Plan: | Landelijk gebied, Voorsterweg nabij 28 te Marknesse |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0171.BP00745-ON01 |
Ten westen van het perceel Voorsterweg 28 te Marknesse bevindt zich een onbebouwd perceel. Voorheen waren hier plannen voor gebouwen ten behoeve van hoogwaardige onderzoeks -en ontwikkelingsdoeleinden. Deze plannen zijn echter nooit tot uitvoering gekomen. Het plan is om op dit perceel nu een drietal vrijstaande woningen te realiseren, waarbij de woningen worden ingepast in een landschappelijk kader. De nieuwe plannen betreffen een concrete uitvoering van de onlangs vastgestelde gebiedsvisie Waterloopbos.
Op basis van de geldende beheersverordening zijn hier gebouwen, inclusief ten hoogste drie bedrijfswoningen, ten behoeve van hoogwaardige onderzoeks -en ontwikkelingsdoeleinden toegestaan. Met een binnenplanse afwijking zijn maximaal 8 bedrijfswoningen toegestaan. De bouw van drie reguliere woningen is niet toegestaan.
De gemeente wil in principe medewerking verlenen aan het initiatief. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan dient hiervoor.
Het plangebied betreft het perceel kadastraal bekend als kadastrale gemeente Noordoostpolder, sectie B, nummer 3827. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 2 hectare. De begrenzing is afgestemd op de kadastrale perceelsgrenzen. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.
Figuur 1 De ligging van het plangebied (bron: Kadaster)
Het plangebied is nu geregeld in de beheersverordening 'Landelijk gebied'. De beheersverordening verklaart het bepaalde in het bestemmingsplan 'Waterloopbos e.o.' (vastgesteld op 18 april 2002) van toepassing. Op basis van dit plan heeft het plangebied de bestemming 'Hoogwaardige onderzoek- en ontwikkelingsdoeleinden'. Op basis van de geldende regeling zijn bedrijfsmatige functies, inclusief bedrijfswoningen, toegestaan in de wetenschap sector. De maximale bouwhoogte bedraagt daarbij 15 meter en het totale bouwvlak mag voor 80% bebouwd worden. Voor bedrijfswoningen geldt dat deze zijn toegestaan indien er sprake van een oppervlakte van 800 m2 aan bedrijfsgebouwen.
Een uitsnede van het plangebied is weergegeven in figuur 2.
Strijdigheid
Het gebruik van de gronden en de bouw van gebouwen ten behoeve van drie reguliere woningen is op basis van het geldende plan niet toegestaan. Om die reden dient het bestemmingsplan te worden gewijzigd. Met dit voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien in het gewenste juridisch-planologisch kader.
Figuur 2 Fragment geldend bestemmingsplan 'Waterloopbos e.o.'
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de gewenste ontwikkelingen en ruimtelijke inpassing daarvan en de vertaling naar uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt het juridische systeem toegelicht. Ten slotte worden in hoofdstuk 6 de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het plan besproken.
De locatie van het plangebied ligt ten westen van het Fletcher Hotel-Restaurant Marknesse. Hier was oorspronkelijk het voormalige hoofdkantoor van het Waterloopkundig Laboratorium gevestigd. Het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel waar voorheen plannen waren om deze te gebruiken ten behoeve van bedrijfsmatige functies in de wetenschappelijke sector. Deze plannen zijn nooit tot uitvoering gekomen. De gronden zijn tot nu toe agrarisch in gebruik geweest. Op dit moment grazen hier op hobby matige basis paarden en wordt het grasland regelmatig gemaaid.
Het projectgebied ligt aan de rand van het Waterloopbos en is gelegen in het buitengebied, ten zuiden van Marknesse en ten noorden van Kraggenburg. Ten oosten bevindt zich een hotel en aan de zuidkant bevindt zich het Waterloopbos.
Het projectgebied maakt(e) deel uit van een bedrijfsverzamelpark voor high-techbedrijven, het zogenaamde Geomaticapark. Het Voorsterbos is een van de oudste bossen in de Nederlandse provincie Flevoland. Het ligt tussen Kraggenburg en Vollenhove en is eigendom van Natuurmonumenten. Het is bijna 1.000 hectare groot.
Het Waterloopbos was van 1952 tot 1995 eigendom van het Waterloopkundig laboratorium in Delft, dat hier een nevenvestiging had onder de naam Waterloopkundig Laboratorium "De Voorst". In 35 grote schaalmodellen van zeearmen en havens, zoals van de Deltawerken en de haven van Lagos, werden proeven gedaan om de invloed van waterbouwkundige werken op de loop van het water te kunnen voorspellen.
Omdat computermodellen de plaats innamen van de schaalmodellen verloor het bos zijn functie voor het Waterloopkundig Laboratorium en werd het bos verlaten. Sommige proefopstellingen werden afgebroken. Het terrein is nu opengesteld voor publiek. Het bos is erg vochtig vanwege de vele proefopstellingen, waardoor er een speciale habitat is ontstaan.
Zoals gezegd zijn de gronden nooit in gebruik geweest ten behoeve van het Waterloopkundig Laboratorium. De gronden zijn braakliggend en rondom het perceel bevindt zich een sloot. Een luchtfoto van de actuele situatie van het plangebied is weergegeven in figuur 3. Een vooraanzicht is weergeven in figuur 4.
