Zoals in paragraaf 1.3 aangegeven kan de vigerende bestemming Natuur worden gewijzigd in de bestemming Maatschappelijk, indien wordt aangetoond dat de natuurwaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. De motivatie dat de natuurwaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast is in dit hoofdstuk verwoord. In paragraaf 4.1.1 en 4.1.2 wordt ingegaan op de natuuronderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van het vigerende bestemmingsplan, om daarmee de context helder in beeld te brengen. In paragraaf 4.1.3 worden de mitigerende maatregelen beschreven die ervoor zorgen dat de natuurwaarden niet worden aangetast. In paragraaf 4.1.4 wordt bondig de conclusie van de natuuronderzoeken in relatie tot de wijzigingsbevoegdheid gegeven. Paragraaf 4.2 bevat de wettelijk verplichte waterparagraaf.
In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied, Zorglandgoed, Stegerveld is een Natuurtoets en een voortoets uitgevoerd (Oranjewoud, Zorglandgoed Stegerveld, Ommen Onderzoek naar beschermde natuurwaarden, projectnr. 219841, revisie 07, 3 september 2010). De voortoets dient om vast te stellen of als gevolg van de voorgenomen plannen negatieve effecten mogelijk kunnen optreden op het nabij liggende Natura 2000-gebied Vecht- en Benedenreggegebied en de provinciale Ecologische Hoofdstructuur. De conclusies luiden als volgt.
In het plangebied komt een aantal beschermde soorten voor. Het gaat om enkele meer algemeen voorkomende soorten die onder het lichtste beschermingsregime (tabel 1) van de Flora- en faunawet vallen, zoals konijn en veldmuis. Ook komen er zwaarder beschermde zoogdieren (tabel 2/3), reptielen (tabel 2/3) en (in hun broedseizoen beschermde) vogelsoorten (tabel 3) voor.
Voor broedvogels (tabel 3) geldt dat, indien aan de gestelde voorschriften wordt voldaan (de mitigerende maatregelen in paragraaf 3.4 van het genoemde onderzoeksrapport dienen te worden opgevolgd), er geen negatief effect zal optreden. Voor de zwaarder beschermde eekhoorn (tabel 2) en boommarter (tabel 3) wordt geen negatief effect verwacht. Het plangebied blijft zijn geschikte karakter voor deze soorten behouden.
Ook voor de levendbarende hagedis (tabel 2) en adder (tabel 3) geldt dat, mits men zich houdt aan de mitigerende maatregelen, er geen negatief effect zal optreden. Voor meer algemene soorten zoogdieren, de zogenaamde tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet (zoals het konijn), geldt een algemene vrijstelling. Wel dient er rekening te worden gehouden met de zorgplicht, die ook voor deze soorten geldt.
Ten aanzien van vleermuizen is een aanvullend onderzoek uitgevoerd. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.1.2.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen direct significant effect op kwalificerende habitattypen en habitatsoorten voor het Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden-Reggegebied. Ook indirecte significante effecten kunnen worden uitgesloten. Een licht positief effect door een verbeterd intrekgebied voor grondwater door de voorgenomen natuurontwikkeling op huidige bestrate locaties, kan een licht positief effect hebben. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen zijn uitgesloten.
De voorgestane ontwikkelingen hebben geen negatieve effecten op de omliggende Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zolang bij werkzaamheden en de inrichting van het landgoed rekening wordt gehouden met de mitigerende maatregelen, zoals genoemd in het genoemde onderzoeksrapport.
Conclusie
Vanuit het aspect flora en fauna en de ligging nabij de EHS is er geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Ten behoeve van de vleermuizen is nader onderzoek uitgevoerd. Onderstaande paragrafen gaan in op de in het plangebied aanwezige vleermuizen.
In 2010 heeft een vleermuizenonderzoek plaatsgevonden (Notitie vleermuizenonderzoek, Locatie Stegerveld, Ommen, projectnr. 10-143, december 2010, Ecogroen advies). Het onderzoek is uitgevoerd om inzichtelijk te krijgen of, wanneer en in welke mate de betreffende gebouwen en bomen in gebruik zijn als vaste verblijfplaats voor vleermuizen en in hoeverre aan- of afwezigheid van vleermuizen consequenties heeft voor de beoogde ontwikkelingen van het totale zorglandgoed. Het onderzoek is uitgevoerd conform het Protocol vleermuizenonderzoek (NGB, 2010).
