direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied, Zwijnsweg 26 te Ens
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00737-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Zwijnsweg 26 te Ens, in het buitengebied van de gemeente Noordoostpolder, bevindt zich een voormalig agrarisch erf. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd en worden in de toekomst niet hervat.

De initiatiefnemer wil graag de locatie herbestemmen met een woonbestemming en drie reguliere woningen mogelijk maken op het perceel. In bestaande schokbetonschuur wordt een woning gerealiseerd. In ruil voor de te slopen agrarische opstallen wordt een nieuwe vrijstaande woning gebouwd. Ten slotte blijft de bestaande (bedrijfs)woning als reguliere woning aanwezig.

De uitvoering van het plan is mogelijk door gebruik te maken van de 'rood voor rood' regeling en de beleidsuitwerking 'Mogelijkheden voor extra woningen op vrijkomende agrarische erven (2015)'.

De gewenste ontwikkeling is niet mogelijk op basis van de geldende planologische regeling uit de beheersverordening 'Beheersverordening Landelijk gebied'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied ten oosten van Ens in de gemeente Noordoostpolder. Het plangebied staat bekend als kadastrale gemeente Noordoostpolder, sectie C en de perceelnummers 3130 en 3131. In figuur 1.1 is het plangebied met rode ster weergegeven ten opzichte van de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00737-VS01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Planologische regeling

1.3.1 Algemeen

Het plangebied bevindt zich binnen de grenzen van de beheersverordening 'Beheersverordening Landelijk gebied', vastgesteld op 21 maart 2016 door de gemeenteraad van Noordoostpolder. Een uitsnede van de beheersverordening ter plaatse van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00737-VS01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede plankaart

1.3.2 Beschrijving bestemming

De gronden in het plangebied zijn bestemd met 'Agrarisch gebied'. Deze gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid en ten hoogste één woning zijnde een bedrijfswoning. Regulier wonen is niet toegestaan.

In het plangebied is één bouwvlak aanwezig waarbinnen het toegestaan is om bouwwerken te realiseren ten behoeve van deze bestemming.

Strijdigheid

De gronden mogen gebruikt worden voor agrarische doeleinden en het realiseren van drie reguliere woningen valt niet onder het doel van de huidige bestemming. Er is sprake van 'handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening'.

1.3.3 Conclusie

De ontwikkeling om drie reguliere woningen planologisch mogelijk te maken, is niet passend binnen de huidige beheersverordening. Om de ontwikkeling hiervan toch mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

In het plangebied bevindt zich aan de Zwijnsweg 26 nabij het dorp Ens. In de omgeving van het plangebied zijn enkele woningen en boerderijen gelegen.

In het plangebied zelf is een agrarische bedrijfswoning en meerdere agrarische opstallen aanwezig. De bedrijfswoning met aanbouw bevindt zich voorop het perceel en daarachter ligt een kleine schuur. Achter op het perceel is een grote en een kleine schuur gesitueerd met een gezamenlijk oppervlakte van 765 m2. Op het perceel is ook een schokbetonschuur aanwezig.

Het gehele plangebied wordt omringd met een groene singel met daarbuiten een sloot. In figuur 2.1 en 2.2 is het plangebied weergegeven door middel van luchtfoto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00737-VS01_0003.jpeg"

Figuur 2.1 Ligging plangebied met de luchtfoto van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00737-VS01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Luchtfoto in vogelvluchtperspectief van de huidige situatie.

2.2 Gewenste ontwikkeling

In de gewenste situatie blijft de bestaande bedrijfswoning en het kleine schuurtje direct achter de woning intact. Het voornemen is om deze bestaande bedrijfswoning als reguliere woning in gebruik te nemen.

In de schokbetonschuur wordt een woning gerealiseerd. Het exterieur van de schuur blijft volledig intact, alleen het interieur wijzigt. Deze ontwikkeling is mogelijk op basis van de beleidsuitwerking Mogelijkheden voor extra wonen op vrijkomende erven, in paragraaf 3.3.2 wordt het plan getoetst aan de beleidsuitwerking.

De grote en kleine schuur achter op het perceel worden gesloopt. Op de vrijgekomen ruimte wordt het planologische mogelijk gemaakt om een nieuwe woning te bouwen met een bouwvolume van maximaal 1.500 m3. Met de gemeente Noordoostpolder zijn maatwerkafspraken gemaakt om 1.500 m3 mogelijk te maken op het erf. De schuurwoning krijgt een heldere hoofdvorm (geborgd via beeldkwaliteitseisen, zie ook paragraaf 3.3.3) van 1.500m3. Dit past bij een schuurachtig object en doet recht aan de geschiedenis van het erf.

Deze ontwikkeling is mogelijk door gebruik te maken van de rood voor rood regeling. In ruil voor de sloop van minimaal 700 m2 aan agrarische opstallen, is het mogelijk om een nieuwe woning te realiseren. In voorliggende situatie wordt 765 m2 aan agrarische opstallen gesloopt en voldoet het aan de gestelde eis van deze regeling (in paragraaf 3.2.4 wordt hieraan getoetst). In bijlage 1 is het ontwerp van de nieuwe woning opgenomen.

In figuur 2.3 is indicatief weergegeven hoe het plangebied eruitziet in de toekomstige situatie. De inrichting van het plangebied is tevens opgenomen in bijlage 2. Op de erfinrichtingstekening zijn daarnaast de benodigde parkeerplaatsen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00737-VS01_0005.png"

Figuur 2.3 Toekomstige situatie plangebied (Bron: Boes + Kok)

Uitstraling schuurwoning

De bestaande bebouwing wordt gesloopt en hiervoor op de plaatst wordt een nieuwe schuurwoning gerealiseerd. De woning heeft een inhoud van 1.500 m3 en een maximum goothoogte van 4,5 meter en bouwhoogte van 10 meter.