Figuur 3 Luchtfoto bestaande situatie (Bron: Google Maps)
Figuur 4 Vooraanzicht vanaf de Voorsterweg (Bron: Street View Google Maps)
Concreet behelst de ontwikkeling het mogelijk maken van een drietal vrijstaande woningen ingebed binnen een passend landschappelijk kader. De gemeente heeft hierbij de volgende uitgangspunten meegegeven, waaraan de toekomstige woningen moeten voldoen:
Bij de woningen wordt met dit bestemmingsplan verder de mogelijkheid gegeven om maximaal 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken te plaatsen. De locaties waar de woningen komen te staan zijn weergeven in figuur 5.
Voor de woningen zijn nog geen concrete (bouw) tekeningen beschikbaar. Bij de uiteindelijk bouw aanvraag dienen de woningen te voldoen aan de beeldkwaliteitseisen die de gemeente voor de woningen hanteert. Het beeldkwaliteitsplan wordt straks gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad vastgesteld én gaat daarna onderdeel uit maken van de welstandsnota.
De voorwaarde vanuit de gemeente is dat de oriëntatie (voorgevels) van de woningen naar een centraal middengebied zijn die centraal is ontsloten met één toerit vanaf de Voorsterweg. Hierbij wordt het van belang om de woningen elk met een uniek ontwerp in samenhang te ontwerpen.
Figuur 5 Stedenbouwkundig en landschappelijk ontwerp
Van belang is dat nieuwe functies en bebouwing op een goede manier worden ingepast bij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. Voor de inpassing van de nieuwe woningen wordt aangesloten bij de landschappelijke elementen die de Noordoostpolder kenmerkt.
In het erfinrichtingsplan is zorg gedragen voor een goede landschappelijke inpassing van deze bijzondere ontwikkeling in het omringende landschap.
Concreet betekent dit dat rondom het plangebied bossingels worden aangeplant. Hierdoor ontstaat een groene boskamer. Voor de landschappelijke inpassing is een beplantingsplan opgesteld (zie figuur 5 en bijlage 1). Op deze manier is in de toekomstige situatie sprake van een continuering en versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de omgeving. Om vanuit de woningen enige doorzichten te creëren worden enkele 'venster' in de bossingel gecreëerd. Hierdoor gaat plangebied landschappelijk gezien integraal onderdeel uitmaken van het gebied waterloopsbos en omgeving.
In het bestemmingsplan wordt een 15 meter brede bestemming 'Groen - Bossingel' opgenomen. Voor de handhaving van de landschappelijke inpassing wordt in de regels een voorwaardelijke verplichting verbonden aan het in gebruik nemen van de woningen. Het beplantingsplan (inclusief type beplanting) wordt opgenomen als bijlage 2 bij de planregels.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat bij de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling moet bevatten. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een plan om drie woningen te realiseren wordt, vanwege de relatieve kleinschaligheid, niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro gezien (Raad van State, 27 augustus 2014, 201311233/1/R4, r.o. 3.3). Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.
Omgevingsprogramma Provincie Flevoland
Op 27 februari 2019 is het omgevingsprogramma Provincie Flevoland vastgesteld. In dit (eerste) Omgevingsprogramma Flevoland is er voor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma dat digitaal beschikbaar is. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd.
De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Het plangebied maakt volgens de kaart van het Omgevingsprogramma Flevoland deel uit van het landelijk gebied. Nieuwe solitaire clusters van bebouwing buiten de op de kaart Stedelijk gebied aangegeven stedelijke gebieden worden in principe uitgesloten. Hierop kan in het kader van verweving op experimentele basis een uitzondering worden gemaakt. Voorwaarde hiervoor is dat in een tussen gebiedspartners overeengekomen integraal ruimtelijk ontwerp wordt aangetoond dat het nieuwe cluster een wezenlijk onderdeel uitmaakt van een beoogde integrale kwaliteitsimpuls voor het betreffende gebied. De woonfunctie is in Flevoland sterk gebonden aan het stedelijk gebied. Er is vraag naar bijzondere woonmilieus en combinaties van wonen en werken. Voor een deel heeft deze vraag betrekking op wonen in het landelijk gebied.
In dit geval is sprake van een uitzonderlijke situatie in het landelijk gebied. Het plangebied maakt, zoals in hoofdstuk 1 en 2 beschreven, deel uit van een het voormalige Waterloopkundig laboratorium en kent op basis van de huidige planologische mogelijkheden de ruimte om hier bebouwing ten behoeve van het laboratorium te realiseren. Deze plannen zullen nooit tot uitvoering komen omdat het laboratorium vertrokken is. De gemeente is vervolgens gaan nadenken wat voor geschikte invulling het Waterloopbos en omgeving kan krijgen en heeft daarvoor een gebiedsvisie opgesteld. Specifiek voor de locatie van dit bestemmingsplan acht de gemeente het mogelijk om hier woningbouw te realiseren, mits ook landschappelijk ingebed. Hier wordt dan ook concreet uitvoering aangegeven door in het plangebied drie woningen mogelijk te maken die op een verantwoorde manier landschappelijke worden ingepast. De beoogde woningbouw ontwikkeling zorgt daarmee voor een beoogde integrale kwaliteitsimpuls voor het gebied én draagt bij aan de vraag naar bijzondere woonmilieus met betrekking tot wonen in het landelijk gebied.
Omgevingsvisie FlevolandStraks
De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld door Provinciale Staten op 8 november 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst.
