direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied, Oosterringweg 53 te Bant
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP29111-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In dit bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Oosterringweg 53 te Bant' wordt vastgelegd op welke wijze de agrarische bestemming van het perceel Oosterringweg 53 omgezet wordt naar de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Maatschappelijk'. Dit ten behoeve van de realisatie van een nieuwe woonzorglocatie op deze locatie.

Zorgverlener Kwaliteitsrijke Zorg is namelijk voornemens om een nieuwe woon- zorglocatie op het bestaande agrarische erf aan de Oosterringweg 53 te Bant te realiseren. Kwaliteitsrijke Zorg verzorgt de dag- en weekopvang van jongeren met gedragsproblemen die uitvallen in het gewone onderwijssysteem. Vanwege groei van de activiteiten heeft de zorgverlenen het erf aan de Oosterringweg 53 aangekocht.

Vooruitlopend op dit bestemmingsplan is reeds een tijdelijke omgevingsvergunning verleend op basis waarvan een deel van de beoogde activiteiten op het perceel is gestart.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het plan 'Landelijk gebied, Oosterringweg 53 te Bant' bestaat uit de volgende stukken:

  • een toelichting;
  • regels, waarin het gebruik van het perceel is vastgelegd;
  • een verbeelding, waarop het gebied is aangegeven dat betrokken is bij de voorgenomen ontwikkeling.

In de toelichting is een planbeschrijving opgenomen, een beschrijving van het beleid en de resultaten van een aantal onderzoeken.

1.3 Situering van het plangebied

Het plangebied omvat het perceel aan de Oosterringweg 53 te Bant, gelegen in het buitengebied van de Noordoostpolder, globaal ten noorden van Emmeloord en ten oosten van Bant. Op de navolgende afbeelding is de situering van het plangebied globaal (in rood) aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP29111-VS01_0001.jpg"

Afbeelding: Ligging plangebied

1.4 Overzicht vigerende planologisch-juridische regeling

Voor het perceel Oosterringweg 53 is de Beheersverordening 'Landelijk Gebied' van kracht. Deze is vastgesteld op 21 maart 2016, met identificatienummer NL.IMRO.0171.BV00001-VS01. In deze beheersverordening is het destijds geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2004' hernieuwd van toepassing verklaard. Een uitsnede van de verbeelding, behorende bij deze beheersverordening is hieronder opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP29111-VS01_0002.jpg"

Afbeelding: Uitsnede vigerende beheersverordening

De beheersverordening 'Landelijk gebied' vormt het kader voor de ruimtelijke ordening voor het landelijk gebied van de gemeente Noordoostpolder. Het heeft tot doel het gebruik en de inrichting van gronden en het oprichten van gebouwen en bouwwerken te regelen en te beheren. Dit met het oog op het bevorderen van een zo goed mogelijk gebruik van het landelijk gebied. De beheersverordening vormt een stuk gemeentelijke wetgeving: het bindt zowel de burger als de overheid.

In de beheersverordening is voor het betreffende plangebied bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' van toepassing verklaard. Hierin heeft het de bestemming 'Agrarisch gebied'. Op deze gronden mag uitsluitend bebouwing behorend bij het agrarische bedrijf worden gebouwd. De stippellijn op de verbeelding geeft het bebouwingsvlak weer.

De realisatie van dag- en weekopvang voor jongeren is niet mogelijk binnen de vigerende beheersverordening. De beheersverordening zelf biedt geen basis voor nieuwe ontwikkelingen en om deze reden dient een nieuw juridisch-planologisch kader opgesteld te worden.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de bij dit plan behorende stukken. In hoofdstuk 2 wordt het plan beschreven. In hoofdstuk 3 volgt een overzicht van het Rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. De ruimtelijke en milieuaspecten komen aan de orde in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 gaat nader in op de bestemmingen en hoofdstuk 6 sluit af met het onderdeel uitvoerbaarheid. Ook wordt verslag gedaan van uitkomsten van onderzoek.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Aanleiding

In 2005 zijn de initiatiefnemers begonnen met de zorgboerderij Koekalf & ei-land in Rutten. De zorgboerderij bood in die tijd weekendbegeleiding aan kinderen van 4 – 12 jaar met A(D)HD, ASS, etc. In de loop der jaren is het zorgaanbod behoorlijk uitgebreid. Vanuit de weekendbegeleiding zijn de initiatiefnemers ook naschoolse begeleiding gaan aanbieden en thuisbegeleiding. In 2012 werd gestart met dagbesteding in de combinatie van onderwijs en zorg.


Daarnaast is in september 2012 een woonvorm (Korenbloem, Lemsterpad te Lemmer) geopend voor maximaal 5 kinderen/jongeren met daarbij één appartement voor begeleid wonen (één jongere).


In mei 2016 is er een tweede gezinshuis gestart (Klaver, Venepad te Rutten) voor 4 jeugdigen, specifiek voor meiden. Zorgboerderij koekalf & ei-land is in de loop der jaren uitgegroeid tot een volwaardige professionele organisatie die de naam Kwaliteitsrijke zorg draagt. De twee woonvormen waren gesitueerd op huurlocaties en de dagbesteding met onderwijs op de boerderij op de locatie Hopweg 50 (tevens jongveeopfok).


In mei 2019 heeft de initiatiefnemer het perceel Oosterringweg 53 aangekocht om deze locatie te ontwikkelen tot een toekomstbestendigde plek voor de organisatie Kwaliteitsrijke zorg.


Oosterringweg 53 is gekocht om daar alle zorg te kunnen clusteren. De locatie betreft een erf dat los staat van andere erven, niet in een blok met andere boerderijen of blokwoningen. Een centrale plek, dicht bij de snelweg, zodat zorg geboden kan worden aan kinderen uit verschillende gemeentes. Een plek waar ruimte is.


De boerderijlocatie is van grote meerwaarde. Het betreft een veilige kleinschalige plek met veel groen en ruimte. Een plek die geschikt te maken is voor de doelgroep en voldoet aan alle eisen qua veiligheid en vergunningen. De Oosterringweg 53 heeft de potentie om aan al deze eisen te voldoen.

Vooruitlopend op dit bestemmingsplan is reeds een tijdelijke omgevingsvergunning verleend op basis waarvan een deel van de beoogde activiteiten op het perceel is gestart.

2.2 Het plan

Bij aankoop was het een erf met gebouwen waar jaren lang niets aangedaan is met veel achterstallig onderhoud. Deze situatie is te zien op de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP29111-VS01_0003.jpg"

Afbeelding: Luchtfoto perceel Oosterringweg 53 Bant

Het plan is om het erf in ere herstellen en dat het erf wordt teruggebracht naar de oorspronkelijke omvang. Niet oorspronkelijke bebouwing is reeds gesloopt en asbest is verwijderd. De boerderij is helemaal hersteld met een authentieke buitenzijde en van binnen verbouwd, zodat het een woning van deze tijd is geworden die plaats biedt aan 6 jongeren en voldoet qua veiligheid aan de huidige normen. Woonvorm Korenbloem (voorheen Lemsterpad) in reeds verhuisd naar de Oosterringweg, zoals is afgekaart met de tijdelijke omgevingsvergunning. Het plan is om ook de overige activiteiten te situeren op de Oosterringweg als dagbesteding met onderwijs.

