direct naar inhoud van 6.2 Inspraak
Plan: partiele herziening Buitengebied (School Eerde, Kasteellaan 1, te Ommen)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0175.20081003001-oh01

6.2 Inspraak

In het kader van de inspraak heeft het ontwerpbestemmingsplan " Partiële herziening Buitengebied (School Eerde, Kasteellaan 1 te Ommen) ", met ingang van 1 september 2008,.gedurende 4 weken ter inzage gelegen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft een drietal inspraakreacties gegeven, van de Nederlandse Kastelenstichting, de Stichting Buitengoed Overijssel en van één particulier, indiener 1. De inspraakreacties zijn opgenomen in Bijlage 7.

In het vervolg van deze paragraaf is een samenvatting gegeven van deze inspraakreacties. De verschillende reacties worden voorzien van een gemeentelijk standpunt. Verder wordt aangegeven of de inspraakreacties aanleiding hebben gegeven het bestemmingsplan op dat onderdeel al dan niet te herzien.

6.2.1 Inspraakreactie Nederlandse Kastelenstichting

In deze paragraaf is een korte samenvatting gemaakt van de inhoud van de inspraakreactie van de Nederlandse Kastelenstichting te Wijk bij Duurstede, waarbij de verschillende onderdelen zoveel mogelijk zijn gegroepeerd naar onderwerp.

  • A. Gemeentelijke visie is niet duidelijk
  • 1. De gemeente heeft geen monumentenbeleid en streeft daar kennelijk ook niet naar. Zij hanteert het "bestaande beleid" zonder aan te geven waaruit dat bestaat. De gemeente moet gelet op het beschermde rijksmonument complex historische buitenplaats Eerde toch een duidelijk monumentenbeleid hanteren.
  • 2. De gemeente heeft in haar beschikking monumentenvergunning gesteld dat: "indien er sprake is van aanpassingen in de directe omgeving, dit primair een weerspiegeling van de huidige tijdgeest dient te zijn in een kwaliteit die een toevoeging betekent van ons cultureel erfgoed". Gelet op het belang van het monument moet de gemeente aangeven wat zij bedoelt met het begrip "huidige tijdgeest". In die zin ontbreekt het de gemeente aan visie.

Reactie:

Vastgesteld moet worden dat bij de procedure monumentenvergunning bovenstaande reacties eveneens zijn gegeven. In dit kader is het goed het volgende aan te geven. Bij het ontbreken van expliciet geformuleerd gemeentelijk monumentenbeleid vormt het feitelijke toetsingskader, voor zover sprake is van eenduidigheid en consistentie, de dagelijkse praktijk van het omgaan met monumenten binnen de gemeente. Bij hantering van de begrip "bestaand beleid" wordt dan ook hierna verwezen, anders zou sprake zijn van expliciet geformuleerd monumentenbeleid.

Op basis van de nieuwbouwplannen bij kasteel Eerde is de gegroeide praktijk dat wij als gemeente insteken op herstel, behoud en mogelijke versterking van de cultuurhistorische waarden van het cultureel erfgoed. Als gemeente zijn wij van mening dat door de nieuwbouw in ieder geval, voor wat betreft de historische buitenplaats Eerde, ingestoken wordt op behoud en herstel van het kasteel.

Verder hanteren wij als gemeente het uitgangspunt dat bij verbouwingen, toevoegingen of nieuwbouw bij, aan, of in de directe omgeving van monumenten in principe de periode waarin wordt gebouwd dienen te weerspiegelen, met respect, maat, schaal en structuur van het monument waar het een relatie mee heeft. De nadruk ligt daarbij op eigentijdse architectuur, waarbij maat en schaal van het betreffende monument de randvoorwaarden voor het planontwerp leveren. Verder hechten wij als gemeente er aan naar de toekomst duidelijk te maken wat in onze tijdsperiode aan het cultureel erfgoed is toegevoegd, daarmee ook de twintigste en eenentwintigste eeuw in de geschiedenis een plaats gevend, dit wordt bedoeld met de' huidige tijdgeest'. Wij zijn van oordeel dat het bouwplan past binnen het hiervoor aangegeven kader

De inspraakreactie geeft op dit onderdeel geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.

  • B. Het gebruik ten behoeve van de onderwijsinstelling is niet meer als passend aan te merken. Ander gebruik, waardoor nieuwbouw niet nodig is, is alleen om die reden als meer passend te beschouwen. De alternatieven zijn onvoldoende onderzocht
  • 1. In het plan is het aantal leerlingen niet aangegeven, hetgeen de weg vrijmaakt voor een hoger aantal leerlingen en daarmee mogelijk noodzakelijke uitbreiding van de schoolaccommodatie. Verder geeft de Nederlandse Kastelenstichting (afgekort: NKS) aan dat in het bestemmingsplan geen enkele zekerheid is gegeven over de toekomst van de internationale school en wijst op de status van beschermd monument van nationale orde, waarmee met de grootst mogelijke voorzichtigheid moet worden omgegaan.
  • 2. De meest passende functie voor een buitenplaats is particuliere bewoning. Daar is de buitenplaats voor gebouwd. Bij de afweging of de huidige schoolfunctie gehandhaafd moet worden, dient ook gekeken te worden naar alternatieve functies.. De afweging dient plaats te vinden op basis van respect voor het cultureel erfgoed. Uit onderzoek van de toegezonden stukken is niet gebleken dat voldoende en uitputtend is gezocht naar alternatieven. Ook derden hebben alternatieven aangedragen. De NKS had een zorgvuldige uiteenzetting van de voor- en tegenargumenten willen zien, zodat juiste besluitvorming door de gemeente genomen had kunnen plaatsvinden.
  • 3. Nu een aantal leerlingen van het basisonderwijs onderdak hebben gevonden in Zwolle kan het aantal leslokalen worden gereduceerd.