Flevoland is gemaakt voor ontwikkeling. De ontwikkelingsgerichtheid is onderdeel van de identiteit van de provincie. Hier grijpt de provincie met lef de kansen van nieuwe ontwikkelingen. En de ontwikkelingen blijven doorgaan. Denk aan opgaven zoals woningbouw, bedrijvigheid, herontwikkelingen, nieuwe voorzieningen, klimaatverandering, bodemdaling, waterveiligheid, transformatie in landbouw, duurzame energie. Alle opgaven - klein of groot - omarmt de provincie op een wijze, waarbij ze de kenmerkende elementen van de polder koesteren. Binnen deze kenmerken geven ze ruimte aan ontwikkelingen. De overheden hebben de polders aangelegd en ingericht. Het is een plek waar inwoners, organisaties en ondernemers hun idealen kunnen realiseren. Hierdoor krijgt de provincie meer verrassing, spontaniteit en variatie. Mensen maken Flevoland.
De uitwerking van dit bestemmingsplan past binnen het uitgangspunt van de provincie om met lef kansen te grijpen voor nieuwe ontwikkelingen. Daar de locatie in de bestaande planologische situatie al mogelijkheden biedt om een stedelijke ontwikkeling te realiseren biedt deze locatie de uitgelezen kans om een stedelijke invulling te geven waar op dit moment behoefte aan is; nieuwe woningen en voor dit specifieke project bijzonder wonen in het buitengebied. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gemaakt ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. Ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden maakt dit bestemmingsplan minder bebouwing mogelijk en daarnaast kan gesteld worden dat drie woningen minder impact op de omgeving hebben dan de bedrijfsactiviteiten die hier op basis van de huidige planologische mogelijkheden zijn toegestaan. Daarnaast wordt de bebouwing landschappelijk ingepast, met karakteristieke elementen, die passend zijn in de omgeving. Maar ook de uiteindelijk uitvoering van de gebouwen qua architectuur zullen passend zijn.
Structuurvisie Noordoostpolder 2025
De structuurvisie 2025, die is vastgesteld op 9 december 2013, beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten van de gemeente en kijkt daarbij vooruit naar 2025. Noordoostpolder is van oudsher een agrarische gemeente en ook vandaag de dag is de landbouw - en dan vooral de akkerbouw - belangrijk. De agrarische sector vormt een belangrijk onderdeel van de economie en is beeldbepalend voor het landschap. De landelijke trend van verdergaande schaalvergroting, verbreding en verduurzaming is ook in de gemeente Noordoostpolder zichtbaar.
De gemeente streeft naar een aantrekkelijke, uitnodigende fysieke woon- en leefomgeving en daarbij richt de gemeente vooral op (tijdelijke) inwoners van de gemeente Noordoostpolder. De gemeente zet in op een afwisselend woningaanbod en voegen bijzondere woonmilieus toe. Er zijn mogelijkheden voor het realiseren van landgoederen en wonen in vrijkomende agrarische bebouwing. De aandacht verschuift van kwantiteit (veel bouwen) naar kwaliteit (dat wat er al is behouden, verbeteren en/of transformeren). Inbreiding in de kernen gaat vóór uitbreiding van de kernen in het landelijk gebied ('vernieuwing van binnenuit'). Algemeen geldt het 'polderDNA' van de Noordoostpolder als leidraad en inspiratie bij ontwikkeling.
De uitwerking van dit bestemmingsplan past binnen het uitgangspunt van de gemeente om een afwisselend woningaanbod te realiseren in het buitengebied. Er is hierbij nadrukkelijk aandacht voor een goede landschappelijke inpassing en de uiteindelijke verschijningsvorm van de verschillende gebouwen zullen passend zijn en in nauw overleg met de gemeente tot stand komen. Qua maatvoering wordt aangesloten bij de maatvoering die de gemeente hanteert voor woningen in het buitengebied.
Daar de locatie in de bestaande planologische situatie al mogelijkheden biedt om een stedelijke ontwikkeling te realiseren biedt deze locatie de uitgelezen kans om een stedelijke invulling te geven waar op dit moment behoefte aan is; nieuwe woningen en voor dit specifieke project bijzonder wonen in het buitengebied. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gemaakt ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. Ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden maakt dit bestemmingsplan minder bebouwing mogelijk en daarnaast kan gesteld worden dat drie woningen minder impact op de omgeving hebben dan de bedrijfsactiviteiten die hier op basis van de huidige planologische mogelijkheden zijn toegestaan. Daarnaast wordt de bebouwing landschappelijk ingepast, met karakteristieke elementen, die passend zijn in de omgeving. Maar ook de uiteindelijk uitvoering van de gebouwen zullen architectonisch passend zijn. In het kader van de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is een erfinrichtingsplan opgesteld (zie paragraaf 2.2.2 en bijlage 1). Voor de handhaving van de landschappelijke inpassing wordt in de regels een voorwaardelijke verplichting verbonden aan het in gebruik nemen van de woningen. In de kernen is het niet mogelijk om vergelijkbare woningen (volume woning, oppervlakte hobbyruimte, erfgrootte) te realiseren. Daarmee concurreert het woonmilieu en het woningtype niet met woningen in dorpen. In paragraaf 4.2 wordt verder beschreven dat bedrijven in de omgeving niet worden gehinderd.
Gebiedsvisie Waterloopbos e.a.
