direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Creil, Oost - fase 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00748-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Noordoostpolder is voornemens om aan de noordoostzijde van de kern Creil uit te breiden met woningbouw. Landelijk is er een groot woningtekort. Vanuit de motie Koerhuis is de oproep om 100.000 woningen in Flevoland te bouwen, waarvan 5.000 tot 10.000 in Noordelijk Flevoland. Begin dit jaar heeft de gemeente Noordoostpolder een korte enquête gehouden onder professionals in Noordoostpolder, zoals makelaars, ontwikkelaars, bouwbedrijven en aannemers. Hieruit komt naar voren dat partijen de woningmarkt als overspannen ervaren. Ook zien ze dat per woningtype in meer of mindere mate wordt overboden. De trend die de gemeente Noordoostpolder ziet, is dat er een groei van 1 en 2 persoonshuishoudens is. Hierdoor moeten meer woningen toegevoegd worden om aan de woningvraag te voldoen.

Qua woningbouw wordt voorzien in voortzetting en uitbreiding van de bestaande woonwijk. De woningtypen bestaan uit rug-aan-rugwoningen, rijtjeswoningen, twee-onder-een-kappers en vrijstaande woningen, waarmee wordt ingespeeld op de lokale behoefte.

De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met het geldende planologisch regime. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken, is daarom een herziening van het bestemmingsplan nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologische kader. In deze toelichting wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met ‘een goede ruimtelijke ordening’ en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied heeft betrekking op de agrarische gronden ten noordoosten van Creil. De ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Creil en de directe omgeving wordt weergegeven in afbeelding 1.1 met respectievelijk de rode ster en de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00748-VS01_0001.png"

Afbeelding 1.1: ligging van het plangebied (bron: ArcGIS)

1.3 Planologische regeling

1.3.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de 'beheersverordening Landelijk gebied' (vastgesteld op 21 maart 2016 door de gemeenteraad van Noordoostpolder). In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de plankaart opgenomen. Het plangebied is daarop indicatief aangegeven met een rode omlijning met rode pijl.

Daarnaast geldt voor het gehele plangebied het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeren' (vastgesteld op 8 juli 2019). Het doel van het paraplubestemmingsplan is het zorgen voor een toetsingskader om te bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid bij nieuwbouwplannen, verbouwplannen en functiewijzigingen. In paragraaf 2.2.3 wordt ingegaan over de regels omtrent verkeer en parkeren.

Tot slot geldt het 'Voorbereidingsbesluit Wonen'. Dit besluit heeft als doel negatieve effecten van kamerverhuur op de woon- en leefomgeving te voorkomen of beperken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00748-VS01_0002.png"

Afbeelding 1.2: uitsnede plankaart beheersverordening 'Landelijk Gebied'(bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3.2 Beschrijving bestemming

Op basis van de beheersverordening ‘Landelijk gebied’ zijn de gronden in het plangebied bestemd als ‘Agrarisch gebied’. Gronden met de bestemming ‘Agrarisch gebied’ zijn hoofdzakelijk bestemd voor agrarische bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren. Binnen elk op de plankaart aangegeven bebouwingsvlak (zwarte onderbroken lijn) mag uitsluitend bij een agrarisch bedrijf behorende bebouwing worden gebouwd.

1.3.3 Strijdig planologisch gebruik

Op grond van de geldende beheersverordening is het niet toegestaan om woningen te realiseren. De agrarische bestemming wordt door middel van voorliggend bestemmingsplan omgezet naar een woonbestemming met bijbehorende groen- en verkeersbestemmingen waarbij het mogelijk wordt woningen in een divers bouwprogramma te bouwen.

In voorliggende plantoelichting wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven opgevolgd door een beschrijving van de gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Noordoostpolder beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 worden respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten en de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Ruimtelijke ontstaansgeschiedenis

Creil

In de Noordoostpolder zijn een zevental dorpen gebouwd rondom een brink; een centraal, langgerekt plein waarlangs winkels, woningen, openbare gebouwen en soms kerken staan. Hiermee vormt de brink als het ware een besloten ruimte, de 'huiskamer' van de kern. In Creil is dit het geval.

Creil Oost

In de meer recente historie is nieuwbouw vooral gezocht binnen Creil zelf en aan de (noord)oostzijde van Creil. Het gaat hier om de woonbuurtjes aan de Kiekendiefstraat en rond de Buizerdstraat. In het zuiden aan de Creilervaart is een bedrijventerreintje gerealiseerd. In vervolg hierop is in de jaren 90 de gefaseerde uitbreiding Creil Oost bedacht. De eerste fase hiervan omvatte 87 woningen aan de Creilervaart inclusief een kleine uitbreiding van het bedrijventerrein. Aan de oostzijde van dit uitbreidingsgebied is een nieuwe brede bossingel aangeplant om de landschappelijke situering van de dorpen in de Noordoostpolder te respecteren en het nieuwe woongebied een zekere mate van beslotenheid te geven en te beschermen tegen de invloeden vanuit het open agrarische gebied. In 2009 is de woonwijkuitbreiding 'Creil oost fase 2' gerealiseerd.

Structuur

Creil is een typisch kruiswegdorp, waarbij alle woonbuurten dicht bij het centrum liggen. In de afgelopen decennia is Creil in omvang gegroeid waarbij rekening is gehouden met de structuur van een kruiswegdorp. Creil groeit in oostelijke richting tussen de provinciale weg en de vaart. Ten noorden van de kern heeft zich vanaf de jaren 80 een bedrijventerrein ontwikkeld dat door de jaren heen in omvang is gegroeid. In afbeelding 2.1 zijn de topografische kaarten van Creil door de tijd heen weergegeven. Hierop is zichtbaar dat de kern in oostelijke richting uitbreidt en is een bedrijventerrein ten noordwesten van de kern gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00748-VS01_0003.png" Afbeelding 2.1: de ontwikkeling van Creil (1962, 1982, 2022) (Bron: www.topotijdreis.nl)

2.1.2 Huidige situatie plangebied en omgeving

Het plangebied ligt in het noordoosten van de kern Creil. De ruimtelijke structuur van de omgeving kenmerkt zich voornamelijk door woonfuncties en agrarische cultuurgronden. Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als landbouwgrond. Op de landbouw gronden werden de afgelopen jaren tulpen, aardappelen en tarwe verbouwd.

In afbeelding 2.3 is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie van het plangebied. De rode contour betreft een indicatieve weergave van het plangebied. In afbeelding 2.4 is het straatbeeld vanaf de Jan Asselijn van de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00748-VS01_0004.jpg"

Afbeelding 2.2: huidige situatie plangebied en directe omgeving (bron ArcGIS)

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00748-VS01_0005.png"

Afbeelding 2.3: straatbeeld huidige situatie plangebied (bron: Google Streetview)

2.2 Gewenste ontwikkeling

2.2.1 Algemeen

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door de gemeente Noordoostpolder een voorlopig stedenbouwkundig plan opgesteld. Een uitsnede van het voorlopige stedenbouwkundig plan is opgenomen in afbeelding 2.4 en in bijlage 1.
Het woningbouwprogramma is zeer divers. Het voorlopige stedenbouwkundig plan gaat uit van 57 woningen. De verdeling bestaat uit 7 vrijstaande woningen, 18 twee-onder-een-kapwoningen, 15 hoek/tussenwoningen (waarvan 4 levensloopbestendig), 12 rug-aan-rugwoningen. Echter moet worden opgemerkt dat er flexibiliteit zit in de woningaantallen. Maximaal 3 vrijstaande woningen kunnen worden gewisseld naar 6 tweekappers. De zuidelijk rij twee-onder-een-kappers (6 stuks) kunnen gewisseld worden naar 8 aaneengebouwde woningen.

Het plan sluit aan op de verkavelings- en groenstructuur van de eerdere uitbreiding ten zuiden van het plangebied, zo wordt het bosgebied met wandelroute in het oosten van het plangebied doorgetrokken.

De volgende straten worden voor een goede ontsluiting van het gebied doorgetrokken: Kiekendiefstraat en Philip de Koninck. Het verkeer en parkeren wordt binnenplans geregeld en wordt toegelicht in paragraaf 2.2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00748-VS01_0006.png"

Afbeelding 2.4: Creil-Oost fase III voorlopig stedenbouwkundig plan (bron gemeente Noordoostpolder) Wordt aangepast

2.2.2 Landschappelijke/stedenbouwkundige onderbouwing

Locatiekeuze nieuwe uitbreiding

Stedenbouwkundig ligt een verdere uitbreiding aan de oostkant van Creil het meest voor de hand. Voor de zuid- en noordkant zou een vaart en een provinciale weg moeten worden overgestoken. In Creil (en in Ens, Rutten en Tollebeek) wordt goed zichtbaar welke problemen ontstaan wanneer een kern aan weerszijden van een provinciale weg ligt.
Naast de oversteekbewegingen die ontstaan, zijn ook de afstanden (als gevolg van de aan te houden geluidzones) problematisch. Feitelijk ontstaat er dan een losse satelliet. Zodoende blijven de west- en oostkant over voor een uitbreiding. De afstand tot de bestaande voorzieningen geeft in dit geval de doorslag om te kiezen voor een uitbreiding aan de oostkant. Kiezen voor de oostkant is kiezen voor een compacte kern. Aan de zuid-, west- en noordkant gaat de bebouwde kom verder het agrarisch gebied in.

Het algemene ontwerpkenmerk van de kern is als volgt weer te geven; de dorpskern is omzoomd door een brede bossingel. In de dorpskern zijn grote groene ruimtes ingericht met bomen in gras. Eenvoudig, helder, overzichtelijk en rustiek. Het zijn goede en herkenbare openbare ruimten; eenvoudig van vorm.
De stedenbouwkundige hoofdelementen van de bestaande oude kern van Creil zijn min of meer vertaald in de nieuwe wijk. Het onderscheid in de profilering, de omzoming van de wijk met een bossingel en de inpassing van grote groene ruimten.

Fase 3 van Creil Oost borduurt voort op het gemaakte stedenbouwkundig ontwerp voor Creil Oost. In afbeelding 2.5 wordt hiervan een impressie gegeven.

Groen- en waterstructuur

De Noordoostpolder-dorpen kenmerken zich onder meer door de groene mantel rond de dorpen: een brede dorpssingel tussen de woningbouw en de omliggende agrarische gronden. Deze biedt geborgenheid zowel mentaal als fysiek. Daarnaast zorgt de groene mantel de landschappelijke beleving van de dorpen als groene eilanden in de open polder, waar alleen de kerktorens boven het groen uitsteken als bakens.

De laatste uitbreiding (fase 2) heeft aan de oostzijde een bossingel gekregen als onderdeel van de nieuwe dorpsmantel. Bij deze actuele ontwikkellocatie komt aan de oostzijde tevens een bossingel. In deze bossingel komt ook een voet. Een verlenging van het zogeheten 'Rondommetje Creil'. Aan de noordzijde wordt nog geen bossingel aangelegd, omdat voorgesorteerd wordt op een mogelijke latere uitbreiding ten noorden van de actuele ontwikkellocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00748-VS01_0007.png"

Afbeelding 2.5: toekomstvisie groen- en waterstructuur Creil-Oost (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De groenstroken spelen een rol in de waterhuishouding van de wijk. In de groenstrook aan de noordzijde komt een wadi. Daarnaast komt er ook beplanting (struiken en bomen). De andere groenstroken in het gebied worden eenvoudig ingericht, gras met bomen, zodat er ook gespeeld kan worden.

