water", dit programma is op 20 september 2007 door het algemeen bestuur van het waterschap vastgesteld. Voor het project zijn de maatregelen voorzien in de periode tot 2015.

Toestandbeschrijving

De waterschappen in Rijn-Oost verzamelen via meetnetten en onderzoeken gegevens over de toestand van het watersysteem. Deze gegevens worden gebruikt bij het uitvoeren en zonodig bijstellen van het waterbeheer en het beleid. In deze paragraaf wordt een beknopte, actuele stand van zaken weergegeven. De toestand van de waterlichamen is beschreven aan de hand van chemische en biologische kwaliteitselementen volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW).

Chemische toestand en overige relevante stoffen

Voor de prioritair (gevaarlijke) stoffen in het oppervlaktewater geldt een Europese norm, die op grond van de KRW in 2015 moet zijn bereikt. Uit het monitoringsprogramma blijkt dat in het gebied van WGS er geen aangetoonde normoverschrijdingen zijn voor deze stoffen. Voor drie stofgroepen is het nog onzeker of de gestelde normen worden gehaald. Het betreft de stoffen endosulfan, de stofgroep van de drins en de stofgroep PAK's. Voor deze stoffen ligt de norm onder de detectiegrens. Al kunnen deze stoffen niet worden aangetoond, ze kunnen toch een probleem zijn voor de oppervlaktewaterkwaliteit.

In het plan is voor Dalmholterwaterleiding aangegeven dat sprake is van overige relevante verontreinigende stoffen, namelijk koper en zink, die momenteel de norm overschrijden. Verwacht wordt dat stoffen die nu niet voldoen aan de norm, ook in 2015 de norm zullen overschrijden. Voor deze stoffen is sprake van fasering van maatregelen.

Ecologische toestand

Voor elk waterlichaam zijn ecologische doelen vastgesteld. Deze doelen moeten uiterlijk in 2027 zijn bereikt. Per waterlichaam en soortengroep is weergegeven of deze al wel of nog niet voldoet aan het "gewenst ecologisch potentieel" (GEP). Voor Dalmsholterwaterleiding geldt al wel wordt voldaan aan de doelen voor vissen, stikstof, fosfaat en zuurstof en nog niet wordt voldaan aan de doelen voor macrofyten, macrofauna en overige verontreinigde stoffen.

Waterkwantiteit
In het plan is aangegeven dat omtrent de waterkwantiteit vooral het gebied van Dalmholte niet voldoet aan de werknormen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). De (her)inrichtingsmaatregelen voor de Dalmsholterwaterleiding zijn ook reeds in het plan benoemd. De maatregelen om in het gebied Dalmsholte aan de regionale normering te voldoen, worden meegenomen in de gebiedsuitwerking Dalmsholte.

Conclusie

Door de aanleg van de waterbergingsgebieden wordt invulling gegeven aan de beleidsopgaven op het gebied van waterkwantiteit.

2.3.6 Waterplan Ommen

De gemeente Ommen heeft in december 2010 een waterplan opgesteld. Het waterplan kent haar "oorsprong" in het Nationaal en Regionaal Bestuursakkoord Water. Het waterplan is opgesteld door de gemeente Ommen, Waterschap Groot Salland, Waterschap Velt en Vecht en het Waterschap Reest en Wieden.

In het waterplan is aangegeven dat inspelen op klimaatverandering, ruimtelijke behoefte voor waterberging en ruimte bieden voor de Vecht belangrijke gemeentelijke thema's zijn. In de gebiedsvisie voor het bestemmingsplan Buitengebied Ommen is als doel onder meer opgenomen: het vergroten van de sponswerking van de bodem, de opvangcapaciteit van watergangen vergroten en wateropvanggebieden inrichten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft de aanleg van waterbergingsgebieden. Dit is in overeenstemming met het waterplan. De ruimtelijke consequenties van de ontwikkeling zijn in het voorliggende bestemmingsplan geregeld.

2.3.7 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) geeft aan hoe het landschap kan worden ontwikkelend, gebruikmakend van de bestaande kwaliteiten en potenties. Het plangebied maakt onderdeel van het jonge ontginningenlandschap (waterberging 6) en het vlierlandschap (waterberging 7).

Karakteristieken van het jonge ontginningenlandschap zijn onder meer het open landschap met beplanting vooral langs wegen en op erven, verspreide bebouwing langs de wegen en een rationeel kavelpatroon van rechthoekige percelen. Eén van de gemeentelijke sturingsmaatregelen voor het behouden en versterken van de landschappelijke karakteristiek is het verlenen van medewerking aan de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs lijnvormige waterelementen.

Karakteristieken van het vlierlandschap zijn het open landschap met beplanting langs de wegen en op de erven, geen of nauwelijks reliëf, smalle, lange, veelal onbeplante kavels en dat nog te zien is dat het van oorsprong een nat gebied is. Eén van de gemeentelijke sturingsmaatregelen voor het behouden en versterken van de landschappelijke karakteristiek is het verlenen van medewerking aan de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs lijnvormige waterelementen. Waterberging kan ingezet worden voor de versterking van de landschappelijke structuur door de inrichting van de watergangen open te houden (geen hoogopgaande beplanting) en niet af te wijken van de lijnvormige structuren.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het Landschapsontwikkelingsplan.