Het Waterloopbos en omgeving is een gemengd gebied met een grote diversiteit aan functies. Het gebied tussen Marknesse, Kraggenburg en Vollenhove biedt mogelijkheden voor de vestiging van hoogwaardige technologische onderzoeksbedrijven en tegelijkertijd is er ruimte voor wonen, natuur en recreatie. Binnen die mogelijkheden zijn er de afgelopen jaren diverse lopende ontwikkelingen ontstaan, zoals de komst van de RDW en mogelijke doorontwikkeling naar een MITC, het hotel in Dyntes Tech Park, zonneweides en een nieuw entreegebouw voor Natuurmonumenten.
Deze ontwikkelingen en toekomstige ruimtelijke opgaven zijn bepalend voor de beleving van het gebied. Daarom is besloten om een integrale gebiedsvisie te maken, waarin de samenhang van de ontwikkelingsmogelijkheden in kaart wordt gebracht en ruimtelijk wordt afgewogen. Deze visie staat beschreven in het document 'Gebiedsvisie Waterloopbos e.a.'.
De locatie maakt deel uit van het voormalige Dyntes Tech Park. De locatie van het plangebied van dit bestemmingsplan staat specifiek beschreven in de gebiedsvisie en wel als volgt: 'In verband met de nieuwe horecafunctie, kan de bestemming 'hoogwaardige onderzoeks- en ontwikkeldoeleinden' komen te vervallen. Ter plaatse kan het geheel sterker omzoomd worden met bos (als boskamer). Voor de aangrenzende particuliere kavel geldt ook dat de bestemming 'hoogwaardige onderzoeks- en ontwikkeldoeleinden' kan komen te vervallen. Hieraan wordt immers lange tijd geen invulling meer gegeven. Mogelijk kunnen in dit kader enkele woningen worden ontwikkeld als compensatie. Ook hier is landschappelijke inbedding belangrijk'.
Verder wordt in de gebiedsvisie aangegeven op welke wijze het voormalige Dyntes Tech Park landschappelijk ingepast kan worden. Zie hiervoor figuur 3.1. Dit bestemmingsplan is een concrete uitwerking van de mogelijkheden die de gebiedsvisie biedt. Er worden namelijk drie woningen voorgesteld die op een verantwoorde manier, als boskamer, in het landschap worden ingepast.
Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moet komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor de ontwikkeling is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.
Bij het doorlopen van een ruimtelijke procedure moet rekening worden gehouden met mogelijke verplichtingen op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Daarin is vastgelegd wanneer een milieueffectrapport (MER) of een mer-beoordelingsnotitie moet worden opgesteld. In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het ruimtelijke plan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.
Een plan is m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. wordt overschreden. Ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke milieugevolgen kunnen optreden. Bij woningbouw ligt de drempelwaarde voor een stedelijk ontwikkelingsproject op 2000 woningen in een aaneengesloten gebied (categorie D11.2).
De vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de ontwikkeling een rol spelen. Uit jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van twaalf vrijstaande woningen, gelet op de omvang ervan, niet kon worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van State van 15 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:100) of (ECLI:NL:RVS:2020:729). In beide zaken was van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt was. Nu de voorziene ontwikkeling in dat geval geen stedelijk ontwikkelingsproject vormt, behoefte er geen m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.
Met dit bestemmingsplan wordt ten opzichte van de huidige planologische regeling drie woningen mogelijk gemaakt in plaats van bebouwingsmogelijkheden voor bedrijfsfuncties. Per saldo neemt de bebouwingsmogelijkheden af, waarmee het ruimte beslag beperkt is. De woningen worden ontsloten op de bestaande weg. Hiervoor hoeven geen andere ontwikkelingen plaats te vinden, zoals de aanleg van nieuwe infrastructuur. Daarnaast is slechts sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling die geen relatie heeft met andere percelen of andere functies in de omgeving, waarbij geen sprake is van een complex project, waar meerdere woningen, winkels of bedrijven worden gevestigd dan wel op stedelijke voorzieningen die een betekenis hebben voor de hele stad of een stadswijk. Er is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject.
Het wordt derhalve niet beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject in het kader van kolom D in de bijlage bij het Besluit m.e.r. Er hoeft geen m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.
Bij vaststelling van onderhavig bestemmingsplan zal de gemeenteraad dit m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen, waarin de raad oordeelt dat het opstellen van een m.e.r. niet noodzakelijk is.
Daarnaast blijkt uit de beoordeling in de hierna beschreven paragrafen dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.
Toetsingskader
Met het oog op het voorkomen van overmatige milieuhinder moet ervoor worden gezorgd dat voldoende afstand wordt aangehouden tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.
Bij het omzetten van een agrarische bestemming naar een gevoelige functie (zoals burgerbewoning) moet in het kader van milieuzonering gekeken worden naar de afstand tussen de woning en de naastgelegen belastende bestemmingen. Hierbij moet in eerste instantie niet uitgegaan worden van de feitelijke situatie maar van de planologische mogelijkheden op de naastgelegen percelen. Milieuzonering werkt twee kanten op. Aan de ene kan mag het plan naastgelegen bedrijven niet onevenredig beperken in de bedrijfsvoering. Aan de andere kant moet het goede woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen in voldoende mate aangetoond worden.
De VNG heeft in haar publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009) richtafstanden opgenomen, waarbij de aan te houden afstand afhankelijk is van de aard en omvang van het bedrijf, de omgeving waarin de hindergevoelige functie zich bevindt (rustige woonomgeving of gebied waarin meerdere - ook milieubelastende - functies naast elkaar bestaan) en van de daarbij over het algemeen voorkomende milieueffecten. Wanneer deze richtafstanden worden toegepast in een ruimtelijk plan wordt in de meeste gevallen voldoende afstand tussen de hindergevoelige en de hinderbron aangehouden.
Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de VNG-publicatie wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstand worden aangehouden.
Beoordeling
Het plangebied bevindt zich in het buitengebied. Ten oosten bevindt zich een hotel. Voor een hotel wordt een richtafstand van 10 meter geadviseerd ten opzichte van woningen
(milieucategorie 1). De woningen komen op meer dan 10 meter tot de grens van de inrichting van het hotel te staan.
Op minimaal 350 meter, aan de Voorsterweg 31, bevindt zich de Koninklijke Nederlandse Lucht- en Ruimtevaartcentrum en betreft een bedrijf uit milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. De woningen komen op voldoende afstand te staan.
Langs de Vollenhoverweg, ten noorden van het plangebied, wordt het (Smart) Mobiliteit en Infrastructuur Test Centrum (MITC) ontwikkeld. Een cluster van onderling samenhangende bedrijven, kennis, onderwijs en andere activiteiten. De bedrijfsactiviteiten vallen in ten hoogste milieucategorie 3, waarbij een richtafstand van 100 meter geldt. De afstand van het plangebied tot de grens van de inrichting van MITC bedraagt ruimte 850 meter. De woningen komen op voldoende afstand te staan.
Ten zuiden van het projectgebied bevindt zich een parkeerterrein welke als toeristisch overstappunt dient. Een parkeerterrein valt onder milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied geldt. De woningen komen op een afstand van meer dan 10 meter te staan.
Verder bevinden zich geen bedrijven in de omgeving die relevant zijn om te toetsen. Alle agrarische percelen bevinden zich op een afstand groter dan 50 meter. Een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen is daarmee voldoende aannemelijk gemaakt. Ook worden de bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Voor geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor dit plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Het plangebied ligt in de geluidszone van de Voorsterweg. Daarom is een geluidsonderzoek uitgevoerd. Zie bijlage 2. Uit figuur 2 blijkt dat de contour van de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB voor een deel over het plangebied ligt. De berekende Lden = 53 dB contour buiten het gebied waar wonen mogelijk wordt gemaakt.
Een en ander betekent dat om in het plangebied een nieuwe woning te realiseren dit in het kader van de Wet geluidhinder mogelijk is met een hogere waarde van ten hoogste Lden = 53 dB (maximale ontheffingswaarde) in het gebied tussen de Lden = 48 dB geluidcontour en de Lden = 53 dB geluidcontour. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Omdat het slechts een beperkt aantal woningen betreft, zijn bronmaatregelen financieel niet haalbaar (geluidreducerend asfalt). Geluidschermen zijn stedenbouwkundig niet gewenst.
Voor de woning waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld, dient op grond van het Bouwbesluit 2012 de karakteristieke geluidwering te voldoen aan (55 -33 =) 22 dB(A), gebaseerd op de geluidbelasting ex aftrek art. 110g Wgh. Dit is slechts 2 dB hoger dan de minimale eis van 20 dB(A) en vanwege gasloos en energieneutraal bouwen, kan worden gesteld dat hier zondermeer aan wordt voldaan.
Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.
De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterschapsbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De procedure 'geen waterschapsbelang' en de 'korte procedure' zijn bedoeld voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Bij deze twee procedures kan de watertoets volledig digitaal doorlopen worden. De 'normale procedure' is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. In dit geval is vroegtijdige actieve betrokkenheid van Waterschap Zuiderzeeland nodig.
Deze waterparagraaf gaat in op relevante waterhuishoudkundige aspecten. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn Waterveiligheid, Voldoende water en Schoon water.
Wet- en regelgeving en beleid
De belangrijkste wet- en regelgeving en beleid op het gebied van water is hier opgenomen.
KRW
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 ingevoerd en heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen. Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw(WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.
Op grond van o.m. de Waterwet is voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het gebiedseigen water wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de Keur van het waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken).
Nationaal Water Programma
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027. Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet. Het programma geeft invulling aan de Europese richtlijnen waaronder KRW, Richtlijn overstromingsrisico's, de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en de EU-richtlijn Marine Spatial Planning. Het programma geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.
Watervisie en Waterbeheerprogramma Waterschap Zuiderzeeland
De Watervisie verbindt waterthema's en maatschappelijke opgaven. Voor een gezonde en duurzame ontwikkeling van het gebied is het nodig om het natuurlijke systeem (bodem en water) en de ruimtelijke en economische ontwikkelingen met elkaar te verbinden in een gezamenlijke aanpak. Niet met maakbaarheid als vertrekpunt, maar toekomstbestendigheid.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 bevat de strategische en tactische doelen voor de komende planperiode en beschrijft op hoofdlijnen welke maatregelen het waterschap neemt om deze doelen te behalen. Het beheergebied wordt waterrobuust en klimaatbestendig ingericht. Investeringen in het watersysteem zorgt dat er ook in de toekomst voldoende water is bij langdurige droogte én voldoende bescherming bij hoogwater.
Proces van de watertoets
De ontwikkeling is met een digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap, in dit geval het waterschap Zuiderzeeland. Op basis van deze toets heeft het waterschap aangegeven dat de korte procedure gevolgd wordt. De watertoets is als bijlage 3 opgenomen. Vervolgens heeft het waterschap op 17 oktober een defintief wateradvies gegeven. Op basis hiervan is de waterparagraaf nog op enkele onderdelen aangepast.
