Plan: | Begraafplaats Schipleidelaan - Groote Veld |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0173.BP16054-va01 |
Voor de oude grafheuvels achter de gemeentelijke begraafplaats is een plan ontwikkeld voor het herstel en behoud van de oude grafheuvels en de aanleg van een natuurbegraafplaats. De aanwezige waarden ten aanzien van het landschap, natuur en de cultuurhistorie gelden als uitgangspunt voor het plan en worden op veel punten versterkt.
De aanleg van een natuurbegraafplaats is op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied voor de natuurbegraafplaats is gelegen ten westen van de kern Oldenzaal. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Oldenzaal, sectie N, nummers 33, 35, 41 en 139 en heeft een oppervlakte van 12 hectare. Tevens behoort de gemeentelijke begraafplaats en crematorium tot het plangebied van dit bestemmingsplan. De gemeentelijke begraafplaats en crematorium zijn gelegen aan de Schipleidelaan 53 en staat kadastraal bekend als gemeente Oldenzaal, sectie N, nummers 7646, 9925, 9927, 10275 en 10352. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto van het plangebied weergegeven. Zoals te zien bestaat het plangebied uit twee deelgebieden: de gemeentelijke begraafplaats met crematorium, de parkeervoorzieningen en de zone rondom de beek (A) en de oude grafheuvels inclusief aangrenzende weidegronden gronden waar natte natuurontwikkeling gepland is (B). Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Gemeentelijke begraafplaats en crematorium
De gemeentelijke begraafplaats en crematorium zijn gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Uitvaartcentrum met crematorium Schipleidelaan', vastgesteld op 11 juli 2011. Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk - Begraafplaats en ter plaatse van het crematorium tevens van de functieaanduiding 'crematorium'. Daarnaast geldt voor een deel van het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap'. In onderstaande figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf (niet zijnde een boomkwekerij), het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen (niet in een volkstuincomplex) en het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden. Ook vallen water(berging), de waterhuishouding, extensief recreatief medegebruik in de vorm van voet-, fietsen/of ruiterpaden en bestaande infrastructurele voorzieningen binnen deze bestemming. Met "bestaand" wordt bedoeld, zoals deze bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan van maximaal 1,50 m hoog.
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk - Begraafplaats' zijn een begraafplaats en bijbehorende gebouwen (onder andere een rouwcentrum) toegestaan, alsmede een crematorium ter plaatse van de aanduiding 'crematorium'. Ook zijn de gronden bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden. Markeringselementen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - markeringselement'. Tevens zijn paden, groenvoorzieningen, water, parkeervoorzieningen en terreinen mogelijk.
Aangezien er geen wijzigingen op de gemeentelijke begraafplaats plaatsvinden blijven deze bestemmingen gehandhaafd.
Oude grafheuvels
De gronden ter plaatse van de oude grafheuvels zijn gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' en voorzien van de bestemming 'Agrarisch - Landschappelijke en natuurlijke waarden' en 'Bos' met dubbelbestemming 'Archeologisch gebied'. Tevens is een klein deel van het plangebied voorzien van de aanduiding 'archeologisch monument'. In figuur 1.4 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 1.4: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' (bron: gemeente Oldenzaal)
De voor 'Agrarisch - Landschappelijke en natuurlijke waarden' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, niet zijnde een boomkwekerij, het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen, het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarde, water(berging) en de waterhuishouding en extensief recreatief medegebruik in de vorm van voet-, fiets- en/of ruiterpaden.
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor bos, bebossing en groenvoorzieningen, recreatief en/of educatief medegebruik, waterhuishouding en waterberging, het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke ecologische en landschappelijke waarden en ter plaatse van de aanduiding 'archeologisch monument' voor het behoud, bescherming en/of herstel van de voorkomende archeologische waarden.
Een natuurbegraafplaats behoort niet tot het toegestane gebruik van de gronden in het plangebied. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de realisatie van de natuurbegraafplaats mogelijk te maken. Daarnaast is de herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk om de bestemming 'Agrarisch - Landschappelijke en natuurlijke waarden' te wijzigen in de bestemming 'Natuur' aangezien een deel van het plangebied wordt omgezet naar natte natuur.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Begraafplaats Schipleidelaan - Groote Veld' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Huidige begraafplaats met crematorium
De begraafplaats aan de Schipleidelaan ligt tussen het recreatiegebied Het Hulsbeek en woonwijk De Thij. Op 11 juli 2011 heeft de gemeenteraad van Oldenzaal het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Uitvaartcentrum met crematorium Schipleidelaan' vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft de uitbreiding van de huidige begraafplaats mogelijk gemaakt en de realisatie van een crematorium. Het crematorium bestaat uit twee fysieke onderdelen:
In figuur 2.1 is een inrichtingsvisie van het terrein van de begraafplaats met crematorium weergegeven.
Figuur 2.1: Terreininrichtingsvisie (bron: gemeente Oldenzaal)
Het uitvaartcentrum met crematorium bestaat uit de volgende onderdelen:
Aan de bestaande rechten van het crematorium en uitvaartcentrum veranderd niets.
Oude grafheuvels
Het plangebied ter plaatse van de oude grafheuvels bestaat voornamelijk uit bos en een grafveld met zeven historische grafheuvels. Het plangebied is onderdeel geweest van de ruilverkaveling Saasveld-Gammelke welke inmiddels is afgerond. Het waterschap heeft in een deel van het gebied retentiemaatregelen uitgevoerd. Naast de functie van ruimte bieden aan water, functioneert het gebied ook om water langer vast te houden in dit gebied. In onderstaande figuur 2.2 is een luchtfoto van het plangebied ter plaatse van de oude grafheuvels weergegeven.
Figuur 2.2: Luchtfoto plangebied Oude Grafheuvels (bron: Cyclomedia)
De initiatiefnemer is voornemens om achter de gemeentelijke begraafplaats, naast de oude grafheuvels, een natuurbegraafplaats te realiseren. Een natuurbegraafplaats is een begraafplaats waar de graven in de natuur liggen. Op een reguliere begraafplaats liggen graven in rechte rijen langs verharde paden. Op een natuurbegraafplaats liggen graven in schijnbare willekeur op mooie plaatsen verspreid over het gebied. Tussen de graven is meer ruimte, er zijn geen hekken of afrasteringen en ook geen speciaal vervaardigde grafstenen. Deze begraafplaats wil juist opgaan in het landschap, draagt bij aan de biodiversiteit door te investeren in verhoging van natuurwaarden en is qua inrichting uiterst sober uitgevoerd. Graven kunnen worden gemarkeerd met kleine houten schijven, die onbehandeld zijn en na verloop van tijd opgaan in het ecosysteem.
In het oostelijke bosperceel (A) bevindt zich een grafveld met zeven historische grafheuvels. Dit gebied zal beter beleefbaar worden gemaakt door een grondige opknapbeurt en het plaatsen van infoborden. Op de naastgelegen percelen (B en C) zal de mogelijkheid om te begraven in de natuur, het zogenoemde natuurbegraven, worden ontwikkeld.
Figuur 2.3: Deelgebieden gewenste natuurbegraafplaats (bron: H. Zoontjes, Bureau voor Tuin & Landschap)
De begraafplaatsinrichting zal worden uitgevoerd conform de geldende bepalingen die zijn opgenomen in de Wet op lijkbezorging, met als uitgangspunt dat het gebied op de eerste plaats natuur blijft. Om de natuur zo min mogelijk te belasten zal gebruik worden gemaakt van houten gedenktekens of natuurlijke afbreekbare urnen. Verdere opstallen en blijvende grafmonumenten zijn niet toegestaan. Hieronder wordt de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats beschreven.
Het gebied is ingedeeld in drie deelgebieden:
In onderstaande figuren 2.4 en 2.5 is een uitsnede van de inrichtingstekening weergegeven. Het inrichtingsplan van de natuurbegraafplaats is tevens opgenomen als Bijlage 1 bij de toelichting van dit plan.
Figuur
2.4: Schets natuurbegraafplaats (bron: H. Zoontjes, Bureau voor Tuin & Landschap)
I Historische grafheuvels
De grafheuvels zijn recentelijk vrij gemaakt van beplanting en daarmee beter zichtbaar gemaakt. Er wordt informatievoorziening gerealiseerd waarmee de bijzondere geschiedenis van deze locatie kan worden beleefd. Hier wordt verder niet ingegrepen.
II Nieuw bos
De beplanting in deelgebied II bestaat uit relatief veel spar en exoten als Amerikaanse vogelkers, grove den en inheemse soorten als met name berk, zomereik, vuilboom, lijsterbes, hazelaar, brem en plaatselijk veel braam. Ten aanzien van de natuurbegraafplaats gelden voor dit deelgebied de volgende uitgangspunten:
Op basis van bovenstaande uitgangspunten wordt voor de toekomst een goede basis geschept voor de ontwikkeling van een natuurlijk en structuurrijk bos met veel variatie in soorten, leeftijden en levensfasen en veel kansen voor natuurwaarden en biodiversiteit. Er is plaats voor circa 1.400 graven. Per graf wordt uitgegaan van een oppervlakte van 12 m2. De locatie waar de graven zijn toegestaan is met de rode stippellijn aangegeven. In de regels van dit bestemmingsplan is voor dat gebied een specifieke aanduiding opgenomen. Op grond van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - natuurbegraafplaats 1' is bepaalt dat die gronden gebruikt mogen worden voor het aanleggen van natuurgraven, waarbij maximaal 1.400 natuurgraven zijn toegestaan met een grondoppervlakte van 12 m2. Er worden geen gebouwen/opstallen ten behoeve van uitvaarten gebouwd. Hiervoor wordt aansluiting gezocht bij het bestaande uitvaartcentrum aan de Schipleidelaan 57.