2.2.3 Verkeer & parkeren

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaan door de nieuwe ontwikkeling.

Verkeersgeneratie

De te realiseren woningen brengen een bepaald aantal extra verkeersbewegingen met zich mee. Om het aantal extra verkeersbewegingen te bepalen, is gebruik gemaakt van de publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)’ van het CROW. Voor de ontwikkeling wordt dus uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk;
  • Stedelijke zone: Rest bebouwde kom.

In de publicatie van de CROW is de verkeersgeneratie per functie uiteengezet. Daarnaast wordt hierin een minimaal en maximaal aantal verkeersbewegingen voor de functies aangegeven. In voorliggend geval is van het gemiddelde uitgegaan.

Voor de rijwoningen en de levensloopbestendige woningen is uitgegaan van het type 'Koop tussen/hoek'. Voor de twee-onder-een-kap woning is uitgegaan van het type 'Koop, twee-onder-een-kap'. Voor de vrijstaande woningen is uitgegaan van het type 'Koop, vrijstaand'. Voor de rug-aan-rug woningen is uitgegaan van het type 'Koop, appartement, goedkoop'.

Nu is het zo dat het bestemmingsplan enige flexibiliteit biedt qua type woningen en aantallen per type. Om die reden is uitgegaan van een eindsituatie waarbij de meeste verkeersbewegingen ontstaat. In tabel 1 is de verkeersgeneratie van deze specifieke situatie met 4 vrijstaande, 18 twee-onder-een-kap, 23 tussen/hoek en 12 goedkope weergegeven.

Op basis van de vorenstaande uitgangspunten ontstaat qua verkeersgeneratie het volgende beeld.

Tabel 1: verkeersgeneratie

Type Woning   Verkeersbeweging en per woning per weekdag   Aantal woningen   Totaal aantal verkeersbeweging en per weekdag  
Koop, vrijstaand   8,2   4   32,8  
Koop, twee-onder-een-kap   7,8   18   140,4  
Koop, tussen/hoek   7,4   23   170,2  
Koop, appartement goedkoop   5,6   12   67,2  
Totaal     57   411  

De totale verkeersgeneratie voor de te realiseren woningen komt afgerond neer op 411 verkeersbewegingen per weekdag. Het nieuwe woongebied wordt aangesloten op de bestaande wegenstructuur van de naastgelegen woonwijk. De wegen binnen de nieuwe woonwijk zullen worden ingericht als 30 km/uur wegen. Het omliggende wegennetwerk is van voldoende omvang om deze extra verkeersbewegingen af te wikkelen.

Verkeersstructuur

De woonwijk wordt ontsloten op de bestaande verkeersstructuur van de omliggende woonwijk. Voor een goede ontsluiting van de toekomstige woonwijk worden daarom de Kiekendiefstraat en Philip de Koninck doorgetrokken. Door het realiseren van twee aansluitingen is het bij eventuele calamiteiten mogelijk voor de bewoners om uit de woonwijk weg te vluchten mocht één ontsluitingsweg geblokkeerd zijn.

De wegen in de woonwijk worden ingericht voor 'gemengd verkeer' met een maximumsnelheid van 30 km per uur. Aangrenzend aan de wegen in de woonwijk worden parkeerplaatsen aangelegd.

In de woonwijk worden meerdere wandelpaden doorgetrokken die eindigen in de onderliggende woonwijk. Hierdoor is het gemakkelijk om ter voet de woonwijk te bereiken.

Parkeren

Bij de ontwikkeling dienen de parkeernormen, zoals opgenomen in de ‘Nota Parkeernormen 2016’, in acht te worden genomen. Parkeergelegenheid op eigen terrein, zoals opritten en garages, telt daarbij gedeeltelijk mee bij het parkeeraanbod. Ook hiervoor wordt verwezen naar de 'Nota Parkeernormen 2016'.
Een bouwplan dient in beginsel op eigen terrein aan de parkeerplaatsverplichting te voldoen. In de ‘Nota Parkeernormen 2016’ is aangeven dat de gemeente Noordoostpolder qua stedelijkheidsgraad - in zijn geheel - in de categorie ‘matig stedelijk’ ligt. Er is echter een duidelijk verschil tussen Emmeloord en de rest van de gemeente. De kernen, zoals Creil, en het buitengebied hebben een lagere stedelijkheidsgraad en zijn ‘niet stedelijk’. De hoogte van de parkeernorm wordt ook bepaald door te kijken naar de stedelijke zone (centrum, schil, overig, buitengebied) van een gebied. Het plangebied ligt tegen de bebouwde kom van Creil, waardoor uit wordt gegaan van de stedelijke zone die behoort tot de ‘Overige kernen (bebouwde kom)‘: ‘rest bebouwde kom’.
Voor de ontwikkeling wordt dus uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Verstedelijkingsgraad: Niet stedelijk (bron: ‘Nota Parkeernormen Noordoostpolder 2016’)
  • Stedelijke zone: Rest bebouwde kom (bron: ‘Nota Parkeernormen Noordoostpolder2016’)

Voor de rijwoningen en rug-aan-rugwoningen is uitgegaan van het type 'Koop tussen/hoek'. Voor de twee-onder-een-kap woning is uitgegaan van het type 'Koop, twee-onder-een-kap. Voor de vrijstaande woningen is uitgegaan van het type 'Koop vrijstaand'.

Nu is het zo dat het bestemmingsplan enige flexibiliteit biedt qua type woningen en aantallen per type. Om die reden is uitgegaan van een eindsituatie waarbij de meeste parkeerbehoefte ontstaat. Op basis van de vorenstaande uitgangspunten ontstaat qua parkeerbehoefte het volgende beeld:

Tabel 2: parkeerbehoefte

Typologie   Categorie   Wooneenheden   Norm   Benodigd  
Vrijstaand   Koop, vrijstaand   4   2,3   9,2  
Tweekapper   Koop, t-o-e-k   18   2,2   39,6  
Rijwoningen   Koop, tussen/hoek   19   2   38  
Rug-aan-rug   Koop, etage goedkoop   12   1.6   19,2  
Levensloopbestendig   Koop, tussen/hoek   4   2   8  
Totaal benodigd volgens norm   114  

Op grond van de parkeernormen is sprake van een parkeerbehoefte van in totaal afgerond 108 parkeerplaatsen. Het parkeren wordt opgelost binnen het plangebied, in zowel de openbare ruimtes en op de kavels van de woningen zelf. In het definitieve stedenbouwkundig plan wordt rekening gehouden met de aanleg van voldoende parkeerplaatsen. In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat bij de aanvraag om een omgevingsvergunning(en) voor de bouw van de woningen, moet worden voldaan aan de 'Nota parkeernormen 2016' van de gemeente Noordoostpolder.

Hiermee is aangetoond dat het parkeeraspect niet tot een belemmering leidt.

Conclusie

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.

Toetsing van het initiatief aan de NOVI

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. De locatie grenst aan bestaand woongebied van de kern Creil. De bouw voorziet in de behoeften van de huidige generatie inwoners, maar speelt ook in op die van toekomstige generaties, waarvoor steeds meer huizen beschikbaar moeten zijn. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken van het SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn de regels vanuit het Barro dan ook direct bindend en het meest van belang. Vanuit het Barro zijn voor de beoogde ontwikkeling geen aanvullende regels van toepassing.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ieder plan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro). De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor projecten binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.

De Ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Volgens jurisprudentie is in beginsel pas sprake van een stedelijke ontwikkeling bij plannen voor meer dan 11 woningen of andere stedelijke functies met een ruimtebeslag van 500 m² of meer.

Het gebied waarop de plannen voor de uitbreiding van toepassing zijn, is geen onderdeel van het bestaand stedelijk gebied volgens de begripsbepaling artikel 1.1.1 onder h: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Op basis van de beheersverordening 'Landelijk gebied' zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Agrarisch gebied'.

Aangezien er een nieuw bestemmingsplan is opgesteld en er meer dan 11 woningen mogelijk worden gemaakt, is hierna de behoefte bij dit woonplan beschreven en de locatiekeuze gemotiveerd. Bij de beoogde ontwikkeling worden maximaal 57 woningen gerealiseerd.

Beschrijving behoefte

Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling bepaalt dus de begrenzing van de regio. Voor wonen is dit de gemeente Noordoostpolder als Flevolandse subregio binnen de grotere regio Zwolle.

Woonvisie Noordoostpolder 2020: kansen grijpen (19 oktober 2020)

In de Woonvisie Noordoostpolder 2020 wordt er gebruik gemaakt van een flexibele programmering. De komende 10 jaar is een toevoeging van 1.000 woningen mogelijk. Het doel is om meerjarig te voldoen aan de kwantitatieve behoefte, die wordt afgeleid van de huishoudensprognose. Het overschrijden van de gemiddelde jaarprogrammering van 100 woningen is in de eerste 5 jaar geen probleem, mits de totale groei van 1.000 woningen niet wordt overschreden.

De woningen die worden toegevoegd moeten op de langere termijn kwalitatief goed aansluiten op de behoefte. Het streven is bijvoorbeeld om meer senioren te verleiden tot verhuizen. In het nieuwbouwprogramma zou het doel moeten zijn om te komen tot een voor senioren geschat programma van minimaal 50 woningen per jaar. Op basis van het succes van dat programma kan dit naar boven of beneden worden bijgesteld. Door seniorenwoningen te bouwen kan doorstroming worden bevorderd waardoor er in de bestaande voorraad meer (betaalbare) woningen beschikbaar komen.

Op hoofdlijnen is de groei naar leeftijdsgroepen van huishoudens als volgt samengesteld:

Leeftijdsgroep   Aantal woningen  
< 45   + 400  
45 - 65   - 525  
> 65   + 1.125  

Wanneer de 1.125 'nieuwe' seniorenhuishoudens in hun eigen woning blijven wonen, is er voor de groepen onder de 65 een aanvulling van 1.000 woningen nodig.

Op de planlocatie worden maximaal 57 woningen gerealiseerd. De beoogde ontwikkeling betreft verschillende typen woningen, waarmee een brede doelgroep wordt aangesproken. Het betreft tweekappers, rug-aan-rugwoningen, rijwoningen, vrijstaande woningen en seniorenwoningen. Hiermee voldoet de beoogde ontwikkeling aan zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte.

Regionale Woondeal ZUND-gemeenten (maart 2023)

Er worden 39.193 nieuwe woningen gebouwd in de provincie Flevoland tot 2030, waarvan er 2.263 woningen zijn gepland in de gemeente Noordoostpolder. Het streven is dat ten minste twee derde van deze nieuwbouwwoningen betaalbaar zijn. Dit gaat om sociale corporatiewoningen en woningen in het middensegment (midden-huur en koopwoningen onder de € 355.000,00).

In de ZUND-regio (bestaande uit de gemeenten Zeewolde, Urk, Noordoostpolder en Dronten) zijn er veel uitbreidingslocaties, maar minder 'reserve locaties'. In de Woondeal wordt gesteld dat vanwege de hoge marktvraag de slaagkans doorgaans groot is. De ervaring is dat de beoogde jaarproductie vaak wordt gehaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00748-VS01_0008.png"

Figuur 3.1: programmering Noordoostpolder (bron: Regionale woondeal ZUND-gemeenten, 2023)

De beoogde ontwikkeling in Creil draagt bij aan de kwantitatieve behoefte in de ZUND-regio. Daarnaast worden er in dit plan 33 betaalbare woningen (rijwoningen en rug-aan-rug woningen) gerealiseerd. Hiermee wordt in dit plan een bijdrage geleverd voor de realisatie van voldoende betaalbare woningen.