In de toekomstige situatie zal het plangebied er uitzien als op de volgende afbeelding is weergegeven. de inrichtingstekening is opgenomen in Bijlage 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP29111-VS01_0004.jpg"

Afbeelding: Uitsnede inrichtingstekening

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In de keuze van het te voeren beleid moet de gemeente rekening houden met het opgestelde eigen beleid en dat van het Rijk en de provincie Flevoland. Dit geldt vooral daar waar beleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Voor het nationale ruimtelijke en mobiliteitsbeleid geldt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is in 2013 in werking getreden.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit te bereiken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een meer selectieve inzet van Rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In de volgende paragraaf is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 4 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op deze afweging.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt vergezeld door een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.


De toetsing aan de ladder schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen.

Het gaat hier om een ontwikkeling in het buitengebied, hierbij is extra zorgvuldigheid gewenst. Toch is hier geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat het gaat om een ontwikkeling op een bestaand erf, het oppervlakte aan bebouwing in de toekomstige situatie nagenoeg gelijk is als in de voormalige situatie en omdat de ontwikkeling kleinschalig is. Het doorlopen van de ladder is daarom niet nodig.

Daarnaast is het doel van de ladder om te zorgen voor zorgvuldig ruimtegebruik en het voorkomen van leegstand. Middels dit bestemmingsplan wordt de leegstand van een boerderij die niet meer voor agrarische doeleinden wordt gebruikt voorkomen. Daarbij zijn gebouwen die niet meer worden gebruikt, opgeruimd en wordt er in beperkte mate op kleinere schaal teruggebouwd. Het plan past daarmee binnen de doelstelling van de ladder.

De ladder van duurzame ontwikkeling is dus niet van toepassing op het voorliggende plan. Het plan is in lijn met een goede ruimtelijke ontwikkeling.

3.2.2 Conclusie Rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en is daarmee passend binnen het Rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Flevoland - FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld op 8 september 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis van de visie.


In de visie staan de belangrijkste onderwerpen en ambities voor de toekomst van Flevoland. In de Omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in kernopgaven en strategische opgaven. Deze opgaven hebben een tijdshorizon van circa tien tot vijftien jaar.


De drie kernopgaven zijn: het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving), krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving) en ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving). De strategische opgaven zijn: duurzame energie, regionale kracht, circulaire economie, landbouw: meerdere smaken.


Voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken zijn de opgaven: het verhaal van Flevoland, ruimte voor initiatief, duurzame energie, circulaire economie en landbouw: meerdere smaken de opgaven waaraan bijdragen wordt. Met dit plan is namelijk sprake van een particulier initiatief waarmee de kans wordt aangegrepen om nieuwe ontwikkelingen in de recreatieve sector op een agrarisch perceel te ontwikkelen. Hierna worden de relevante opgaven benoemd en beschreven.


Kernopgave: Het verhaal van Flevoland

In deze opgave wil de provincie laten zien waar ze vandaan komen. In 2030 en verder wil Flevoland de kroon op de eeuwenlange Hollandse inpolderingstraditie zijn. Dan staat Flevoland wereldwijd bekend als een 20e-eeuws wederopbouwlandschap met herinneringen uit een verder verleden.


Kernopgave: Ruimte voor Initiatief

De provincie wil er zijn voor zijn inwoners en wil de krachten vanuit de samenleving dan ook benutten. Hiervoor bieden ze ruimte voor ondernemers en mensen die hun droom willen realiseren. Iedereen die wil bijdragen aan een duurzame toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd.


Strategische opgave: Duurzame Energie

Nationaal en internationaal zijn afspraken gemaakt voor een CO2-arme energievoorziening en dat betekent dat we ons energiegebruik moeten veranderen. Het opwekken van duurzame energie is een deel van de geschiedenis van Flevoland geweest. De provincie wil dan ook een provincie worden die draait op duurzame energie en wil dan ook ruimte scheppen voor het opwekken van duurzame energie. Dit gaat zowel om kleinschalige als grootschalige opwekking.

Strategische opgave: Circulaire Economie

Voor Flevoland ligt in de omschakeling naar een circulaire economie een kans. In een circulaire economie worden materialen eindeloos hergebruikt en zijn producten zoveel mogelijk gemaakt van hernieuwbaar materiaal. In 2030 en verder staat Flevoland bekend als de grondstoffenleverancier voor de circulaire economie. (Rest)stromen uit de landbouw, bedrijven en huishoudens worden geschikt gemaakt voor duurzaam (her)gebruik. Groene grondstoffen en gebruikte materialen worden zodanig bewerkt dat ze snel en gemakkelijk hun weg vinden naar bestaande en nieuwe afzetmarkten, in Flevoland, in Nederland en wereldwijd.


Strategische opgave: Landbouw: Meerdere Smaken

Flevoland is van oorsprong een landbouwprovincie. Ontwikkelingen in deze sector vragen een groot aanpassingsvermogen. In 2030 en verder staat Flevoland bekend om haar meerdere smaken in de agrosector, die door haar aanpassingsvermogen vernieuwingen en innovaties voortvarend en snel in praktijk brengt.


De ontstaansgeschiedenis van de polder zie je terug in de kwaliteiten. Flevoland is sterk in techniek, technologie en primaire productie, zoals pootaardappelen en biologische landbouw. Vanuit de lucht lijkt onze landbouw op elkaar, maar op het erf heeft elk bedrijf zijn eigen specialisatie, schaal en bedrijfsmodel. Er is veel variatie en deze neemt toe, van verwerking, energie, technologie tot stadslandbouw.


De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De voorgenomen ontwikkeling past binnen deze visie.

3.3.2 Omgevingsprogramma Provincie Flevoland

Op 27 februari 2019 is het omgevingsprogramma Provincie Flevoland vastgesteld. In dit (eerste) Omgevingsprogramma Flevoland is er voor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma dat digitaal beschikbaar is. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd.

De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Het landelijk gebied moet vitaal blijven. Ook in Flevoland is sprake van verdergaande schaalvergroting en herstructurering van de landbouw. De provincie wil agrarische bedrijvigheid die zich in de eerste plaats richt op duurzame productie en verwerking van landbouwproducten optimale ontwikkelingskansen geven. Bovendien wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied om het economisch draagvlak te verbreden en deze te verweven met de bestaande landbouwfunctie. In de beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn de voorwaarden en maatvoering concreter uitgewerkt. Verder moet er voldaan worden aan een goede ruimtelijke ordening, waaronder een landschappelijke inpassing en een goede verkeersafwikkeling.


De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het herontwikkelen van een voormalig agrarisch erf in het buitengebied van Bant naar een woon-, zorg- en educatieve functie. Hiermee wordt invulling gegeven aan de regionale behoefte naar woongroepen en vormen van educatie voor jongeren met gedragsproblemen die uitvallen in het gewone onderwijssysteem. Voorheen was in het projectgebied sprake van het agrarisch gebruik. Inmiddels is geen sprake meer van agrarisch bebouwing. De ontwikkeling vindt plaats binnen de oorspronkelijke bebouwingscontouren en is kleinschalig. Het omgevingsprogramma biedt hier ruimte voor en levert daarom geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.