De rechthoekige woning wordt opgetrokken uit zwarte bakstenen en beschikt over een rood zadeldak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00737-VS01_0006.jpg"

Figuur 2.5 Uitstraling nieuwe woningen (bron: Boes + Kok)

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00737-VS01_0007.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00737-VS01_0008.jpg"

Figuur 2.6 Uitstraling nieuwe woningen (bron: Boes + Kok)

Erfinrichtingsplan

Van belang is dat nieuwe functies en bebouwing op een goede manier zijn ingepast bij de landschappelijke kwaliteiten van het gebied. Voor de inpassing van de nieuwe woning wordt aangesloten bij de bestaande landschappelijke elementen.

De gemeente heeft ten aanzien van de landschappelijke inpassing aangegeven dat de erfsingel op de oorspronkelijke plek moeten staan. Voor een goede landschappelijke inpassing is daarom een erfinrichtingsplan opgesteld, zie bijlage 2. Op het erfinrichtingsplan is aangegeven welke beplanting toegevoegd wordt aan de erfsingel. In het bestemmingsplan wordt een 12 meter brede bestemming 'Groen - Erfsingel' opgenomen om de groensingel te waarborgen. Op een aantal plekken binnen de groensingel wordt de singel iets uitgedund om kijkvensters te creëren.

In het huidige bestemmingsplan is juridisch een bebouwingsvrije ruimte vastgelegd, in het nieuwe bestemmingsplan blijft deze regel van kracht.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft de uitdagingen van de toekomst weer en geeft daarbij aan wat de nationale belangen zijn, welke keuzes op nationaal niveau gemaakt worden en welke richting daarbij wordt gegeven aan decentrale keuzes. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie om grote opgaven aan te pakken. Bij het maken van alle plannen moet aandacht worden besteed aan de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid.

De belangrijkste opgaven van de NOVI zijn:

  • 1. klimaatbestendige inrichting van Nederland met oog voor energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van landelijk gebied.

Daarbij gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven op welke wijze medeoverheden en de samenleving uitvoering geven aan de NOVI. Nederland is daarbij verdeeld in vijf landsdelen. Voor Friesland is een uitvoeringsagenda voor landsdeel Noord in de maak (contour).

Toetsing

Het plan raakt geen rijksbelangen die gesteld zijn in de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de ladder is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toetsing

In het plan wordt buiten het bestaand stedelijk gebied twee woningen toegevoegd. In de bestaande situatie is namelijk al een bedrijfswoning aanwezig. Momenteel is in jurisprudentie de lijn aanwezig dat een woningbouwproject van meer dan 12 woningen wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast gelet op de sloop van de landschapsontsierende bebouwingen op de locatie is er geen sprake van extra beslag van ruimte. Voorliggend project is geen stedelijke ontwikkeling en verder niet ladderplichtig.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst.

Flevoland is gemaakt voor ontwikkeling. De ontwikkelingsgerichtheid is onderdeel van onze identiteit. Hier grijpt de provincie met lef de kansen van nieuwe ontwikkelingen. En de ontwikkelingen blijven doorgaan. Denk aan opgaven zoals woningbouw, bedrijvigheid, herontwikkelingen, nieuwe voorzieningen, klimaatverandering, bodemdaling, waterveiligheid, transformatie in landbouw, duurzame energie. Alle opgaven - klein of groot - omarmt de provincie op een wijze, waarbij ze de kenmerkende elementen van de polder koesteren. Binnen deze kenmerken geven ze ruimte aan ontwikkelingen. De overheden hebben de polders aangelegd en ingericht. Het is een plek waar inwoners, organisaties en ondernemers hun idealen kunnen realiseren. Hierdoor krijgt de provincie meer verrassing, spontaniteit en variatie. Mensen maken Flevoland.

Het plan maakt woningbouw mogelijk waar hedendaags een groot tekort aan is. In het plan blijft de schokbetonschuur, de bedrijfswoning en groensingel intact, waardoor rekening wordt gehouden met de karakteristieke elementen van het polderlandschap. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van FlevoStraks.

3.2.2 Omgevingsprogramma provincie Flevoland

De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. De komende jaren wordt een forse leegstand van agrarische bedrijfslocaties verwacht. Door de schaalvergroting in de landbouw komen veel agrarische bouwpercelen vrij. In Flevoland is tussen nu en 2030 sprake van 400 tot 600 bedrijfsbeëindigingen. Recente berekeningen van Alterra laten zien dat er tot 2030 naar verwachting in Flevoland zo’n 1,3 miljoen vierkante meter agrarische bebouwing beschikbaar komt: in totaal een grotere oppervlakte dan de nu leegstaande kantoren. Zo’n 70% hiervan bevindt zich in de gemeente Noordoostpolder. Door ruimte te bieden voor invulling van vrijkomende agrarische bebouwing wil de provincie de unieke structuur van Flevoland behouden.

De vrijgekomen boerderijwoningen kunnen worden gebruikt voor algemene bewoning, waarbij wordt uitgegaan van één woning per (voormalig) agrarisch bouwperceel. In het experimentenkader ‘Extra woningen op erven’ is een uitzondering gemaakt voor de toevoeging van 26 woningen in het landelijk gebied op erven in de gemeente Noordoostpolder (max. vier woningen per erf). Nieuwe (agrarische) bouwpercelen worden in principe niet toegestaan.

Het bestemmingsplan maakt drie reguliere woningen mogelijk op het erf. Het experimentkader van de provincie maakt het mogelijk om maximaal vier woningen op het erf mogelijk te maken. In paragraaf 3.2.4 wordt het initiatief getoetst aan dit experimentkader. In deze paragraaf staat beschreven dat de ontwikkeling voldoet aan de gestelde voorwaarden van het experimentenkader. Hierdoor voldoet het plan aan de uitgangspunten van het omgevingsprogramma.

3.2.3 Provinciale Omgevingsverordening

In de Omgevingsverordening van provincie Flevoland zijn alle regels vastgelegd die de provincie hanteert op het gebied van onder andere wegen, water, milieu, bodem, natuur, wonen en ruimte. Dit kunnen zowel regels zijn voor burgers of bedrijven als (instructie-)regels voor andere overheden.