Ontwikkelperspectieven woningbouw Noordoostpolder 2021-2026

In de Ontwikkelperspectieven woningbouw Noordoostpolder staan de locaties die voor (her)ontwikkeling in aanmerking komen. Creil is een typisch kruiswegdorp, waarbij alle woonbuurten dicht bij het centrum liggen. De ambitie voor Creil is om te gaan groeien, ook voor mensen van buiten Creil en de polder. Er is voornamelijk behoefte seniorenwoningen in de kern, wat zorgt voor doorstroming. Er is tevens behoefte aan jongerenwoningen. Vanuit het dorp is er vooral behoefte aan koopwoningen.

De afgelopen twee jaar zijn er veel kavels en woningen verkocht in de uitbreiding, maar op dit moment is er weinig aanbod. Op de inbreidingslocaties kunnen niet genoeg woningen worden gerealiseerd om te voorzien in de relatief grote woningbouwvraag.

De beoogde ontwikkeling wordt benoemd in het door de gemeenteraad vastgestelde ontwikkelperspectief 2021-2026. Het sluit aan bij de behoefte van het dorp. Het betreffen allemaal koopwoningen met verschillende typen woningen (onder andere vrijstaande woningen, seniorenwoningen en rug-aan-rugwoningen). Hiermee sluit de ontwikkeling aan op de geschetste ontwikkelperspectieven.

Verstedelijkingsstrategie Regio Zwolle: Warme Harten in een Klimaatadaptieve Delta (1 februari 2023)

De regio Zwolle is een samenwerkingsverband tussen 22 gemeenten en 4 provincies. In deze regio is de druk op de woningmarkt groot. Er wordt uitgegaan van een basisopgave van minimaal 50.000 nieuw te bouwen woningen tot 2040. Hierbij geldt een bandbreedte van minstens voldoen aan de autonome groei (circa 42.000 netto) en maximaal 130% plancapaciteit. De subregio Flevoland heeft de ambitie om minimaal 5.000 en maximaal 11.000 woningen te realiseren. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan deze kwantitatieve behoefte.

Het Flevolands deel heeft een specifieke positie in de Regio Zwolle. De hier voorziene groei van het aantal woningen in het kader van de Strategische agenda Flevoland/mogelijke Lelylijn worden overwegend in uitbreidingslocaties ontwikkeld.

Motivering locatiekeuze

Het is niet mogelijk de volledige woningbehoefte binnenstedelijk te realiseren. Er is te weinig aanbod voor de relatief grote woningbouwvraag, van niet alleen inwoners van Creil maar ook van mensen buiten Creil en de polder. De beoogde uitbreidingslocatie levert hier een bijdrage aan door het realiseren van 57 woningen.

In het oosten van Creil is de afgelopen jaren een nieuwe woonwijk gerealiseerd. De beoogde locatie ligt ten noorden hiervan. Het sluit aan twee zijden aan op bestaande bebouwing. Het is een logische stedenbouwkundige uitbreiding van de kern Creil.

Conclusie

In de Noordoostpolder is een grote woningbehoefte. Het dorp Creil heeft de ambitie om te gaan groeien, ook voor mensen buiten Creil en de polder. De beoogde ontwikkeling geeft invulling aan 57 woningen van verschillende typen woningen (onder andere tweekappers en rijwoningen). Hiervan worden er 33 betaalbare woningen gerealiseerd, waarmee de beoogde ontwikkeling een bijdrage levert aan de afspraken in de Regionale Woondeal ZUND-gemeenten. Het plan sluit zowel kwantitatief als kwalitatief aan op de regionale woningbehoefte.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks

Algemeen

De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de langetermijnvisie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. Het gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen, opgaven en uitdagingen er voor Flevoland liggen. Er zijn drie kernopgaven:

  • Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving).
  • Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving).
  • Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).

Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland. In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:

  • Duurzame Energie.
  • Regionale Kracht.
  • Circulaire Economie.
  • Landbouw: Meerdere Smaken.

Toetsing van het initiatief aan Omgevingsvisie FlevolandStraks

De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het ontwikkelen van een uitbreidingslocatie bij Creil, waarmee invulling wordt gegeven aan de lokale woningbehoefte. Gelet op vorenstaande sluit het voornemen goed aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie FlevolandStraks (specifiek ‘Het Verhaal van Flevoland’).

3.2.2 Omgevingsprogramma provincie Flevoland

Algemeen

Per 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. Op dat moment moet elke provincie beschikken over een Omgevingsvisie, een of meer programma's en een Omgevingsverordening. Het op 27 februari 2019 door de Provinciale Staten van de provincie Flevoland vastgestelde Omgevingsprogramma Flevoland vindt haar grondslag dan ook in de Omgevingswet. Daarnaast is de grondslag te vinden in diverse vigerende wetten, zoals de Waterwet, de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder en de Wet natuurbescherming. Het Omgevingsprogramma omvat daarmee de op dit moment verplichte plannen: het milieubeleidsplan, het regionale waterplan en het verkeer- en vervoersplan.

In 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie FlevolandStraks vastgesteld. Hierin is in hoofdlijnen de strategische visie op de toekomst van Flevoland weergegeven. In dit (eerste) Omgevingsprogramma Flevoland is ervoor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma dat digitaal beschikbaar is. Met de vaststelling van het Omgevingsprogramma is dan ook een groot aantal beleidsnota's komen te vervallen. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd. De provincie streeft ernaar om dit programma jaarlijks te actualiseren en waar nodig aan te vullen met overig provinciaal beleid. Zo kunnen in volgende versies onderwerpen worden toegevoegd die betrekking hebben op bijvoorbeeld economisch of sociaal beleid. Ook kunnen programma's worden toegevoegd met een meer gebiedsgebonden of thematische aanpak.

In voorliggend geval is met name hoofdstuk 1 ‘Ruimte’ van het Omgevingsprogramma van belang.

Ruimte

Het belangrijkste doel van de provincie is een goede woon-, werk- en leefomgeving in heel Flevoland. Daarbij moet verstedelijking worden ingepast in een hoogwaardig landschap en passen bij de gerealiseerde en de geplande infrastructuur. Aantrekkelijke woongebieden in een groenblauwe omgeving maken Flevoland concurrerend met andere gebieden. Er is sprake van overloop uit de drukke, dure Randstad naar een ruimer, goedkoper Flevoland (push factor). Ook kiezen mensen bewust voor het attractieve woonmilieu van Flevoland (pull factor).

De provincie wil verdere grootschalige ontwikkelingen mogelijk maken en deze deels zelf ter hand nemen, samen met partners. De provincie is bereid om ruimte te reserveren voor functies waarvoor in omliggende regio's onvoldoende ruimte is. De voorwaarde daarvoor is een evenwichtige ontwikkeling. Samen met partners binnen en buiten het gebied biedt de provincie zicht op oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken, die het tempo van de ruimtelijke ontwikkelingen in Flevoland met zich meebrengt. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om achterblijvende bereikbaarheid, voorzieningenniveau en werkgelegenheid.

Landelijk gebied

Het plangebied maakt binnen het thema ‘Ruimte’ onderdeel uit van het ‘landelijk gebied’ zoals hieronder te zien is in afbeelding 3.1. De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00748-VS01_0009.png"

Afbeelding 3.2: ligging plangebied binnen de kaart 'Ruimte' (bron: Omgevingsprogramma provincie Flevoland)

Ondanks dat feitelijk sprake is van een ontwikkeling in 'landelijk gebied' is het ook van belang om de beleidsuitgangspunten voor het 'stedelijk gebied' hierbij te betrekken. Er is immers sprake van een uitbreiding van een bestaande kern die onderdeel gaat uitmaken van het 'stedelijk gebied'.

Stedelijk gebied

Het verstedelijkingsbeleid is gericht op de ontwikkeling van vitale steden en dorpen. Het beleid maakt behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving mogelijk. Het gaat hierbij om efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied en versterking van het draagvlak voor voorzieningen. Deze doelen worden gediend door de stedelijke ontwikkeling van de kernen te bundelen.

Nieuwe bebouwing wordt geconcentreerd in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied. Dit ondersteunt de optimale benutting van infrastructuur en centrumvorming rondom belangrijke vervoersknooppunten.

Het provinciale bundelingsbeleid is gebaseerd op enkele principes waarvan onderstaande in voorliggend geval het meest van belang zijn:

  • De specifieke ruimtelijke kwaliteiten van steden en dorpen worden benut door de kwaliteit van deze kenmerken te behouden en te versterken.
  • Stedelijke uitbreiding moet aansluiten bij bestaande ruimtelijke structuren, zodat de vitaliteit van de kernen wordt ondersteund.
  • De omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groenblauwe hoofdstructuur.

Van de gemeenten wordt verwacht dat zij het provinciale bundelingsbeleid vertalen in lokaal beleid en in concrete (ruimtelijke) plannen. Plannen voor uitbreiding worden uitgewerkt in samenhang met herstructurering van het bestaande bebouwd gebied.

Verstedelijking (wonen)

In de afgelopen decennia is in Flevoland onvoldoende gedifferentieerd gebouwd. De nadruk lag op ruime eengezinswoningen. Hoewel Flevoland een opvangtaak voor andere delen van Nederland behoudt, komt de woningbehoefte van de huidige inwoners steeds nadrukkelijker op de voorgrond te staan. Hierbij moet rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van ouderen, alleenstaanden en starters, omdat de bestaande woningvoorraad daar onvoldoende aan tegemoet komt.

Naast de bouw van nieuwe woningen wordt kwaliteitsbehoud van de bestaande woningvoorraad steeds belangrijker. Een deel van het bebouwde gebied is toe aan herstructurering. Vooral in oudere wijken moeten de bestaande woningvoorraad en de zorginfrastructuur worden aangepast. De combinatie van uitbreidingsopgave en herstructureringsopgave biedt de mogelijkheid om in te spelen op de veranderende, meer gedifferentieerde behoefte aan woningen en andere functies.

Kernpunten zijn onder meer:

  • Huisvesting voor kleinere huishoudens.
  • Voldoen aan de behoefte aan goedkopere betaalbare (huur-)woningen voor starters, statushouders en andere groepen met een krappe beurs.
  • Differentiatie van woonmilieus.

Verkeer en vervoer

Het overkoepelende doel van het Flevolandse mobiliteitsbeleid is het faciliteren van de verplaatsingsbehoefte van mensen en goederen. Dit is verwoord als snel, betrouwbaar en veilig kunnen reizen. Dit doel heeft betrekking op het gehele mobiliteitssysteem. Dit bestaat uit het wegennetwerk, fietspadennetwerk, openbaar vervoer (inclusief spoor) en vaarwegen.

Aanvullend zijn voor mobiliteit nog negen andere doelen geformuleerd. Deze dragen elk bij aan het overkoepelende doel. De onderdelen snel, betrouwbaar en veilig komen als volgt terug in de andere doelen:

  • Snel: ook bij OV, fiets, goederenvervoer en het bereikbaar maken van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
  • Betrouwbaar: bij betrouwbare reistijden, goederenvervoer en vaarwegen;
  • Veilig: als afzonderlijk doel veiligheid en als onderdeel bij sociale veiligheid (OV en knooppunten).