3.3.3 Beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied (2008)

Deze beleidsregel is inhoudelijk een voortzetting van de beleidsregel "Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijke gebied 2007" maar is procedureel aangepast aan de Wro, die op 1 juli 2008 van kracht is geworden. Deze beleidsregel geeft aan op welke wijze de provincie omgaat met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 (tegenwoordig Omgevingsprogramma) zijn geformuleerd met betrekking tot kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

De provincie wil verdere ontwikkeling van de landbouw stimuleren, zodat het landelijk gebied vitaal en duurzaam blijft. Zij vindt het daarom van belang meer ruimte te bieden aan nieuwe agrarisch aanverwante (maar ook niet- agrarische functies) en de mogelijkheid te bieden om (voormalige) agrarische bouwpercelen te vergroten. Dit mag er dan uiteraard niet toe leiden dat de reeds in het landelijk gebied aanwezige functies gehinderd worden, noch dat het landelijk gebied verstedelijkt. De van belang zijnde inhoudelijke afwegingen zijn hierna weergegeven:

  • Niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, tenzij belemmeringen en hinder ontstaan voor het functioneren van de naastgelegen (agrarische) bedrijven en/of activiteiten, zoals wonen en recreëren. Indien nodig en mogelijk zal dit nader worden geregeld in een (milieu)vergunning.
  • Voorkomen van verstedelijking landelijk gebied.
  • Per (voormalig) agrarisch bouwperceel wordt uitgegaan van één woning. Vrijgekomen boerderijwoningen kunnen worden gebruikt voor algemene bewoning.
  • Landschappelijke inpassing.
  • Vergroting van de (voormalige) agrarische bouwpercelen dan wel de ontwikkeling van niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, tenzij dit leidt tot knelpunten of onveilige situaties in de verkeersafwikkeling.
  • Er wordt naar gestreefd, dat recreatieve en/of toeristische activiteiten en andere publiek aantrekkende activiteiten goed bereikbaar zijn met openbaar vervoer en fiets.

In de bijlage bij de beleidsregel wordt expliciet benoemd dat woonzorgboerderijen een passende functie zijn als invulling voor vrijkomende agrarische bedrijfspercelen. Daarmee past de ontwikkeling binnen de beleidsregel.

3.3.4 Conclusie provinciaal beleid

In voorliggend geval is sprake van een kleinschalige herontwikkeling van een voormalig agrarisch erf naar een woonzorg-locatie in combinatie met educatie,bedoelt voor de dag- en weekopvang van jongeren met gedragsproblemen die uitvallen in het gewone onderwijssysteem. Het provinciale beleid gaat niet specifiek in op de doelgroep die door voorliggende ontwikkeling wordt gefaciliteerd, maar staat deze tevens niet in de weg. Verder zijn er vanuit de diverse omgevingsaspecten geen belemmeringen (zie Hoofdstuk 4). Deze ontwikkeling is in lijn met de hiervoor beschreven ambities uit het Omgevingsprogramma Provincie Flevoland en de Beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied (2008).

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Noordoostpolder 2025

De structuurvisie Noordoostpolder 2025 is in 2013 vastgesteld. De structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie, die de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten beschrijft. De visie heeft als doel de verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen. En hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025. De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder.

De Structuurvisie is een document voor de langere termijn. Daarom kent zij een zekere mate van globaliteit en abstractie. De visie vormt de basis voor het toekomstig beleid, ter uitwerking van de structuurvisie zijn gebiedsvisies, masterplannen, uitwerkingsplannen, bestemmingsplannen en beleidsplannen nodig om concrete (plan)ontwikkelingen in gang te zetten. Deze structuurvisie is hoofdzakelijk gericht op het landelijk gebied, op de relatie tussen het landelijk gebied en de kernen en op de relatie tussen Emmeloord en de dorpen.

In de Structuurvisie Noordoostpolder 2015 heeft de raad (onder andere) het volgende opgenomen met betrekking tot voormalige agrarische bouwpercelen (vab’s):

  • "De meeste vab’s zijn uitermate geschikt voor de uitoefening van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten in de lichte milieucategorieën, kleinschalige voorzieningen, recreatie en alternatieve woonvormen zoals ‘rood voor rood’. Hieraan worden wel voorwaarden gesteld om negatieve effecten te vermijden met betrekking tot de (ontwikkeling van de) kernen en de mogelijk negatieve effecten op omliggende bedrijven (p. 63)".
  • "De wereld van wonen en zorg verandert snel. De meeste mensen wonen tot op hoge leeftijd zelfstandig en redden zich met kleine woningaanpassingen. Daarnaast heeft er mantelzorg plaats, waarbij ook vraag is naar ‘kangoeroe wonen’: twee zelfstandige woningen (de buidel- en hoofdwoning). Dan zijn er nog groepen voor wie gemeente, woningcorporatie en zorgpartijen moeten zorgen door het beschikbaar stellen van speciale woningen en intensievere zorg (voor jong én oud). Wij willen voor deze verschillende vormen mogelijkheden benoemen en ruimte bieden in het bestemmingsplan (p. 76)".
  • "Commerciële en maatschappelijke voorzieningen kunnen een goede invulling geven aan het vrijkomen van agrarische erven. Wij willen die mogelijkheid onder voorwaarden toestaan. Belangrijkste randvoorwaarde is daarbij dat we concurrentie met de voorzieningen in de dorpen willen voorkomen (p. 79)".

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten die hiervoor zijn benoemd en daarmee dus ook in de structuurvisie Noordoostpolder 2025.

3.4.2 Beleidsuitwerking mogelijkheden voor extra woningen op vrijkomende agrarische erven (2015)

De gemeente Noordoostpolder streeft naar een aantrekkelijke, uitnodigende fysieke wonen leefomgeving en daarbij richt de gemeente zich vooral op (tijdelijke) inwoners van de gemeente Noordoostpolder. De gemeente zet in op een afwisselend woningaanbod en voegen bijzondere woonmilieus toe, zoals in de Wellerwaard. Er zijn mogelijkheden voor het realiseren van landgoederen en wonen in vrijkomende agrarische bebouwing. De aandacht verschuift van kwantiteit (veel bouwen) naar kwaliteit (dat wat er al is behouden, verbeteren en/of transformeren). Er zijn mogelijkheden voor het realiseren van landgoederen en wonen in vrijkomende agrarische bebouwing:

Jaarlijks komen er tien tot twintig agrarische erven vrij door schaalvergroting (grond wordt verkocht, maar het erf blijft bestaan). Om de erven een andere invulling te kunnen geven, wil de gemeente de woonfunctie toestaan onder de voorwaarden dat:

  • 1. het woonerf wordt teruggebracht naar de oorspronkelijke omvang en schuren buiten het erf worden gesloopt;
  • 2. de erfsingel wordt behouden, dan wel opnieuw aangeplant;
  • 3. er maximaal vier woningen per erf worden gebouwd in maximaal drie bouwvolumes; dit kan door te wonen in de huidige bebouwing maar ook door ‘rood voor rood’ (nieuwbouw in ruil voor sloop van bestaande gebouwen)
  • 4. het woonmilieu/woningtype niet concurreert met woningen in de dorpen
  • 5. er geen negatieve effecten optreden voor omliggende bedrijven; bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Strikt genomen is dit beleid niet van toepassing op dit voornemen, omdat er geen sprake is van een nieuwe (reguliere) woning. Het toestaan van de extra groepswoning is echter wel in lijn met de beleidsuitwerking. Het initiatief past namelijk binnen de rood-voor-rood-regeling en draagt bij aan de doelstelling van deze regeling, namelijk het opruimen van beeldverstorende bebouwing en daarvoor in ruil een bouwtitel voor nieuwbouw van een alternatief.