Voor de ontwikkeling is vooral artikel 7.5 van de omgevingsordening van belang. Deze gaat in op het Natuurnetwerk Nederland. In paragraaf 4.4.2 wordt het plan getoetst aan artikel 7.5.

3.2.4 Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied

De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied. Indien het beleidskader van het Omgevingsplan en deze beleidsregel te beperkend blijken voor ontwikkelingen die bijdragen aan de vitaliteit van het landelijk gebied, dan is de provincie bereid dat kader op experimentele basis te verruimen.

Voor dit plan is de beleidsregel te beperkend. Per (voormalig) agrarisch bouwperceel wordt namelijk uitgegaan van één woning en is splitsing van het erf niet toegestaan. Het planologisch regime wordt daarom op experimentele basis verruimd. Voorwaarde is dan wel dat hieraan een tussen gebiedspartners overeengekomen integraal plan voor dat gebied ten grondslag ligt, waarin een kwaliteitsimpuls voor het gebied wordt aangetoond. Dit plan moet inzicht bieden in:

  • 1. de ambities voor het versterken van de vitaliteit van het landelijk gebied;
  • 2. het waarborgen en verbeteren van de kwaliteit van het landelijk gebied (natuur, landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, extensieve vormen van recreatie), bijvoorbeeld door eisen van verevening en randvoorwaarden voor nieuwe functies te stellen;
  • 3. de wijze waarop met de bestaande situatie en functies in het gebied wordt omgegaan;
  • 4. de wijze waarop hierbij omgegaan wordt met natuurwaarden (saldo benadering);
  • 5. de wijze waarop het experiment past binnen de ontwikkelingsvisie 2030 en bijdraagt aan de provinciale opgaven voor de speerpunten.

De ambitie voor het onderhavige gebied is helder, namelijk een herontwikkeling van een voormalig agrarisch, naar huidig woonperceel, zonder afbreuk te doen aan het karakter van het landelijk gebied. Dit volgt zowel uit het Omgevingsplan als uit het beleid van de gemeente Noordoostpolder (zie paragraaf 3.3). Hiermee wordt voldaan aan punt één van de beleidsregel.

De kwaliteit van het landelijk gebied wordt verbeterd/ blijft behouden door een herstructureringslocatie een nieuwe invulling te geven die qua aard en schaal past in de omgeving en bovendien op een goede manier landschappelijk wordt ingepast. Het erf behoud in de toekomstige situatie zijn oorspronkelijke omvang (zie paragraaf 2.2) Hiermee wordt voldaan aan punt twee van de beleidsregel.

Bestaande functies worden niet benadeeld door de ontwikkeling. Agrarische bedrijven liggen op voldoende afstand van de woonfunctie (zie ook paragraaf 4.2). Ook wordt geen afbreuk gedaan aan natuurwaarden in de omgeving. Dit wordt in paragraaf 4.4beschreven. Hiermee wordt voldaan aan punt drie en vier van de beleidsregel.

De gemeente Noordoostpolder heeft, door toepassing van het experimentenkader van het Omgevingsplan Flevoland waarbij afgeweken kan worden van het provinciale omgevingsbeleid, in 2016 een verzoek bij de provincie ingediend om met haar beleidsuitwerking voor extra woningen op vrijkomende agrarische erven mee te werken. Hiermee wordt voldaan aan punt vijf van het beleidskader.

Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat voldaan wordt aan de beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

3.2.5 Experimentenkader extra woningen op erven

Als reactie op de toenemende leegstand van agrarische erven is aangegeven ruimte te willen bieden aan extra woningen op erven. Door middel van een experimentenkader geven provincie en gemeente samen aan hoe dit mogelijk is en bij kan dragen aan een vitaal platteland. In het experimentenkader staat beschreven dat het op kleine schaal is toegestaan om extra woningen op erven te realiseren.

Voorliggend voornemen voorziet naast de functiewijziging van ‘Agrarisch gebied’ naar ‘Wonen’ in het realiseren van twee extra woningen op het bestaande erf. Een woning zal worden gerealiseerd in bestaande bebouwing, namelijk in de oorspronkelijke schokbetonschuur. De andere woning wordt in ruil voor de te slopen agrarische opstallen gebouwd. Tevens wordt de erfsingel rond het perceel in oorspronkelijke staat hersteld en behouden. Aan de voorwaarden van de beleidsmogelijkheid tot het wonen in vrijgekomen agrarische bebouwing wordt getoetst in paragraaf 3.3.2. Daarnaast past de ontwikkeling binnen het experimentenkader voor het realiseren van extra woningen op erven. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het ‘Experimentenkader extra woningen op erven’.

Gelet op het vorenstaande wordt voldaan aan het experimentenkader.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Noordoostpolder 2025

De structuurvisie 2025, die is vastgesteld op 9 december 2013, beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten van de gemeente en kijkt daarbij vooruit naar 2025. Noordoostpolder is van oudsher een agrarische gemeente en ook vandaag de dag is de landbouw - en dan vooral de akkerbouw - belangrijk. De agrarische sector vormt een belangrijk onderdeel van de economie en is beeldbepalend voor het landschap. De landelijke trend van verdergaande schaalvergroting, verbreding en verduurzaming is ook in de gemeente Noordoostpolder zichtbaar.

Jaarlijks komen tien tot twintig agrarische erven vrij door schaalvergroting (grond wordt verkocht, maar het erf blijft bestaan). Om de erven een andere invulling te kunnen geven, wil de gemeente de woonfunctie toestaan ondereen aantal voorwaarden. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de beleidsuitwerking 'Mogelijkheden voor extra wonen op vrijkomende erven'. In paragraaf 3.3.2 wordt het plan getoetst aan de beleidsuitwerking.