III Oud bos
De beplanting in deelgebied III bestaat uit inheemse soorten als berk, zomereik, vuilboom, lijsterbes, meidoorn, hazelaaren, hulst en exoten als de Amerikaanse vogelkers. Verder is er veel dood hout aanwezig en bestaat de bodem vooral uit mossen. Uitgangspunt bij de herinrichting van dit deelgebied is dat er zoveel mogelijk wordt uitgegaan van natuurlijke bosontwikkeling. Daar waar nodig wordt nieuwe aanplant met inheems en gebiedseigen bomen en struweel gerealiseerd. De exoten worden verwijderd en het aanwezige dode hout blijft zoveel mogelijk liggen, aangezien dit van grote waarde is voor de kwaliteit van het bos en de biodiversiteit.
Er wordt uitgegaan van een relatief ruime opzet waarbij per graf ongeveer 25 m2 wordt gereserveerd. Naar schatting zullen er door het bos verspreid circa 200 á 300 graven gerealiseerd worden. Eveneens in deelgebied II is de locatie waar het natuurbegraven mag plaatsvinden voorzien van een specifieke aanduiding: 'specifieke vorm van bos - natuurbegraafplaats 2' (zie rode stippellijn in figuur 2.4). In de regels is opgenomen dat maximaal 300 graven met een grondoppervlakte van 25 m2 zijn toegestaan.
Moderne grafheuvel
Tot slot is de initiatiefnemer voornemens om een nieuwe grafheuvel in het plangebied aan te leggen (moderne interpratie van grafheuvel) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - grafheuvel' (zie rode stippellijn in figuur 2.4). Om de moderne grafheuvel aan te leggen dient de grond ter plaatse opgehoogd te worden. In artikel 7.4.4 van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische waarde' van de regels van dit bestemmingsplan is een vrijstelling opgenomen voor het ophogen van gronden conform het inrichtingsplan welke als bijlage bij de regels is opgenomen (inpassingsplan natuurbegraafplaats).
De ophoging wordt bovenop het bestaande maaiveld aangebracht. Vanuit het bos buiten de cirkel loopt het nieuwe maaiveld geleidelijk op naar circa 2 tot 2,5 meter boven het bestaande maaiveld. Binnen de grafheuvel is het mogelijk om begraafplaatsen aan te leggen en om urnen te plaatsen. In onderstaande figuur 2.5 is een bovenaanzicht van de grafheuvel weergegeven inclusief de ophoging ten opzichte van het toekomstige maaiveld. De hoogte ten opzichte van het peil loopt aan de oostzijde van de grafheuvel op naar +50 cm, +103 cm, +160 cm naar uiteindelijk +250 cm. Aan de westzijde loopt de hoogte van de grafheuvel op naar +53 cm, +126 cm, +185 cm naar +250 cm. Door nieuwe bosontwikkeling, zowel de op flauwe taluds aan de boszijde als binnen de cirkel, zal de ophoging als het ware wegvallen in het bos. De bosontwikkeling zal plaatsvinden door een combinatie van nieuwe aanplant en spontane bosontwikkeling. Hierdoor zal geleidelijk en op natuurlijke wijze een nieuwe strooisellaag ontstaan.
Figuur 2.5: Bovenaanzicht maaiveld (bron: H. Zoontjes, Bureau voor Tuin & Landschap)
Door de ophoging is het mogelijk om begraafplaatsen aan te leggen voor enkele graven en dubbele graven. In totaal gaat het om 150 graven (50 enkele graven en 50 dubbele graven (50 * 2 = 100). In figuur 2.6 is een globale indeling van de begraafmogelijkheden en het plaatsen van de urnen weergegeven. Figuur 2.7 geeft een indicatie van de begraafmogelijkheden door middel van een dwarsdoorsnede van de hoogte.
Figuur 2.6: Globale indeling begraafmogelijkheden (bron: H. Zoontjes, Bureau voor Tuin & Landschap)
In de binnenste ring (ring 3) is het enkel mogelijk om urnen te plaatsen aangezien de grond onvoldoende opgehoogd is om aan de wettelijke eisen van het Besluit op de lijkbezorging te voldoen. In artikel 5 van het Besluit op de lijkbezorging (niet de Wet) staat dat boven de (bovenste) kist een laag aarde van minstens 65 centimeter moet zitten en tussen elke kist een laag aarde van 30 centimeter. Bij een hoge kist moet dus het gat wat dieper zijn. Als we er van uitgaan dat een kist tussen de 40 en 50 cm hoog is, is voor een enkel graf een diepte van 120 cm veilig. En voor een dubbel diep graf 200 cm. In ring 2 is het mogelijk om enkele graven aan te leggen en in ring 1 (de buitenste ring) is ruimte om dubbele graven aan te leggen. In figuur 2.7 is dit weergegeven. Daarnaast is in de regels van het bestemmingsplan opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - grafheuvel' maximaal 150 graven aangelegd mogen worden.
Figuur 2.7: Schematische weergave begraafmogelijkheden grafheuvel (bron: H. Zoontjes, Bureau voor Tuin & Landschap)
Nieuwe natte natuur
De initiatiefnemer heeft met waterschap Vechtstromen een plan ontwikkeld om gronden aangrenzend aan de natuurbegraafplaats te ontwikkelen tot natte natuur. De agrarische gronden op het kadastrale perceel gemeente Oldenzaal, sectie N, nummer 41 met een oppervlakte van 15.975 m2 wordt omgezet naar natte natuur. Concreet wordt er circa 10.612 m2 aan agrarische grond omgezet naar wateropslag/waterberging. Over een oppervlakte van 7.959 m2 wordt een diepte van 30 cm voor waterberging/opslag gerealiseerd en over een gedeelte van 2.653 m2 wordt een waterdiepte van 2,30 m gerealiseerd. Aangezien het gehele kadastrale perceel als gevolg van de natte natuurontwikkeling afgewaardeerd moet worden van agrarische grond naar natuurgrond (het kan immers niet meer agrarisch worden gebruikt) wordt er circa 1,6 hectare aan nieuwe natuur ontwikkelt. De gronden die niet worden benut voor de wateropslag worden ingericht als kruidenrijk grasland. In figuur 2.8 is een situatietekening weergegeven. De gronden zijn op grond van dit bestemmingsplan gewijzigd naar de bestemming 'Natuur'.
Figuur 2.8: Nieuwe natte natuur
Ontsluiting natuurbegraafplaats
Aangezien de natuurbegraafplaats gebruik maakt van de voorzieningen bij de gemeentelijke begraafplaats en het crematorium, zal de ontsluiting ook via de gemeentelijke begraafplaats en het crematorium plaatsvinden. In overleg met de Regio Twente, het crematorium (Crematoria Twente, locatie Oldenzaal) en Uitvaartcentrum Dela is de gewenste ontsluiting besproken. De ontsluiting vindt grotendeels plaats over de gronden van Regio Twente. Regio Twente staat positief tegenover de aanleg van een ontsluitingspad naar de natuurbegraafplaats. Daarbij heeft de Regio Twente de volgende voorwaarden gesteld:
Daarnaast wordt bij de uitwerking van het ontsluitingspad rekening gehouden met de voorwaarden van Crematoria Twente, locatie Oldenzaal. Het crematorium heeft aangegeven dat het uitzicht vanuit de Aula en de gastenkamer een belangrijke voorwaarde is. In het overleg is aangegeven dat het pad langs de Aula en gastenkamer ongeschikt is, aangezien bezoekers van de natuurbegraafplaats, wandelaars en overige belangstellenden gebruik maken van het pad. Deze gebruikers zijn zeer goed zichtbaar vanuit de aula. Omgekeerd is de aula goed zichtbaar als er een ontsluitingspad langs de aula en de gastenkamer wordt gerealiseerd, wat inbreuk betekent op het besloten karakter van de uitvaart.
Het definitieve ontsluitingspad zal in overleg met Regio Twente en Crematoria Twente, locatie Oldenzaal worden uitgewerkt.