Toetsing van het initiatief aan het ‘Omgevingsprogramma Provincie Flevoland’

Het voorliggende plan voldoet aan de door de provincie voorgestane bundeling van stedelijke ontwikkeling en concentratie van nieuwe bebouwing aansluitend op bestaand bebouwd gebied. Het plangebied sluit direct aan op bestaand bebouwd gebied maar heeft momenteel echter een landelijke functie.

Daarnaast wordt met de gewenste ontwikkeling ingezet op een gedifferentieerd woningaanbod voor de lokale behoefte. Zo wordt een mix van rug-aan-rugwoningen, rijwoningen, twee-onder-een-kappers en vrijstaande woningen gerealiseerd. Hiermee is sprake van een aanbod van koopwoningen voor verschillende doelgroepen en wordt bijgedragen aan de differentiatie van woonmilieus.

De ontwikkeling in het plangebied sluit aan bij de visie van de provincie Flevoland om zich bovenregionaal te onderscheiden met kwalitatieve voorzieningen.

Ten slotte wordt voldaan aan de doelen van de visie van de provincie Flevoland omtrent het verkeer en vervoer. De ontwikkelingen betreffende deze aspecten sluiten aan bij de omliggende structuur.

Het voornemen is dan ook in overeenstemming met het ‘Omgevingsprogramma Provincie Flevoland’.

3.2.3 Provinciale Omgevingsverordening

Algemeen

In de Omgevingsverordening van provincie Flevoland zijn alle regels vastgelegd die de provincie hanteert op het gebied van onder andere wegen, water, milieu, bodem, natuur, wonen en ruimte. Dit kunnen zowel regels zijn voor burgers of bedrijven als (instructie-)regels voor andere overheden.

Relevante artikelen

In geval van voorgenomen ontwikkeling is met name artikel 7.5 van de omgevings- verordening van belang.

Artikel 7.5 (Bescherming) - Natuurnetwerk Nederland

  • 1. Een ruimtelijk plan of besluit, voor zover het betrekking heeft op een gebied binnen of nabij de aangewezen het Natuurnetwerk Nederland;
    • a. strekt mede tot bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van dat gebied;
    • b. maakt activiteiten alleen mogelijk als die ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van deze titel van de verordening geldende bestemmingsplan, mits die per saldo niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden.

2. Voor zover een bestemmingsplan strijdig is met de bescherming en de mogelijkheden bedoeld in het eerste lid stelt de gemeenteraad binnen drie jaar na het inwerkingtreden van deze titel dat plan opnieuw vast met inachtneming van de bepalingen in het eerste lid.

Toetsing van het initiatief aan artikel 7.5 van de Omgevingsverordening

De locatie waar voorgenomen ontwikkeling betrekking op heeft ligt op circa 3,6 meter afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) behoren. Zoals aangegeven in paragraaf 4.4.1 worden er gelet op de afstand tot het NNN en de aard en omvang van de ontwikkeling geen negatieve effecten verwacht op de gebieden die behoren tot het NNN. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 7.5 van de Omgevingsverordening Flevoland.

3.2.4 Flevolandse Woonagenda

Provinciale Staten stelde deze woonagenda unaniem vast op woensdag 13 oktober 2021. De Flevolandse Woonagenda moet er aan bijdragen er meer balans komt op de woningmarkt binnen Flevoland. Het gaat om méér dan alleen goede woningen. Het gaat ook om wonen op een plek van waaruit je makkelijk je werk, scholen en andere voorzieningen kunt bereiken, maar ook een mooie (natuurlijke) omgeving. In de Flevolandse woonagenda beschrijft de provincie actiepunten die hieraan bijdragen. Gelet op deze lokale verantwoordelijkheid heeft de provincie Flevoland deze woonagenda samen met de gemeenten opgesteld.

De ambitie van de provincie is het realiseren van een volwaardige kwalitatieve ontwikkeling van het wonen in Flevoland. Hierbij richt de provincie zich op:

  • 1. Aandacht geven aan de (ruimtelijke en sociale) kwaliteit van bestaande woongebieden;
  • 2. Inzetten op een goed en volwaardig woonklimaat om een bredere groep aan Flevoland te binden;
  • 3. Kansen bieden aan Flevolandse woningzoekenden door meer variatie in woonaanbod.

Toetsing 

Het betreft een nieuwe wijk. In de wijk wordt een variatie aan woonaanbod mogelijk gemaakt. Dit kan een brede groep aan mogelijke bewoners trekken. In het plangebied is voorzien in vrijstaande woningen, twee-onder-een kap woningen, rijwoningen en rug-aan-rug woningen.

De nieuwe wijk draagt op deze manier bij aan de Flevolandse Woonagenda. In de paragraaf 3.1.3 is benoemd waarom behoefte is aan deze wijk en hoe het aansluit op het gemeentelijke woonbeleid.

3.2.5 Programma Landschap van de Toekomst

Algemeen

Het Programma Landschap van de Toekomst voor Flevoland geeft richting aan ruimtelijke ontwikkeling in Flevoland. Het landschap ontwikkelt door en deze ontwikkeling volgen wij. Met de veranderingen willen we kwaliteit toevoegen. Dit programma presenteert de richtinggevende provinciale kijk op de waarde en identiteit van het Flevolandse landschap.

Essentie van de visie

De essentie van het Programma Landschap van de Toekomst bestaat uit vier overwegingen. Deze zijn gemeente-overstijgend en bepalen in hun samenhang het karakter en de essentie van het Flevolandse landschap. De synthese geeft richting bij het behouden van de landschappelijke kernkwaliteiten en ruimte voor vernieuwing en ontwikkeling.

De vier overwegingen zijn voor landschap van provinciaal belang en moeten bij iedere ontwikkeling in het kader van de ruimtelijke kwaliteit als overweging worden meegenomen.

  • 1. Het gezicht van Flevoland in het blauwe hart van Nederland In het landschap van de toekomst presenteert Flevoland zich sterker naar de omgeving. Met fraaie dijklandschappen en aantrekkelijke stedelijke kapen aan het water. Waar een sterke ecologie en recreatieve functies het blauwe hart betekenis geven.
  • 2. Veranderende condities in het landelijk gebied In het landschap van de toekomst beweegt de landbouw mee met geleidelijk veranderende klimatologische omstandigheden. We maken een omslag naar natuurinclusieve landbouw binnen krachtige kavel- en erfstructuren.
  • 3. Nieuwe stad-land relaties In het landschap van de toekomst zijn stad en land in balans. Kenmerkende Flevolandse lange lijnen verbinden ze met elkaar. Water- en groenstructuren zijn de basis voor aantrekkelijke stadsranden en een toegankelijk landschap.
  • 4. Regionaal perspectief voor energielandschappen In het landschap van de toekomst zijn energielandschappen efficiënt en zorgvuldig ontworpen. Met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit, biodiversiteit en beleving.
  • 5. Rijke en robuuste groenstructuren In het landschap van de toekomst zijn de kenmerkende Flevolandse lanen, singels en bossen aantrekkelijk, veerkrachtig en toekomstbestendig. Met aandacht voor variatie, een grote soortenrijkheid en biodiversiteit.

Toetsing 
De ontwikkeling maakt onderdeel uit van een bestaande stedelijke kern: Creil. Creil is een onderdeel van de dorpenring. De overgang van dorp naar landelijk gebied wordt gemarkeerd door een nieuwe bosstrook om de dorpsmantel op te rekken. Het onderscheidende polderconcept van de Noordoostpolder blijft hiermee behouden. De locatie is aangrenzend aan bestaand stedelijk gebied. Op deze manier is rekening gehouden met een aantal punten uit het programma.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Noordoostpolder 2025

Algemeen

De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is in december 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. De Structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie, die de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten beschrijft. De visie heeft als doel de verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen en hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025.
De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder.
De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is een document voor de langere termijn en kent daarom een zekere mate van globaliteit en abstractie. De visie vormt de basis voor het toekomstig beleid. Ter uitwerking van de structuurvisie zijn gebiedsvisies, masterplannen, uitwerkingsplannen, bestemmingsplannen en beleidsplannen nodig om concrete (plan)ontwikkelingen in gang te zetten.

Ambitie Bevolking en wonen

De gemeente Noordoostpolder streeft naar een aantrekkelijke, uitnodigende fysieke woon- en leefomgeving en daarbij richt de gemeente zich vooral op (tijdelijke) inwoners van de gemeente Noordoostpolder. De gemeente zet in op een afwisselend woningaanbod en voegt bijzondere woonmilieus toe, zoals in de Wellerwaard. Er zijn mogelijkheden voor het realiseren van landgoederen en woningen in vrijkomende agrarische bebouwing. De aandacht verschuift van kwantiteit (veel bouwen) naar kwaliteit (dat wat er al is behouden, verbeteren en/of transformeren). Er zijn mogelijkheden voor het realiseren van landgoederen en wonen in vrijkomende agrarische bebouwing.

Vernieuwen van binnenuit

De gemeente Noordoostpolder vindt het belangrijk dat (nieuwe) inwoners kunnen kiezen uit verschillende woonmilieus en dat tijdelijke inwoners adequaat en legaal gehuisvest kunnen worden. Er wordt daarom gestreefd naar een gevarieerde woningvoorraad waar ruimte is voor diverse leeftijds-, huishoudens- en inkomensgroepen. De unieke kwaliteiten die het wonen in de polder aangenaam maken, wil men hierbij benutten voor de bestaande bewoners, waaronder jongeren/starters en senioren, maar ook om nieuwkomers naar de gemeente te trekken.

Het plangebied is op de structuurvisie-themakaart niet aangeduid als potentiële woningbouwlocatie (zie afbeelding 3.3). De locatie is aangeduid als ‘Openhouden dijkzone en middengebied’. Flexibiliteit is het sleutelwoord. Per locatie/gebied wordt bekeken wat de wensen en mogelijkheden zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00748-VS01_0010.png"

Afbeelding 3.3: uitsnede structuurvisie-themakaart 'Bevolking en wonen' (bron: gemeente Noordoostpolder)

Toetsing van het initiatief aan de ‘Structuurvisie Noordoostpolder 2025’

Het plangebied is ten tijde van het vaststellen van de structuurvisie (2013) niet aangeduid als potentiële woningbouwlocatie of locatie voor uitbreiding van het bedrijventerrein. Destijds werd uitgegaan van een afnemende woningbehoefte en een onzekere woningmarkt. Daardoor is gekozen voor het steeds gedoseerd en gefaseerd uitvoeren van ontwikkelingen.
Nu wil de gemeente haar bijdrage leveren aan het landelijke en regionale woningtekort. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan extra woningbouw en het op lossen van het tekort aan woningen. De locatie is gekozen omdat in het oosten van Creil is de afgelopen jaren een nieuwe woonwijk gerealiseerd. De beoogde locatie ligt ten noorden hiervan. Het sluit aan twee zijden aan op bestaande bebouwing. Het is een logische stedenbouwkundige uitbreiding van de kern Creil, omdat het dorp op deze manier compact blijft. Het plan voorziet daarnaast in de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte van de kern Creil.