3.3.2 Beleidsuitwerking 'Mogelijkheden voor extra wonen op vrijkomende erven'

Als reactie op de toenemende leegstand van agrarische erven heeft de gemeente Noordoostpolder in haar 'Structuurvisie Noordoostpolder 2025' aangegeven ruimte te willen bieden aan extra wonen op erven. De regels hiervoor zijn uitgewerkt in de beleidsregel 'Mogelijkheden voor extra wonen op vrijkomende erven'. Op grond van deze uitwerking gelden vijf voorwaarden voor het realiseren van nieuwe woningen:

  • 1. Het woonerf wordt teruggebracht naar de oorspronkelijke omvang en schuren buiten het erf worden gesloopt.
  • 2. De erfsingel wordt behouden, of wel opnieuw aangeplant.
  • 3. In totaal zijn maximaal vier woningen per erf toegestaan, in maximaal drie bouwvolumes. Dit kan door te wonen in de huidige bebouwing maar ook door 'rood voor rood' (nieuwbouw in ruil voor sloop van bestaande gebouwen). In de beleidsuitwerking is dat nader uitgewerkt:
    • a. Streven naar behoud van de oorspronkelijke erven met hun oorspronkelijke bebouwing, waar in deze oorspronkelijke bebouwing een tweede of derde woning mogelijk is. Ook sloop en nieuwbouw van de oorspronkelijke woning en/of (schokbeton)schuur is mogelijk. Hiervoor zal maatwerk worden geboden.
    • b. In ruil voor het slopen van minimaal 700 m2 niet-oorspronkelijke bebouwing op het eigen erf wordt de bouw van een extra woning mogelijk gemaakt.
    • c. Voor het realiseren van nieuwe bebouwing (onder a. en b.) wordt via welstandbeleid en/of een maatwerk-beeldkwaliteitsplan voorwaarden gesteld aan de situering, vormgeving, materiaal en kleurgebruik. Hierbij moet een duidelijke link met de oorspronkelijke bebouwing worden gelegd.
  • 4. Het woonmilieu/woningtype mag niet concurreren met woningen in dorpen.
  • 5. Er mogen geen negatieve effecten optreden voor omliggende bedrijven. Bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Toetsing aan de voorwaarden:

  • 1. Dit bestemmingsplan richt zich uitsluitend op het terugbrengen van het oorspronkelijk agrarische erf. Er is geen sprake van schuren buiten het erf.
  • 2. In het kader van de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is een erfinrichtingsplan opgesteld. In dit landschappelijk wordt de bestaande erfsingel deels opnieuw aangeplant. Voor de handhaving van de landschappelijke inpassing wordt in de regels een voorwaardelijke verplichting verbonden.
  • 3. Dit bestemmingsplan voorziet in planologisch mogelijk maken van maximaal 3 woningen en dit vindt grotendeels plaats in de oorspronkelijke, huidige bebouwing. Eén woning wordt gerealiseerd in de bestaande schokbetonschuur. In ruil voor de sloop van niet-karakteristieke schuren met een oppervlakte van 765 m2 wordt één vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Het plan voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld is 3a en 3b. Voorwaarde 3c komt aan bod in paragraaf 3.3.3. Hier wordt het plan getoetst aan de Welstandsnota.
  • 4. In de kernen is het niet mogelijk een vergelijkbare woning (volume woning, oppervlakte hobbyruimte, erfgrootte) te realiseren. Daarmee concurreert het woonmilieu en het woningtype niet met woningen in dorpen.
  • 5. In paragraaf 4.2 wordt beschreven dat bedrijven in de omgeving niet worden gehinderd. Hiermee voldoet het plan aan dit criterium.

3.3.3 Welstandsnota

Het landelijk gebied omvat het grondgebied van de gehele gemeente Noordoostpolder, met uitzondering van de bebouwde kommen van Emmeloord, de dorpen en Schokland en het IJsselmeergebied. Het plangebied is gelegen in het landelijk grondgebied en hiervoor zijn diverse eisen opgesteld. Eerst wordt in deze paragraaf ingegaan op het algemene welstandseisen voor het plangebied en daarna wordt specifiek getoetst aan de beleidscriteria voor extra woning(en) op een erf.

Algemene welstandseisen landelijk gebied

Oorspronkelijke bebouwing

De boerderijen en landarbeiderswoningen in het buitengebied van Noordoostpolder hebben een grote cultuurhistorische waarde. Het regelmatige patroon van boerderijen met erven met daarop veelal montageschuren, de landarbeiderswoningen en de beplantingsmantel 5 rond de erven zijn uniek voor Nederland en zeer kenmerkend voor Noordoostpolder. Karakteristiek is verder het beperkt aantal hoofdtypen en de korte periode van realisatie.

Uit stedenbouwkundig en cultuurhistorisch oogpunt is het van belang de groensingels rond de erven te handhaven, dit dient regelt te worden in het bestemmingsplan. In de regels van dit bestemmingsplan is vastgelegd dat de bestaande groensingel intact moet blijven. Dit is ook vastgelegd in het erfinrichtingsplan, zie bijlage 2.

De montageschuur, ook wel bekend als schokbetonschuur, is kenmerkend voor het landelijk gebied van de Noordoostpolder. Met de ontwikkeling blijft de schokbetonschuur gehandhaafd. Alleen het interieur zal wijzigen om een woning mogelijk te maken in deze schuur. Het exterieur blijft ongewijzigd.

Beleidscriteria voor extra woning(en) op een erf

Plaatsing

1. De bebouwing ligt vanaf de wegzijde gezien achter het midden van het oorspronkelijke erf;

De nieuwe schuurwoning is gesitueerd achter de bestaande bebouwing op het perceel. De woning ligt daarnaast nagenoeg in het midden van het perceel en voelt hiermee aan deze voorwaarde.

2. De bebouwing is vrij liggend en asymmetrisch op de kavel gesitueerd.

Qua bebouwing wordt alleen de nieuwe schuurwoning toegevoegd op het erf. Alle aanwezige bebouwing is vrij liggend op de kavel gesitueerd. De schokbetonschuur en de bestaande woning liggen evenwijdig aan elkaar. De toekomstige bedrijfswoning is gedraaid ten opzichte van de overige bebouwing. Door het draaien van de toekomstige schuurwoning is de bebouwde indeling asymmetrisch.