Tot slot dient ten aanzien van dit bestemmingsplan te worden opgemerkt dat er op de gemeentelijke begraafplaats/uitvaartcentrum aan de Schipleidelaan 53-57 geen wijzigingen plaatsvinden. In dit bestemmingsplan wordt de bestemming enkel gewijzigd ter plaatse van de nieuw aan te leggen natuurbegraafplaats. De juridisch-planologische situatie van de gemeentelijke begraafplaats en uitvaartcentrum (crematorium) wordt niet gewijzigd.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Nationale Omgevingsvisie. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Middels dit bestemmingsplan wordt een natuurbegraafplaats gerealiseerd in de nabijheid van de gemeentelijke begraafplaats en het uitvaartcentrum te Oldenzaal. Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Bro te bevatten, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Op grond van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i wordt onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Op 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat onder "overige stedelijke voorzieningen" zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Een begraafplaats (specifiek een natuurbegraafplaats) valt niet in die categorieën. Gelet hierop kan in samenhang gelezen met de uitspraak van de Raad van State van 1 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2544) worden geconcludeerd dat een natuurbegraafplaats niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
De Wet op de lijkbezorging regelt de lijkbezorging in ruime zin, zoals de locatie en beheer van een bijzondere begraafplaats. De wet geeft aan dat een bijzondere begraafplaats kan worden aangelegd en in stand kan worden gehouden door een privaatrechtelijke rechtspersoon. De wet regelt voorts dat de gemeenteraad bevoegd gezag is in het aanwijzen van de locatie van de begraafplaats.
De Wet op de lijkbezorging is in het Besluit op de lijkbezorging nader uitgewerkt. In het Besluit wordt onder andere ingegaan op de wijze van begraven en cremeren, inrichting van een graf en registers voor begraafplaatsen en crematoria.
In het Besluit wordt ook ingegaan op de minimale afstand tussen graven onderling en tot de erfafscheiding van de begraafplaats. Dit zijn afstanden die gelden voor een reguliere begraafplaats. Omdat het hier om een natuurbegraafplaats gaat, zijn de onderlinge afstanden groter en wordt ruimschoots voldaan aan deze voorwaarden.
De Inspectierichtlijn Lijkbezorging (3e herziene druk) kan worden gezien als een advies van de Inspectie van de Volksgezondheid voor de milieuhygiënische aspecten van de lijkbezorging. In de inspectierichtlijn worden adviezen gegeven over het tegengaan van bodem- en grondwaterverontreiniging, onvolledige lijkvertering en hinderaspecten.
Aangegeven wordt dat een bodem van zand- of zavelgrond het meest geschikt is voor een begraafplaats. De afwatering van een begraafplaats moet milieuhygiënisch kritisch worden bezien, evenals de mogelijkheid maatregelen te nemen om te voorkomen dat dit water in het grond- of oppervlaktewater terechtkomt.
Ook wordt aangegeven dat de afstand tussen de begraafplaats tot een woning, 20 tot 30 meter dient te bedragen en er een erfafscheiding dient te zijn die de privacy waarborgt.
Verder wordt aangegeven dat geluidshinder vanuit de nabije omgeving voorkomen dient te worden en dat indien nodig maatregelen getroffen dienen te worden voor de toenemende verkeersaantrekkende werking. Een goede inpassing van de begraafplaats in de omgeving is zeer wenselijk. Met deze adviezen is rekening gehouden.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de relevante artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik kennen een variant ten behoeve van de toepassing binnen de Groene Omgeving. Artikel 2.1.3 is gericht op alle ontwikkelingen, die leiden tot extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving door bouwen en verharden. Daarbij geldt dat eerst bezien moet worden of door optimaal gebruik van bestaande erven niet tegemoet gekomen kan worden aan de wens voor meer ontwikkelingsruimte.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de omvorming van bosgronden naar bosgronden met een functie als natuurbegraafplaats. Ten behoeve van de natuurbegraafplaats wordt geen bebouwing toegestaan. Tevens wordt er geen verharding aangelegd. De ontsluiting zal plaats vinden via een nieuw aan te leggen onverharde ontsluitingsroute van de bestaande gemeentelijke begraafplaats naar de natuurbegraafplaats. Ten aanzien van de parkeervoorzieningen en overige faciliteiten ten behoeve van de uitvaart dient gebruik gemaakt te worden van de voorzieningen op het uitvaartcentrum/de gemeentelijke begraafplaats. Gelet op vorenstaande en het feit dat de functie van een natuurbegraafplaats niet wenselijk is op een bestaand erf of binnen bestaande bebouwing kan geconcludeerd worden dat het voornemen in overeenstemming is met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Zoals in paragraaf 2.2 is beschreven is het plangebied ter plaatse van de natuurbegraafplaats opgedeeld in drie deelgebieden. Het voorgestelde inrichtingsplan (zie Bijlage 1) toont aan dat de ontwikkeling bijdraagt aan het behoud en versterking van de landschappelijke en ecologische waarde van het gebied en de omgeving. Tevens draagt het plan bij aan het behoud en beheer van de historische grafheuvels, een rijksmonument met grote cultuurhistorische, landschappelijke en educatieve waarde. Geconcludeerd kan worden dat het plan, gelet op het inrichtingsplan uit Bijlage 1, bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Lid 1
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het plangebied waarop de natuurbegraafplaats gerealiseerd wordt heeft een oppervlakte van circa 6 hectare. Het bosperceel is onlangs vanwege de Lettterzetter en achterstallig onderhoud opgeschoond met als doel om een natuurbegraafplaats te realiseren. Zowel op de plek waar het natuurbegraven plaatsvindt als daarbuiten wordt een bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit.
Ten aanzien daarvan het volgende:
De grafheuvels zijn recentelijk vrij gemaakt van beplanting en daarmee beter zichtbaar gemaakt. Er wordt informatievoorziening gerealiseerd waarmee de bijzondere geschiedenis van deze locatie kan worden beleefd. De oppervlakte van de historische grafheuvels bedraagt circa 1,5 hectare. Er vinden - met uitzondering van de recentelijke ingrepen in de beplanting ten behoeve van de zichtbaarheid en de informatievoorziening - geen ingrepen plaats.
De beplanting in deelgebied II bestaat uit relatief veel spar en exoten als Amerikaanse vogelkers, grove den en inheemse soorten als met name berk, zomereik, vuilboom, lijsterbes, hazelaar, brem en plaatselijk veel braam. Ten aanzien van de natuurbegraafplaats gelden voor dit deelgebied de volgende uitgangspunten:
Op basis van bovenstaande uitgangspunten wordt voor de toekomst een goede basis geschept voor de ontwikkeling van een natuurlijk en structuurrijk bos met veel variatie in soorten, leeftijden en levensfasen en veel kansen voor natuurwaarden en biodiversiteit. Er is plaats voor circa 1.400 graven.
De beplanting in deelgebied III bestaat uit inheemse soorten als berk, zomereik, vuilboom, lijsterbes, meidoorn, hazelaren, hulst en exoten als de Amerikaanse vogelkers. Verder is er veel dood hout aanwezig en bestaat de bodem vooral uit mossen. Uitgangspunt bij de herinrichting van dit deelgebied is dat er zoveel mogelijk wordt uitgegaan van natuurlijke bosontwikkeling. Tevens wordt nieuwe aanplant met inheems en gebiedseigen bomen en struweel aangeplant. De exoten worden verwijderd en het aanwezige dode hout blijft zoveel mogelijk liggen, aangezien dit van grote waarde is voor de kwaliteit van het bos en de biodiversiteit.
Er wordt uitgegaan van een relatief ruime opzet waarbij per graf ongeveer 25 m2 wordt gereserveerd. Naar schatting zullen er door het bos verspreid circa 200 á 300 graven gerealiseerd worden.
Ten aanzien van natuurbegraafplaatsen wordt een balans gezien ten aanzien van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving wanneer per 250 graven bijvoorbeeld 0,5 tot 1 hectare nieuwe natuur wordt aangelegd of 5 hectare bestaande natuur wordt verbeterd buiten het gedeelte waar begraven wordt.
Als gevolg van het bestemmingsplan worden 1.850 natuurbegraafplaatsen toegestaan. Zoals hierboven is vindt er zowel in het deelgebied "nieuw bos" als "oud bos" natuurverbetering plaats. Daarbij moet worden opgemerkt dat het begraven enkel in de daartoe aangewezen locaties (aanduiding 'specifieke vorm van bos – natuurbegraafplaats 1' en 'specifieke vorm van bos – natuurbegraafplaats 2') is toegestaan.
De totale oppervlakte van deelgebied II (Nieuw Bos) bedraagt circa 38.420 m2 (bijna 3,84 hectare). Het gedeelte waar het natuurbegraven is toegestaan bedraagt circa 13.130 m2 (circa 1,31 hectare). Hoewel het gehele deelgebied opgeschoond en verbeterd wordt, bedraagt het gedeelte buiten het natuurbegraven circa 25.290 m2 (afgerond 2,53 hectare) die als gevolg van het plan opgeschoond en verbeterd wordt.
Deelgebied III (Oud Bos) heeft een oppervlakte van circa 16.160 m2 (afgerond 1,61 hectare). Het deel waarbinnen het begraven is toegestaan bedraagt 5.930 m2. De oppervlakte van bestaande natuur buiten het deel waarbinnen natuurbegraven plaatsvindt, bedraagt derhalve circa 10.230 m2 (afgerond 1,02 hectare). Dat betekent dat er als gevolg van het plan ongeveer 3,22 hectare aan bestaande natuur wordt verbeterd.