Daarnaast is het volgende noemenswaardig, aangezien dit aantoont dat het initiatief past binnen de voorwaarden van de beleidsuitwerking:

  • 1. Alle niet oorspronkelijke bebouwing is reeds gesloopt en asbest is verwijderd. De boerderij is helemaal hersteld met een authentieke buitenzijde en van binnen verbouwd. De omvang van het erf wordt teruggebracht tot de oorspronkelijke omvang;
  • 2. De erfsingel wordt hersteld/blijft behouden. Dat is te zien op de inrichitingstekening die is opgenomen als Bijlage 3. Daarnaast wordt dit gewaarborgd middels de voorwaardelijke verplichting die is opgenomen in de Regels van dit plan;
  • 3. Er worden geen nieuwe woningen gebouwd. Er komt een andere functie op het erf terug, namelijk nieuwe woon- zorglocatie bestemd voor de dag- en weekopvang van jongeren met gedragsproblemen die uitvallen in het gewone onderwijssysteem. In ruil voor het slopen van minimaal 700 m2 niet-oorspronkelijke bebouwing op het eigen erf wordt de bouw van gebouwen mogelijk gemaakt. De nieuwe gebouwen hebben een oppervlakte die nagenoeg gelijk is als het voormalige oppervlakte aan bebouwing op het erf. Daarmee wordt er niet onevenredig veel nieuwe bebouwing toegevoegd;
  • 4. Er is behoefte aan deze woonvorm. Zorgverlener Kwaliteitsrijke Zorg heeft immers zoveel vraag dat ze hun activiteiten willen uitbreiden. concurrentie is daarom niet aan de orde.
  • 5. Negatieve effecten ten aanzien van omliggende bedrijven zijn niet aan de orde. Hierop wordt ook dieper ingegaan in paragraaf 4.2.

3.4.3 Sociale Structuurvisie

Vitaliteit en veerkracht behouden en versterken. Een sociaal en vitaal Noordoostpolder = een duurzaam Noordoostpolder. Een sociale structuurvisie geeft richting hoe om te gaan met de dynamiek, trends en ontwikkelingen, zodanig dat je de vitaliteit en leefbaarheid binnen de gemeente en de afzonderlijke kernen behoudt of stimuleert.

Het gaat er hierbij om dat inwoners zich er thuis voelen, dat ze er goed kunnen wonen, werken en recreëren en hun vrije tijd doorbrengen en dat er een levensvatbaar voorzieningenniveau is.

Of mensen zich ook daadwerkelijk thuis voelen hangt mede af van de strategische keuzes die de gemeente maakt ten aanzien van de thema’s als participatie van inwoners, behoud van voorzieningen, zorg voor kwetsbare bewoners, samenhang tussen fysieke, economische en sociale krachten, struikelblokken en kansen. De sociale structuurvisie geeft richting.

De gemeente zet met de sociale structuurvisie duidelijke ambities en doelen neer. Dit vraagt om verbinding tussen opgaven en partijen. Dit vraagt om verbinding van mensen, dingen samen doen om iets voor elkaar te krijgen.

De Sociale Structuurvisie ‘sociaal en vitaal op eigen kracht’ uit 2012 is gebaseerd op zes kernopgaven (prioriteiten). Eén van deze kernopgave is 'Iedereen doet mee'. Wie moeite heeft om mee te komen, valt op en krijgt hulp. De mogelijkheid om jongeren met gedragsproblemen op te vangen en passende educatie aan te bieden, sluit aan bij deze kernopgave.

Een andere kernopgave is 'Benutten buitengewoon Noordoostpolder'. Hierbij wordt aangegeven dat in leegkomende boerderijen nieuwe vormen van wonen en werken mogelijk is. Voorgenomen ontwikkeling voorziet in een dergelijke nieuwe woonvorm.

Voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de sociale structuurvisie.

3.4.4 Woonvisie Noordoostpolder 2.0

De woonvisie is in 2013 vastgesteld. Met de woonvisie heeft de gemeente een actueel beleidskader waarmee het antwoord geeft op de snelle (maatschappelijke) veranderingen. Het geeft ook invulling aan nieuwe woningmarktinzichten.

In woonvisie wordt aangeven dat er groepen bestaan waarvoor de gemeente en andere zorgpartijen speciale woningen en intensieve zorg voor moet worden gefaciliteerd. De belangrijkste actie is om de komende jaren in onderling overleg tot afstemming van diensten te komen en afspraken te maken over een basisvoorraad aan speciaal gelabelde en geschikte woningen met een intensieve zorgvraag.

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van woonvormen voor mensen met een specieke en intensieve zorgvraag. Hiermee is de ontwikkeling in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie.

3.4.5 Welstandsnota gemeente Noordoostpolder

In 2010 is de welstandsnota 'Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid' vastgesteld. De welstandsnota geeft richting aan het welstandstoezicht in de Noordoostpolder. Voor de inwoners van de gemeente biedt het plan helderheid over de welstandsbeoordeling van hun bouwplannen. Zoals de titel van de nota al aangeeft, wordt onderscheid gemaakt tussen welstandsvrije en niet-welstandsvrije gebieden. De selectie van niet-welstandsvrije gebieden heeft plaatsgevonden aan de hand van twee criteria:

  • De cultuurhistorische betekenis van de bebouwing.
  • De zichtbaarheid van de bebouwing vanuit belangrijke openbare ruimtes.

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal het uiteindelijke bouwplan voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd.

3.4.6 Beleidsregel instandhouding beplantingen Noordoostpolder

Op 9 januari 2013 heeft de gemeente Noordoostpolder de 'Beleidsregel instandhouding landschappelijke beplantingen Noordoostpolder' vastgesteld. In deze beleidsregel geeft het college aan hoe zij haar publiekrechtelijke bevoegdheden invult om landschappelijke beplantingen in stand te houden. In de beleidsregel zijn onder andere richtlijnen opgenomen voor de uitvoering van de toe te passen erfsingelbeplanting.


In kader van de ontwikkeling op het perceel is een beplantingsplan opgesteld, en via een voorwaardelijke verplichting aan de planregels van het onderhavige bestemmingsplan verbonden. Deze plannen voldoen aan de uitgangspunten van de 'Beleidsregel instandhouding landschappelijke beplantingen Noordoostpolder'.

