direct naar inhoud van 3.3 Cultuurhistorie en archeologie
Plan: De Imminkhoeve Lemele
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0175.20101004001-va01

3.3 Cultuurhistorie en archeologie

In 2006 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Naast bouwkundige monumenten zijn er ook aardkundige monumenten, natuurmonumenten en landschapsmonumenten.

In het plangebied komen geen archeologische monumenten voor. Monumenten met de status rijksmonument vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W). Er zijn ook gemeentelijke monumenten in Nederland. Deze groep is omvangrijker en heeft een duidelijk plaatselijke betekenis. Het betreft hier vaker woonhuizen of stadsdelen.

De bescherming van deze monumenten is afdoende geregeld in het kader van de Monumentenwet.

Door de voorgenomen nieuwe ontwikkelingen en de bodemverstorende activiteiten die hiermee gepaard gaan, kunnen eventuele archeologische waarden in de bodem verloren gaan. Om eventuele archeologische waarden op te kunnen sporen, heeft Vestigia in september 2010 een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd.

Zowel op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) als op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart ligt het plangebied in een zone met een hoge verwachting. Op basis van het bureauonderzoek is deze verwachting voor het grootste deel van het plangebied blijven bestaan. Het noordelijk deel, het akkerperceel, is bij eerder archeologisch onderzoek verstoord gebleken (Woltinge 2006). Voor dit deel, dat bij het huidige veldonderzoek daarom grotendeels is ontzien, bestaat een lage verwachting. De hoge verwachting voor het overige deel van het plangebied is gebaseerd op de verwachte geologische en bodemkundige opbouw en de positie van het plangebied op de hogere delen van het dekzand waar in het verleden podsolering heeft kunnen plaatsvinden. Hierdoor, en door de aanwezigheid van op historische kaarten vermelde boerenerf, bestond er een hoge verwachting voor zowel de Prehistorie, waar de mens zijn nederzettingskeuze sterk door landschappelijke factoren liet bepalen, als voor de Late Middeleeuwen.

Bij het inventariserend veldonderzoek, dat bestond uit een verkennend booronderzoek, is geconstateerd dat de natuurlijke bodemopbouw niet overal in het plangebied meer aanwezig is. Tijdens het veldonderzoek zijn geen primaire archeologische indicatoren aangetroffen. Afgezien van drie locaties verspreid over het plangebied, is conform de verwachting in de boringen een esdek aangetroffen. Bijna recente activiteiten en landbouwactiviteit in het verleden hebben in bepaalde delen van het plangebied tot in het dekzand reikende bodemverstoringen veroorzaakt. Op enkele locaties, voornamelijk in het centrum van het plangebied, is echter een zone in een bodemprofiel aangetroffen waar de uitgespoelde stoffen blijven hangen. Esdekken kunnen vroeghistorische vindplaatsen afdekken en conserveren, waardoor gebieden met esdekken ook wel de ‘archeologische reservaten van de zandgronden’ worden genoemd. Aangezien uit het verkennend booronderzoek is gebleken dat het laatmiddeleeuwse esdek op deze locaties varieert in dikte tussen de 70 en 100 centimeter, blijft de kans op het aantreffen van prehistorische bewoningssporen voor het centrale deel van het plangebied bestaan.

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek blijft de archeologische verwachting voor de zone rond boorpunten 10, 5 en 2 hoog. Het geniet de voorkeur om bodemverstorende ingrepen in deze zone zoveel mogelijk te beperken, zodat gestreefd kan worden naar behoud in situ. In het kader van de huidige plannen betekent deze hoge verwachting dat eventueel aanwezige gebruikssporen uit de Late Middeleeuwen en de mogelijk aanwezige prehistorische waarden door de grondroerende activiteiten in het kader van de bouw van het toekomstige entreegebouw en de uitbreidingen aan het “hallehuis” en het restaurant/kantoorgebouw, verstoord zouden kunnen raken. Voor de aanleg van de hooibergoverkappingen in het deel tussen deze gebouwen gaat Vestigia ervan uit dat er nauwelijks tot geen grondroerende activiteiten zullen plaatsvinden. Voor het meest noordelijk gelegen voorziene logiesgebouw wordt geconcludeerd dat, gezien het feit dat de voorgenomen bouwlocatie zich op het huidige akkerterrein bevindt, er sprake is van een lage verwachting.

Omdat de kennis over de laatmiddeleeuwse boerenerven in de gemeente Ommen nochtans beperkt is, en het bovendien niet valt uit te sluiten dat onder het esdek intacte prehistorische sporen en/of vondsten aanwezig zijn, adviseert Vestigia de gemeente daarom het vervolgtraject voor het centrale deel van het plangebied als volgt in te richten:

  • Het opstellen van een PvE en raming voor een IVO (Inventariserend veldonderzoek) door middel van proefsleuven, dat eventueel kan worden uitgebreid tot een definitief onderzoek op de locaties van, of een beredeneerd deel van de door de activiteiten in het kader van de bouw van het toekomstige entreegebouw, de uitbreiding van het “hallehuis” met één vleugel, en het toekomstige logiesgebouw aan het restaurant/kantoorgebouw, te verstoren delen van het terrein (gebouwnummers 20, 14, en 7 in bijlage 5).
  • Goedkeuring aan dit PvE te geven door de verantwoordelijke instanties in de gemeente Ommen.

Voor de overige delen van het plangebied is de kans op het in situ aantreffen van archeologische indicatoren uit Prehistorie of de Late Middeleeuwen, gezien de aanwezige verstoringen, laag. Op basis van de onderzoeksresultaten adviseert Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie daarom geen nader archeologisch onderzoek te doen en ziet het geen bezwaar in de voortgang van de bouwplannen. Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een ‘toevalsvondst’ wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (p/a Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). In zeer uitzonderlijke gevallen kan de Minister, indien noodzakelijk, het werk voor enige tijd stilleggen zodat onderzoek verricht kan worden. Schade toegebracht door de vertraging zal naar redelijkheid worden vergoed (Monumentenwet 1988 Wamz artikel 53, 56-8).

Bovenstaand advies is ter beoordeling aan de adviseur van de gemeente Ommen, mw. M. Nieuwenhuis van Het Oversticht gezonden. Het advies van Vestigia BV wordt niet overgenomen. Het plangebied wordt, op archeologische gronden, vrijgegeven. Het beleid van de gemeente Ommen voor het buitengebied (waar de Imminkhoeve onder valt) is dat bij verstoringen kleiner dan 2.500 m² onderzoek niet noodzakelijk is. De geplande verstoringen in het centrale deel blijven onder deze ontheffingsgrens. Ook is het alleen voorkomen van een ongestoord bodemprofiel, zonder archeologische indicatoren, geen reden voor het eisen van vervolgonderzoek.

De gemeente Ommen stelt het op prijs wanneer amateurarcheologen de kans krijgen om tijdens of direct na het uitgraven van de bouwputten een kort onderzoek uit te voeren. De eventuele resultaten van dit onderzoek worden gemeld bij de gemeente Ommen en het provinciaal archeologisch depot te Deventer. Bij het aantreffen van archeologische resten geldt, volgens de Monumentenwet 1988, art. 53 en 54, een meldingsplicht bij het bevoegd gezag. In dit geval de gemeente Ommen.

Het archeologisch onderzoek is als Bijlage 2 Archeologisch onderzoek bij dit plan gevoegd.