direct naar inhoud van 3.4 Ecologie
Plan: De Imminkhoeve Lemele
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0175.20101004001-va01

3.4 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.

Soortbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Zorgplicht

De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.

Ecogroen Advies heeft in mei 2010 een quickscan natuurtoets uitgevoerd.

De Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet verplichten vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen of activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats.

Gebiedsgericht natuurbeleid

Het onderzoeksgebied maakt geen deel uit van een gebied dat is beschermd krachtens de Natuurbeschermingswet, Nota Ruimte of ander gebiedsgericht beleid. Op basis van de afstand, aard van de ingreep en tussenliggende barrières zijn uitstralende effecten op dergelijke gebieden ook niet aan de orde.

Aangetroffen en te verwachten soorten

Onderstaand worden de bevindingen kort weergegeven:

  • In het onderzoeksgebied zijn groeiplaatsen van twee laag beschermde plantensoorten (Brede wespenorchis en Grasklokje) te verwachten.
  • In enkele Amerikaanse eiken zijn potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen.
  • Er wordt geen schade aan vlieg- en/of jachtroutes van vleermuizen verwacht. Het onderzoeksgebied fungeert vermoedelijk als foerageergebied van enkele vleermuissoorten.
  • Verspreid in het onderzoeksgebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten als Rosse woelmuis, Veldmuis, Wezel of Hermelijn, Egel, Bosmuis, Tweekleurige bosspitsmuis en Huisspitsmuis te verwachten. Er worden geen zwaarder beschermde soorten verwacht.
  • In het plangebied worden geen jaarrond beschermde nestplaatsen van broedvogels verwacht. In het plangebied zijn wel diverse algemene broedvogels aangetroffen of worden verwacht, zoals Merel, Winterkoning, Heggenmus, Groenling, Zwartkop, Roodborst, Tjiftjaf en Houtduif.
  • Omdat oppervlaktewater ontbreekt is de aanwezigheid van vissen en voortplanting van amfibieën niet aan de orde. Wel is overwintering van laag beschermde (FFW tabel 1) amfibieën onder beplanting e.d. te verwachten.
  • Er zijn geen reptielen of beschermde ongewervelden aangetroffen en/of te verwachten. Geschikte biotopen voor deze soortgroepen ontbreken.

Nader onderzoek en mitigerende maatregelen

  • Door de kap van de Amerikaanse eiken verdwijnen mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen. Door de bomen met potentiële verblijfplaatsen te sparen kunnen deze behouden blijven en zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk. Wanneer kap niet voorkomen kan worden is aanvullend onderzoek (in de periode mei t/m september) naar de daadwerkelijke aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in de bewuste Amerikaanse eiken noodzakelijk.
  • Bij de beoogde plannen verdwijnen mogelijk groeiplaatsen (planten) en exemplaren/verblijfplaatsen van respectievelijk enkele algemene en laag beschermde plantensoorten, kleine zoogdieren en amfibieën. Het overtreden van verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet is hier voor laag beschermde soorten echter niet aan de orde, omdat automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen geldt.
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het onderzoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Een soort als Houtduif kan bijvoorbeeld tot half november broedend aanwezig zijn. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar het is van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

Door met het bovenstaande rekening te houden is het aspect ecologie geen belemmering voor het plan. De quickscan natuurtoets is als Bijlage 3 Quickscan natuurtoets bij dit plan gevoegd.