Thema Waterveiligheid
Het plan ligt niet buitendijks of in een beschermingszone van een waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.
Thema Voldoende water
Goed functionerend watersysteem
Streefbeeld: Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.
Randvoorwaarden: Het waterschap streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem met grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water. In nieuwe watersystemen wordt gestreefd naar aaneengesloten waterelementen met een minimum aantal duikers en/of
andere kunstwerken en zonder doodlopende einden. Het watersysteem wordt dusdanig ingericht dat het goed controleerbaar en beheersbaar is.
Het functioneren van het huidige watersysteem (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) zal door de planuitvoering niet verslechteren. De toegangsweg naar de woningen gaat over de kavelsloot. Hier moet een duiker of brug voor worden aangelegd en is een watervergunning noodzakelijk.
Wateroverlast
Streefbeeld: Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.
Uitgangspunt: Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatverandering- en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.
De beleidsregel 'Compensatie toename verhard oppervlak en versnelde afvoer ' is begin 2013 door het waterschap vastgesteld. Vanaf het moment van vaststelling van de beleidsregel is de situatie van het beheergebied op dat moment het referentiekader geworden, oftewel de nulsituatie. De compensatieplicht geldt zodanig voor de netto toename van het verhard oppervlak voor een bouwvlak sinds begin 2013.
Binnen het plangebied is sprake van een toename in verhard oppervlak van circa 2.050 m2. Dit betreft zowel de verharding van toekomstige gebouwen als erven en paden. De woning mogen max 1.200 m3 bedragen en worden eventueel gelijkvloers uitgevoerd. Dit maakt een maximale verharding van circa 400 m2 per woning. Daarna zijn bij de woningen 150 m2 aan bijgebouwen toegestaan. Verder komt er een centrale toegang van circa 400 m2. Dit maakt totaal 3 x 550 + 400 =2.050 m2. Dit is minder dan 2.500 m², de grenswaarde in landelijk gebied. Daarom is geen compensatie noodzakelijk voor dit plan.
Thema Schoon water
Goede oppervlaktewaterkwaliteit
Streefbeeld: Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.
Uitgangspunt: In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'. Verontreinigingen worden voorkomen of aangepakt bij de bron.
Randvoorwaarde: Conform de Waterwet (Ww) is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren. Schoon regenwater mag zonder waterstaatswerk direct geloosd worden op oppervlaktewater. Indien hiervoor een voorziening zoals een drain of buis (waterstaatswerk) wordt aangebracht is hiervoor een vergunning nodig.
Onder schoon hemelwater wordt verstaan:
Er is in dit geval sprake van schoon hemelwater. Het gaat om een kleinschalige woningbouwontwikkeling van drie woningen. Daarbij is sprake van minder dan 1000 voertuigen per dag en bij de woonpercelen worden enkele parkeerplaatsen gerealiseerd. Er worden verder ook geen schadelijke uitloogbare stoffen gebruikt.
Direct ten zuiden van het plangebied ligt een gebied met kwetsbaar water. Hierdoor gelden er strengere eisen aan het lozen van afvalwater op oppervlaktewater. Waterschap stelt extra voorwaarden aan lozingen op kwetsbaar water. Voor lozingen in kwetsbaar water van alle typen oppervlakken gemaakt van uitlogende materialen kunnen verboden worden door het waterschap. In dit plan wordt niet gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.
Lozingen op oppervlaktewater als gevolg van uitlogende materialen verwerkt in bouwwerken (bijvoorbeeld zinken of koperen daken) zijn meldingsplichtig. Voor lozingen in kwetsbaar water van alle typen oppervlakken gemaakt van uitlogende materialen worden voorwaarden gesteld door het waterschap.
Goed omgaan met afvalwater
Streefbeeld: Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling of regulering van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.
Uitgangspunt: Voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt verwerkt. Voor bestaande gebieden wordt gestreefd naar het afkoppelen van verhard oppervlak. Het ombouwen van bestaande stelsels naar gescheiden stelsels heeft een sterke voorkeur. Afstromend regenwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd. Verontreinigingen door afvalwater (huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater) worden voorkomen.
Nabij de planlocatie ligt nog geen gemeentelijke riolering. Benedenstrooms van het plangebied is sprake van kwetsbaar water. De dichtstbijzijnde plek om aan te sluiten op een rioleringsstelsel is ter hoogte van Voorsterweg 27A. Vanuit de gemeente is aan de initiatiefnemer meegegeven dat deze 3 nieuwe woningen aangesloten moeten worden op
de gemeentelijke riolering. Daarvoor moet op kosten van de initiatiefnemer de bestaande riolering langs de Voorsterweg worden verlengd met het installeren van een nieuw pompgemaal, ontvangstput en persleiding (en benodigde stroomkabel).
Schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de kavelsloten rondom het plangebied. In dit geval is sprake van schoon hemelwater.
Het verdient de voorkeur om bij de inrichting van nieuwe terreinen preventieve maatregelen te nemen die onkruidbestrijding met behulp van chemische bestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk voorkomen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op straatverharding uitsluitend volgens wettelijke gebruiksvoorschriften en met wettelijk verplichte DOB-methode wordt toegepast. Bij de DOB-methode wordt minder bestrijdingsmiddel gebruikt met als resultaat dat er minder verontreinigingen naar het oppervlaktewater afstromen.
Voor het bestemmingsplan geldt als uitgangspunt dat de grond geschikt is voor de toekomstige functie. Verdachte plekken dienen te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. Waar nodig moeten saneringsmaatregelen worden aangegeven. Bij nieuwbouw waarborgt de Wet bodembescherming dat er geen risico's voor de volksgezondheid aanwezig zijn.