Vormgeving

3. De bebouwing heeft een robuust volume en heldere hoofdvorm;

De nieuwe schuurwoning heeft een robuust volume, namelijk 1.500 m3. De schuurwoning beschikt daarnaast over een heldere hoofdvorm. Het uiterlijk van de nieuwe schuurwoning laat duidelijk zien dat het gaat om een woning. D

4. De bebouwing is afgestemd op de verhoudingen van aanwezige bebouwing;

De nieuwe bebouwing is groter dan de bestaande bedrijfswoning, maar aanzienlijk kleiner dan de toekomstige woning in de schokbetonschuur. De schuurwoning zit qua afmetingen tussen de twee andere gebouwen in. De schuurwoning is afgestemd op de verhoudingen van de bestaande bebouwing.

5. De hoofdvorm is voorzien van een zadeldak.

De aanwezige bebouwing beschikt over een zadeldak en dit blijft ongewijzigd. De toekomstige schuurwoning wordt ook voorzien van een zadeldak.

Detail/materiaal/kleur

6. Glimmende dakbedekking is niet toegestaan, met uitzondering van zonnepanelen;

Bij de uitvoering van het plan wordt geen glimmende dakbedekking toegepast.

7. Vernieuwende toepassingen zijn mogelijk, mits afgestemd op de oorspronkelijke bebouwing

Met het planvoornemen worden geen vernieuwende toepassingen toegepast.

Tenslotte wordt opgemerkt dat het bouwplan akkoord is bevonden door de welstandscommissie. Het besluit is opgenomen in bijlage 3.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer en parkeren

4.1.1 Verkeer

Voor de verkeersgeneratie heeft de gemeente Noordoostpolder geen beleid. Daarom is de verkeersgeneratie berekend aan de hand van de meest recente CROW-publicatie 381.

De gemeente Noordoostpolder betreft een weinig stedelijke gemeente en het plangebied is gelegen in het buitengebied. Met de berekening is het keuze parkeerkencijfer gemiddeld gehanteerd. Het plan voorziet in drie vrijstaande koopwoningen.

De beoogde ontwikkeling zorgt voor een verkeersgeneratie van 25 mvt/etmaal. In de oude situatie bedroeg de verkeersgeneratie van de bedrijfswoning 8,2 mvt/ per etmaal en was er sprake van verkeersbewegingen afkomstig van de bedrijfsactiviteiten. Door het stoppen van de bedrijfsactiviteiten verdwijnen deze verkeersbewegingen. In de toekomstige situatie neemt de verkeersgeneratie zeer gering toe ten opzichte van de toekomstige situatie.

4.1.2 Parkeren

Voor parkeren is de 'Nota Parkeernomen Noordoostpolder 2016' gehanteerd voor de berekening van de parkeerbehoefte.

Voor een vrijstaande koopwoning in het buitengebied geldt een kencijfer van 2,4 per woning inclusief het aandeel bezoekers. Voor de drie vrijstaande woningen geldt een parkeerbehoefte van afgerond 8. Op het erf is voldoende ruimte aanwezig om het parkeren op eigen terrein te regelen. In de erfinrichtingstekening zijn de acht parkeerplaatsen opgenomen (zie ook bijlage 2).

4.1.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren is voldoende gewaarborgd in het plan.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd.

Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of van 'gemengd gebied'. In tabel 4.1 zijn de richtlijnafstanden voor gemengd en rustig gebied weergegeven.

Een ''rustige woonwijk'' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor en langs de randen is weinig verstoring door verkeer.

Een ''gemengd gebied'' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast de woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

Tabel 4.1 Milieucategorieën met bijbehorende richtafstand per omgevingstype (bron: VNG)

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Aan de hand van het toetsingskader dient onderzoek verricht te worden naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Het plangebied ligt in een omgeving met de diverse (agrarische)bedrijven afgewisseld met woningen en het plangebied ligt dus in een gemengd gebied.

4.2.2 Toetsing

In voorliggend geval zijn de planologische mogelijkheden van nummer 23, 24-2 en nummer 25 van belang. Op deze drie percelen rust een agrarische bestemming.

Externe werking
Een woning is volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geen milieubelastende activiteit. Hierdoor is het uitgesloten dat de omgeving hinder ondervindt van het planvoornemen.

Deze bedrijven worden ook niet beperkt in hun uitbreidingsruimte door de beoogde ontwikkeling. Uitbreiding naar het plangebied toe is namelijk niet mogelijk, aangezien de groensingel moet worden verwijderd om een eventuele uitbreiding mogelijk te maken.

Interne werking

De Zwijnsweg 23, 24-2 en 25 zijn bestemd met de bestemming 'Agrarisch' en voor huisnummer 24-2 geldt dat intensieve veehouderij is toegestaan. Op nummer 25 is daarnaast een hoveniersbedrijf gesitueerd en op 23 worden agrarische landbouwmachines verkocht. In voorliggend geval zijn vooral de planologische mogelijkheden van belang. Op deze drie percelen rust een agrarische bestemming. Op alle drie de erven is op papier als hoofdfunctie een grondgebonden agrarisch bedrijf (bv. akkerbouw - cat. 2, richtafstand 30m maar ook melkveehouderij - cat. 3.2, richtafstand 100m) toegestaan. Als ondergeschikte nevenfunctie is hier ook intensieve veehouderij (bv. legkippen en varkensfokkerij) van maximaal 2.500m² toegestaan (cat. 4.1, richtafstand 200m). De gemeente Noordoostpolder merkt het landelijk gebied aan als een ‘gemengd’ gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één stap teruggebracht kunnen worden naar respectievelijk 50m en 100m. Verder dient rekening gehouden te worden met de reële maximale planinvulling. Zo wordt ook het feitelijk gebruik op de naastgelegen erven betrokken in de afweging. Hieronder wordt hier nader op in gegaan per perceel.