Reactie:

In hoofdzaak kan worden vastgesteld dat het complex al gedurende vele decennia een onderwijsfunctie heeft. Naar onze mening kan dan ook niet volgehouden worden dat een onderwijsfunctie geen passende functie is. Ook al kan het complex worden aangewend voor andere functies die mogelijk meer passend zouden zijn, wil dat nog niet zeggen dat de onderwijsfunctie geen passende functie is. In ons oordeel worden wij gesteund door de Rijksdienst voor Archeologie en Cultuurlandschap en Monumenten (voorheen Rijksdienst voor de Monumentenzorg). De Rijksdienst voor Archeologie en Cultuurlandschap en Monumenten (afgekort: RACM) heeft in zijn brief van 23 december 2005 aangegeven, dat het huidige gebruik (onderwijsfunctie) een bij het monument passende bestemming is. Op grond van het voorgaande kunnen wij niet inzien, waarom op basis van de nieuwbouw de onderwijsfunctie ter discussie moet worden gesteld. Een onderwijsfunctie wordt door ons als passend gezien.

De inspraakreactie geeft op dit onderdeel geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.

  • C. Ten onrechte doet de gemeente het voorkomen dat de RACM een niet-negatief advies heeft uitgebracht. De besluitvorming is ondoorzichtig en onzorgvuldig.
  • 1. Kasteel Eerde is een van rijkswege beschermde buitenplaats. De RACM heeft voor het nieuwbouwplan een negatief advies afgegeven.
  • 2. De gang van zaken rond de aanvraag monumentenvergunning en het besluitvormingsproces en de overwegingen zijn ondoorzichtig en onzorgvuldig gegaan. Het feit dat door nalatigheid de monumentenvergunning zonder procedure van rijkswege is verleend is onacceptabel.
  • 3. De RACM stelt in haar brief van 11 oktober 2004 dat de nieuwbouw ondergeschikt zou moeten zijn aan, maar tegelijk zich zou moeten voegen naar de al aanwezige gebouwen en de hoofdstructuur van het park. De nieuwbouw zal een omvangrijk object worden. Een gebouw bestaande uit een oplopend talud van 60 meter lang en 20 meter breed, met aan de voorzijde (zuidzijde) een glazen pui van rum 4 meter hoog en eveneens ruim 20 meter breed is, is een object waarvan de oppervlakte een te grote inbreuk zal maken op het karakter en het uiterlijk van de buitenplaats. Een bouwobject van een dergelijk uiterlijk en van deze omvang past niet in de in de beschrijving van de onderdelen van de buitenplaats en doet afbreuk aan het totale ensemble.
  • 4. De NKS maakt bezwaar tegen het feit dat de gemeente op grond van een ongemotiveerde en door de gemeente eenzijdig positief beoordeelde reactie van de RACM de monumentenvergunning heeft verleend.

Reactie:

Voor wat betreft dit onderdeel is het goed het volgende aan te geven. De RACM heeft bij brief van 11 juli 2007 gereageerd op de ontwerpbeschikking (monumentenvergunning). Daarbij heeft de RACM opgemerkt dat de dienst verheugd is dat er alsnog een afgewogen besluitvorming plaatsvindt. In eerste aanleg was de reactie van de RACM negatief, omdat geen afgewogen besluitvorming had plaatsgevonden, zoals door de NKS wordt gesteld. De reacties van de RACM waren mede om die reden negatief. Gelet op het voornemen om de monumentenvergunning te verlenen heeft de RACM enkele vragen en opmerkingen gesteld over zaken die nog niet eerder aan de orde zijn geweest. Zo werd verzocht om in de af te geven monumentenvergunning bepalingen op te nemen over specifieke maatregelen die wenselijk worden geacht bij de uitvoering van de werkzaamheden. Als gemeente zijn wij van mening dat uit de brief van 11 juli 2007 niet kan worden afgeleid dat de RACM de bouwplannen (nog steeds) negatief beoordeelt. Ook het feit dat het RACM geen beroep heeft ingesteld is naar onze mening een signaal dat de dienst zich inmiddels kan vinden in het verlenen van de vergunning.

Bij de beoordeling van de nieuwbouw hebben wij als gemeente het advies van de monumentencommissie (Het Oversticht) betrokken. Het is goed om vast te stellen dat de Rechtbank in het kader van de procedure monumentenvergunning heeft vastgesteld dat de commissie ter zake deskundig is te achten. Verder heeft de Rechtbank vastgesteld dat het advies van de monumentencommissie in voldoende mate is gemotiveerd.

Wij stellen vast dat de monumentencommissie de nieuwbouw heeft beoordeeld in relatie tot de monumentale omgeving en vervolgens heeft geconcludeerd dat het gebouw zorgvuldig is gesitueerd en door zijn vorm en uitstralingen geen concurrentie aangaat met de monumentale omgeving en gebouwen, maar juist het monumentale karakter ervan versterkt. De monumentencommissie heeft opgemerkt dat er voor dient te worden gewaakt dat geen ontsierende elementen op of aan het gebouw verschijnen ten gevolge van technische installaties of wettelijke voorschriften. Met het voorgaande wordt rekening gehouden. Verder dient in dit kader te worden vastgesteld dat de Rechtbank in haar uitspraak heeft aangegeven dat de monumentencommissie het monumentale karakter bij haar advisering tevens voor ogen heeft gehouden. Ook is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat het uitgebrachte advies niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, dan wel anderszins naar inhoud of wijze van tot stand komen gebreken vertoont, waardoor geoordeeld zou moeten worden dat wij als gemeente dit advies niet aan ons besluit ten grondslag heeft mogen leggen (zin niet duidelijk) Als gemeente concluderen dat de besluitvorming zorgvuldig tot stand is gekomen.