3.3.2 Woonvisie Gemeente Noordoostpolder 2020: Kansen grijpen

De woonvisie kent op hoofdlijnen twee doelstellingen; een antwoord bieden op de opgaven voor de korte, middellange en lange termijn én het grijpen van de kansen die zich voordoen om de ambities te realiseren. De gemeente speelt in op de markt en biedt ruimte voor experimenten en nieuwe woonvormen. Dit draagt bij aan de variatie in het woonaanbod, waardoor Noordoostpolder aantrekkelijker wordt voor meer mensen.

Kwantitatieve behoefte en programma

In paragraaf 3.1.3 is het plan getoetst aan de Ladder van duurzame verstedelijking. In deze paragraaf is nader ingegaan op de regionale en gemeentelijke woningbouwbehoefte. Uit onderbouwing van de woningbouwbehoefte is geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling passend is binnen het gemeentelijk beleid en de woonvisie. Het plan draagt bij aan de kwantitatieve behoefte, en houdt daarnaast rekening met verschillende doelgroepen door de realisatie van verscheidene typen woningen.

3.3.3 Ontwikkelperspectieven woningbouw Noordoostpolder (2021-2026)

In de Ontwikkelperspectieven woningbouw Noordoostpolder staan de locaties die voor (her)ontwikkeling in aanmerking komen. Dit is een momentopname en wanneer er nieuwe potentiële locaties en/of andere inzichten zijn, dan worden de perspectieven aangepast.

De ontwikkelperspectieven betreffen:

  • Bieden houvast en geven richting aan keuzes over woningbouw ontwikkelingen (projecten).
  • Bieden flexibiliteit en geven ruimte voor de realisatie met en door andere partijen.
  • Geven invulling aan de uitwerking van de woonvisie en woningbouwbehoefte.

De ambitie voor Creil is om te gaan groeien, ook voor mensen van buiten Creil en de polder. Er is voornamelijk behoefte aan seniorenwoningen in de kern, wat kan zorgen voor doorstroming. Daarnaast is er ook behoefte aan jongerenwoningen, en vanuit het dorp is er behoefte aan koopwoningen.

De afgelopen twee jaar zijn er veel kavels en woningen verkocht in de uitbreiding, maar op dit moment is er weinig aanbod. Op de inbreidingslocaties kunnen niet genoeg woningen worden gerealiseerd om aan de relatief grote woningbouwvraag te kunnen voldoen. Op het huidige Palet fase 2 komt in de toekomst woningbouwuitbreiding.

De beoogde ontwikkeling wordt genoemd in het ontwikkelperspectief als 'ontwikkellocatie' en sluit aan bij de behoefte van het dorp. Zo komen er verschillende typen woningen (o.a. rug-aan-rugwoningen, rijtjeswoningen, twee-onder-eenkappers en vrijstaande woningen). Hiermee sluit de ontwikkeling aan op de Ontwikkelperspectieven.

3.3.4 Beleidsregel Uiterlijk Bouwwerken

Algemeen

De gemeente Noordoostpolder kiest voor het verminderen van eisen voor het uiterlijk van bouwwerken. Hoewel hierdoor bestuurlijk minder wordt gestuurd op esthetische kwaliteiten van bebouwing, is flankerend beleid nodig. De gemeente Noordoostpolder wil met de Beleidsregel Uiterlijk Bouwwerken sturen op het behoud en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente.

De beleidsregel geldt voor de hele Noordoostpolder, maar spitst zich toe op een aantal specifieke gebieden en objecten. Daarnaast geldt voor sommige gebieden een beeldkwaliteitsplan, waarin eisen zijn gesteld voor het uiterlijk van bouwwerken in dat specifieke gebied, maar spitst zich toe op een aantal specifieke gebieden en objecten. Het kan zijn dat een toets aan uiterlijk van de bouwwerken noodzakelijk is of advies op beeldkwaliteit.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen die niet gelegen zijn in de aanwezen gebieden, maar die wel een grote impact hebben op de omgeving kan de gemeenteraad een beeldkwaliteitsplan vaststellen voor dat gebied. Nu de gemeente voor grote gebieden geen specifieke regels stelt, zoals in het buitengebied, ligt het voor de hand dat het voorschrijven van een beeldkwaliteitsplan terughoudend wordt ingezet. Een beeldkwaliteitsplan kan worden ingezet bij in- en uitbreidingslocaties en entreegebieden.

Toetsing van het initiatief aan de 'Beleidsregel Uiterlijk Bouwwerken' van de gemeente Noordoostpolder

Het plangebied is niet gelegen in een aangewezen gebied waarvoor regels zijn opgesteld of een beeldkwaliteitsplan van kracht is.

3.3.5 Duurzaamheidsvisie Noordoostpolder

Algemeen

In haar duurzaamheidsvisie streeft de gemeente Noordoostpolder naar energieneutraliteit in 2030. De gemeente focust daarnaast op inzet van schone energie. Energiegebruik en –besparing in woningen maken daar een belangrijk onderdeel van uit. Het energiegebruik door woningen bedraagt ongeveer 16% van het totale energiegebruik in Noordoostpolder.

Landelijke eisen

Het Nationaal Plan voor het bevorderen van bijna-energieneutrale gebouwen in Nederland beschrijft het Nederlandse beleid om te komen tot bijna-energieneutrale woningen vanaf 2021. Het beleid is erop gericht dat de EPC-eis in het Bouwbesluit per 31 december 2020 dichtbij nul komt te liggen, oftewel bijna energieneutraal. De eis wordt vanaf 2020 op andere wijze bepaald, maar komt ongeveer overeen met een EPC van 0,2. De huidige eis is een EPC van 0,4.

Op 3 april 2018 is een aanpassing van de Gaswet in werking getreden waardoor de gasaansluitplicht is vervallen. Dit betekent dat geen omgevingsvergunningen meer mogen worden afgegeven voor nieuwbouw die aangesloten wordt op een gasnet. Deze regeling geldt voor omgevingsvergunningenaanvragen vanaf 1 juli 2018.
Een gemeente kan een ontheffing verlenen waardoor toch op het gasnet aangesloten mag worden. Dit kan echter alleen in uitzonderlijke situaties waarbij grote maatschappelijke effecten ontstaan door het niet aansluiten op gas. Aangezien voor de geplande woningen technische oplossingen beschikbaar en financieel haalbaar zijn voor aardgasloos wonen, verleent de gemeente voor deze locatie geen ontheffing.

Toetsing van het initiatief aan de Duurzaamheidsvisie Noordoostpolder

De woningen worden gasloos gerealiseerd en zullen voldoen aan de BENG-eisen (Bijna Energieneutrale Gebouwen). Hiermee voldoet het plan aan de duurzaamheidsvisie van de gemeente Noordoostpolder.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

4.1.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van (nieuwe) milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting.
Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Tabel 4.10.1: milieucategorieën met bijbehorende richtafstand per omgevingstype (bron: VNG)

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3.1   50 meter   30 meter  
3.2   100 meter   50 meter  
4.1   200 meter   100 meter  
4.2   300 meter   200 meter  
5.1   500 meter   300 meter  
5.2   700 meter   500 meter  
5.3   1.000 meter   700 meter  
6   1.500 meter   1.000 meter  

4.1.2 Toetsing

Met de beoogde ontwikkeling worden maximaal 57 nieuwe woningen gerealiseerd. Woningen zijn milieugevoelig. In de omgeving van het plangebied is het woongebied van Creil aanwezig en agrarische gronden.
Het gebied is dan ook aan te merken als omgevingstype woonwijk.

In de omgeving van de woningen zijn geen bedrijven aanwezig. In het buitengebied zijn met name agrarische bedrijven aanwezig. Binnen een zone van 250 m van de kwetsbare/milieugevoelige gebieden worden de bestaande veehouderij bedrijven sterk beperkt in hun uitbreidingsmogelijkheden.
Het dichtstbijzijnde bedrijf is het agrarische bedrijf ter plaatse van Noorderringweg 37-I op een afstand van circa 260 meter. Dit betreft een bloembollenbedrijf (milieucategorie 2) met een richtafstand van minimaal 30 meter. In de omgeving zijn geen andere bedrijven aanwezig die beperkt worden als gevolg van de beoogde woningbouw.

Doordat voldaan wordt aan de richtafstand kan ter plaatse van de beoogde woningen een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nog te realiseren) woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.2 Spuitzones

4.2.1 Algemeen

Ter plaatse van agrarische gronden kan sprake zijn van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan gezondheidsrisico’s met zich meebrengen. Bij ruimtelijke plannen in de omgeving van agrarische gronden dienen deze mogelijke gezondheidsrisico’s te worden afgewogen. Er gelden geen wettelijke normen of afstandseisen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de omgeving van woningen.

Toch wordt er, in het kader van goede ruimtelijke ordening, gekeken hoe de woningen zich verhouden tot deze agrarische gronden. Hiervoor wordt veelal getoetst met een richtafstand van 50 meter tussen woningen en agrarische gronden. De 50 meter-contour is geen harde grens. Verkleinen van een spuitzone is in beginsel mogelijk maar dit dient wel goed te worden gemotiveerd.

4.2.2 Toetsing

Op basis van het planontwerp is rekening gehouden met spuitzones. Ten oosten van het plangebied is een groenstrook ingepland waardoor een afstand van 50 meter wordt aangehouden tot aan de agrarische percelen. Aan de richtafstand van 50 meter wordt hier voldaan.

Voor de agrarische percelen ten noorden van het plangebied zal een afstand van ten minste 30 meter gehouden worden tot de woningen en eventueel de tuin. Hiermee wordt afgeweken van de richtafstand van 50 meter.
Het aansluitende perceel wordt in de huidige situatie onder meer gebruikt voor bloembollenteelt. Voor de spuitzone moet uitgegaan worden van de planologische mogelijkheden. In de beheersverordening Landelijk gebied (2016-03-21) heeft het agrarisch perceel een bestemming 'Agrarisch gebied - (o) openheid van landschap'. Binnen deze bestemming is het behoud van de landschappelijke openheid een belangrijke doelstelling. Hoogopgaande boomkwekerij of fruitteelt is daarbij dus niet toegestaan. Op het perceel is fruitteelt planologisch niet mogelijk. Vooral bij fruitteelt worden bomen op hoogte gespoten waardoor spuitnevel door de wind gedragen kan worden.

Bij bloembollenteelt is sprake van lage spuitnevel. Het plangebied ligt daarnaast ten zuiden van het agrarische perceel. In Nederland is een dominante zuidwesten wind. Hiermee is de zuidelijke richting een gunstige ligging waarmee het gezondheidsrisico ter plaatse van het plangebied lager is.
Een gezondheidsrisico is daarmee echter niet volledig uitgesloten. Daarom wordt langs het agrarische perceel een windhaag gerealiseerd. Het gaat daarbij om een windhaag met dichte opgaande beplanting die in stand gehouden wordt met een breedte van ten minste 2 meter en een hoogte van ten minste 3 meter. Met deze windhaag, in combinatie met dat er geen boomkwekerij of fruitteelt mogelijk is en daarmee sprake is van lage spuitnevel en de gunstige zuidelijke ligging van het plangebied, kan een gezondheidsrisico uitgesloten worden.

De aanleg en instandhouding van de windhaag wordt planologisch geborgd in de planregels. De windhaag dient voor in gebruik name van de woningen volledig gerealiseerd zijn.