Paardenfokkerij (24-2)

Op nummer 24-2 is een paardenfokkerij gevestigd. Paardenfokkerij wordt aangemerkt als cat. 3.1 (richtafstand 50m, na correctie 30m). Vanwege het ontbreken van gronden, de beperkte ruimte om een natuurvergunning te krijgen en de aard van de huidige bedrijfsvoering is het niet aannemelijk dat zich ter plaatse een volwaardige veehouderij (bv. melkveehouderij of pluimveebedrijf) met een zwaardere milieucategorie zal vestigen. Daarnaast is in 2022 het bestemmingsplan 'Landelijke gebied, Zwijnsweg 24-1 te Ens' vastgesteld. Voor deze ontwikkeling aldaar is een geuronderzoek verricht naar de naastgelegen paardenhouderij op huisnummer 24-2. Uit dat onderzoek is gebleken dat sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat.

De afstand van de bouwmogelijkheid op nummer 24-2 tot de nieuwe woonbestemming op nummer 26 bedraagt circa 98m. Aan de richtafstand van 30m kan voldaan worden. Hier komt bij dat voor nummer 24-2 de reeds aanwezige woning op nummer 24-1 al dichterbij ligt en de bedrijfsvoering op nummer 24-2 al meer beperkt dan de nieuwe burgerwoningen op Zwijnsweg 26. Hierdoor kan hinder, afkomstig van de bedrijfsactiviteiten, worden uitgesloten.

Agrarisch bedrijf (huisnummer 23 & 25)

Ook voor nummer 23 en 25 kan een beoordeling gemaakt worden op basis van de reële maximale planinvulling. Op nummer 23 is in de praktijk een groothandel in landbouwmachines en – werktuigen gevestigd. Op nummer 25 is een tuinontwerper/hovenier gevestigd. Dergelijke bedrijven kunnen ook aangemerkt worden als cat 3.1 (richtafstand 50m, na correctie 30m). Vanwege het ontbreken van gronden, de beperkte ruimte om een natuurvergunning te krijgen en de aard van de huidige bedrijfsvoering is het niet aannemelijk dat zich ter plaatse een veehouderij (bv. melkveehouderij of pluimveebedrijf) met een zwaardere milieucategorie zal vestigen. De afstand van de bouwmogelijkheden op de nummers 23 tot de nieuwe woningen is nergens korter dan ca. 59m. Aan de richtafstand van 30m kan voldaan worden. In het nieuwe bestemmingsplan voor nummer 26 zullen bouwvlakken opgenomen worden gebaseerd op de voetprint van de aanwezige en oorspronkelijke bedrijfswoning en de schokbetonschuur.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

4.3 Geluid

4.3.1 Algemeen

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

4.3.2 Toetsing

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Zwijnsweg, waar een maximum snelheid van 60 km/uur geldt. Om deze reden moet een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd worden op basis van de Wet geluidhinder.

In 2022 is voor het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Zwijnsweg 24-1 te Ens' een akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai verricht. Met dit bestemmingsplan is een nieuwe burgerwoning mogelijk gemaakt. De afstand van de voorgevel van de desbetreffende woning tot aan het wegdek bedraagt circa 25 meter afstand. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de maximale geluidbelasting als gevolg van de Zwijnsweg op de woningen aldaar 39 dB bedraagt.

De voorgevel van de huidige bedrijfswoning die omgezet wordt naar reguliere woning heeft dezelfde afstand tot aan de weg, namelijk 25 meter. De andere twee woningen liggen verder van de Zijnsweg gesitueerd dan de bestaande bedrijfswoning.

Tevens is de kaart 'Geluid wegverkeer (Lden)' geraadpleegd, zie figuur 4.1. Op de kaart is te zien dat de woningen liggen in een gebied met een geluidsbelasting van minder dan 45 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00737-VS01_0009.jpg"

Figuur 4.1. Geluid wegverkeerlawaai (bron: Atlas Leefomgeving)

Op basis van het eerder verrichte akoestisch onderzoek, de kaart 'Geluid wegverkeer in Lden) naar wegverkeerslawaai' kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat in de woningen en de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

Spoorlawaai

Nabij het plangebied bevindt zich geen spoorlijn, derhalve wordt spoorlawaai uitgesloten.

Inrichtingslawaai

Het plangebied is niet gelegen in de buurt van een gezoneerd bedrijventerrein. In de nabije omgeving zijn bedrijven aanwezig. In paragraaf 4.2 is geconcludeerd dat het geluid afkomstig van deze bedrijven geen probleem vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.3.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Ecologie

4.4.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura2000-gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura2000-gebieden

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan alsnog worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst aan het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij'-principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

Ten aanzien van de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Dit is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb).

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

4.4.2 Toetsing
4.4.2.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Zwarte Meer en dit is gelegen op 2,9 km afstand. Het Zwarte Meer ervaart geen overbelasting door stikstofdepositie.

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd, zie bijlage 4. Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat voor de aanleg- en exploitatiefase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Flevoland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Voor de ligging van de NNN is de Geconsolideerde Omgevingsverordening Flevoland geraadpleegd. Het plangebied is gelegen in het Natuurnetwerk Nederland (werkingsgebied). Het plangebied ligt op circa 2,9 km afstand van het dichtstbijzijnde NNN-gebied. Artikel 7.5 van de Omgevingsverordening Provincie Flevoland vermeld dat een ruimtelijk plan zover het betrekking heeft op een gebied binnen of nabij een NNN-gebied niet mag leiden tot significatie aantasting van de kernmerken en waarden van het natuurgebied. Het plangebied ligt op ruimte afstand van de NNN en voorziet niet in een ontwikkeling die afbreuk doet aan kenmerken en waarden van het NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00737-VS01_0010.png"

Figuur 4.2. Plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden (bron: Natura2000.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00737-VS01_0011.jpg"

Figuur 4.3 Ligging plangebied ten opzichte van het NNN (bron: Provinciale Omgevingsverordening Flevoland)

4.4.2.2 Soortenbescherming

In het plangebied is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. In bijlage 5 is het volledige onderzoek opgenomen. De resultaten zijn hieronder weergegeven:

  • Voor de algemeen voorkomende broedvogels dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) uitgevoerd te worden of voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcheck uit te voeren.
  • Het plangebied is een geschikt habitat voor de vleermuis, kerkuil en huismus, en steenmarter. Voor deze diersoorten is nader onderzoek noodzakelijk.