Verder dient geconcludeerd te worden dat de RACM in eerste aanleg in de brieven van 23 december 2005 en 8 mei 2006 een negatief advies heeft gegeven. In het vervolg van de procedure heeft de RACM bij brief van 11 juli 2007 nog, zoals hiervoor ook al aangegeven, slechts aanvullende opmerkingen gemaakt. In de besluitvorming is voldoende gemotiveerd waarom de adviezen van de RACM niet zijn gevolgd. In het vervolg van de procedure voor de monumentenvergunning is niet vast komen te staan dat de RACM het negatieve standpunt heeft gehandhaafd. Uit de brief van 11 juli 1007 van de RACM kan naar onze mening de conclusie worden getrokken dat de RACM zich positief heeft uitgelaten over het feit dat alsnog een afgewogen besluitvorming heeft plaatsgevonden en dat de eerdere negatieve reacties van de RACM mede werden ingegeven door het ontbreken van een afgewogen besluitvorming. Wij stellen, evenals de rechtbank destijds heeft gedaan, vast dat de RACM tegen de van rechtswege verleende monumentenvergunning destijds bezwaar heeft gemaakt en dat de RACM er in het vervolg van de procedure van heeft afgezien om beroep in te stellen tegen de verleende vergunning.

Er is geen aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

  • D. De nieuwbouw zal concurreren met de bestaande historische omgeving, tast het monumentale karakter aan en past qua omvang en uiterlijk niet op deze locatie.
  • 1. Nieuwbouw zal plaatsvinden buiten de aangegeven bouwvlakken, waarin deze partiële herziening zal moeten voorzien. De Nederlandse Kastelenstichting (NKS) acht deze uitbreiding niet aanvaardbaar, aangezien buitenplaats Eerde nog een van de weinig historische buitenplaatsen in ons land is dat als totaalconcept bewaard is gebleven. Het ensemble kwam volgens een totaalconcept in het begin van de 18eeeuw tot stand en is door latere wijzigingen niet aangetast. De voorgestane uitbreiding zal dat wel doen en is vanuit het oogpunt van een goede monumentenzorg niet acceptabel.
  • 2. Gewezen wordt op de mogelijkheid van nieuwe en betere tijdelijke voorzieningen voor huisvesting van de leerlingen elders op het terrein, waardoor de buitenplaats minder schade oploopt en de procedure beknot kan worden. Bij de voorziene uitbreiding is geen rekening gehouden met de waarde van het monument.
  • 3. Bij het tuinontwerp is vooral gekeken naar de afzonderlijke delen van de buitenplaats en niet naar het totaalconcept. De nadruk is komen te liggen op de voormalige moestuinen. In het plan zijn geen gegevens terug te vinden van de oorspronkelijke beplanting en het terugbrengen hiervan.
  • 4. De nieuwbouw zorgt voor een forse volumevergroting ten opzichte van de huidige, tijdelijke bebouwing. Het feit dat de nieuwbouw grotendeels ondergronds wordt gerealiseerd neemt niet weg dat de glazen voorpui zeker 4 meter boven het maaiveld blijft uitsteken, waarmee de opmerking dat het kasteel altijd de meest belangrijke en in het oogspringend element moet zijn op losse schroeven komt te staan. De nieuwbouw wordt door de vorm en materiaalgebruik niet als passend in een goed monumentenbeleid. De gemeente heeft geen monumentenbeleid en wordt aangemoedigd na te denken over hoe om te gaan met belangrijke monumenten als Eerde.
  • 5. De vestiging van een schoolaccommodatie voor 110 tot 130 leerlingen zal de directe groene omgeving en het kasteel aantasten en verstoren. Kasteel Eerde beschikt over een vrijwel gave 18e eeuwse groene, ruimtelijke structuur. Beter is de groene structuur te restaureren en te onderhouden en vervolgens elders op het landgoed de oplossing te zoeken.
  • 6. Van de historische buitenplaats wordt gezegd dat de samenstellende onderdelen van terreinen (met beplanting), lanen, waterpartijen en waterlopen, gebouwen, bouwwerken en ornamenten zijn door opzet of ontwerp van tuin en park en het (utilitair) gebruik historisch en architectonisch met elkaar verbonden en vormen zo een onlosmakelijk geheel. Bij iedere verandering moet rekening worden gehouden met het feit dat deze moet passen in het oorspronkelijke concept om de eenheid en het karakter van de buitenplaats te bewaren. Door de nieuwbouw zal de eenheid van het monument als geheel worden verstoord en de oorspronkelijke bestemming geweld aandoen.
  • 7. Er wordt meer rekening gehouden met het groene danwel met het monumentale karakter van de locatie. Uitgaande van het monument moet geconcludeerd worden dat de nieuwbouw niet passend is qua omvang en stijl. De nieuwbouw harmoniseert niet met het monument.
  • 8. Door de nieuwbouw heeft de gemeente bewust toestemming gegeven de waarde van het monument te veranderen, wat niet verantwoord is gelet op de beschrijving van de cultuurhistorische waarde. Het mag niet zo zijn dat onder de noemer van behoud en herstel het karakter en dus de waarde van de buitenplaats aanmerkelijk en onaanvaardbaar zal veranderen.
  • 9. Opgemerkt wordt dat de volumevergroting van het huidige aantal lokalen van 17 met oppervlak van ongeveer 800 m² in geen verhouding staat tot de nieuwbouw (voor 18 ruimten) met een oppervlak van ongeveer 1.460 m². De nieuwbouw voegt zich daarmee totaal niet aan de geschiedenis van het monument.
  • 10. Door de nieuwbouw heeft de gemeente bewust toestemming gegeven de waarde van het monument te veranderen, wat niet verantwoord is gelet op de beschrijving van de cultuurhistorische waarde. Het mag niet zo zijn dat onder de noemer van behoud en herstel het karakter en dus de waarde van de buitenplaats aanmerkelijk en onaanvaardbaar zal veranderen.