4.2.3 Conclusie

Voor het agrarische perceel ten noorden van het plangebied wordt niet voldaan aan de richtafstand van 50 meter die gehanteerd wordt voor spuitzones. Op het agrarische perceel is bloementeelt mogelijk op een afstand van circa 30 meter tot de woningen/tuinen. Door het realiseren van de windhaag kan gesteld worden dat een gezondheidsrisico ter plaatse van de beoogde woningen uitgesloten wordt.

4.3 Geluid

4.3.1 Algemeen

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst.

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging.

4.3.2 Toetsing en conclusie

Ten behoeve van het voorliggende plangebied wordt geconstateerd dat alle omliggende bestaande wegen in de woonwijk een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben. Zoals in voorgaand paragraaf is aangegeven, hebben wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur geen wettelijke geluidszone. Wel ligt de meest noordelijke hoekwoning als enige net binnen de afstand van de provinciale weg (200 meter grens) waar een maximumsnelheid van 80 km/uur gereden mag worden.

Op basis van de Atlas Leefomgeving is gekeken naar het geluid van wegverkeer. Op basis van afbeelding 4.1 kan gesteld worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van minder dan 45 dB. Hiermee is het aannemelijk dat aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan. Daarnaast ligt de woonwijk in een 30 km uur gebied. Gelet hierop is nader onderzoek niet noodzakelijk. De Wet geluidhinder (Wgh) staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00748-VS01_0011.png"

Afbeelding 4.1: Uitsnede kaart wegverkeerslawaai (bron: Atlas Leefomgeving)

4.4 Ecologie

4.4.1 Algemeen

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen, zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

4.4.2 Toetsing
4.4.2.1 Gebiedsbescherming

In en rond het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het IJsselmeer op circa 4 kilometer. Het meest nabijgelegen gebied met vermesting- en/of verzuringsgevoelige habitats betreft het Natura 2000-gebied Weerribben. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op 3,5 kilometer ten westen van het plangebied.

Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten.
Het enige mogelijk relevante ecologische effect betreft vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie. Om de toename van de depositie op de Natura 2000-gebieden te bepalen is met het programma AERIUS-Calculator een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen, zie Op basis van de berekening, zie bijlage 2 zijn significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden in de realisatie- en, gebruiksfase uitgesloten. De beoogde ontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

4.4.2.2 Soortenbescherming

Voor de beoogde ontwikkeling is een quickscan ecologie uitgevoerd door Mateboer milieutechniek (2023), zie Bijlage 3. Uit de quickscan komen de volgende resultaten naar voren.

Flora

Op basis van de gegevens van Quickscanhulp zijn binnen een straal van één kilometer geen beschermde plantensoorten waargenomen. Tijdens het veldbezoek zijn eveneens geen beschermde plantensoorten waargenomen in het plangebied. Deze worden op basis van de aanwezige biotoop ook niet verwacht. Aangetroffen plantensoorten betreffen niet-beschermde soorten zoals paardenbloem, brandnetel, korenbloem en diverse grassoorten. Het nemen van vervolgstappen is voor flora niet aan de orde.

 

Vleermuizen

Op basis van de gegevens van de quickscan is binnen een straal van één kilometer de gewone dwergvleermuis waargenomen. Aangezien in het plangebied geen bomen of gebouwen staan die kunnen fungeren als verblijfplaats voor vleermuizen is er geen sprake van het verwijderen van mogelijke verblijfplaatsen.
Tevens is er geen sprake van het onderbreken van een vliegroute. Mogelijk wordt het plangebied wel gebruikt als foerageergebied. In de omgeving zijn hiervoor genoeg uitwijkmogelijkheden.

Wanneer de werkzaamheden in de schemer of nacht uitgevoerd worden, kan kunstlicht wel een verstorende factor zijn voor vleermuizen. Om deze reden dienen de werkzaamheden te allen tijde tijdens daglicht uitgevoerd te worden. Wanneer dit niet mogelijk is, is het nodig maatregelen te nemen om verstoring door kunstlicht te voorkomen.

Grondgebonden zoogdieren

Op basis van de gegevens van Quickscanhulp zijn binnen een straal van één kilometer de beschermde grondgebonden zoogdiersoorten bunzing, egel, otter, woelrat en wolf waargenomen. De soorten egel en woelrat zijn in de Provincie Flevoland vrijgesteld. In het plangebied en de directe omgeving ervan zijn tijdens het veldbezoek geen waarnemingen (zoals sporen, uitwerpselen en verblijfplaatsen) gedaan die duiden op de aanwezigheid van verblijfplaatsen van de egel, otter, woelrat en wolf.

De bunzing heeft een voorkeur voor kleinschalig landschap met greppels, overhangende vegetatie en houtwallen. Ook bewoonde gebieden kan als leefgebied van de bunzing fungeren. Hierbij worden onder andere schuurtjes en takkenhopen als dag rustplaats gebruikt. In het plangebied is geen geschikt habitat aangetroffen voor het verblijven van de bunzing. Het is mogelijk dat de bunzing het plangebied gebruikt als foerageergebied. In de omgeving zijn en blijven voldoende alternatieven aanwezig.

Daarentegen kan het voor de wezel niet uitgesloten worden dat er verblijfplaatsen verloren gaan. De wezel maakt gebruikt van mollen- en muizengangen als verblijfplaats en foerageergebied. Om overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming te voorkomen dient een mitigatieplan en ontheffing te worden opgesteld.

De wolf heeft voorkeur voor uitgestrekte bossen en moerasgebieden. Tijdens het veldbezoek is geen geschikt habitat aangetoond voor de wolf. De otter heeft voorkeur voor oeverzones met voldoende dekking van stromende wateren. Tijdens het veldbezoek is geen geschikt habitat aangetoond voor het verblijven van de otter. Daarnaast vormt het plangebied geen essentieel leefgebied voor deze soort en zijn en blijven in de omgeving ruim voldoende alternatieven aanwezig.

Tijdens het veldbezoek zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid van andere beschermde (en niet vrijgestelde) zoogdieren. Vervolgstappen zijn in deze situatie niet noodzakelijk voor grondgebonden zoogdieren (Zoogdiervereniging, 2023).

Broedvogels

Broedvogels met een jaarrond beschermd nest

Op basis van de gegevens van Quickscanhulp zijn binnen een straal van één kilometer diverse jaarrond beschermde soorten waargenomen. Tijdens het veldbezoek zijn in het plangebied geen waarnemingen gedaan van jaarrond beschermde nesten. In de omgeving zijn wel jaarrond beschermde nesten te verwachten. Zo zijn bij de huizen ten zuiden en westen van het plangebied huismussen te verwachten. Als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden zijn geen negatieve effecten te verwachten op broedvogels met een jaarrond beschermd nest. Zo worden geen nesten verwijderd en is geen sprake van verstorende werking door de werkzaamheden.

Overige broedvogels

In en rondom het plangebied zijn diverse meer algemeen voorkomende vogelsoorten waargenomen, zoals merel en houtduif. Er is een mogelijkheid voor vogels zoals eenden om in de akkerrandvegetatie te broeden.

Omdat de werkzaamheden (mogelijk) in het broedseizoen worden uitgevoerd, zijn mogelijk negatieve effecten te verwachten. Zo worden mogelijk nesten verwijderd van broedende vogels in de akkerrandvegetatie en is sprake van verstorende werking door de werkzaamheden.

Om overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming te voorkomen dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot en met half juli) uitgevoerd te worden of dient voorafgaand aan werkzaamheden (wanneer in het broedseizoen wordt gestart met de werkzaamheden) een broedvogelcheck worden uitgevoerd.

Amfibieën

Op basis van de gegevens van Quickscanhulp is binnen een straal van één kilometer de amfibie, de rugstreeppad waargenomen. Tijdens het veldbezoek is in het plangebied en de directe omgeving geschikt voortplantingsbiotoop vastgesteld voor deze soort. In de sloten in en rond het plangebied is voortplanting te verwachten van de beschermde amfibieënsoort de rugstreeppad. Aangezien aan de randen van het plangebied voldoende ondergroei en andere wegkruipmogelijkheden aanwezig zijn, is het tevens aannemelijk dat amfibieën overwinteren in het plangebied.

Daarnaast gebruikt de rugstreeppad losgrondige zanderige bodems met snel opwarmende bodemplaatsen en ondiep (tijdelijk) water, die bij voorkeur vegetatieloos zijn. Het akkerland is daarmee geschikt leefgebied voor de rugstreeppad. Om overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming te voorkomen dient te worden vastgesteld of het akkerland en de sloten worden gebruikt als verblijfplaats en/of voorplantingsgebied door de rugstreeppad. Het doen van nader onderzoek naar de aanwezigheid van de rugstreeppad is vereist.

Reptielen

Uit de gegevens van Quickscanhulp blijkt dat binnen een straal van één kilometer geen reptielen zijn waargenomen. Tijdens het veldbezoek is vastgesteld dat in het plangebied geen geschikt habitat (zoals (heide)vegetatie) aanwezig is voor inheemse reptielen. Het nemen van vervolgstappen is deze soortgroep niet nodig.

Vissen

Binnen een straal van één kilometer blijkt dat op basis van de Quickscanhulp geen vissen zijn waargenomen. Tijdens het veldbezoek is vastgesteld dat in het plangebied geen permanent oppervlaktewater aanwezig is. Hierdoor kan worden uitgesloten dat vissen aanwezig zijn in het plangebied. Het nemen van vervolgstappen is voor deze soortgroep niet nodig.

Ongewervelden

Op basis van de gegevens van Quickscanhulp blijkt dat binnen een straal van één kilometer geen beschermde ongewervelden zijn waargenomen. Geschikt leefgebied voor deze ongewervelden is eveneens niet binnen het plangebied aanwezig. Zowel negatieve effecten op als het nemen van vervolgstappen voor deze soortgroep is niet aan de orde.

4.4.3 Conclusie

Met in achtneming van de genoemde maatregelen leidt de voorgenomen ontwikkeling niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Voor de rugstreeppad is nader onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek wordt verricht in de relevante onderzoeksperiode van mei tot en met juni 2024. Tevens is dit met een voorwaardelijke verplichting in de regels vastgelegd. Voor de wezel moet een mitigatieplan worden opgesteld en een omgevingsververgunning natuuractiviteit worden aangevraagd. Voor zowel de wezel als de rugstreeppad is de verwachting dat de eventueel benodigde omgevingsvergunning voor de natuuractiviteit wordt verleend. Beide diersoorten staan de uitvoering van het plan niet in de weg. Bovendien zal ten alle tijde de zorgplicht vanuit de Omgevingswet worden nageleefd. Gelet op het vorenstaande is het voorliggend plan uitvoerbaar.

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Algemeen

Cultuurhistorische waarden omvatten alle structuren, elementen en gebieden die cultuurhistorisch van belang zijn. Deze zeggen meer over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is sprake van een sterke relatie tussen aardkundige elementen en cultuurhistorische elementen. De bescherming van deze laatste is vastgelegd in de Monumentenwet 1988, welke vooral gericht is op het behouden van historische elementen voor latere generaties. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een ruimtelijk plan een beschrijving dient te bevatten van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden om is gegaan. De cultuurhistorisch landschappelijke waarde van de Noordoostpolder is van groots belang, maar tevens is heel duidelijk de behoefte om deze waarde te blijven verbeteren. De gemeente wenst tegelijkertijd ruimte te bieden aan nieuwe ontwikkelingen, die zorgvuldig een plek moeten krijgen in het landschap. Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Dit erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Dit maakt de bescherming van deze elementen van belang.