3.4.7 Conclusie gemeentelijk beleid

In voorliggend geval is sprake van een kleinschalige herontwikkeling van een voormalig agrarisch erf naar een woonzorg-locatie in combinatie met educatie, bedoelt voor de dag- en weekopvang van jongeren met gedragsproblemen die uitvallen in het gewone onderwijssysteem. Het gemeentelijk beleid gaat niet specifiek in op de doelgroep die door voorliggende ontwikkeling wordt gefaciliteerd, maar staat deze tevens niet in de weg. Verder zijn er vanuit de diverse omgevingsaspecten geen belemmeringen (zie Hoofdstuk 4). Deze ontwikkeling is in lijn met de hiervoor beschreven ambities van de gemeente Noordoostpolder en de Beleidsuitwerking mogelijkheden voor extra woningen op vrijkomende agrarische erven (2015).

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke en milieuaspecten

Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de verschillende elementen die een rol kunnen spelen en wordt aangegeven welke consequenties deze hebben.

4.1 Cultuurhistorie/archeologie

Aspecten van de cultuurhistorie zijn historische (steden)bouwkundige waarden, archeologie en historische geografie. Samengenomen leveren ze een meerwaarde op. Vooral bij ontwikkelingen dient te worden bezien in hoeverre aanwezige cultuurhistorische waarden kwetsbaar zijn voor geplande bodemingrepen. Niet ongebruikelijk is dat dan aangegeven wordt op welke manier de cultuurhistorische waarden behouden, hersteld of verder ontwikkeld kunnen worden.

Historische (steden)bouwkundige waarden

In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Binnen het plangebied zijn wel karakteristieke structuren en kenmerken in de omgeving aanwezig, zoals de laanbeplantingen en verkavelingspatronen. In dit geval worden de verkavelingspatronen en erfsingels gerespecteerd. Middels een beplantingsplan en bijhorende inrichtingstekening wordt in dit bestemmingsplan in een voorwaardelijke verplichting vastgelegd dat de erfsingels behouden moeten blijven of hersteld dienen te worden. Zo worden de aanwezige karakteristieken gerespecteerd. Daarnaast wordt het erf in omvang teruggebracht toto de oorspronkelijke afmetingen. Op die manier is dus vanuit cultuurhistorisch oogpunt sprake van een gewenste ontwikkeling. daarbij wordt ook nog eens niet oorspronkelijke bebouwing gesloopt en krijgt de boerderij een passende nieuwe invulling, waardoor deze behouden blijft.

Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.

Archeologie

Op de Archeologische monumentenkaart (AMK) zijn de bekende en gewaardeerde vindplaatsen aangegeven. Er zijn in het plangebied geen archeologische monumenten aanwezig.

Er heeft een actualisatie plaatsgevonden van de archeologisch waarden- en verwachtingskaart van de gemeente. Op 17 januari 2019 heeft de gemeenteraad de actualisatie vastgesteld. Op basis van deze kaart kan worden vastgesteld dat ter hoogte van Oosterringweg 53 geen sprake is van archeologische waarden. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP29111-VS01_0005.jpg"

Afbeelding: Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP29111-VS01_0006.png"

Afbeelding: Legenda Archeologische waarden- en verwachtingskaart

Conclusie

Gelet op het bovenstaande vormt het aspect archeologie en cultuurhistorie verder geen belemmering voor het voorliggende plan. Aan de regels inzake omgevingsvergunningen hoeven voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden geen maatregelen te worden gesteld.

4.2 Milieuzonering

Met de voorbereiding van het onderhavige plan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als een woon-zorglocatie. Doelstelling van het plan is dat bestaande bedrijfsactiviteiten in beginsel worden gerespecteerd. Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening heeft het geen zin een bestemming te projecteren die vanwege milieuregelgeving niet kan worden gerealiseerd. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de ‘omgekeerde werking’). Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het mogelijk gemaakt om een woning binnen aanvaardbare voorwaarden te realiseren.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zo ver met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden. De mogelijkheden voor bedrijfsvoering worden (vooral) bepaald door milieuregelgeving (onder andere Activiteitenbesluit, Wet milieubeheer) en het kan voorkomen dat de planologisch geboden gebruiksmogelijkheden dan niet (maximaal) kunnen worden benut.

Ten oosten van het perceel Oosterringweg 53 is als dichtstbijzijnde bedrijf een hondenschool gevestigd op het perceel Oosterringweg 51. Aan deze functie is op grond van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een richtafstand van 100 meter toegekend. Het plangebied ligt op een afstand die groter is dan 100 meter van de hondenschool. De richtafstand wordt ruimschoots behaald.

De overige bedrijven in de directe omgeving van Oosterringweg 53 betreffen akkerbouwbedrijven. In deze situatie geldt op basis van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' een maximale afstand van 30 meter. Het plangebied ligt op een afstand die groter is dan 30 meter van het dichtstbijzijnde akkerbouwbedrijf. In theorie bestaat ook de mogelijkheid voor deze bedrijven om een intensieve veehouderij van de tweede tak te realiseren. Echter is deze mogelijkheid hiervoor op basis van oppervlakte en regelgeving en daarmee financieel dusdanig beperkt, dat een nieuwe intensieve veehouderij in de praktijk nooit gerealiseerd zal worden. Om die reden wordt hiermee in het bestemmingsplan geen rekening gehouden.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Bodem

In het voorliggend plan is voorzien in de omzetting van de bestemming 'Agrarisch gebied' naar de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Maatschappelijk'. Omdat de bestemming 'Maatschappelijk' gevoeligere functies mogelijk maakt ten opzichte van de bestaande situatie, is bodemonderzoek noodzakelijk.

Door Eco Reest BV is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een locatie aan de Oosterringweg 53 te Bant. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 4. De aanleiding tot het verkennend bodemonderzoek is de voorgenomen bestemmingswijziging van het onderzoeksterrein (van agrarisch naar maatschappelijk) en de sloop van gebouwen t.b.v. nieuwbouw. Het doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen over de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen en onderwijs).


Vooronderzoek

De onderzoekslocatie ligt aan de Oosterringweg 53 in Bant is kadastraal bekend als gemeente Noordoostpolder, sectie G, perceel 2281 en heeft een totale oppervlakte van circa 9.950 m2. De onderzoekslocatie bestaat uit een boerderij met opstallen en weidegrond. De te onderzoeken locatie is in het verleden in gebruik geweest als rundvee bedrijf. Aan de oostzijde van het perceel heeft in het verleden een bovengrondse dieselolietank gestaan.


Veldwerkzaamheden

Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit zwak humeus, sterk zandige klei en matig siltig, matig humeus, matig fijn zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1,5 m-mv (peilbuis 1) en 1,2 m-mv (peilbuis 4). Tijdens het veldwerk zijn plaatselijk op het maaiveld puinresten waargenomen. In de bodem zijn tevens homogene baksteensporen waargenomen. Verder zijn er geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.


Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:


Grond:

In de bovengrond zijn plaatselijk licht verhoogde waarden aan minerale olie, cadmium, kwik, lood, zink en PAK gemeten.