Reactie:

Het nieuwbouwplan wordt ten opzichte van de monumentale omgeving positief beoordeeld en als passend gezien in de geformuleerde visie, waarin het behoud en de versterking van het monument voorop staat. Door de nieuwbouw blijft de passende functie intact, terwijl tegelijk een eigentijds element aan de historische omgeving wordt toegevoegd. Het duidelijke verschil in bouwstijl en architectuur leidt er toe dat het specifieke karakter van de gebouwen wordt geaccentueerd. Het monumentale element versterkt de nieuwbouw en andersom.

Wij zijn met de NKS van mening dat de bescherming zich niet beperkt tot het kasteel alleen, maar ook tot de niet-bebouwde omgeving. Wij onderschrijven eveneens dat de historische buitenplaats als geheel moet worden beschouwd bij de beoordeling van de nieuwbouw. Voorgaande is meegenomen bij de beoordeling en besluitvorming van de nieuwbouw. Juist bij de besluitvorming zijn vanwege de beschermde cultuurhistorische waarde van de buitenplaats enkele alternatieve locaties door ons als niet wenselijk geacht.

Duidelijk is dat er een toename is van de oppervlakte van bebouwing ten opzichte van de bestaande situatie in de nutstuin. Gelet op het aantal leerlingen, de grootte van de groepen en de vereiste specifieke leslokalen ten opzichte van de huidige eisen die aan onderwijsgebouwen worden gesteld, is een toename van de bebouwde oppervlakte onontkoombaar en verdedigbaar. Het exclusieve karakter van de internationale school brengt het met zich mee dat niet gekozen wordt voor een minimale verbetering maar voor een werkelijke kwaliteitsslag, waardoor de school in deze hoedanigheid ook voor de toekomst is verzekerd van een bestaansmogelijkheid.

Vanuit de visie dat de onderwijsfunctie als een passende functie wordt beschouwd door de gemeente, zou een minimale verbetering/ nieuwbouw er juist toe kunnen leiden dat deze onderwijsfunctie als passende functie in de toekomst eerder verloren zou gaan.

In vergelijk van de functionele vloeroppervlakte van de nieuwbouw ten opzichte van de bestaande situatie blijkt overigens dat de functionele vloeroppervlakte van de nieuwbouw ten opzichte van de bestaande situatie (barakken en kasteel) minder is dan de bestaande situatie. Wat een gevolg is van concentratie van alle lesactiviteiten in de nieuwbouw. De bruto-oppervlakte van de totale vloeroppervlakte na nieuwbouw is uiteraard meer dan de bestaande situatie, omdat het kasteel met alle aanwezige vloeroppervlakte, na de nieuwbouw blijft bestaan. Het grote verschil is dat in het kasteel geen les meer zal worden gegeven, waardoor het kasteel aanzienlijk minder zal worden belast en behoud voor de toekomst als monument beter gewaarborgd is.

Voor wat betreft het ontbreken van gemeentelijk monumentenbeleid willen wij verwijzen naar onze reactie op onderdeel A. Gemeentelijke visie is niet duidelijk.

Als gemeente hebben wij na raadpleging van de deskundig te achten eigen monumentencommissie (Het Oversticht) en de gemeentelijke monumentencommissie een positief advies uitgebracht voor wat betreft de aanvraag monumentenvergunning. De RACM heeft aanvankelijk een negatief advies uitgebracht en heeft vervolgens afgezien om beroep in te stellen. Op basis van het voorgaande mag verondersteld worden dat de RACM thans niet afwijzend staat tegenover het nieuwbouwplan.

De rechtbank heeft in die zin overwogen dat wij als gemeente in beginsel mogen afgaan op de adviezen die wij van onze deskundig te achten adviseurs hebben ontvangen. Op basis van die adviezen hebben wij redelijkerwijs de conclusie mogen trekken dat, voor zover er al sprake zou zijn van aantasting van de waarde van het complex ten gevolge van de nieuwbouw (in vorm en omvang), die aantasting binnen aanvaardbare kaders blijft en daardoor verantwoord is.

Er is geen aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

  • E. De motivering van de locatiekeuze is niet overtuigend
  • 1. Voor motivering voor de nieuwbouw en de locatiekeuze wordt gebruik gemaakt van termen als campusgedachte en veiligheidsgevoel. Dergelijke begrippen zijn rekbaar en emotioneel geladen. De campusgedachte is niet afhankelijk van verblijf binnen het grachtenstelsel. De campus kan, ook bij gebruikmaking van moderne technologie voor de veiligheid van de leerlingen, evengoed elders op het landgoed worden gerealiseerd.
  • 2. De mening dat door het bouwplan een minimale aantasting van het groen plaatsvindt wordt niet gedeeld. Volgens de NKS wordt door het groen te laten prevaleren het totaalconcept van de buitenplaats ondergeschikt gemaakt. Het totaalconcept zal door nieuwbouw worden verstoord.
  • 3. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar andere mogelijkheden om de leerlingen elders onder te brengen en onderwijs te laten genieten. De besluitvorming om de leerlingen onder te brengen in het kasteel is te snel en lichtvaardig genomen. Het kasteel zou goed dienst kunnen doen voor representatieve evenementen.
  • 4. Het is door de gemeente niet aannemelijk gemaakt dat de voorzieningen in het hoofdgebouw het noodzakelijk maken dat de lesruimtes en de multifunctionele ruimtes zo dicht mogelijk bij het hoofdgebouw zouden moeten worden gesitueerd. De functie van het kasteel is niet afhankelijk van de locatiekeuze van de multifunctionele lesruimtes. Het was al in gebruik als directie- en kantoorgebouw en zal dat blijven. De argumenten leveren onvoldoende grond voor de keuze van nieuwbouw.
  • 5. De gemeente heeft niet aangetoond dat de nieuwbouw met een eigentijds uiterlijk het monument zal versterken. Dat het ontwerp voldoet aan de huidige opvattingen over moderne architectuur is nog geen reden om voor dit plan te besluiten.
  • 6. Men vindt dat de gemeente de feiten verdraait . Er is geen sprake van behoud en herstel van de historische structuur indien het nieuwbouwplan wordt doorgevoerd. Hiervan zou sprake zij n als de oorspronkelijke moestuinaanleg zou worden teruggebracht volgens de 18e eeuwse uitvoering.
  • 7. Er worden geen gegronde redenen gegeven, waarom het nieuwe complex binnen de omgrachting moet worden gerealiseerd. De gemeente heeft geen goede afweging gemaakt wat betreft de alternatieve locaties.