4.4.3 Conclusie

Voor de beoogde ontwikkeling is een vervolgonderzoek noodzakelijk om te bepalen of het plan geen leefgebieden aantast van de mogelijk aanwezige beschermde diersoorten in het plangebied. Dit vervolgonderzoek wordt uitgezet en de resultaten worden toegevoegd zodra deze bekend zijn. De initiatiefnemer zal een ontheffing aanvragen en/of mitigerende maatregelen treffen indien dit geadviseerd wordt in het vervolgonderzoek.

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Algemeen

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of cultureel erfgoed wordt geraakt.

Voor het aspect is de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Flevoland en het gemeentelijke beleidsstuk 'Erfgoed in de gemeente Noordoostpolder' geraadpleegd.

4.5.2 Toetsing

De omgeving heeft een aantal cultuurhistorische karakteristieken die kenmerkend zijn voor het polderlandschap in de Noordoostpolder. Bepaalde kernmerken, zoals laanbeplanting en het verkavelingspatroon zijn aanwezig. Daarnaast is in het buitengebied de erfsingels met een breedte van zes meter kenmerkend. Deze erfsingels worden versterkt met het voornemen en dit is geborgd in het erfinrichtingsplan.

In het voorliggende plan wordt rekening gehouden met deze eigenschappen. De oorspronkelijke laanbeplanting en verkavelingspatroon blijven ongewijzigd in het voorliggende initiatief. De erfsingels worden met deze ontwikkeling hersteld.

Op het perceel een karakteristieke schokbetonschuur aanwezig. Met het nu voorliggende plan zal deze schokbetonschuur behouden blijven voor de toekomst. In deze schokbetonschuur wordt een nieuwe woning gerealiseerd. Met de ontwikkeling wordt zoveel mogelijk ingezet om de karakteristieke uitstraling te bewaken.

4.5.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Archeologie

4.6.1 Algemeen

Het Rijk en de provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden meegewogen.

4.6.2 Toetsing

De gemeente Noordoostpolder heeft een Archeologische beleidsadvieskaart. Het plangebied ligt in de beleidscategorie 'WA-8'. Voor deze gronden geldt een archeologische onderzoeksplicht bij ingrepen met een oppervlakte vanaf 10.000 m2 en ingrepen met een diepte van 100 cm of meer. Het plangebied is kleiner dan 10.000 m2 en daardoor vrijgesteld van archeologisch onderzoek.

4.6.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Om de archeologische waarden te blijven beschermen is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-8' opgenomen.

4.7 Water

4.7.1 Algemeen

In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen over de wijze waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In de zogenaamde waterparagraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets.

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.

4.7.2 Toetsing

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Zuiderzeeland. De uitkomsten van de watertoets zijn opgenomen in bijlage 6. Het advies is om de korte procedure te volgen en deze is reeds aangevraagd. Daarnaast geeft het waterschap aan onderstaande adviezen op te nemen in de waterparagraaf:

1. Thema Waterveiligheid
Het plan ligt niet buitendijks of in een beschermingszone van een waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

2. Thema Schoonwater

Goed omgaan met afvalwater

Streefbeeld: Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Verontreiniging van het oppervlaktewater door afvalwater (huishoudelijk afvalwater, vervuild hemelwater en bedrijfsafvalwater) wordt voorkomen.

Uitgangspunt: Voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt verwerkt, zo nodig voorafgegaan door een lokale zuivering. Voor bestaande gebieden wordt gestreefd naar het afkoppelen van verhard oppervlak. Het ombouwen van bestaande stelsels naar gescheiden stelsels heeft een sterke voorkeur. Afstromend regenwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd.

Randvoorwaarden: Bij nieuwbouwgebieden is de aanleg van een gescheiden rioolstelsel een voorwaarde. In bestaand gebied wordt ernaar gestreefd om schoon regenwater* af te koppelen van het rioolstelsel.

*Onder schoon hemelwater wordt verstaan:

  • Hemelwater van verhardingen met een verkeersintensiteit lager dan 1000 voertuigen per dag;
  • Hemelwater vanaf parkeerplaatsen met minder dan 50 plaatsen;
  • Hemelwater van daken/woningen waarbij geen voor het watersysteem schadelijke uitloogbare stoffen zijn gebruikt;
  • Hemelwater van onverhard terrein;
  • Hemelwater van centrumgebieden (met uitzondering van marktterreinen).

Er wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende (bouw)materialen ter voorkoming van waterverontreiniging. Het schone regenwater afkomstig van de daken stroomt naar beneden en wordt ter plaatse geïnfiltreerd in de bodem. In het geval van een heftige regenbui zal het water via de bestrating richting de omliggende sloot stromen.


Het huidige plangebied is niet aangesloten op een openbaar rioolsysteem. In het plangebied is in de huidige situatie één Septic Tank aanwezig die het huishoudelijk afvalwater opvangt. De nieuwe situatie voorziet in een wijziging van deze lozingssituatie. De initiatiefnemer heeft in overleg met de installateur gekozen om drie nieuwe Septic tanks aan te leggen die voldoende capaciteit hebben om het huishoudelijk afvalwater op te slaan. De bestaande Septic Tank wordt daarbij vervangen.

3. Thema Voldoende Water

Goed functionerend watersysteem

Streefbeeld: Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.

Randvoorwaarden: Het waterschap streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem met grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water. De planontwikkeling leidt niet tot nieuwe peilvakken. De planontwikkeling heeft geen gevolgen voor het streefpeil van het oppervlaktewater in of in de omgeving van het plangebied. Het functioneren van het huidige watersysteem (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) zal door de planuitvoering niet verslechteren.