Daarnaast wordt er een nieuwe grafheuvel aangelegd. De ophoging wordt bovenop het bestaande maaiveld aangebracht. Vanuit het bos buiten de cirkel loopt het nieuwe maaiveld geleidelijk op naar circa 2 tot 2,5 meter boven het bestaande maaiveld. De bosontwikkeling zal plaatsvinden door een combinatie van nieuwe aanplant en spontane bosontwikkeling. Hierdoor zal geleidelijk en op natuurlijke wijze een nieuwe strooisellaag ontstaan. Tussen de verschillende ringen wordt beplanting (bomen of struikgewas) aangeplant waardoor het geen afbreuk doet aan het karakter van het bos. Er zal geen sprake zijn van open plek in het bos als gevolg van de grafheuvel. Daarnaast wordt de nieuwe grafheuvel aangelegd om een verwijzing te maken naar de historische grafheuvels die in het gebied aanwezig zijn. De grafheuvels naast de natuurbegraafplaats zijn aangewezen als Rijksmonument en worden opgeknapt en beleefbaar gemaakt. De grafheuvels zijn recentelijk vrij gemaakt van beplanting en daarmee beter zichtbaar gemaakt. Er wordt informatievoorziening gerealiseerd waarmee de bijzondere geschiedenis van deze locatie kan worden beleefd. Om een verwijzing te maken naar de historische grafheuvels is de initiatiefnemer voornemens om een grafheuvel aan te leggen op de natuurbegraafplaats om zo het heden en het verleden met elkaar te verbinden. In samenwerking met het routebureau Recreatie Twente worden nieuwe routes samengesteld in en in de nabijheid van het plangebied, waarna deze voor het publiek zullen worden opengesteld.
Tot slot wordt in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving ook nieuwe natuur aangelegd. De initiatiefnemer heeft met het waterschap een plan ontwikkelt om voormalige agrarische gronden om te zetten naar natte natuur/wateropslag op het kadastrale perceel gemeente Oldenzaal, sectie N, nummer 41. Het kadastrale perceel heeft een oppervlakte van 15.975 m2 en wordt omgezet naar natte natuur. Concreet wordt er circa 10.612 m2 aan agrarische grond omgezet naar wateropslag/waterberging. Over een oppervlakte van 7.959 m2 wordt een diepte van 30 cm voor waterberging/opslag gerealiseerd en over een gedeelte van 2.653 m2 wordt een waterdiepte van 2,30 m gerealiseerd. De gronden worden voorzien van de bestemming 'Natuur' waardoor er circa 1,6 hectare aan nieuwe natuur ontwikkelt wordt. De gronden die niet worden benut voor de wateropslag worden ingericht als kruidenrijk grasland.
Al met al wordt geconcludeerd dat het plan leidt tot een flinke verbetering van de landschapswaarden en natuurwaarden in het gebied. Daarnaast wordt er met de aanleg van de nieuwe grafheuvel een verbinding gemaakt met het verleden, aangezien er naast het plangebied historische grafheuvels aanwezig zijn. Daarom kan gesteld worden dat de geboden ontwikkelingsruimte voldoende in balans is met de versterking van de natuur- en landschapswaarden.
Tevens wordt opgemerkt dat de impact van de natuurbegraafplaats op de Groene Omgeving gering is aangezien het plangebied (gedeeltelijk) is gelegen in de stads- en dorpsrandzone. De stads- en dorpsrandgebieden vormen de overgang tussen de Stedelijke en de Groene Omgeving, en zijn daarmee zowel entree van de stad als verbinding naar het buitengebied. Het vormgeven als entree van zowel de Groene als de Stedelijke Omgeving is een belangrijk kwaliteitsdoel. De realisatie van een natuurbegraafplaats draagt bij aan de instandhouding en versterking van het landschap in het plangebied. Tevens is de impact op de omgeving van het plangebied van de natuurbegraafplaats gering aangezien het plangebied gebruik maakt van de bestaande infrastructuur en parkeervoorzieningen van het bestaande uitvaartcentrum. Hierdoor vinden er minder (extra) verkeersbewegingen plaats en is leidt het plan niet tot een toename van bebouwing in de Groene Omgeving.
Tot slot geldt dat de opbrengst van de natuurbegraafplaats ten goede komt aan de Stichting Welkomhuis, waar kwetsbare kinderen terecht kunnen voor tijdelijke opvang. Stichting Welkomhuis is gelegen in natuurgebied Het Hulsbeek en is de ideale accommodatie voor mantelzorgende gezinnen, waarvan één of meerdere kinderen of één van de ouders een beperking hebben. Het Welkomhuis wil dat gezinnen kunnen genieten van een fijne vakantie en zo nieuwe energie op kunnen doen. Doordat de opbrengst van de natuurbegraafplaats ten goede komt aan de stichting voorziet het niet enkel in de versterking van de landschappelijke waarden maar draagt het ook bij aan een maatschappelijk doel. Het plan is in overeenstemming met artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.8.2 Bos en natuurgebieden buiten het NNN
Lid 1
Bestemmingsplannen die betrekking hebben op bestaande natuur voorzien in een specifieke, daarop toegesneden bestemming die gericht is op behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden.
Lid 2
Bestemmingsplannen als bedoeld in lid 1 voorzien niet in ontwikkelingen waardoor de aanwezige en te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden worden aangetast.
Lid 3
In afwijking van het gestelde onder 2 kunnen ontwikkelingen die uit een oogpunt van zwaarwegende maatschappelijke belangen noodzakelijk zijn worden toegestaan als:
Lid 4
In afwijking van het gestelde onder 2 kunnen kleinschalige ontwikkelingen worden toegestaan als:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het bosperceel is onlangs opgeschoond vanwege de Letterzetter en achterstallig onderhoud. Ten aanzien van de bescherming en instandhouding van de natuurwaarden geldt dat dit in de bestemming 'Bos' is geregeld. Immers, op grond van de bestemmingsomschrijving zijn de voor 'Bos' aangewezen gronden onder andere bestemd voor: het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke, ecologische en landschappelijke waarden. Ter bescherming daarvan is dus tevens een vergunningplicht opgenomen voor het uitvoeren van werken (bijv. vellen en rooien bomen, aanbrengen van oppervlakteverhardingen en aanleggen en verharden van wegen etc.).
Het plan voorziet ook in de realisatie van een nieuwe grafheuvel. De nieuwe grafheuvel wordt ingepast in het bos. De nieuwe grafheuvel sluit naadloos aan bij de bestaande bomengroep en zal ook onderhouden en opgeschoond worden. De nieuwe grafheuvel c.q. de ophoging wordt bovenop het bestaande maaiveld aangebracht. Vanuit het bos buiten de cirkel loopt het nieuwe maaiveld geleidelijk op naar circa 2 tot 2,5 meter boven het bestaande maaiveld. De bosontwikkeling zal plaatsvinden door een combinatie van nieuwe aanplant en spontane bosontwikkeling. Hierdoor zal geleidelijk en op natuurlijke wijze een nieuwe strooisellaag ontstaan. In figuur 2.7 (hoofdstuk 2) is een doorsnede van de grafheuvel weergegeven. Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan geen afbreuk doet aan de bosgebieden en dat de natuur- en landschapswaarden als gevolg van het plan niet worden aangetast.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied voor de nieuwe natuurbegraafplaats is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel.
De realisatie van de natuurbegraafplaats gaat gepaard met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit en het herstel van oude landschapselementen in het plangebied. Aangezien de natuurbegraafplaats een bijdrage levert aan de natuurlijke en landschapswaarden kan geconcludeerd worden dat het plan geen afbreuk doet aan het eigen karakter van het gebied. Het plan is derhalve in overeenstemming met het geldende ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen buiten het stedelijk gebied. Toetsing aan de 'Stedelijke laag' kan derhalve achterwege blijven. Binnen de 'Laag van de beleving' heeft het plangebied geen bijzondere eigenschappen. De 'Laag van de beleving' wordt tevens buiten beschouwing gelaten.
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
Bij ontwikkelingen is de (strekkings)- richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt. Zoals is aangegeven in paragraaf 2.2 draagt de natuurbegraafplaats bij aan het behoud en versterking van de landschappelijke en ecologische waarden in het gebied. Met de natuurgraven zal rekening worden gehouden met de hoogteverschillen in het plangebied.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw).