Reactie:

Vastgesteld moet worden dat de RACM in zijn advies van 11 oktober 2004 heeft verklaard: "Conclusie van dit veldwerk was wanneer aan de noordzijde van de linker nutstuin een gebouw met leslokalen wordt gebouwd, de hoofdstructuur van de buitenplaats het minst wordt aangetast. Andere mogelijke locaties, zowel binnen als buiten de buitengracht zijn niet aangetroffen". Wij gaan ervan uit dat de RACM hiermee bedoeld de zuidzijde van de nutstuin. Verder kan worden vastgesteld dat de RACM bij zijn advies van 11 oktober 2004 schetsontwerpen heeft gevoegd voor nieuwbouw op dezelfde of nagenoeg dezelfde locaties.

De rechtbank heeft in het kader van de aanvraag monumentenvergunning geconcludeerd dat de gekozen locatie niet onlogisch is en dat de motivering daarvan de beslissing kan dragen.

De RACM heeft in 2004 geoordeeld dat andere mogelijke locaties, zowel binnen als buiten de buitengracht, niet aanwezig zijn. De hoofdstructuur van de buitenplaats wordt volgens de RACM het minst aangetast wanneer aan de noordzijde van de linker nutstuin een gebouw met leslokalen wordt gebouwd.

De keuze van de locatie hangt sterk samen met het huidige gebruik. Met de situering van de nieuwbouw op de plaats van de huidige barakken wordt de praktische en logische ligging van de onderwijsgebouwen ten opzichte van elkaar gecontinueerd. Aan de jarenlange situatie van ontsierende gebouwen in een monumentale omgeving komt een einde.

Verder stellen wij vast dat de ligging binnen de gracht, de aanwezige beplanting en de omringende tuinmuur bovendien een minder 'verstoring' voor de omgeving betekent dan situering buiten de gracht, waardoor het historische park zal worden aangetast en de nieuwbouw prominenter aanwezig zal zijn en daardoor juist meer zal concurreren met het kasteel. Verder is een clustering van de gebouwen uit het oogpunt van veiligheid van de leerlingen beter dan een grotere verspreiding van de gebouwen.

Vastgesteld kan worden dat een gedegen afweging heeft plaatsgevonden voor wat betreft de locatiekeuze van de nieuwbouw. Hierin zijn eveneens alternatieve locaties betrokken. In de uiteindelijke locatiekeuze voelen wij ons als gemeente gesteund door het oordeel van de RACM en het oordeel van de Rechtbank. Van een veronderstelde lichtvaardige besluitvorming en/of geen goede afweging is naar ons oordeel geen sprake.

Er is geen aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

  • F. Gelet op de investering wordt aan de reversibiliteit van het gebouw getwijfeld. Ook worden vraagtekens gezet bij de financiële haalbaarheid.
  • 1. In het plan wordt niet ingegaan op de financiële haalbaarheid. Op grond van artikel 3.1.6 sub d Bro moet de gemeente duidelijkheid / inzicht geven in de uitvoerbaarheid van het plan (zorgvuldigheidsbeginsel), ook al is sprake van een andere initiatiefnemer. Niet kan worden volstaan met een verwijzing dat de financiële gevolgen voor rekening komen van de initiatiefnemer. De gemeente kan zich niet onttrekken aan haar verantwoordelijkheid op grond van artikel 3.1.6 Bro en artikel 3.2 Awb.
  • 2. De mening wordt niet gedeeld dat de nieuwbouw omkeerbaar is, wanneer men in ogenschouw neemt het gegeven dat ondergrondse ruimtes, met een oppervlakte van ruim 1.400 m², bepaald niet uit te 'gummen' zijn.

Reactie:

Het ontbreken van juridisch en financiële garanties dat het gebouw in de toekomst zal worden geamoveerd als de onderwijsfunctie komt te vervallen, wil niet zeggen dat amoveren in een dergelijke situatie ook niet zal plaatsvinden. Een honderd procent garantie dat dit daadwerkelijk zal gebeuren, kan nooit worden gegeven, omdat de inzichten en omstandigheden in de toekomst anders kunnen zijn dan nu. Op grond van de huidige inzichten is amoveren gewenst bij verandering van functie en worden de daarvoor beschikbare instrumenten toegepast zoals bestemmingsplan en privaatrechtelijke overeenkomst.

Het is onredelijk van de eigenaar te verlangen dat wordt gezocht naar andere gebruiksmogelijkheden en deze ook te realiseren. De onderwijsfunctie in het gebouw kent al een lange en bewogen geschiedenis. De onderwijsfunctie wordt als passend ervaren door zowel de eigenaar en de gemeente en het ligt niet voor de hand naar alternatieve functies te gaan zoeken.

De monumentenvergunning is niet gevraagd voor een tijdelijk bouwwerk in de zin van de Woningwet. Er dient dan ook vanuit te worden gegaan dat het te bouwen gebouw definitief is. Verder zal in het kader van de bouwvergunningprocedure een overeenkomst tussen belanghebbende en de eigenaar van het complex (Natuurmonumenten) worden gesloten, Daarmee is in voldoende mate de reversibiliteit van het gebouw gewaarborgd.