Grondwater:

In het grondwater zijn plaatselijk licht verhoogde waarden aan barium en molybdeen gemeten.

Aanbevelingen

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond van beide deellocaties en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie ter plaatse van de voormalige bovengrondse tank locatie (deellocatie A), wordt gelet op het aantonen van een lichte verhoging aan minerale olie in de bovengrond bevestigd. De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie ter plaatse van het overige terrein (deellocatie B), wordt gelet op de verhoogde aangetroffen waarden ter plaatse bevestigd.


Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming (maatschappelijk) van het terrein, wordt geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de maatschappelijk bestemming (wonen en onderwijs) van het terrein.

Conclusie

In het kader van het aspect bodem zijn er dan ook geen belemmeringen voor het voorliggende plan.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De nieuwe Wet natuurbescherming heeft per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. Taken en verantwoordelijkheden voor bescherming van natuur worden zoveel mogelijk bij provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. De grootste veranderingen treden op bij de soortenbescherming. Zo vervalt de beschermingsstatus van een groot aantal planten en van soorten als Kleine modderkruiper en Bittervoorn. Daarnaast krijgt een aantal bijzondere niet eerder beschermde libellen, dagvlinders, planten en één vissoort (Kwabaal) juist een beschermde status. Provincies krijgen meer bevoegdheid bij het benoemen van beschermde soorten. Bij gebiedsbescherming vervalt de status van Beschermde Natuurmonumenten. De bescherming van Natura 2000-gebieden verandert niet.

Uitgangspunt van de wetgeving is een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden en -gebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen waarden dient te worden gereguleerd. Dit kan worden omschreven als een algehele zorgplicht. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren / verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op aangewezen waarden.

Door Eco Reest BV is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd ter plaatse van de Oosterringweg 53 te Bant. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 2. Aanleiding tot het onderzoek is de voorgenomen bestemmingswijziging van het onderzoeksterrein (agrarisch naar maatschappelijk). Doel van de quickscan Wet natuurbescherming is een beeld te krijgen van de aanwezige habitats en de voorkomende beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse van het onderzoekslocatie. De onderzoekslocatie heeft een oppervlakte van circa 680m2 en bestaat uit een woning met opstal. Inmiddels zijn de opstallen gesloopt. Kappen en rooien van bestaand groen is niet aan de orde.


Soortenbescherming

Binnen de onderzoekslocatie zijn jaarrond beschermde nesten van vogels als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen in de woonboerderij. Daarnaast zijn er beschermde soorten of potentiële nest – of verblijfplaatsen voor beschermde soorten aangetroffen. De woonboerderij blijft behouden en daarom is geen nader onderzoek noodzakelijk.


De overige te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.


In de tuin kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle in gebruik zijnde vogelnesten zijn beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.


Gebiedsbescherming

De onderzoekslocatie is gelegen ten westen van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Weerribben. De afstand tussen de onderzoekslocatie en dit Natura 2000-gebied bedraagt circa 7,4 kilometer. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande ingreep is er geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming uitgevoerd.


Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland. Daar er geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN is verder onderzoek naar invloeden op het NNN niet van toepassing.

Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied ligt op een zeer ruimte afstand van het plangebied. Het is op voorhand uit te sluiten dat het project een significantie bijdrage zal leveren op het gebied van stikstofdepositie. In de toekomstige situatie (woon- zorglocatie) in vergelijking met de voormalige situatie (een agrarisch bedrijf) is er in de gebruiksfase geen sprake van een verhoogde emissie. Er is namelijk geen sprake van toename van de uitstoot van stikstof. Uitsluitend in de aanlegfase, bij het gebruik van materieel voor de bouw en installatie, vindt in beperkte mate stikstofdioxide uitstoot plaats. Dit is in zeer beperkte mate en voor een kort tijdsbestek.


Een uitgebreide beoordeling door middel van een AERIUS-stikstofberekening, lijkt niet doelmatig. Gelet op de grote afstanden tot het Natura-2000 gebied, het feit dat er bij de aanleg nauwlijks tot geen sprake is van uitstoot en dit ook nog voor een zeer korte duur is, valt te verwachten dat er geen sprake zal zijn van een stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/hectare/jaar door de aanlegfase van dit onderstation. In het kader van de vergunningverlening wordt dit (indien nodig) definitief getoetst, als ook exact bepaald is welk materieel wordt ingezet.


Er kan worden geconcludeerd dat de gebiedsbescherming geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.


Aanbevelingen en advies

Nader onderzoek

De woonboerderij op de onderzoekslocatie is geschikt voor nestplaatsen van huismussen en verblijfplaatsen van vleermuizen. Echter blijft dit gebouw behouden en nader onderzoek is daarom niet nodig. De overige bebouwing is gesloopt.

Broedvogels

Opgemerkt wordt dat de omgeving van de locatie in het broedseizoen tevens geschikt is als broedlocatie voor diverse (niet jaarrond beschermde) vogelsoorten. Alle in gebruik zijnde nesten zijn beschermd. Indien er geen werkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen wordt er geen overtreding van de Wet natuurbescherming verwacht wat betreft nestlocaties voor vogels. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.


Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen plaatsvinden moet voorafgaand hieraan de locatie worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog. Indien bij de controle in gebruik zijnde nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is.


Aangeraden wordt om geen renovatiewerkzaamheden uit te voeren binnen het broedseizoen (globaal 1 maart tot en met 1 september). Indien binnen het broedseizoen ontwikkelingen plaatsvinden moet voorafgaand hieraan de locatie worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog. Als bij de controle nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is.


Zorgplicht

Wij merken op dat te allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.

Conclusie

In het kader van het aspect ecologie zijn er dan ook geen belemmeringen voor het voorliggende plan.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect 'geluid'.

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai. Industrielawaai en/of spoorweglawaai is in deze situatie niet relevant.

Wegverkeer

Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven, indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige objecten.

Het voorliggende plan maakt de realisatie van een woon- zorglocatie mogelijk. Een dergelijke inrichting wordt aangemerkt als geluidgevoelig object. Het plangebied is gelegen aan de de Oosterringweg, waarvoor een maximale snelheid is vastgelegd van 80 km/h. Om deze reden is er op 1 augustus 2019 een akoestisch onderzoek verricht door De Milieuadviseur. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 1.

Toetsing aan de Wet geluidhinder

De hoogste geluidsbelasting, afkomstig van de Oosterringweg, bedraagt 57 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de geluidsgevoelige bestemmingen (het gezinshuis en de school) wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden. Bij de geluidsgevoelige bestemmingen (tweede woning) wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh niet overschreden. Echter de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 58 dB wordt in alle gevallen niet overschreden.


Verlening hogere grenswaarden

Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Oosterringweg, het vergroten van de afstand tussen de woonboerderij en de weg of het toepassen van dove gevels. Gezien de beperkte schaal van dit plan (realisatie van twee woningen) is het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.