Op basis van de veldonderzoeken kan gesteld worden dat het munitiegebouw (zuidwestelijk gebouw, i.c. gebouw A1) een belangrijke verblijfplaats is van gewone grootoorvleermuizen. Om aan dit gegeven tegemoet te komen, is aan dit gebouw in het vigerende bestemmingsplan in eerste instantie de bestemming natuur gegeven met een beschermende regeling ten aanzien van natuurwaarden, i.c. de vleermuizen. Voor het zorglandgoed is het van groot belang dat gebouw A1 als dagbestedingsgebouw in gebruik genomen kan worden. Om dit maatschappelijk gebruik van gebouw A1 in de toekomst mogelijk te maken is om die reden een wijzigingsbevoegdheid opgenomen
Om schade aan vleermuizen te voorkomen en de functionaliteit van de vaste verblijfplaatsen te waarborgen is het noodzakelijk om mitigerende maatregelen te nemen. De noodzakelijke maatregelen zijn via onderzoek bepaald en verwoord in paragraaf 4.1.3.
In het bestemmingsplan Buitengebied, Zorglandgoed, Stegerveld is opgenomen dat de bestemming Natuur ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' kan worden gewijzigd in de bestemming Maatschappelijk, mits de natuurwaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Uit het onderzoek zoals genoemd in paragraaf 4.1.2 is naar voren gekomen, dat het gebouw A1 een functie heeft als verblijfplaats van de gewone grootoorvleermuis. Dit gebouw krijgt door onderhavig wijzigingsplan een maatschappelijke bestemming en zal daardoor haar functie voor vleermuizen verliezen.
Figuur 12: Ligging gebouw A1 en A2.
Door Ecogroen is onderzocht welke mitigerende maatregelen genomen moeten worden om negatieve effecten op gewone grootoorvleermuis te voorkomen als gevolg van de omvorming van gebouw A1. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in de Notitie ‘Onderbouwing mitigerende maatregelen Gewone grootoorvleermuis Stegerveld’ (Ecogroen, 15 september 2011). De resultaten van dit onderzoek worden hieronder samengevat.
Om vleermuizen een alternatief te bieden wordt gebouw A2 (met een vergelijkbare bouw als A1) zodanig ingericht, dat het gebouw dezelfde functies voor de gewone grootoorvleermuis krijgt als gebouw A1 momenteel heeft. Gebouw A2 ligt op korte afstand ten noorden van gebouw A1 en binnen het zorglandgoed (zie figuur 12).
Omdat de constructie van gebouw A2 volledig identiek is aan gebouw A1 en beide gebouwen dichtbij elkaar liggen is een zeer goede uitgangssituatie aanwezig om te zorgen dat gewone grootoorvleermuizen gebouw A1 verlaten en zich in gebouw A2 gaan vestigen. Hierbij is het belangrijk, dat enkele mitigerende maatregelen worden getroffen. Van belang is dat gebouw A2 eerst geschikter wordt gemaakt voor vleermuizen, alvorens gebouw A1 wordt omgevormd/ ongeschikt wordt gemaakt. Hiervoor worden de volgende maatregelen getroffen:
Gebouw A1 dient als referentie voor de inrichting van gebouw A2. Qua toegankelijkheid zijn de belangrijkste verschillen tussen gebouw A1 en A2 het ontbreken van openingen tussen het rooster en het ontluchtingskanaal en de aanwezigheid van één ontluchtingskanaal die vrijwel geheel afgesloten is in gebouw A2.