Verder stellen wij vast dat hier sprake is van een particulier initiatief. De financiële gevolgen komen hoofdzakelijk voor rekening van Landstede. In algemene zin kan worden opgemerkt dat op grond van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12) een exploitatieplan moet worden vastgesteld door de gemeenteraad, voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking hiervan kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen. De gemeenteraad mag dit enkel doen indien het kostenverhaal op afdoende wijze anderszins is verzekerd. Van 'verzekering op afdoende wijze' is bijvoorbeeld sprake, wanneer de gemeente een privaatrechtelijke overeenkomst sluit met de initiatiefnemer over de grondexploitatie.

Voor de grondexploitatie van de in dit bestemmingsplan voorgestelde ontwikkeling zal het college van Burgemeester en wethouders nog een overeenkomst afsluiten met Landstede, alvorens het plan ter vaststelling aan de gemeenteraad wordt aangeboden.

Met het sluiten van de exploitatieovereenkomst is naar onze mening de economische uitvoerbaarheid en/of financiële haalbaarheid voldoende afgedekt en aangetoond. Verder kan worden opgemerkt dat een planschadeovereenkomst is gesloten tussen de gemeente en Landstede.

Er is aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

  • G. Overige reacties
  • 1. Er is geen archeologisch onderzoek gedaan na 2006. Geadviseerd wordt eerst de uitslag van het archeologisch onderzoek af te wachten.

Reactie:

In 2006 heeft inventariserend archeologisch veldonderzoek plaatsgevonden. De rapportage over het betreffende veldonderzoek, inclusief het bureauonderzoek is door de provinciaal archeoloog goedgekeurd. Voorafgaand aan de bouw zal nog een nader archeologisch onderzoek (sleuvenonderzoek) plaatsvinden.

Er is geen aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

  • 2. Gewezen wordt op de discrepantie tussen de in de partiële herziening genoemde inspraaktermijn van zes weken en de termijn zoals genoemd in de gemeentelijke brief van 4 weken.

Reactie:

Uitgangspunt voor de inspraak vormt de Algemene Inspraakverordening gemeente Ommen van 19 december 2002. Hierin is in artikel 5 bepaald dat Burgemeester en wethouders voor elk beleidsvoornemen waarop inspraak wordt verleend, een inspraakprocedure vast stellen. Verder is aangegeven dat de termijn waarbinnen inspraak wordt verleend niet korter kan zijn dan vier weken. Als gemeente hebben wij de inspraakprocedure kenbaar gemaakt in onze publicatie van 27 augustus 2008. Hierin is aangegeven dat het voorontwerp bestemmingsplan vanaf 1 september 2008 gedurende vier weken ter visie ligt. Overigens moet worden opgemerkt dat de inspraaktermijn van zes weken, zoals genoemd in het voorontwerpbestemmingsplan algemeen geformuleerd was, niet correct weergegeven en gebaseerd op de Algemene wet bestuursrecht. In deze situatie gelden de bepalingen van de Algemene Inspraakverordening gemeente Ommen. Hiermee is voldaan aan de betreffende wettelijke bepalingen van inspraak.

Er is aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

  • 3. Er is sprake van overexploitatie, wanneer leerlingen intern gehuisvest worden in het kasteel en er maaltijden worden verstrekt, waardoor het kasteel beslist schade zal leiden.

Reactie:

Van overexploitatie van het kasteel is geen sprake. Het betreft hier normaal gebruik nu de leslokalen in de nieuwbouw worden gerealiseerd en de algemene functies/voorzieningen hoofdzakelijk in het kasteel zullen worden ondergebracht.

Er is geen aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

  • 4. De bedoeling van de gemeente met de zinsnede: "nieuwbouw…duidelijk gericht naar de toekomst met betrekking tot de geschiedenis van het monumentale complex" is onduidelijk. Bedoeld men dat de nieuwbouw gericht op de toekomst (van de schoolfunctie of van het behoud van het monument?) een relatie aan zal gaan met de geschiedenis van het monument?

Reactie:

De nieuwbouw wordt gezien als passend binnen totale monumentale omgeving. Verder kan worden aangegeven dat de nieuwbouw ook een eigen identiteit heeft en het tijdsbeeld van huidige architectuur weergeeft. De nieuwbouw en het monumentale complex versterken elkaar wederzijds. Het gaat hier enkel om een verduidelijking van genoemde zinsnede.

Er is geen aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

6.2.2 Inspraakreactie stichting buitengoed Overijssel

In deze paragraaf is een korte samenvatting weergegeven van de inhoud van de inspraakreactie van de Stichting Buitengoed Overijssel te Delden, waarbij de verschillende onderdelen zoveel mogelijk zijn gegroepeerd naar onderwerp.

  • A. De nieuwbouw zal concurreren met de bestaande historische omgeving, tast het monumentale karakter aan en past qua omvang en uiterlijk niet op deze locatie
  • 1. Nieuwe bouwwerken, in welke stijl en vorm en van welke grootte dan ook, in "de omgrachte, voormalige nutstuinen, begrensd door een tuinmuur" achten wij in strijd met de aanwijzing van kasteel Eerde als beschermde historische buitenplaats. De nieuwbouw verstoort de eenheid en symmetrie van de historische monumentale buitenplaats.
  • 2. De belasting van het kasteel zal groter zijn dan gesuggereerd, nu het naast het onderbrengen van de administratieve zaken ook als keuken en eetzaal zal worden gebruikt.
  • 3. De erkenning van het belang van Eerde als beschermde historische buitenplaats door inschrijving in het monumentenregister vond min of meer gelijktijdig plaats met de procedure tot wijziging van het historisch erfgoed. Wat is een dergelijke inschrijving nog waard?