Op basis van de Wgh kan de gemeente Noordoostpolder een hogere waarde verlenen voor de geluidsbelasting van de Oosterringweg verlenen. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure. De te verlenen hogere waarden zijn weergegeven in de navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP29111-VS01_0007.png"

Tabel: Te verlenen hogere waarden

Toetsing aan het Bouwbesluit 2012

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. De hoogste cumulatieve geluidsbelastingen en de minimaal benodigde gevelwering per nieuwe woning zijn weergegeven in navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP29111-VS01_0008.png"

Tabel: Cumulatieve geluidsbelastingen en de minimaal benodigde gevelwering

Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. Als de gevels van de nieuwe woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012, dan worden de binnenwaarden van 41 dB, welke gaan gelden in de nieuwe Omgevingswet.

Conclusie

De realisatie van de geluidsgevoelige objecten is mogelijk na de verlening van hogere waarde voor de geluidshinder afkomstig van de Oosterringweg.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • 1. inrichtingen.
  • 2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
  • 3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig, waar in het kader van de externe veiligheid rekening mee gehouden dient te worden.

Buisleidingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen op basis van de provinciale Risicokaart geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Uit het Basisnet Weg blijkt dat geen van de in de directe omgeving aanwezige wegen een plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar heeft. Het plangebied vormt ook geen (mogelijk) aandachtspunt voor het groepsrisico.

Uit het Basisnet Water blijkt eveneens dat er geen wateren in de directe omgeving van het perceel aanwezig die een plaatsgebonden risicocontour hebben van 10-6 of een (mogelijk) aandachtspunt vormt voor het groepsrisico.

Het perceel Oosterringweg 53 is niet gelegen in de nabijheid van een spoorlijn. Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor vormt in dit kader dan ook geen risico.

Conclusie  

In het kader van het aspect externe veiligheid zijn er dan ook geen belemmeringen voor het voorliggende plan.

4.7 Verkeer en parkeren

De Oosterringweg vormt één van de ontsluitingsroutes voor het oostelijk deel van de Noordoostpolder. In verband met de verkeersveiligheid wil de provincie het aantal ontsluitingen op deze weg zo beperkt mogelijk houden. Deze 80-km weg heeft ruim voldoende capaciteit voor de nieuwe functie van het perceel. De maatschappelijke activiteiten worden via de bestaande in- en uitrit ontsloten. Het aantal ontsluitngen op de Provinciale weg neemt door voorgenomen ontwikkeling dan ook niet toe. Het plan vormt geen belemmering voor de verkeersveiligheid.


Op het terrein is voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Aan de voorzijde van het terrein zal een parkeerplaats worden aangelegd. Dat is ook goed te zien op de inrichtingstekening welke is opgenomen in Bijlage 3. Bewoners en bezoekers van het perceel zullen voor het grootste gedeelte gebracht en opgehaald worden door ouders of taxibusjes. Bij de inrichting van het perceel is hiermee rekening gehouden (zie Bijlage 3). Dit betekent ook dat er er maar een beperkt aantal parkeerplaatsen hoeft te worden aangelegd op het perceel.

Volgens het gemeentelijke parkeerbeleid wordt bij het opstellen van bestemmingsplannen in de regels verankerd dat voldaan moet worden aan de parkeernormen van de gemeente. In dit bestemmingsplan is dit geregeld in artikel 8.2. De gemeentelijke Nota Parkeernormen Noordoostpolder vormt daarbij het toetsingskader. Op deze manier is gewaarborgd dat er in de toekomst geen parkeerknelpunten ontstaan.

Conclusie

De ontsluiting van de toekomstige functies vindt via de bestaande ontsluiting plaats en het parkeren op eigen erf, zodat dit onderdeel geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of;
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of;
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' is sprake, indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • a. woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • b. infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • c. kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Voorliggend plan voorziet in een nieuwe woon- zorglocatie op het bestaande agrarische erf aan de Oosterringweg 53. In de voormalige situatie worden op het terrein verschillende agrarische activiteiten uitgeoefend en staat verouderde bebouwing. In de toekomstige situatie is dus mogelijk een toename van de achtergrondconcentraties. Gezien de aard en omvang van ontwikkeling en het huidige gebruik is het echter zeer aannemelijk dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren bij realisatie van dit voornemen. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit verder geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.9 Besluit milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.


Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 2. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
  • 3. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet dan een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitvoeren om na te gaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Als uit die vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.


Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.


Situatie plangebied

Het voornemen is om in het plangebied een nieuwe woon- zorglocatie op het bestaande agrarische erf aan de Oosterringweg 53 te Bant te realiseren. Deze ontwikkeling wordt niet genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r..


De bijbehorende drempelwaarden betreffen:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


De voorgenomen ontwikkeling waar dit bestemmingsplan in voorziet blijft ver beneden de drempelwaarden zoals hiervoor genoemd. Doordat dit aantal ruimschoots beneden de drempelwaarden blijft is er geen sprake van een m.e.r.-plichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.


In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. Tevens is gebleken dat geen sprake is van negatieve effecten op deze gebieden. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander wordt tevens bekrachtigd in dit hoofdstuk waarin uitgebreid wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten.

Conclusie
Op grond van het voorgaande kan voor alle relevante milieuaspecten worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten en dat het niet noodzakelijk is om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren of een milieueffectrapportage op te stellen.

4.10 Water

4.10.1 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is in 2000 vastgesteld door het Europees Parlement en geïmplementeerd in de Wet op de Waterhuishouding. Het doel van deze richtlijn is het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van oppervlaktewateren en grondwater en het bevorderen van duurzaam gebruik van water.

Het basisprincipe van het nationaal en Europees beleid: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).

In het nationaal beleid komt het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer naar voren.

De Watertoets is het afstemmingsproces tussen water en ruimtelijke ordening. Het betreft het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het provinciaal beleid geeft invulling aan de rol van de provincie als planbeoordelaar in het kader van de watertoets. De toepassing van het proces van de watertoets is door de gezamenlijke overheden van Flevoland verwoord in de notitie 'De watertoets toegepast in Flevoland' (vastgesteld door het Bestuurlijk Overleg WB21 Flevoland op 3 september 2003).

In het Waterbeheerplan 2016-2021 is het beleid van het Waterschap Zuiderzeeland weergegeven. De gemeente Noordoostpolder en het Waterschap Zuiderzeeland beschikken gezamenlijk over het Stedelijk Waterplan Noordoostpolder. De uitgangspunten uit het waterplan zijn vastgelegd op waterplankaarten. Aan de hand van opgestelde waterplankaarten (watersysteem, waterkwaliteit, riolering, drooglegging) worden de huidige situatie en toekomstige streefbeelden toegelicht.

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet stelt integraal waterbeheer op basis van 'watersysteembenadering' centraal. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en kent één watervergunning (met de gemeente als loket).

Geattendeerd wordt nog op de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland, waarin is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken). Het doel van de keur is om waterstaatswerken veilig te stellen en deze op goede wijze te beheren. In de keur zijn daarom verboden (en geboden) opgenomen, waarvan onder omstandigheden ontheffing kan worden verleend.

4.10.2 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). In deze paragraaf worden de resultaten van de watertoets toegelicht.