De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Dit plan heeft betrekking op de realisatie van een natuurbegraafplaats in een bestaand bos. Als gevolg van de aanleg van de natuurbegraafplaats worden waardevolle, of potentieel waardevolle, bomen gespaard en vormen de basis van het nieuw te ontwikkelen bos. Daarnaast worden bomen in slechte staat verwijderd en vervangen door nieuwe aanplant van inheems en gebiedseigen bomen en struweel. De ontwikkeling van de natuurbegraafplaats draagt bij aan het behoud en versterking van de landschappelijke en ecologische waarde van het gebied. De realisatie van de natuurbegraafplaats doet geen afbreuk aan de kenmerken van het jong heide- en broekontginningslandschap.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 10 maart 2014 is de gemeentelijke 'Structuurvisie Oldenzaal' vastgesteld. Deze beleidsnota bevat de gemeentelijke visie op de ruimtelijke ontwikkeling van het gemeentelijk grondgebied in een periode van 10 tot 15 jaar. De gemeente Oldenzaal grijpt het maken van de structuurvisie aan om actief te werken aan haar toekomst. De structuurvisie geeft een integrale richting aan van de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en legt de focus op vier opgaven:
Om deze opgaven te verwezenlijken hanteert de gemeente vier strategische ingrepen:
De structuurvisie is geen blauwdruk maar een uitnodiging om samen met gebiedspartijen, initiatiefnemers en andere overheden te werken aan de toekomst van Oldenzaal. Met de structuurvisie wil de gemeente Oldenzaal initiatiefnemers en ondernemers meer ruimte geven hun plannen en dromen te verwezenlijken.
Toets
De Structuurvisie gaat niet concreet in op de aanleg van een natuurbegraafplaats. Wel wordt in de Structuurvisie aangegeven dat Oldenzaal nog te weinig zichtbaar is. De mooie plekken zoals het Hulsbeek liggen verscholen, de entrees van de stad nodigen niet uit. Ook het ondernemenschap kan door de gemeente meer gestimuleerd worden. Daarbij wil de gemeente ruimte bieden aan nieuwe initiatieven door het bieden van meer planologische mogelijkheden.
De aanleg van de natuurbegraafplaats maakt de historische grafheuvels beter zichtbaar en er wordt een informatievoorziening gerealiseerd waarmee de bijzondere geschiedenis van de plek kan worden beleefd. Daarnaast draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan het behoud en versterking van de landschappelijke en ecologische waarde van het gebied en draagt het bij aan de biodiversiteit en biedt daarmee kansen aan flora en fauna. Door de realisatie van de natuurbegraafplaats en het omzetten van agrarische weidegrond in natte natuurgrond wordt ruimte geboden aan een nieuw initiatief door het bieden van meer planologische mogelijkheden.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
De beoogde ontwikkeling is niet opgenomen in de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. en betreft derhalve geen nieuw stedelijk ontwikkelingsproject. Het opnemen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling en het doorlopen van een m.e.r.-(beoordelings)procedure is niet noodzakelijk.
Voor wat betreft de volksgezondheid wordt verwezen naar paragraaf 3.1.4 waarin wordt ingegaan op de Inspectierichtlijn Lijkbezorging (3e herziene druk). Deze richtlijn kan worden gezien als een advies van de Inspectie van de Volksgezondheid voor de milieuhygiënische aspecten van de lijkbezorging. Hierin worden de belangrijkste aspecten wat volksgezondheid betreft, genoemd.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Oldenzaal. In de directe omgeving van het plangebied zijn overwegend agrarische gronden, bosgronden en enkele verspreid liggende woningen aanwezig. Het plangebied is derhalve gelegen in het omgevingstype 'rustig buitengebied'.
Externe werking
Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Een begraafplaats valt op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' onder milieucategorie 1 waarvoor een richtafstand geldt van 10 meter. De dichtsbijzijnde milieugevoelige functie (woning) is gelegen op een afstand van 290 meter en betreft het perceel Schipleidelaan 83 te Oldenzaal. Aan de richtafstand van 10 meter wordt ruimschoots voldaan.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Een begraafplaats wordt niet aangemerkt als milieugevoelige functie waardoor niet aan de invloedsgebieden van omliggende functies getoetst hoeft te worden.
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaar van dit plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Om goed en weloverwogen keuzes te kunnen maken bij het ontwerp van de natuurbegraafplaats is het raadzaam om inzicht te hebben in de bodemopbouw en de grondwaterhuishouding (grondwaterstanden en fluctuaties). Derhalve is door Geofoxx een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd (projectnummer 20200448/JUBR, d.d. 6 november 2020). Het geohydrologisch onderzoek is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven. Het onderzoek heeft tot doel inzicht te verkrijgen in de geohydrologische gesteldheid van de bodem. Hieronder wordt de huidige situatie van de grond kort beschreven. Tevens worden enkele resultaten van de veldwerkzaamheden weergegeven. Afgesloten wordt met de conclusie van het onderzoek. Voor de volledige
De projectlocatie is gelegen op de westelijke flank van het stuwwalcomplex, waarop de stad Oldenzaal is gelegen. Een stuwwal ontstaat doordat gletsjertongen vanuit de rand van een landijsijskap een gebied binnendringen. Daarbij schuren ze een diep glaciaal bekken uit. De sedimenten uit het bekken worden opgestuwd tot een hoge stuwwal. De sedimenten worden daarbij niet alleen verplaatst, maar ook sterk vervormd. Dichtbij de ijstong vormen zich in de stuwwal dekbladachtige overschuivingen of dakpansgewijs gestapelde schubben. Verder van het ijsfront vandaan is de druk minder groot en worden plooien gevormd die geleidelijk afnemen in grootte.
In de vlakte voor het landijsfront worden waaiers van smeltwaterzanden afgezet door smeltwaterstromen die zich steeds weer verleggen. Ook tijdens de stuwing kunnen zich smeltwaterstromen vormen. Het water stroomt over de gestuwde afzettingen heen naar het laagland buiten de stuwwal. De stuwwal wordt hierbij deels geërodeerd. Het grovere materiaal uit de smeltwaterstromen wordt grotendeels aan de voet van de stuwwal als een waaier afgezet, maar het kan ook al op de stuwwalflank achterblijven. Tevens zijn vanuit het noordwesten met name de vlaktes en westflanken van hellingen (waaronder de projectlocatie) bedekt met een laag stuifzand (formatie van Boxtel), aan de oostzijde van de stuwwal zijn deze afzettingen meestal geringer van dikte.
Veldwerkzaamheden
Het veldonderzoek is uitgevoerd op 27 oktober 2020 door Geofoxx. Conform de onderzoeksopzet is het huidige watersysteem vastgelegd met foto´s en zijn op meerdere plekken hoogtemetingen verricht van zowel het maaiveld als van de hydrologische kenmerken. Tevens is er gelet op roestverschijnselen. De gegevens van de bodemopbouw zijn verwerkt in profielbeschrijvingen conform de NEN 5104.
Lokale bodemopbouw
De bodem tot 0,5 m-mv is humeus en donker gekleurd, vermoedelijk door inspoeling van humeuse deeltjes. Tot 3,0 m-mv zijn overwegend zandlagen aanwezig, afgezet in laagjes. Dit is terug te zien in de heterogeniteit in boring 4 vanaf 1,8 m-mv. De sterke opeenvolging van lagen is te relateren aan de aanwezigheid van de formatie van Boxtel, welke is afgezet af stuifzand door de wind. Boring 2 is verricht ter plaatse van de watergang aan de zuidzijde van het gebied. De bodem tot 1,1 m-mv is sterk geroerd, vermoedelijk door het aanbrengen van een schouwpad of de herinrichting van de beek. De diepere ondergrond is eveneens sterk heterogeen opgebouwd, vermoedelijk door afzettingen van de watergang in het verleden.
Grondwaterstand en roestverschijnselen
Naast de bodemopbouw speelt grondwater een belangrijke rol in het geohydrologisch systeem. Er zijn roestverschijnselen aangetoond vanaf 0,8 m-mv. Gezien de regionale grondwaterdata en de hoge ligging van het gebied wordt niet verwacht dat de bijmengingen met roest op deze diepte worden veroorzaakt door grondwaterflucutaties, maar te relateren zijn aan de inspoeling van hemelwater.
Ter plaatse van boring 4 komen vanaf 1,8 m-mv matige bijmengingen met roest voor, verwacht wordt dat dit de plaatselijke GHG hoogte is. Enkel aan de zuidzijde van het plangebied is grondwater aangetroffen. op circa 1,5 m-mv. Opgemerkt dient te worden dat dit deel, direct naast de watergang, lager gelegen is en het grondwater ten opzichte van maaiveld hoger zal staan.
Doorlatendheid
Voor het onderzoek zijn vier boringen verricht tot verschillende dieptes met een edelmanboor (5 cm doorsnee). In het traject van circa 0,6 tot 1,2 m-mv zijn doorlatendheidsmetingen (falling-head test) verricht. Bij de falling-head methode wordt de grondwaterspiegel eenmalig verhoogd waarna de daling van de grondwaterspiegel wordt gemeten. In bijlage 3 van Bijlage 2 en figuur 4.2 zijn de meetgegevens van de doorlatendheidsproeven opgenomen.
Omdat de grondwaterstanden ten tijde van de veldwerkzaamheden relatief laag stonden, zijn de boorgaten eerst voorverzadigd met water. Hierna zijn de testen uitgevoerd. Uit de testen is gebleken dat de doorlatendheid 1 tot 10 m/dag is.
Figuur 4.2: Resultaten lokale doorlatendheid (onverzadigde zone) (bron: Geofoxx)
Ondanks het relatief grote verschil, mag dit als representatief beschouwd worden voor de aangetroffen zandlagen in het gebied. De grote verschillen van de k-waarde zijn te relateren aan de sterke gelaagdheid van de aanwezige zandlagen in de bodem.