Om de toegankelijkheid van gebouw A2 te verbeteren, wordt het rooster direct onder de nok van het dak iets verbogen of deels verwijderd, zodat smalle openingen (2 à 3 cm) ontstaan tussen het rooster en het ontluchtingskanaal. Geheel verwijderen of het maken van grotere openingen is nadelig voor vleermuizen, omdat er dan mogelijk roofdieren in het gebouw terecht kunnen komen. Daarnaast dient het vrijwel gesloten ontluchtingskanaal weer open gezet te worden. De ontluchtingspijpen worden spinnenwebvrij gemaakt.
Aangezien gebouw A1 qua binnenruimte identiek is aan gebouw A2 wordt verwacht dat de inrichting van de binnenruimte geen oorzaak is voor het nagenoeg ontbreken van vleermuizen.
Het ophangen van vleermuiskasten in gebouw A2 biedt extra mogelijkheden voor vleermuizen, omdat vleermuizen de voorkeur hebben om in smalle ruimten weg te kruipen. Er worden vier kasten opgehangen aan verschillende gevels van het gebouw. In figuur 13 zijn de beste locaties voor de vleermuiskasten weergegeven. De kasten zullen conform figuur 13 worden geplaatst.
Figuur 13: Locaties vleermuiskasten gebouw A2
Om nieuwsgierige gebruikers van het toekomstige zorglandschap uit gebouw A2 te weren is het van belang dat het gebouw wordt afgesloten en alleen ten behoeve van eventueel vleermuisonderzoek wordt geopend. Hierdoor blijft verstoring van vleermuizen tot een minimum beperkt.
Het ongeschikt maken van gebouw A1 kan plaatsvinden, nadat de maatregelen voor gebouw A2 (verbeteren toegang en ophangen vleermuiskasten) zijn uitgevoerd. Gebouw A1 kan vrij eenvoudig ongeschikt worden gemaakt voor vleermuizen door alle deuren van het gebouw te openen. Hierdoor wordt het gebouw onaantrekkelijk voor vleermuizen, vanwege tochtstromen en vooral doordat de ruimte geheel verlicht wordt.
Het openzetten van de deuren dient plaats te vinden in oktober, buiten de kwetsbare voortplantings- en overwinteringsperiode van de gewone grootoorvleermuis, bij een buitentemperatuur van minimaal 5 °C. Van belang is om de deuren pas aan het eind van de middag te openen om kans op predatie door roofdieren tot een minimum te beperken. Wanneer de vleermuizen na één of enkele dagen vertrokken zijn, kunnen de ontluchtingskanalen afgesloten worden en kunnen de deuren vervolgens weer gesloten worden. Op deze wijze is gebouw A1 niet meer toegankelijk voor vleermuizen.
De genoemde maatregelen zijn getroffen.
Tijdens het onderzoek in 2010 (Notitie vleermuizenonderzoek, Locatie Stegerveld, Ommen, projectnr. 10-143, december 2010, Ecogroen advies) is vastgesteld, dat de aantallen gewone grootoorvleermuizen in gebouw A1 sterk wisselen. Dit indiceert, dat de lokaal aanwezige populatie gewone grootoorvleermuizen ook gebruik maakt van in de omgeving aanwezige gebouwen/ bomen als verblijfplaats. Omdat gebouw A2 een vergelijkbare bouw heeft als gebouw A1, gebouw A2 op korte afstand van gebouw A1 ligt (circa 75 meter) en er op het terrein in het verleden meerdere gebouwen als verblijfplaats van vleermuizen (en gewone grootoorvleermuis in het bijzonder) zijn gebruikt, is het zeer aannemelijk, dat de gewone grootoorvleermuis het gebouw A2 op korte termijn zal ontdekken als verblijfplaats. Bovendien zijn naar verwachting buiten het terrein alternatieve verblijfplaatsen aanwezig. De vleermuizen kunnen dan ook eenvoudig uitwijken naar alternatieve verblijfplaatsen. In combinatie met de voorgestelde mitigerende maatregelen blijft de functionele leefomgeving van gewone grootoorvleermuis zowel op de korte als de lange termijn gegarandeerd. De natuurwaarden worden derhalve niet onevenredig aangetast.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de maatregelen aan gebouw A2, dat bestemd is als Natuur, passen binnen het vigerende bestemmingsplan en reeds zijn uitgevoerd.