Reactie:

Inhoudelijk komt de inspraakreactie overeen met die van de Nederlandse Kastelenstichting. Voor een reactie wordt volledigheidshalve verwezen naar de gemeentelijke reactie bij onderdeel D van de Nederlandse Kastelenstichting.

Er is geen aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

  • A. Motivering van de locatiekeuze niet overtuigend
  • 1. De alternatieve mogelijkheden zijn onvoldoende onderzocht. Bij afweging van de belangen is teveel eenzijdig gekeken naar de belangen van de school en niet naar het belang van kasteel Eerde als historische buitenplaats. De campusgedachte, de veiligheid en de leerlingen en het positief effect op het besef van het belang van cultureel erfgoed op de toekomstige generatie zijn geen overwegende argumenten.

Reactie:

Inhoudelijk komt de inspraakreactie overeen met die van de Nederlandse Kastelenstichting. Voor een reactie wordt volledigheidshalve verwezen naar de gemeentelijke reactie bij onderdeel E van de Nederlandse Kastelenstichting.

Er is geen aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

  • B. Grenzen worden overschreden, waardoor de weg vrij is voor nieuwe toevoegingen (nieuwbouw)
  • 1. Door de nieuwbouw wordt de drempel om in de toekomst weer nieuwe toevoegingen te realiseren verlaagd. Hierbij kan verwezen worden naar de barakken, die thans zonder geldige vergunning, worden gebruikt om deze grootschalige nieuwbouw te realiseren.
  • 2. Door de bestemmingsplanwijziging blijven functiewijzigingen van het kasteel en nieuwe uitbreidingen altijd mogelijk. De regeling in het bestemmingsplan is geen afdoende garantie voor beperking van de gebruiksmogelijkheden. Functiewijzigingen dienen te worden tegengehouden en de huidige historische buitenplaats dient gehandhaafd te blijven, waarbij de voormalige nutstuinen gehandhaafd dienen te blijven.

Reactie:

De bestemmingsplanherziening heeft betrekking op de realisatie van nieuwbouw ten behoeve van de onderwijsinstelling. De herziening is gericht op het regelen van onderwijsfuncties in de bestaande bebouwing en de nieuwbouw. Eventuele andere functies zijn niet toegestaan. Mocht in de toekomst blijken dat een andere functie moeten worden toegestaan, dan zal hiervoor de dan geldende wettelijke procedures gevolgd moeten worden en wordt op dat moment de gelegenheid geboden op de dan voorliggende plannen te reageren. Van andere functies binnen deze planherziening is thans geen sprake.

Er is geen aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

  • C. Overige reacties
  • 1. Zijn er voldoende garanties voor continuering van de huidige onderwijsinstelling in Eerde en voor de verbondenheid met Landstede met deze instelling? Wie draagt de kosten bij het amoveren bij geen gebruik in overeenstemming met de bestemming?

Reactie:

Het ontbreken van juridische en financiële garanties dat het gebouw in de toekomst zal worden geamoveerd als de onderwijsfunctie komt te vervallen, wil niet zeggen dat amoveren in een dergelijke situatie ook niet zal plaatsvinden. Een honderd procent garantie dat dit daadwerkelijk zal gebeuren, kan nooit worden gegeven, omdat de inzichten en omstandigheden in de toekomst anders kunnen zijn dan nu. Op grond van de huidige inzichten is amoveren gewenst bij verandering van functie en worden de daarvoor beschikbare instrumenten toegepast zoals bestemmingsplan en privaatrechtelijke overeenkomst.

Er is geen aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

  • D. In artikel 3.1 van de bestemmingsplanregels is ten onrechte onder h "parkeervoorzieningen" opgenomen.

Reactie:

Ten onrechte is binnen de bestemmingsomschrijving van artikel 3.1 "parkeervoorzieningen" opgenomen. Binnen het plangebied worden geen parkeervoorzieningen mogelijk gemaakt. Het begrip "parkeervoorzieningen" komt hier te vervallen.

Er is aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

6.2.3 Inspraakreactie Indiener 1

In deze paragraaf is een korte samenvatting gemaakt van de inhoud van de inspraakreactie van indiener 1, waarbij de verschillende onderdelen zoveel mogelijk zijn gegroepeerd naar onderwerp.

  • A. De nieuwbouw zal concurreren met de bestaande historische omgeving, tast het monumentale karakter aan en past qua omvang en uiterlijk niet op deze locatie.
  • 1. Er zal een ernstige aantasting van het cultureel erfgoed ontstaan. In het bijzonder door de gebruikersdruk.
  • 2. Op grond van de Monumentenwet 1988 wordt het rijksmonument Kasteel Eerde bij uitvoering van de plannen sterk gewijzigd, verstoord en vernield.
  • 3. Er ontstaat sterke toename van de dagelijkse verkeersdrukte. Iedere dag zullen vele mensen van en naar de locatie moeten reizen.

Reactie:

Inhoudelijk komt de inspraakreactie overeen met die van de Nederlandse Kastelenstichting. Voor een reactie wordt volledigheidshalve verwezen naar de gemeentelijke reactie bij onderdeel D van de inspraakreactie van de Nederlandse Kastelenstichting.

Er is geen aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

  • B. Relatie natuurgebied en Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn
  • 1. Er vindt aantasting plaats van een kwetsbaar en uniek natuurgebied, vallend onder de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.
  • 2. Het gebied valt als geheel onder de Europese Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en geniet bescherming Er leven zeldzame diersoorten en komen zeldzame plantensoorten voor. Ook soorten voorkomend op de Rode Lijst verdienen bescherming om ze zo bijzonder zijn.

Reactie:

In het kader van deze bestemmingsplanherziening is onderzoek gedaan naar Ecologie. Volledigheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 3.4.2. De resultaten en uitgangspunten in deze paragraaf zijn bepalend voor deze bestemmingsplanherziening. Verder kan worden opgemerkt dat op grond van de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn, er voor wat betreft de bestemmingsplanprocedure en haalbaarheid van het bestemmingsplan, thans geen belemmeringen zijn.