Conclusie
Op basis van de resultaten van zowel de bureaustudie als de uitgevoerde veldwerkzaamheden kan worden geconcludeerd dat zowel de bodemopbouw, lokale en regionale grondwaterstanden als de doorlatendheid van de bodem geen directe belemmering vormen voor de toekomstige functie als natuurbegraafplaats.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Een begraafplaats is niet aan te merken als een geluidsgevoelige functie op basis van de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder is derhalve niet van toepassing. Het aspect 'geluid' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Op grond van de CROW-publicatie-381 'Toekomstbestendig parkeren - van parkeerkencijfers naar parkeernormen' bedraagt de verkeersgeneratie van een begraafplaats tusen de 37,4 en 51,4 verkeersbewegingen per plechtigheid. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 52 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 52 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Op grond van de wet- en regelgeving wordt een begraafplaats niet aangemerkt als een (beperkt) kwetsbaar object. Derhalve geldt dat de ontwikkeling niet getoetst hoeft te worden aan het aspect 'externe veiligheid'.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.
In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.
Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:
Watertoetsproces
Als gevolg van dit bestemmingsplan is door Geofoxx een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). Op basis van de resultaten van zowel de bureaustudie als de uitgevoerde veldwerkzaamheden kan worden geconcludeerd dat zowel de bodemopbouw, lokale en regionale grondwaterstanden als de doorlatendheden geen directe belemmering vormen voor de toekomstige functie als natuurbegraafplaats.
Indien voor de bouw of ontwikkeling van de natuurbegraafplaats het verhard oppervlak gaat toenemen, dient de digitale watertoets te worden ingevuld. Hoewel de verharding als gevolg van dit plan niet toeneemt is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen.
Op 20 april 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. Op grond van de uitgevoerde watertoets geldt de normale procedure. Het waterschap heeft geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Ten aanzien van de nieuwe natuur is Waterschap Vechtstromen Vechtstromen (de verantwoordelijk beleidsmedewerker RO vanuit Waterschap Vechtstromen voor de gemeente Oldenzaal) geïnformeerd en op de hoogte, van de ontwikkeling ten noorden van het Hulsbeek, waar de Potentie is om op het “Kromme Laand” te komen tot natuur/natte natuurontwikkeling. De technische uitwerking zal in een later stadium integraal worden uitgewerkt in gezamenlijkheid met de betrokken partijen, waaronder het waterschap. In onderstaande figuur 4.4 is het "Kromme Laand" weergegeven.
Figuur 4.4: Kromme laand (bron: kadastralekaart.com)
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet worden uitgesloten. Derhalve is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In het rapport van Natuurbank Overijssel worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.
Het plangebied is op 30 maart 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland. De quickscan natuurwaarden is als Bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt buiten de gronden die tot Natuurnetwerk Nederland behoren. Gronden die tot Natuurnetwerk Nederland behoren, liggen op minimaal 1,64 kilometer afstand van het plangebied. Op onderstaande figuur 4.5 wordt de ligging van Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied weergegeven.
Figuur 4.5: Ligging plangebied t.o.v. Natuurnetwerk Nederland (bron: Natuurbank Overijssel)
De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied.
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt op minimaal 2,76 kilometer afstand van Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, is het Natura 2000-gebied Lemselermaten. In figuur 4.6 wordt de ligging van Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied weergegeven.
Figuur 4.6: Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied (bron: Natuurbank Overijssel)
Niet alle habitattypen in Natura 2000-gebied zijn even gevoelig voor verzuring, als gevolg van stikstofdepositie, maar het Natura 2000-gebied Lemselermaten bestaat voor een klein deel uit stikstofgevoelige habitattypen.
Effectbeoordeling fysieke activiteiten
De uitvoering van fysieke activiteiten in een plangebied, zoals sloop- en bouwwerkzaamheden, zou kunnen leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied. Als gevolg van het uitvoeren van werkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden zoals een toename van geluid, trillingen, kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasten hydrologie.
Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, wordt in voorliggend geval, een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten. Nader onderzoek of een voortoets wordt niet noodzakelijk geacht.
Beoordeling stikstof
Tijdens de ontwikkel- en gebruiksfase vindt er mogelijk een toename plaats van stikstofemissie, als gevolg van de inzet met materieel met een verbrandingsmotor en de toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, wordt in voorliggend geval, een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied uitgesloten.
Soortenbescherming
De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepaling 'het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd2. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist of er dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode om ze te mogen verstoren en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Voor het doden van beschermde diersoorten geldt geen vrijstelling van de verbodsbepalingen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het verstoren, beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier beschadigd of vernield. Voor de meeste beschermde grondgebonden zoogdierensoorten, die een vaste rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'. Deze vrijstelling geldt niet voor das. Wel mag de vaste rust- en voortplantingsplaats van de das verstoord worden. Het is wettelijk niet vastgelegd op welke afstand de rust- en voortplantingsplaats van de das verstoord mag worden of dat er fysieke barrières geplaatst dienen te worden om verstoring te verminderen. In het kader van de zorgplicht, dient er wel zo veel mogelijk rekening gehouden te worden met alle planten en dieren. Geadviseerd wordt de verspreiding van vaste rust- en voortplantingsplaats van de das te monitoren zodat rekening gehouden kan worden met deze soort. Voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren geldt geen vrijstelling. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rustplaats van een beschermd amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rustplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde amfibieën gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd amfibie gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor eekhoorns en vleermuizen af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Wanneer er werkzaamheden worden uitgevoerd op de natuurbegraafplaats (bijvoorbeeld het delven van graven en het begraven zelf) zal er conform het geldende protocol worden gewerkt gericht op de bescherming van (op dat moment aanwezige) natuurwaarden, bijvoorbeeld: broedende vogels of verblijfplaatsen van eekhoorns en eventueel vleermuizen. Daarnaast worden de rust- en voortplantingsplaatsen van de das zorgvuldig gemonitord. De Wet natuurbescherming is ten allen tijde van toepassing tijdens de uitvoering van activiteiten. Tevens geldt op grond van de Wet natuurbescherming een zorgplicht die voorschrijft dat nadelige gevolgen voor planten en dieren voorkomen moeten worden. Het aspect 'ecologie' vormt echter geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer die in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Op grond van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2010 geldt voor deelgebieden B (II) en C (III) dat deze zijn gelegen in een zone met een dubbelbestemming voor archeologische waarden. In artikel 44 van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 is aangegeven dat archeologisch onderzoek vereist is indien in het gebied bodemverstorende ingrepen groter dan 100 m2 en/of dieper dan 40 cm -mv plaatsvinden. De omvang van de geplande verstoringen overschrijdt de vrijstellingsgrenzen zoals die in het vigerende gemeentelijk archeologiebeleid zijn aangegeven.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is door Laagland Archeologie een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Laagland Archeologie Rapport 524, d.d. januari 2021).
In een eerder stadium is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Op basis daarvan worden resten uit de periode midden-Neolithicum tot en met Ijzertijd verwacht. Naar aanleiding van dit onderzoek is overleg geweest tussen de gemeente en de initiatiefnemers. Daarbij is afgesproken dat in de meest kansrijk geachte delen van het plangebied geen noemenswaardige bodemverstoring zal plaatsvinden. Tevens is daarbij afgesproken dat in het resterende deel van het plangebied verkennende boringen worden gezet, deels in aanvulling op eerder archeologisch booronderzoek in een deel van het plangebied. Daarnaast zijn een tweetal aangrenzende gebieden toegevoegd. Het archeologisch onderzoek is als Bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.
Toets
Het verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen.
Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat in een aantal boringen sprake is van een grotendeels intact bodemprofiel. Hier kunnen zowel grondsporen als mobiele vondsten worden verwacht. In de overige boringen is weliswaar sprake van een AC-profiel, maar de intacte dekzandtop is naar verwachting niet diep verstoord. Dit betekent dat het oorspronkelijke woonniveau weliswaar is verdwenen, maar dat zowel diepe als ondiepe grondsporen nog zijn te verwachten.
In een drietal zones met een grotendeels intact bodemprofiel wordt geadviseerd geen bodemverstoringen (inhumaties) uit te voeren (adviesgebieden A, B en C). Voor het resterende deel wordt geen nader onderzoek geadviseerd. Weliswaar kunnen hier archeologische resten worden verwacht. De impact van verspreid van elkaar liggende, kleine bodemingrepen is waarschijnlijk laag genoeg om de schade op eventueel aanwezige archeologische resten te beperken terwijl de omvang en intensiteit van aanvullend archeologisch onderzoek hiermee niet in verhouding staat. Dit advies is overgenomen door de bevoegde overheid, de gemeente Oldenzaal. De gemeente wordt hierin vertegenwoordigd door haar deskundige, de heer A. Vissinga (Het Oversticht).
Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, of resten waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat het om archeologische resten gaat, dan geldt op grond van de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE, www.cultureelerfgoed).