Voor de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 5 toegevoegd. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Op basis van de onderzoeksresultaten is bepaald of de milieuhygiënische bodemkwaliteit voldoende geschikt is voor de voorgenomen plannen.
Ter plaatse van de onderzoekslocatie (oppervlakte circa 2 hectare) zijn 24 boringen verricht. Het maaiveld en de opgeboorde grond van iedere boring is zintuiglijk beoordeeld op het voorkomen van bodemvreemde en/of asbestverdachte materialen. Hierbij zijn geen bijzonderheden waargenomen. Van zowel de boven- als ondergrond zijn twee mengmonsters samengesteld. Van het grondwater zijn separaat monsters genomen. De monsters zijn geanalyseerd op de parameters uit het basispakket van de NEN 5740.
De analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn als volgt:
Op basis van de gemeten concentraties in het grondwater is de gestelde onderzoekshypothese, een onverdachte locatie, formeel gezien niet juist. De concentraties zijn echter dusdanig dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen plannen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Binnen het plangebied zijn specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig en zijn de karakteristieke structuren en kenmerken in de omgeving aanwezig, zoals de laanbeplantingen en verkavelingspatronen van cultuurhistorische waarde. In dit geval worden de cultuurhistorische waarden gerespecteerd én juist versterkt door de randen van het plangebied te voorzien van bossingels. Hierdoor ontstaat een karakteristiek 'boskamer'. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.
In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
De Archeologische basis- en beleidsadvieskaart voor het grondgebied van Noordoostpolder, vastgesteld door B&W/gemeenteraad in 2018 en de Erfgoedverordening, vastgesteld in 2012 geven inzicht in de te verwachten archeologische waarden. De archeologische waarden zijn in de geldende beheersverordening beschermd middels dubbelbestemmingen.
Het plangebied is op de archeologische waarden- en verwachtingskaart aangemerkt als beleidscategorie 'geen'. Deze beleidscategorie betekent dat er geen sprake is van archeologische verwachtingen. Desondanks is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 6 toegevoegd. In verband met de erosie van de dekzandbodems op het deel van het plangebied dat in de prehistorie het meest geschikt was voor bewoning en het volledig ontbreken van archeologische indicatoren geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten gevonden waarmee tijdens de verdere planvorming rekening zou moeten worden gehouden.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform de Erfgoedwet, het verplicht om dit bij de minister te vermelden.
figuur 7 Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van Natura 2000-gebieden en NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied de De Wieden ligt op circa 2 kilometer. Voor de voorgenomen ontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd, zie bijlage 7. Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat voor de aanleg- en exploitatiefase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Flevoland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Voor de ligging van de NNN is de Geconsolideerde Omgevingsverordening Flevoland geraadpleegd. Het plangebied is gelegen in het Natuurnetwerk Nederland (werkingsgebied) en grenst aan de zuidkant aan NNN gebied. Artikel 7.5 van de Omgevingsverordening Provincie Flevoland vermeld dat een ruimtelijk plan zover het betrekking heeft op een gebied binnen of nabij een NNN gebied niet mag leiden tot significatie aantasting van de kenmerken en waarden van het natuurgebied. Gezien de aard en omvang van de voorgestelde ontwikkelingen kan worden gesteld dat dit project geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de omgeving heeft. Dit blijkt ook uit een uitgevoerde ecologische quickscan welke als bijgevoegd is als bijlage 8 bij de toelichting. Uit de quickscan blijkt dat er geen negatieve effecten zijn op beschermde gebieden binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden.
Soortenbescherming
De soortenbescherming vindt primair plaats via de Wet natuurbescherming. Op grond van deze wet mogen geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, worden verstoord. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.
De gewenste situatie die de initiatiefnemers voor ogen hebben voorziet niet in het slopen van gebouwen, kappen van bomen, en/of het dempen van sloten. Het plangebied betreft een stuk braakgelegen grasland. Het gebied wordt regelmatig gebruikt en in het gebied wordt hobbymatig paarden gehouden. Het gebied bezit geen habitateigenschappen die relevant zijn voor beschermde soorten om zich er te vestigen. Bovendien vinden er geen sloop-, kap- en dempingswerkzaamheden plaats. Zekerheidshalve is een quickscan soortenbescherming uitgevoerd waarin een beoordeling is gedaan of er beschermde soorten in het plangebied voorkomen en in de omgeving van het plangebied. Uit de uitgevoerde ecologische quickscan, die als bijlage 8 is toegevoegd, is gebleken dat algemene broedvogels, diverse soorten vleermuizen en vrijgestelde soorten amfibieën en vissen mogelijk aanwezig zijn. Hiervoor moeten de volgende maatregelen genomen worden.
Algemene broedvogels
Werkzaamheden vallen buiten het broedseizoen te laten vallen of het terrein preventief ruim vooraf het vogelbroedseizoen te ontdoen van geschikte nestgelegenheid (oa. plaatsen van fluitlinten, kappen struiken) binnen het plangebied en het kort houden en maaien van de oevervegetatie.