Cultuurhistorie en beleid

De cultuurhistorie van Noordoostpolder is vastgelegd en toegelicht in diverse beleidsdocumenten, zoals: 'Kwaliteitskaart Noordoostpolder Urk - Deel 1' (H+N+S landschapsarchitecten en Beek Kooiman Cultuurhistorie, 2004), 'Landschapsvisie Noordoostpolder, landschap van rust en regelmaat' (Feddes/Olthof Landschapsarchitecten, 2012), 'Structuurvisie Noordoostpolder 2025', (Kuiper compagnons/Gemeente Noordoostpolder, 2013) en de 'Erfgoednota', (Gemeente Noordoostpolder, 2013).
Deze beleidsdocumenten nemen het bijzonder ontworpen landschap van de Noordoostpolder als vertrekpunt wanneer sprake is van vernieuwing en ontwikkeling. Het credo van eertijds de Nota Belvedère behoud door ontwikkeling, is nog altijd van kracht en klinkt tevens door in de aanwijzing van de Noordoostpolder als Nationaal Wederopbouwgebied in de beleidsnota 'Visie Erfgoed en Ruimte, Kiezen voor Karakter' van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE, 2016).

4.5.2 Toetsing

Er bevinden zich binnen het plangebied op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Flevoland en het gemeentelijke beleidsstuk 'Erfgoed in de gemeente Noordoostpolder' geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden. In de directe omgeving van het plangebied komen eveneens geen monumenten of cultuurhistorische waarden voor.

De kavels en de directe omgeving waar het voorliggende plan betrekking op heeft, kent een aantal karakteristieken die kenmerkend zijn voor de Noordoostpolder. Door die kenmerken, en de zichtbaarheid daarvan, draagt het bij aan de herkenbaarheid van de Noordoostpolder en daarmee haar bijzondere identiteit. Van de dorpen in de Noordoostpolder zijn Marknesse, Ens, Luttelgeest, Bant, Creil, Espel en Tollebeek ontworpen als een 'nederzetting rond een centrale ruimte': meestal een min of meer langgerekte brink waarlangs winkels, woningen, openbare gebouwen en altijd drie kerken staan. Die brink is een ruim opgezet grasgazon omzoomd door bomen en met lage, aaneengesloten bebouwing.

De nieuwe woonwijk is aangrenzend aan de bestaande woonwijk. Hierdoor sluit de woonwijk aan op de bestaande bebouwing en is er sprake van een compacte uitbreiding met aaneengesloten bebouwing. Daarnaast wordt de woonwijk ruim opgezet omzoomd door bomen.

4.5.3 Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat met het planvoornemen voldoende mate rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden in de omgeving.

4.6 Archeologie

4.6.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.6.2 Toetsing

De gemeente Noordoostpolder heeft haar archeologische beleid vastgelegd in het rapport 'Erfgoed in de polder, Actualisatie van de archeologische waarden en verwachtingen kaart van de gemeente Noordoostpolder (2018)'.
Op de archeologische beleidsadvieskaart hebben de gronden binnen het plangebied geen verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek kan achterwege blijven.

4.6.3 Conclusie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van het voorliggende plan niet noodzakelijk.

4.7 Water

4.7.1 Algemeen

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Zuiderzeeland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het plan is op 21 september 2023 via de digitale watertoets voorgelegd aan het waterschap Zuiderzeeland. Zie hiervoor Bijlage 4. Op basis van inhoudelijke beoordeling van de ontwikkeling is de normale procedure van toepassing voor de watertoets. Dit bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg aan het waterschap voorgelegd voor een wateradvies. Dit advies is verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)

De KRW is in 2000 ingevoerd. Het heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen (verbinding infiltratie- en kwelgebieden). Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. De gemiddelde jaarlijkse grondwateronttrekking mag de beschikbare grondwatervoorraad op lange termijn niet overschrijden.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw bracht in augustus 2000 advies uit over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw zijn twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Waterwet

De Waterwet (2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Eén van de voornaamste veranderingen, naast invoering van de watervergunning, is de verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.

Nationaal Waterprogramma 2022-2027

Het Nationaal Waterprogramma (NWP) 2022-2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en het Beheer en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016-2021. Het NWP komt voort uit de Waterwet en met het oog op de Omgevingswet zijn deze twee plannen samengevoegd tot één programma. In het NWP staan de internationale verplichtingen voortkomend uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Maritieme Strategie (KRM). Het Nationaal Waterprogramma geeft op hoofdlijnen het beleid aan van het Rijk in de periode 2022 – 2027. Door klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, het verlies aan biodiversiteit en ruimtedruk worden de wateropgaven steeds groter en complexer. De opgaven zijn complex door deze in samenhang met de opgaven voor energietransitie, de woningbouw, de transitie van het landelijk gebied en de verouderde infrastructuur aan te pakken. Bij de ruimtelijke inrichting van Nederland zijn daarvoor water en bodem leidend. Het vraagt daarvoor in te zetten op klimaat- en landbouwtransitie en herstel voor natuur.

Watervisie en Waterbeheerprogramma Waterschap Zuiderzeeland

De Watervisie verbindt waterthema's en maatschappelijke opgaven. Voor een gezonde en duurzame ontwikkeling van het gebied is het nodig om het natuurlijke systeem (bodem en water) en de ruimtelijke en economische ontwikkelingen met elkaar te verbinden in een gezamenlijke aanpak. Niet met maakbaarheid als vertrekpunt, maar toekomstbestendigheid. Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 bevat de strategische en tactische doelen voor de komende planperiode en beschrijft op hoofdlijnen welke maatregelen het waterschap neemt om deze doelen te behalen. Het beheergebied wordt waterrobuust en klimaatbestendig ingericht. Investeringen in het watersysteem zorgt dat er ook in de toekomst voldoende water is bij langdurige droogte én voldoende bescherming bij hoogwater.

Stedelijk waterplan Noordoostpolder

De watervisie van de gemeente Noordoostpolder is opgenomen in het Stedelijk Waterplan Noordoostpolder (april 2006). Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.

Als aanvulling op het Stedelijk waterplan is in 2011 door het waterschap Zuiderzeeland en de gemeente Noordoostpolder een bestuurlijke 'Maatwerkovereenkomst stedelijk water' ondertekend. Door ondertekening van deze bestuursovereenkomst zijn tussen de waterbeheerder en de gemeente afspraken gemaakt over de invulling van de gezamenlijke taakuitoefening voor het beheer en onderhoud van het stedelijk water. De beoogde doelen op strategisch, tactisch en operationeel niveau ten aanzien van het stedelijk water zijn daardoor beter verankerd.

Verdere actualisatie met het oog op onder andere de klimaatadaptatie is verwerkt in het gezamenlijk door het Waterschap Zuiderzeeland en gemeente Noordoostpolder opgesteld Watertakenplan Noordoostpolder 2019-2024. Op grond van onder meer de Waterwet is voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater, een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het 'gebiedseigen water' wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving.

Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken). De waterschapsverordening vervangt de Keur bij inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Klimaatadaptatie

Ons klimaat verandert, onze winters worden zachter en natter en onze zomers warmer en droger. Om te voorkomen dat we in de komende decennia te maken krijgen met (structurele) schade en een vergrote kans op gezondheidsrisico's door klimaatverandering, moeten we onze samenleving en woonomgeving daarop aanpassen.

Nieuwbouwplannen maken we meteen klimaatbestendig en waterrobuust, omdat ons water- en bodemsysteem tegen grenzen aanloopt. Het vraagt van ons een samenhangende aanpak bij het omgaan met wateroverlast tijdens zware buien, langdurige droogte en extreme hitte. Het is belangrijk om water meer de ruimte te geven en in te zetten op stedelijk groen, de bodem zo weinig mogelijk af te dekken en te zorgen voor een goede bodemkwaliteit.

De landelijk ontwikkelde “Maatlat klimaatadaptieve groene gebouwde omgeving” helpt ons daarbij en biedt ons houvast. De maatlat maakt voor ons duidelijk hoe “klimaatadaptief bouwen” eruit moet zien. Het beschrijft doelen en prestatie-eisen en het geeft ons richtlijnen voor de thema's wateroverlast, droogte, hitte, biodiversiteit, bodemdaling en gevolgbeperking voor overstroming.

4.7.2 Toetsing

Huidige situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit agrarische gronden.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit kalkhoudende vlakvaaggronden en kalkrijke drechtvaaggronden. Het oostelijke deel van het plangebied is sprake van grondwatertrap VIo. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand tussen de 40 en de 80 cm onder maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand tussen de 120 en 180 cm onder maaiveld ligt. Voor het westelijke deel is sprake van grondwatertrap IVu. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand tussen de 40 en de 80 cm onder maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand tussen de 80 en 120 cm onder maaiveld ligt. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 4,2 meter onder NAP.

Waterkwantiteit

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit agrarische gronden en is volledig onverhard. Aan de randen van het plangebied zijn ten oosten, zuiden en westen sloten aanwezig zoals ook aangegeven op de Legger van het waterschap Zuiderzeeland.

Waterkwaliteit 

Binnen het plangebied zijn geen KRW-waterlichamen aanwezig. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een slechte kwaliteit kwelwater. Het plangebied ligt in een gebied met kwel van matige tot slechte kwaliteit.

Waterveiligheid 

Het plangebied ligt niet in een beschermingszone van een primaire waterkering, buitendijks en in een beschermingszone van een overige waterkering. Voor het thema Waterveiligheid zijn geen uitgangspunten van toepassing.

Beoogde situatie

In de beoogde situatie wordt ter plaatse van het plangebied een woonwijk van maximaal 57 woningen gerealiseerd. Ten oosten van de woonwijk komt een groen-/bosstrook en ten noorden van de woonwijk wordt een nieuwe sloot aangebracht.

Voldoende water

Wateroverlast 

Streefbeeld wateroverlast

Het watersysteem, zowel in landelijk als stedelijk gebied is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.

Uitgangspunt en randvoorwaarde wateroverlast

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.

De beleidsregel 'Compensatie toename verhard oppervlak en versnelde afvoer' is begin 2013 door het waterschap vastgesteld. Vanaf het moment van vaststelling van de beleidsregel is de situatie van het beheergebied op dat moment het referentiekader geworden, oftewel de nulsituatie. De compensatieplicht geldt zodanig voor de netto toename van het verhard oppervlak voor een bouwvlak sinds begin 2013.

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling zal de hoeveelheid verharding toenemen. Op basis van het stedenbouwkundig plan is de hoeveelheid verharding bepaald. De woningpercelen (inclusief tuin) zijn in totaal 13.742 m2. Uitgaande van 80% verharding is dit afgerond 11.000 m2 verharding.

Voor de weg, fietspad, voetpad, opritten in openbaar gebied, parkeerplaatsen en bospaden is uitgegaan van 100% verharding. Dit is in totaal 6.545 m2 verharding. Dit is totaal een gezamenlijke toename van 17.545 m2 verharding.

De toename in verharding wordt gecompenseerd. Voor het gebied geldt een compensatieplicht van 5,5% van het verhard oppervlak. Dit is 965 m2 water. Met het plan wordt een nieuwe sloot aangelegd aan de noordrand bestaande uit 900 m2 water. Ook wordt een wadi gerealiseerd van circa 1.250 m2. Dit is voldoende om aan de compensatieplicht van 5,5% te voldoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00748-VS01_0012.png"

Goed functionerend watersysteem 

Streefbeeld 

Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.