Op basis van het archeologisch onderzoek geldt dat ter plaatse van de drie advieszones A, B en C geen bodemverstoringen uitgevoerd mogen worden. In de regels van dit bestemmingsplan is voor de drie advieszones een dubbelbestemming opgenomen om de archeologische waarden te beschermen. Ter plaatse van de drie advieszones is het begraven niet mogelijk. Het begraven is enkel toegestaan in de daarvoor aangewezen gebieden. Op de verbeelding van het bestemmingsplan zijn deze gebieden aangemerkt als 'specifieke vorm van bos - natuurbegraafplaats 1' en 'specifieke vorm van bos - natuurbegraafplaats 2'. Deze gebieden zijn niet gelegen binnen een zone waar archeologische waarden aanwezig zijn.
Om bodemverstoring ter plaatse van de moderne grafheuvel te voorkomen is begraven ter plaatse van de moderne grafheuvel enkel mogelijk doordat de gronden worden opgehoogd. Zoals in paragraaf 2.2 is beschreven is het begraven enkel in de buitenste ringen (2 en 3) van de grafheuvel mogelijk. In de regels van de bestemming 'Waarde - Archeologisch monument' en 'Waarde - Archeologische waarde' is een vrijstelling voor het ophogen van de gronden opgenomen indien de ophoging onderdeel uitmaakt van de landschappelijke inpassing. Het aspect 'archeologie' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Ten aanzien van de aanleg van de natte natuur zal een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd om te onderzoeken of het afgraven van de gronden leidt tot verstoring van archeologische waarden. Voor die gronden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen, waardoor het bij de voorgenomen bodemingrepen noodzakelijk is om een archeologisch onderzoek uit te voeren. Tevens is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen om een archeologisch onderzoek uit te voeren om te onderzoeken of er ter plaatse van de geplande natte natuur al dan niet behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
In het plangebied zijn historische grafheuvels aanwezig. De grafheuvels zijn recentelijk vrij gemaakt van beplanting en daarmee beter zichtbaar gemaakt. Er wordt informatievoorziening gerealiseerd waarmee de bijzondere geschiedenis van deze locatie kan worden beleefd. Hier wordt verder niet ingegrepen.
Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Verkeer
Het plangebied maakt ten aanzien van de begraafplechtigheid gebruik van de voorzieningen op het bestaande uitvaartcentrum aan de Schipleidelaan te Oldenzaal. Via een eigen oprit aan de Schipleidelaan is het uitvaartcentrum bereikbaar.
Op grond van de CROW-publicatie-381 'Toekomstbestendig parkeren - van parkeerkencijfers naar parkeernormen' bedraagt de verkeersgeneratie van een begraafplaats tusen de 37,4 en 51,4 verkeersbewegingen per plechtigheid. In het kader van het bestemmingsplan 'Begraafplaats en crematorium Schipleidelaan' is in 2007 reeds een onderzoek uitgevoerd door Oranjewoud waarin een nadere uitwerking is gegeven van de verkeersafwikkelen ter plaatse (Oranjewoud, verkeersafwikkeling crematorium Schipleidelaan te Oldenzaal: Eindrapport open planproces, 170007, 2007, rev, 01).
Doel van het planproces was om te komen tot verkeersoplossingen die op groot draagvlak bij de bewoners en ondernemers kan rekenen. Voor het afwikkelen van het crematieverkeer is detijds geadviseerd om te kiezen voor de variant waarbij de parkeerplaats aan de noordzijde van de begraafplaats werd gesitueerd. De verkeersoplossingen zijn destijds in het stedenbouwkundig ontwerp verankerd.
Als gevolg van dit bestemmingsplan wordt door het verkeer ten behoeve van een begraafplechtigheid van de natuurbegraafplaats gebruik gemaakt van de voorzieningen van het uitvaartcentrum aan de Schipleidelaan. Gelet op de inrichting van de infrastructuur bij het uitvaartcentrum wordt gesteld dat de toename van het verkeer als gevolg van de natuurbegraafplaats via de huidige infrastructuur afgewikkeld kan worden. De toename aan verkeer vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Parkeren
Eind 2018 is het parapluplan parkeernormen Oldenzaal (INTB-18-03800) vastgesteld. In dit plan zijn regels opgenomen die de Nota Parkeernormen van Oldenzaal van toepassing verklaren op alle bestemmings-, wijzigings- en uitwerkingsplannen die eerder in werking zijn getreden dan dit plan. De vorige regels uit deze geldende bestemmings-, wijzigings- en uitwerkingsplannen, met uitzondering van regels die betrekking hebben op parkeren, blijven ongewijzigd en zijn onverkort van toepassing.
De Nota Parkeernormen heeft als doel een duidelijk kader te verschaffen voor de berekening van de parkeerbehoefte voor nieuwe ruimtelijke plannen en projecten binnen de gemeente Oldenzaal. Hierbij denken wij aan de volgende punten:
In bestemmingsplannen kan gewerkt worden met een kwalitatieve normstelling als “voldoende parkeergelegenheid”, waarbij verwezen wordt naar de nota Parkeernormen en eventuele uitzonderingen worden aangegeven. De verdere uitwerking hiervan is dan in de nota Parkeernormen opgenomen.
Voor de parkeernormen van de hoofdgroep gezondheidszorg en voorzieningen worden gemiddelde CROW-parkeerkencijfers toegepast voor matig stedelijk gebied. Voor de belangrijkste functies zijn deze samengevat in de volgende tabel.
Voor een begraafplaats geldt conform de tabel een parkeernorm van 31,6 parkeerplaatsen per begraafplaats/plechtigheid. Zoals aangegeven wordt voor de infrastructurele voorzieningen (o.a. de parkeerplaats) gebruik gemaakt van de bestaande parkeerplaatsen, waar meer dan 140 parkeerplaatsen zijn gerealiseerd. De bestaande parkeerplaats voorziet daarmee in de mogelijkheid om - op basis van de CROW-normen - te voorzien in vier gelijktijdige begraafplechtigheden. Van belang is dat per plechtigheid wordt gekeken of het aan de parkeerbehoefte voldoet. In de praktijk kan zich immers de situatie voordoen dat er bij een plechtigheid al 140 parkeerplaatsen worden gebruikt. In dat geval kunnen er geen vier plechtigheden tegelijkertijd worden gehouden.
Tussen de betrokken partijen (Dela, Crematoria Twente en de natuurbegraafplaats) worden onderling afspraken gemaakt over de verplichting tot het afstemmen van de plechtigheden. Voorkomen moet worden dat er sprake is van een overlapping van diensten. Aangezien het crematorium, uitvaartcentrum Dela en de natuurbegraafplaats contacten hebben met de betreffende uitvaarders kunnen zij daar de planning op afstemmen. Eveneens zal gekeken worden of er onderling parkeervakken (globaal) kunnen worden toegewezen aan de betreffende plechtigheid (crematorium, natuurbegraafplaats, gemeentelijke begraafplaats, etc.) zodat het parkeren gereguleerd kan worden. Tussen de partijen zullen onderling nadere afspraken worden gemaakt.
Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de aspecten 'verkeer' en 'parkeren' geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van dit plan. Voor wat betreft het parkeren wordt voldaan aan de (theoretische) parkeernormen.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Enkelbestemmingen
De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf (niet zijnde een boomkwekerij), het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen (niet in een volkstuincomplex) en het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden. Ook vallen water(berging), de waterhuishouding, extensief recreatief medegebruik in de vorm van voet-, fietsen/of ruiterpaden en bestaande infrastructurele voorzieningen binnen deze bestemming. Met "bestaand" wordt bedoeld, zoals deze bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan van maximaal 1,50 m hoog.
In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat de gronden niet gebruikt mogen worden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen (behalve opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering ) en niet voor doeleinden van handel en/of andere dan agrarische bedrijfsdoeleinden. Er is een omgevingsvergunningplicht opgenomen ter bescherming van de agrarische en/of de landschappelijke en/of de natuurwetenschappelijke waarden. Tot slot is een wijzigingsbevoegheid opgenomen voor het onder voorwaarden wijzigen van de bestemming naar de bestemming Bos en/of Natuur.
Deze gronden zijn bestemd voor bos; groenvoorzieningen; recreatief en/of educatief medegebruik; infrastructurele voorzieningen zoals deze bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan; waterhuishouding en waterberging, het behoud; het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke, ecologische en landschappelijke waarden met daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, voorzieningen en terreinen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - natuurbegraafplaats' is tevens een natuurbegraafplaats toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - archeologisch monument' zijn de gronden bestemd voor het behoud, bescherming en/of herstel van de voorkomende archeologische waarden.
Ten aanzien van het natuurbegraven is in de specifieke gebruiksregels het maximaal aantal begraafplaatsen met bijbehorend grondoppervlak per begraafplaats vastgelegd. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - natuurbegraafplaats 1' zijn maximaal 1.400 graven toegestaan met een maximale grondoppervlakte van 12 m2 per graf. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - natuurbegraafplaats 2' zijn maximaal 300 graven toegestaan met een maximale grondoppervlakte van 25 m2. Tot slot zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - grafheuvel' maximaal 150 graven toegestaan met een maximale grondoppervlakte van 3,5 m2.