Vleermuizen
Tijdens de werkzaamheden moet er rekening gehouden worden met het vermijden van extra lichtoverlast op (potentiele) verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden. Indien er toch licht gevoerd wordt na zonsondergang en voor zonsopkomst, dan dienen onderstaande mitigerende maatregelen opgevolgd te worden:
Vrijgestelde soorten amfibieën en vissen
Voorkomen van vestiging van de rugstreeppad kan door het plannen van de werkzaamheden buiten de actieve periode van de rugstreeppad. Indien dit niet mogelijk is dan dient ervoor gezorgd te worden dat zandbulten binnen enkel dagen afgevoerd worden en erg geen laagtes onstaan waar waterplasjes kunnen achterblijven.
Bij het dempen van de sloot wordt geadviseerd om werkzaamheden zoveel uit te voeren na de voortplantingsperiode en voor de winterrust van de amfibieën. En om te werken bij een watertemperatuur boven de 5oC en wanneer er geen ijsvorming is. Ook dienen de dieren ontvluchtingsmogelijkheden te worden geboden. Dit door in één richting te werken te worden, richting de slootdelen die niet aangetast worden. De nieuwe inrit dient een duikerbuis te bevatten zodat vissen en amfibieën bij droogvalling weg kunnen trekken.
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van minder dan 15 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van minder dan 8 µg/m3. Denorm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.
Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Woningbouwlocaties (tot 1.500 woningen) komen hiervoor in aanmerking. Het toevoegen van drie woningen draagt dus zeker niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het groepsrisico is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Voor het groepsrisico is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.
Uit de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn die invloed hebben op het plangebied. Ook ligt het plangebied niet in het invloedsgebied van risicobronnen die op grotere afstand liggen. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofd kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.
Een ruimtelijke ontwikkeling mag niet leiden tot knelpunten, verkeersonveilige situaties of een gebrek aan parkeerruimte. Voor de verkeersbewegingen en parkeerplaatsen worden de CROW-kencijfers gehanteerd.
Verkeersafwikkeling
De ontwikkeling mag niet leiden tot knelpunten of tot onveilige situaties in de verkeersafwikkeling. Het plangebied is direct ontsloten op de Voorsterweg. Deze heeft ruim voldoende capaciteit voor het toekomstig gebruik. De verkeerssituatie ter plaatse is overzichtelijk. Er is namelijk sprake van een rechte 60 km-weg. Vanuit de inrit is zowel in oostelijke- als westelijke richting voldoende zicht op de weg.
Parkeren
Op het terrein is voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Volgens het gemeente parkeerbeleid wordt bij het opstellen van bestemmingsplannen in de regels verankerd dat voldaan moet worden aan de parkeernormen van de gemeente. In dit bestemmingsplan is dit geregeld in artikel 7. De gemeentelijke Nota Parkeernormen Noordoostpolder vormt daarbij het toetsingskader. Op deze manier is gewaarborgd dat er in de toekomst geen parkeerknelpunten ontstaan.
Voor de woningen moet in het plangebied acht parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Uitgangspunt is parkeren op eigen erf. Voor vrijstaande woningen geldt een norm van 2,4. Deze parkeernorm geldt voor het plangebied, omdat hier sprake is van 'buitengebied'. Op het terrein is voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Groen – Bossingel
Om de erfbeplanting op het perceel te beschermen is de bestemming 'Groen – Erfsingel' op deze gronden van toepassing. Het betreft een zone van 15 meter vanuit de erfgrens. Deze strook is bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van de bossingel. Binnen deze strook is bebouwing niet toegestaan.
Tot slot behoort dit gebied nadrukkelijk niet tot het achtererfgebied. Het is derhalve niet toegestaan om hier vergunningvrij te bouwen.
Wonen - boskamer
Het nieuwe woonperceel krijgt de bestemming 'Wonen - boskamer'. Woningen dienen ter plaatse van het bouwvlak gebouwd te worden. Per woning is 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Dit is inclusief de bestaande bebouwing. Deze oppervlakte telt mee in de toegestane 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken. Per bouwvlak is één woning toegestaan.
Voor de woningen geldt een goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 6 - en 10 meter. Verder geldt een dakhelling van minimaal 30 graden en maximaal 60 graden en daarnaast mogen de woningen uitgevoerd worden met een lessenaarsdak.
Daarnaast wordt middels een voorwaardelijke verplichting de uitvoering en het in stand houden van de landschappelijke inpassing gewaarborgd.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg naar de overlegpartners gestuurd. Het voorontwerpbestemmingsplan is niet ter inzage gelegd. In het kader van het vooroverleg heeft de provincie en waterschap gereageerd. De reactie van het waterschap is als bijlage 4 toegevoegd en verwerkt in paragraaf 4.4.
De provincie geeft in haar vooroverlegreactie aan dat het plan in strijd is met het provinciaal beleid. De overkoepelende thema's zijn verstedelijking en bundelingsbeleid. Het standpunt van de gemeente is dat het plan past in haar beleid (gebiedsvisie Waterloopbos eo). Verder geeft het geen extra verstedelijking, omdat er planologisch verstedelijking mogelijk is. Daarnaast is er al een cluster van bebouwing aanwezig, waar deze ontwikkeling op aansluit.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt verder voor zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar maken.
Het bestemmingsplan wordt vervolgens vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het vaststellingsbesluit beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. Aangenomen wordt dat deze over de financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren en alle kosten voor de uitvoering voor rekening neemt.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van bepaalde bouwplannen, moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit moet duidelijk zijn op welke wijze potentiële kosten zullen worden verhaald. Voor dit project is op grond van de grondexploitatieregeling sprake van een bouwplan. Met de gemeente worden afspraken vastgelegd in een anterieure overeenkomst.