Inleiding

De waterparagraaf maakt inzichtelijk hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plangebied. Hoe wordt in dit plangebied omgegaan met water en op welke wijze draagt de inrichting bij aan:

  • 1. Veiligheid.
  • 2. Voldoende water.
  • 3. Schoon water.

Waterrelevant beleid

Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling.

Op Europees, nationaal en stroomgebiedniveau geldt de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en standstill. Thema's zoals water in de stad en water als ordenend principe zijn als speerpunten aangegeven in het vigerende beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Nationaal Waterplan, het Waterbeleid 21e eeuw, het Nationaal Bestuursakkoord Water, de Handreiking Watertoets en het Omgevingsprogramma Provincie Flevoland. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van 'watersysteembenadering' centraal. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater.

Het waterschap heeft op 27 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 'Het waterschap midden in de maatschappij' vastgesteld. Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) is de opvolger van WPB2-1 en bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema 'water en ruimte'.

Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen, zoals de implementatie van de Deltabeslissing Waterveiligheid.

Daarnaast is de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijke Rioleringsplan van belang.

Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:

  • Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren).
  • Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).

Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plan, hoe met water in dit plan wordt omgegaan en op welke wijze de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan Veiligheid, Voldoende en Schoon Water.

Watertoets d.d. 12 augustus 2019

Voor dit voornemen is op 12 augustus 2019 de digitale watertoets doorlopen. Voor het plangebied is het Waterschap Zuiderzeeland het bevoegd gezag. Op basis van deze toets volgt u de normale procedure. De resultaten van de watertoets zijn opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting.

Thema veiligheid


Veiligheid - primaire waterkeringen op orde

Het buitenwater is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. Waterkeringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil de veiligheid ook in de toekomst blijven waarborgen. Door te werken aan veilige, robuuste en duurzame waterkeringen anticipeert het waterschap op sociale ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen.


Veiligheid Regionale waterkeringen op orde

Regionale keringen kunnen zowel binnen als buitendijks liggen. De binnendijkse Knardijk, een zogeheten compartimenteringsdijk, scheidt Zuidelijk en Oostelijk Flevoland, om de gevolgen van een overstroming te beperken. Buitendijkse regionale keringen beschermen buitendijkse gebieden tegen hoog water.

Het plangebied ligt niet buitendijks. Het plangebied ligt niet in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Thema Voldoende Water


Wateroverlast

Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebeid, is in 2015 op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen. Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen.


De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem in het landelijk gebied dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Met de planontwikkeling wordt er netto geen verhard oppervlak in landelijk gebied toegevoegd. Dat is ook goed te zien op de inrichtingstekening in Bijlage 3 waarop de toekomstige situatie is geprojecteerd over de huidige situatie. Te zien is dat een deel van het verhard oppervlak zal worden gesloopt en er verharding wordt toegevoegd. De afname van verharing is ongeveer net zoveel m2 als de toename van verharding in m2, vandaar dat dit geen problemen oplevert.

Goed functionerend watersysteem

Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties. Indien een watergang smaller is dan 24 meter, dan zal in principe rijdend onderhoud mogelijk moeten worden gemaakt. Een watergang dient te zijn voorzien van een goed bereikbare obstakelvrije werkstrook van minimaal 5 meter breed:

  • één zijde van een watergang met breedte tot en met 8 meter, gemeten van insteek tot insteek;
  • aan weerszijden van een watergang met een breedte vanaf 9 meter, gemeten van insteek tot insteek.

Bij een talud van minimaal 1:6 of flauwer is geen aparte onderhoudsstrook nodig. Afwijken van dit onderhoudsvriendelijke profiel is mogelijk en soms noodzakelijk als gevolg van de bodemgrondslag en bodembedekking. Dit is maatwerk. Bij maatwerk wordt uitgegaan van onderhoudsmaterieel van gemiddelde grootte.

In het plangebied wordt rekening gehouden met de watersystemen. Er zal een obstakel vrije werkstrook van 5 meter worden behouden rondom de watergangen.

Anticiperen op watertekort

Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen.


Ten behoeve van de planontwikkeling is geen bronnering van grondwater nodig. Er wordt in het plan geen gebruikt gemaakt van bodemenergie, ofwel warmte koude opslag. Bij deze planontwikkeling zal geen grondwater worden onttrokken ten behoeve van beregening, veedrenking of bedrijfsmatige toepassingen.

Thema Schoon Water

Goede structuurdiversiteit

Het waterschap streeft naar goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied. Het verdient de voorkeur om bomen niet direct langs de oever te planten. Indien dit toch gebeurt, worden bomen ten behoeve van de waterkwaliteit aan de noord- en oostzijde van het water geplant. Dit maakt voldoende licht inval mogelijk.


Goede oppervlaktewaterkwaliteit

Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.

Goed omgaan met afvalwater

Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

In de nabije omgeving is geen openbaar rioolsysteem aanwezig. Aansluiten op het plaatselijk riool is niet mogelijk, vandaar dat het afvalwater wordt geloosd middel een IBA. Hoe de precieze lozingsroute wordt van deze IBA is momenteel nog niet geheeld duidelijk. De initiatiefnemer zal contact opnemen met het waterschap om deze route te bepalen. Mogelijk is het nodig om een melding of aanvraag in te dienen voor het aspect waterstaatswerken (Keur). Dit zal in dat geval worden gedaan. Tot slot is het noemenswaardig dat er geen uitlogende (bouw)materialen worden toegepast.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen planvorming.

Hoofdstuk 5 Bestemmen

5.1 Planregels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels:

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald;

  • 2. Bestemmingsregels:

In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Als er voorlopige bestemmingen, nog uit te werken bestemmingen en/of dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Tenslotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen, aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld;

  • 3. Algemene regels:

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden voordat op basis van de bestemmingsregels interpretaties worden verricht. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). In de algemene regels kunnen erg belangrijke regels zijn opgenomen;

  • 4. Overgangs- en slotregels:

In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

Bijlagen bij de planregels:

Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.

5.2 Voorliggend bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen :

  • 'Agrarisch'
  • 'Maatschappelijk''

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden. Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Voorbereiding

Vooroverleg

In het kader vooroverleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Oosterringweg 53 te Bant' op de in de gemeente gebruikelijke wijze aan de vooroverleg instanties aangeboden. Er zijn twee reactie binnengekomen, namelijk van het Watertsap Zuiderzeeland en de Provincie Flevoland. Deze reacties hebben geleid tot enkele kleine aanpassingen in de toelichting van dit bestemmingsplan.

Ontwerp

Na afronding van de overlegprocedure is een ontwerp van het bestemmingsplan opgesteld.

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kan brengen.

Het bestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend en het bestemmingsplan is vastgesteld op 29 maart 2021.

6.2 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij een besluit tot vaststelling kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

De voorgenomen ontwikkelingen op het perceel Oosterringweg 53 betreffen een particulier initiatief. Alle kosten worden gedragen door de particulier, zodat er geen exploitatieplan opgesteld hoeft te worden. Er wordt een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer en de ambtelijke kosten (begeleiding planprocedure) worden gedekt vanuit de leges.