Binnen de bestemming 'Bos' is geen bebouwing toegestaan.
Binnen deze bestemming zijn een begraafplaats en bijbehorende gebouwen (onder andere een rouwcentrum) toegestaan, alsmede een crematorium ter plaatse van de aanduiding 'crematorium'. Ook zijn de gronden bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden. Markeringselementen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - markeringselement'. Tevens zijn paden, groenvoorzieningen, water, parkeervoorzieningen en terreinen mogelijk.
De gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen op de verbeelding aangeduide bouwvlakken. Per bouwvlak is maximaal één gebouw toegestaan. Op de verbeelding zijn per bouwvlak maatvoeringen aangegeven met maximale goot- en/of bouwhoogten en ter plaatse van het crematorium ook een bebouwingspercentage. In de planregels zijn tevens bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, opgenomen.
De nieuwe natte natuur is bestemd als 'Natuur'. De gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschapellijke, ecologische en landschappelijke waarden en voor extensief recreatief en/of educatief medegebruik.
Gebouwen mogen niet worden gebouwd. Om de bescherming van de natuurwaarden
concreet te regelen is een vergunningplicht opgenomen voor werken en werkzaamheden zoals het aanleggen van verhardingen en het kappen of planten van bomen.
Dubbelbestemmingen
Gebieden met een hoge archeologische waarden hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' gekregen. Deze gebieden worden beschermd door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek bij bouwaanvragen en omgevingsvergunningenstelsel van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 50 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 250 m2.
Gebieden met een zeer hoge archeologische waarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische waarde' gekregen. Deze gebieden worden beschermd door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek bij bouwaanvragen en omgevingsvergunningenstelsel van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 50 cm of met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 50 m2.
Tot slot dient opgemerkt te worden dat in de regels van de bestemming 'Waarde - Archeologische waarde' een vrijstelling voor het ophogen van de gronden is opgenomen indien de ophoging onderdeel uitmaakt van de landschappelijke inpassing.
Ter plaatse van archeologische monumenten geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch monument'. Deze gebieden zijn bestemd voor het behoud en/of herstel van de voorkomende archeologische waarde/monumenten door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek bij alle voorkomende bouwaanvragen en omgevingsvergunningenstelsel van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
Tot slot dient opgemerkt te worden dat in de regels van de bestemming 'Waarde - Archeologisch monument' een vrijstelling voor het ophogen van de gronden is opgenomen indien de ophoging onderdeel uitmaakt van de landschappelijke inpassing.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Met de aanvrager wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie.
Waterschap Vechtstromen
Op 20 april 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Tevens is het waterschap geïnformeerd over de natuur/natte natuurontwikkeling op het "Kromme laand". De technische uitwerking zal in een later stadium integraal worden uitgewerkt in gezamenlijkheid met de betrokken partijen, waaronder het waterschap.
Overige vooroverlegpartners
In het kader van de natuurbegraafplaats en de planologische procedure heeft de initiatiefnemer het plan besproken met enkele vooroverlegpartners. Hieronder wordt een korte verslaglegging van de overleggen weergegeven.
Op woensdag 10 november is het beoogde plan voor de Natuurbegraafplaats nader toegelicht. De Regio Twente heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de voorgenomen plannen en heeft schriftelijk bevestigt dat zij mee zullen werken aan de ontsluiting van de door de heer Nieuwenhuis te realiseren natuurbegraafplaats ten noorden van het Hulsbeek. Hiervoor zal een pad moeten worden aangelegd vanaf het perceel van het crematorium naar de nieuwe natuurbegraafplaats. De medewerking van Regio Twente zal bestaan uit het verlenen van een recht van overpad over de gronden van het Hulsbeek. Aan de medewerking verbinden zij in ieder geval de volgende voorwaarden:
Op 6 december 2021 heeft de initiatiefnemer gesproken met Crematoria Twente over de inrichting en ontsluiting van de natuurbegraafplaats. Crematoria Twente heeft destijds naar aanleiding van het overleg een schriftelijke bevestiging/gespreksverslag per mail toegezonden waarin de volgende zaken zijn aangegeven:
De parkeerplaats bij ons crematorium en het ontsluitingspad worden alleen gebruikt als de plechtigheden/afscheidsceremonies bij ons plaatsvinden. Buiten deze momenten zijn de parkeerplaats en de ontsluiting vanaf ons crematorium naar het ruiter-/fietspad niet beschikbaar voor bezoekers aan de geplande natuurbegraafplaats. De parkeerplaats moet ten alle tijd beschikbaar zijn voor onze eigen gasten en we willen geen andere bezoekers die rondom ons crematorium lopen als er een plechtigheid/afscheidsceremonie gaande is.
Naar aanleiding van de reactie van het Crematorium is de routing gewijzigd. Hoewel er nog geen definitieve uitwerking van het ontsluitingspad is, zal bij de uitwerking van het ontsluitingspad rekening gehouden worden met de voorwaarden van Crematoria Twente, locatie Oldenzaal en Regio Twente.
Op dinsdag 14 december 2021 is telefonisch met de DELA gesproken. Het gesprek ging over de manier en hoe de Dela en de natuurbegraafplaats elkaar kunnen versterken/samenwerken in verband met de ontwikkeling van een Natuurbegraafplaats ten Noorden op het Hulsbeek, over de ontsluiting naar de parkeerplaats, gemeentelijk begraafplaats, uitvaartcentrum DELA en het crematoria. Daar bij natuurbegraafplaats geen gebouwen worden gerealiseerd.
De initiatiefnemer (in de persoon van de vertegenwoordiger) heeft het plan kenbaar gemaakt bij 'Stichting tot Behoud Woonomgeving de Thij'. Op 13 juni 2022 heeft de stichting schriftelijk aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de komst van de natuurbegraafplaats.
Op 13 juni heeft IVN Oldenzaal-Losser e.o. schriftelijk aangegeven dat zij de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats toejuicht. Het natuurbegravens sluit aan bij de historie van het gebied.
Op 14 juni 2022 heeft Ondernemersvereniging Het Hulsbeek schriftelijk aangegeven dat de natuurbegraafplaats perfect aansluit bij de omgeving in het gebied. De ondernemersvereniging ervaart de natuurbegraafplaats als positief en wenst initiatiefnemer een voorspoedige voortgang in het proces.
Op 1 juni 2023 heeft de initiatiefnemer een informatiebijeenkomst gehouden inzake het bestemmingsplan voor de natuurbegraafplaats. De informatiebijeenkomst vond plaats van 16.00 tot 20.00 in het Welkomhuis aan de Beldhuismolenweg te Deurningen. Tijdens de informatiebijeenkomst zijn geïnteresseerden geïnformeerd over het plan.
De bijeenkomst werd vooral 's middags druk bezocht. Er waren 24 geïnteresseerden. 's Avonds kwamen nog een paar belangstellenden (5).
Opvallend was dat veel vragen gesteld werden over wanneer het natuurbegraven mogelijk was. Men is daarbij geïnformeerd over de planning.
De meeste aanwezigen hadden het artikel in de Twentsche Courant Tubantia gelezen. Gaande het gesprek over de unieke locatie waar natuurbegraven gedacht wordt kwamen veel positieve reacties op de natuurlijke omgeving in het Groote Veld en de verbinding naar de historische grafheuvels. De aanwezigen vonden dat een extra bijzonderheid als gebied voor natuurbegraven. Tot slot werd de verbinding met het Welkomhuis zeer gewaardeerd.
Op basis van de informatiebijeenkomst wordt verwacht dat het ontwerpbestemmingsplan positief wordt ontvangen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 28 juni 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijze binnengekomen. De zienswijze is beoordeeld en behandeld, zie de beantwoording bij het Vaststellingsbesluit. De zienswijze bevat de volgende twee punten:
Ten aanzien van punt 1 geldt dat voor het bestemmingsplan niet op dit moment hoeft vast te staan via welke zijde een pad zal lopen, omdat dit passend is op meerdere locaties. Initiatiefnemer treedt over de definitie locatie in contact met het Recreatieschap, waarbij ook indieners van de zienswijze betrokken worden. Daarbij wordt een inspanning verwacht van de initiatiefnemer om het pad op een andere locatie te vestigen. Daarbij wordt verder verwezen dat er een recht op vrij uitzicht bestaat.
Voor wat betreft punt 2 wordt opgemerkt dat het aantal parkeerplaatsen ter plaatse zijn beoordeeld en dat er voldoende parkeerplekken aanwezig zijn voor zes elkaar kruizende plechtigheden. Deze parkeerplekken zijn openbaar en ten behoeve van de begraafplaats(en), het uitvaartcentrum en het crematorium, waardoor geen problemen worden voorzien.
Tot slot wordt opgemerkt dat er overleg heeft plaatsgevonden tussen de indiener van de zienswijze en de initiatiefnemer van het plan. Daarin zijn verschillende standpunten uitgewisseld en is afgesproken om nader overleg te hebben rondom het pad vanaf de huidige begraafplaats richting de natuurbegraafplaats.