Randvoorwaarden 

Het waterschap streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem met grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water. In nieuwe watersystemen wordt gestreefd naar aaneengesloten waterelementen met een minimum aantal duikers en/of andere kunstwerken en zonder doodlopende einden. Het watersysteem wordt dusdanig ingericht dat het goed controleerbaar en beheersbaar is.

Voor de ontsluiting van het gebied zullen toegangswegen over de omringende sloten worden gerealiseerd.

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. De beoogde ontwikkeling realiseert een nieuwe watergang, overgang over twee watergangen en een toename aan verharding. Voor de beoogde ontwikkeling dient dan ook een vergunning op basis van de 'Keur' aangevraagd te worden.

Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Voor een goede doorstroming van het watersysteem worden duikers aangebracht.

Het waterschap wordt betrokken bij de uitwerking van het definitieve ontwerp van het watersysteem.

Schoon water

Goede structuurdiversiteit

Streefbeeld 

Het waterschap streeft naar goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.

Uitgangspunt 

Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem.

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Ter plaatse is sprake van een slechte kwaliteit kwelwater. Bij het ontwerp van een nieuw watersysteem moet rekening gehouden worden met de hoeveelheid kwel en de kwelwaterkwaliteit. Het plangebied is (gedeeltelijk) gelegen in een gebied met kwel van matige tot slechte kwaliteit. Het waterschap wordt vroegtijdig betrokken voor advies over het ontwerp van het nieuwe watersysteem.

Goed omgaan met afvalwater 

Streefbeeld 

Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met regulering of behandeling van afvalwater (huishoudelijk afvalwater, vervuild hemelwater en bedrijfsafvalwater) dat deze verontreinigingen op het ontvangend oppervlaktewater zoveel mogelijk worden voorkomen.

Uitgangspunt 

Voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar de centrale awzi wordt afgevoerd.

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar rioolwaterzuiveringsinstallatie (AWZI).

Met de realisatie van maximaal 54 woningen zal de hoeveelheid afvalwater toenemen met circa 150 vervuilingseenheden (v.e.). Het bestaande riool heeft voldoende capaciteit voor de realisatie van de extra woningen. Er komt een gescheiden stelsel, waarbij voor de riolering (vuilwater) aangesloten wordt op de riolering van de naastliggende wijk. Het afvalwater wordt afgevoerd naar de AWZI te Tollebeek.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in een beschermingszone van een primaire waterkering, buitendijks en in een beschermingszone van een overige waterkering. Voor het thema Waterveiligheid zijn geen uitgangspunten van toepassing.

4.7.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.8 Bodem

4.8.1 Algemeen

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak.
In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

4.8.2 Toetsing

Ten opzichte van de vigerende planologische situatie is sprake van een functiewijziging. Het plangebied verandert van agrarisch naar een woongebied met groen. Vanwege deze functiewijziging is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Mateboer (2023), zie Bijlage 5.

De kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie Creil, Noordoost is met behulp van het verkennend bodemonderzoek voldoende vastgesteld. Er geen zware verontreinigen aangetoond. In de grond is ten hoogste een overschrijding van de achtergrondwaarde aan nikkel aangetoond. In het grondwater is een natuurlijk verhoogde concentratie aan barium ten opzichte van de streefwaarde aangetoond. Op basis van de Wet Bodembescherming zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.

4.8.3 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordenings- praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de tabel 4.9.1 weergegeven.

Tabel 4.9.1: grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 (stikstof dioxide) en PM10 (fijn stof) in de buitenlucht;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

4.9.2 Toetsing

Ter plaatse van het plangebied worden maximaal 57 woningen gebouwd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het 'Besluit niet in betekenende mate' onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg.
Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en nader onderzoek niet noodzakelijk is.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit 2022 (https://www.cimlk.nl/kaart ).
De dichtstbijzijnde maatgevende weg is de A6. Uit de kaart blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.9.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

  • Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
  • Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

4.10.2 Toetsing

Ten zuidwesten van het plangebied ligt Profyto B.V. op een afstand van 300 meter. Dit is geen BEVI inrichting. Het plangebied valt buiten de PR 10-6 contour en invloedsgebied van deze inrichting. In de Noordoostpolder zijn veel agrarische bedrijven met propaantanks. Het plangebied valt buiten het invloedsgebied en PR 10-6 contour van deze propaantanks. De dichtstbijzijnde propaantank (Noordringweg 37-I) ligt op circa 260 meter van het plangebied (en circa 300 meter van kwetsbare objecten in het plangebied).

De dichtstbijzijnde transportroutes (basisnet) zijn Corridor Amsterdam Noord Nederland (IJsselmeer) en de A6. Beide routes liggen op meer dan 4 kilometer. Het plangebied valt dan ook buiten het invloedsgebied en de PR 10-6 contour van deze transportroutes gevaarlijke stoffen. Gelet hierop is een beknopte verantwoording van het groepsrisico niet nodig.

4.10.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.11 Kabels en leidingen

4.11.1 Algemeen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.11.2 Toetsing

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Voor de nieuwbouw moeten mogelijk nieuwe kabels en leidingen worden aangelegd. Hiermee moet in de uitvoeringsfase van het plan rekening worden gehouden.

4.12 Vormvrije m.e.r.- beoordeling

4.12.1 Algemeen

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Op grond van het Besluit m.e.r. moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

4.12.2 Toetsing

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2) dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • en oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 57 woningen. De totale oppervlakte van het plangebied is circa 3 hectare. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

4.12.3 Conclusie

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. In bijlage 6 is de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

In de voorgaande hoofdstukken zijn de in het plangebied voorkomende functies, de ontwikkelingen daarbinnen én de uitgangspunten ten aanzien daarvan aan de orde gesteld. Het beschreven beleid krijgt zijn juridische vertaling in bestemmingen. Deze bestemmingen regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plan.
De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding van het plan. Het bestemmingsplan geeft dus aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd en wat daarvoor (on)mogelijk is.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen die in dit plan voorkomen. Bij de bestemmingen wordt een toelichting gegeven op de inhoud van de daarbij horende regels.

5.2.1 Bos en Groen

De groengebieden die structuurbepalend zijn voor het plangebied zijn bestemd tot Bos of Groen. Indien sprake is van (hoog)opgaande afschermende beplanting en bos, is gekozen voor de bestemming Bos. Binnen de bestemming zijn beplantingen, bos, watergangen, en ook voorzieningen voor de waterhuishouding, zoals poelen en waterretentie, toegestaan. Binnen de bestemming Groen zijn onder meer plantsoenen, speelweiden/velden en watergangen en ook voorzieningen voor de waterhuishouding, zoals wadi's, toegestaan. In de bestemming bos staat uitsluitend de bouw van andere-bouwwerken toe tot een hoogte van 2,50 m. In de bestemming groen betreft het 3 meter. Ten slotte is een specifieke gebruiksregel binnen de groenbestemming opgenomen waarmee een windhaag van tenminste 3 meter hoog en 2 meter breed is vastgelegd.

5.2.2 Tuin

De gronden die zijn gelegen voor de woningen hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Op de gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Via een afwijking is het mogelijk om gebouwen ten dienste van de aangrenzende woonbestemming te bouwen en gebruiken.

5.2.3 Verkeer

De wegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer' gekregen. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, watergangen en andere bouwwerken. Binnen de bestemming 'Verkeer' mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Ten slotte is een specifieke gebruiksregel binnen de verkeersbestemming opgenomen waarmee een windhaag van tenminste 3 meter hoog en 2 meter breed is vastgelegd.

5.2.4 Water

Een strook grond gelegen aan de noordkant van het plangebied heeft de bestemming 'Water' gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor water, waterhuishoudkundige voorzieningen, watergangen, oeverstroken, andere bouwwerken, waaronder begrepen, duikers, steigers, bruggen, aanlegplaatsen en beschoeiingen.

5.2.5 Wonen

De woningen in het plangebied zijn bestemd als wonen. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in woningen met daarbijbehorende gebouwen en bijbehorende bouwwerken, bouwwerken geen gebouwen zijnde, andere werken, tuinen, erven en paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd. Een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd. Door middel van aanduidingen is op de verbeelding per bouwvlak aangegeven welk type woningen er zijn toegestaan. Daarnaast is door middel van aanduidingen de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven.

Bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan bij woonhuizen en dienen minimaal 1 meter achter de voorgevel van de woning te worden gebouwd. De maximale oppervlakte bedraagt 50% van het bij de woning behorende achtererfgebied met een maximum van 100 m2. De oppervlakte van binnen het bouwvlak gebouwde bijbehorende bouwwerken telt niet mee in de bepaling van de gezamenlijke oppervlakte. Bij een woning mag onder voorwaarden een aan huis verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit worden uitgevoerd.

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de realisatie en ingebruikneming van de woningen uitsluitend is toegestaan indien en voor zover ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - windhaag' een windhaag met dichte opgaande beplanting gerealiseerd en in stand gehouden wordt met een breedte van ten minste 2 m en een hoogte van ten minste 3 m. Voor de windhaag dient een bladhoudende, in de winter groenblijvende, plantensoort toegepast te worden.

In het bestemmingsplan is de mogelijkheid voor twee huishoudens in een vrijstaande woning opgenomen. Dit is geregeld met afwijkend gebruik, zodat nog een toets moment kan plaatsvinden. Tussen deze twee huishoudens moet sprake zijn van een familierelatie (of daaraan gelijk te stellen samenlevingsverband) in de eerste of tweede graad. Verder moet het gaan om een locatie waar een vrijstaande woning staat of mag worden gebouwd. Voor de meergeneratiewoning mag ook aangebouwd worden. De bouwregels voor één vrijstaande woning zijn hierop van toepassing. Bijvoorbeeld de bouwhoogte van de aanbouw moet 20% lager zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw. De massa van de meergeneratiewoning moet ogen als één woning. Het parkeren voor het meergeneratie wonen moet op eigen terrein plaatsvinden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Vooroverleg

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. lid 1 Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan Waterschap Zuiderzeeland en Provincie Flevoland. De reactie op het vooroverleg is opgenomen in bijlage 7.

6.1.2 Inspraak

Het bestemmingsplan heeft voor zes weken, van 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024, ter inzage gelegen. In deze periode zijn zes zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn getoetst op ontvankelijkheid, geanonimiseerd en voorzien van een reactie. In bijlage 8 is de reactienota bijgevoegd.

6.1.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is vervolgens voor zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode zijn er zes zienswijzen ingediend tegen het bestemmingsplan. De reacties zijn samengevat en verwerkt in de zienswijzennota welke als bijlage 8 is opgenomen. Deze zienswijzen hebben geleid tot het verschillende aanpassingen van het bestemmingsplan.

6.1.4 Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens op 22 april 2024 gewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat voor belanghebbenden de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen.

Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Het eigendom van gronden in het plangebied is in gemeentelijke handen en om die reden kan worden afgezien van vaststelling van een exploitatieplan. Voor dit planvoornemen is daarom een grondcomplex ingesteld met bijbehorende grondexploitatie. Hierin is de verantwoording van de kosten en opbrengsten opgenomen. De exploitatie is sluitend. Het plan is dan ook economisch uitvoerbaar.
Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.