Er is geen aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

  • C. Grote schade aan onze directe woon- en leefomgeving
  • 1. Er ontstaat grote schade (planschade) aan onze directe woon- en leefomgeving. We zijn er van uitgegaan toen we hier kwamen wonen dat dit gebied onder zoveel bescherming stond dat rustig en ongestoord woongenot gegarandeerd zou zijn. Dit houdt in geen grootschalige verstoring van de natuur of de directe landschappelijke omgeving, omdat het huis integraal onderdeel uitmaakt van het landgoed. Het betreft hier tenslotte de voormalige dienstwoning van het kasteel en als zodanig decennia in gebruik geweest om personeel en/of leerlingen te huisvesten.

Reactie:

De woning van de familie Lubbers bevindt zich op ongeveer 450 meter afstand van de op te richten bebouwing. Vanuit de woning is er geen (direct) zich op de locatie voor nieuwbouw. Verder kan worden opgemerkt dat tussen de locatie en de woning zich een tuinmuur en dichte bebossing bevindt. Ook kan worden vastgesteld dat het nieuwe gebruik niet verschilt van het huidige gebruik. Naar ons oordeel is er dan ook geen sprake van grote schade aan de directe woon- en leefomgeving. In hoeverre in deze situatie al dan niet sprake is van planschade, kan pas worden vastgesteld indien hiertoe een concreet verzoek wordt gedaan Thans wordt ingeschat dat eventuele planschade de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

Er is geen aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

  • D. Verkeer
  • 1. Het bouwverkeer zal enorm zijn bij de plannen van deze omvang. Bij fundamenteel werk moet werk worden verricht door grote machines. De zandwegen zijn niet berekend op enorm bouwverkeer. Ook bij het kasteel, op het rondeel en onder het poortgebouw zijn de toevoerwegen hierop niet berekend.

Reactie:

Bij de bouw zal al het mogelijke worden gedaan om schade aan zandwegen, bouwwerken en dergelijke te voorkomen. Een honderd procent garantie valt echter niet te geven.

Er is geen aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

  • E. Overige reacties
  • 1. Er is sprake van inconsequent en onzorgvuldig beleid. Op basis van archiefonderzoek blijkt dat in het gebied in het verleden een aantal gebouwen heeft gestaan bij Hammerweg 65. Ook bij het kasteel heeft een huis gestaan. De gebouwen zijn overbodig verklaard en gesloopt. Nu zou een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk zijn voor een grote 'tijdelijke' faciliteit. Waarom zijn destijds alle andere monumentale gebouwen weggehaald. Gesteld wordt dat er twee keuzes zijn, namelijk de bescherming van het gebied en de bebouwing of het naar willekeur invullen van het gebied waar grootschalige activiteiten plaatsvinden.

Reactie:

Besluitvorming rond deze bestemmingsplanherziening heeft weloverwogen plaatsgevonden. Hierbij kan deels worden verwezen naar onze reactie op onderdelen D en E bij de inspraakreactie van de Nederlandse Kastelenstichting. Het is bestuurlijk gezien goed het verzoek van Landstede los te koppelen van de sloop van enkele gebouwen in het verleden. Van een veronderstelde relatie tussen deze twee zaken is naar onze mening geen sprake.

Er is geen aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

  • 2. Op zich geen moeite met beperkt dagelijks gebruik van kasteel voor educatie van de volgende generatie. Wel hebben zij moeite met het feit dat sterk onderschat is wat het doet met een kwetsbaar onderdeel van het cultureel erfgoed als er zo onverschillig mee wordt omgesprongen. Het huidige bestemmingsplan beperkt niet voor niets de mogelijkheden. Meer belasting kan het kasteel en de omgeving niet aan.

Reactie:

Van extra belasting of onverschillig gebruik van het kasteel is geen sprake. Het betreft hier normaal gebruik nu de leslokalen in de nieuwbouw worden gerealiseerd en de algemene functies/voorzieningen hoofdzakelijk in het kasteel zullen worden ondergebracht.

Er is geen aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

  • 3. Het kasteel is rijksmonument. Het gehele gebied is aangewezen als van rijkswege beschermde binnenplaats. De Rijksdienst voor de Monumenten heeft negatief geadviseerd over deze bouwplannen en over de wijziging van het bestemmingsplan.

Reactie:

Inhoudelijk komt de inspraakreactie overeen met die van de Nederlandse Kastelenstichting is aangegeven. Voor een reactie wordt volledigheidshalve verwezen naar de gemeentelijke reactie bij onderdeel C van de inspraakreactie van de Nederlandse Kastelenstichting.

Er is geen aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

  • 4. Toename van bebouwing en enorm veel meer dan de huidige situatie. In plaats van 240 m² naar 1.440 m² aan bebouwing.

Reactie:

Inhoudelijk komt de inspraakreactie overeen met die van de Nederlandse Kastelenstichting is aangegeven. Voor een reactie wordt volledigheidshalve verwezen naar de gemeentelijke reactie bij onderdeel D van de inspraakreactie van de Nederlandse Kastelenstichting.

Er is geen aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.

  • 5. Een Cultuur Historische Effect Rapportage zou moeten worden gemaakt, inclusief de bodem, gelet op de geschiedenis.

Reactie:

Naar ons oordeel hoeft er geen Cultuur Historisch Effect Rapportage opgesteld te worden. Inhoudelijk willen wij hierbij verwijzen naar paragraaf 3.4.1 Archeologie. Wat betreft de bodem zal nog een aanvullend archeologisch onderzoek (sleuvenonderzoek) plaatsvinden.

Hiermee is naar ons oordeel Archeologie in voldoende mate meegewogen in de besluitvorming.

Er is geen aanleiding het bestemmingsplan op dit onderdeel aan te passen.