Binnen het plangebied is geen sprake van een toename in verhard oppervlak, maar een afname. Het plangebied ligt in het landelijk gebied. In het plangebied wordt 765 m2 aan agrarische opstallen gesloopt en hiervoor op de plaats komt hooguit 200 m2 aan bebouwing terug.

Wateroverlast

Streefbeeld: Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.

Uitgangspunten: Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.

De beleidsregel 'Compensatie toename verhard oppervlak en versnelde afvoer' is begin 2013 door het waterschap vastgesteld. Vanaf het moment van vaststelling van de beleidsregel is de situatie van het beheergebied op dat moment het referentiekader geworden, oftewel de nulsituatie. De compensatie-plicht geldt zodanig voor de netto toename van het verhard oppervlak voor een bouwvlak sinds begin 2013.

Het plangebied ligt in landelijk gebied. Binnen het plangebied is geen sprake van een toename in verhard oppervlak, maar van een afname. Daarom is geen compensatie noodzakelijk voor dit plan.

Anticiperen op watertekort

Streefbeeld: Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen.

4.7.3 Conclusie

Het aspect water is voldoende geborgd in het nieuwe bestemmingsplan.

4.8 Bodem

4.8.1 Algemeen

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

4.8.2 Toetsing

Voor de realisatie van het plan is een verkennend bodemonderzoek verricht. Dit rapport is opgenomen als bijlage 7. Uit het onderzoek komen de volgende resultaten naar voren:

Deellocatie A; twee voormalige bovengrondse olietanks

In de bovengrond en in het grondwater van de onderzoekslocatie zijn licht verhoogde gehalten/concentraties aan de onderzochte parameters gemeten. Deze gemeten gehalten geven echter geen aanleiding tot nader onderzoek.

Deellocatie B; voormalige ondergrondse tank

In de ondergrond en in het grondwater van de onderzoekslocatie zijn licht verhoogde gehalten/concentraties aan de onderzochte parameters gemeten. De gemeten gehalten geven echter geen aanleiding toch nader onderzoek.

Deellocatie C; bestrijdingsmiddelen en opslagkast

In de bovengrond en in het grondwater van de onderzoekslocatie zijn licht verhoogde gehalten/concentraties aan de onderzochte parameters gemeten. Deze gemeten gehalten geven echter geen aanleiding tot nader onderzoek.

Deellocatie D; overig terrein

In het grondwater en plaatselijk in de bovengrond van de onderzoekslocatie zijn licht verhoogde gehalten/concentraties aan de onderzochte parameters gemeten. De gemeten gehalten geven echter geen aanleiding tot nader onderzoek.

Verkennend onderzoek asbest onverharde druppelzone

Ter plaatse van de onverharde druppelzone van het asbesthoudende dak is geen asbest aangetoond. Er is vooralsnog geen nader onderzoek nodig. Echter, indien de situatie ter plaatse ongewijzigd blijft kan beïnvloeding van de bodemkwaliteit ten gevolge van verwering van het dak alsnog plaatsvinden.

Uit bovenstaande resultaten worden de volgende aanbevelingen gegeven:

Voor wat betreft de overschrijdingen van de achtergrondwaarden in de grond en streefwaarden in het grondwater zijn, ten aanzien van de kwaliteit van de bodem, op basis van de Wet Bodembescherming geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.

Met betrekking tot het asbestverdachte dak met onverharde druppelzone wordt geadviseerd het dak te voorzien van een dakgoot en/of het dak conform vigerende regelgeving omtrent asbest te verwijderen.

Met betrekking tot de puinlaag onder de betonverharding wordt geadviseerd om voorafgaand aan eventuele graafwerkzaamheden een verkennend asbestonderzoek uit te voeren indien de puinlaag verwijderd wordt.

4.8.3 Conclusie

Uit het verkennend bodemonderzoek komt naar voren dat in principe geen nader onderzoek noodzakelijk is mits:

  • op juiste wijze wordt omgegaan met het asbesthoudende dak i.c.m. de onverharde druppelzone;
  • de puinlaag onder de betonverharding niet verwijderd wordt. Indien dit wel het geval is, is er een verkennend asbestonderzoek noodzakelijk.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

4.9.2 Toetsing

Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat in Ens en omgeving sprake is van een goede luchtkwaliteit.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een kleinschalige uitbreiding van drie woningen en blijft daarmee onder de NIBM-grens. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.9.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR drukt de kans per jaar uit dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval indien hij zich onafgebroken (24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

4.10.2 Toetsing

In de omgeving van het plangebied bevindt zich op basis van de Atlas van de leefomgeving één risicovolle inrichting, namelijk een bovengrondse opslagtank (propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas). Op figuur 4.7 is het explosieaandachtsgebied van de bovengrondse opslagtank weergegeven. Echter is deze propaantank niet meer aanwezig op het erf van Zwijnsweg 23. De huidige eigenaar geeft aan dat deze al verwijderd was toen zij dit erf aangekocht hebben voor het vestigen van hun bedrijf 'Agrideals.nl'. Door de eigenaar van het perceel zijn foto's aangeleverd waarop te zien is dat er geen propaantank meer aanwezig is (zie figuur 4.4 tot en met 4.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00737-VS01_0012.png"

Figuur 4.4 achterzijde erf Zwijnsweg 23 (Bron: eigenaar Zwijnsweg 23)

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00737-VS01_0013.png"

Figuur 4.5 achterzijde erf Zwijnsweg 23 (Bron: eigenaar Zwijnsweg 23)

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00737-VS01_0014.png"

Figuur 4.6 Aanzicht vanaf de weg het erf op (Bron: eigenaar Zwijnsweg 23)

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00737-VS01_0015.jpg"

Figuur 4.7 Risicokaart (bron: Atlas Leefomgeving)

Verantwoording Groepsrisico

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van 3 woningen. Hierdoor neemt het aantal personen toe in het plangebied. Een deel van deze woningen vallen gedeeltelijk binnen het explosieaandachtsgebied. Het gaat hierbij om de historische schuur welke hergebruikt als twee woningen. Waardoor het niet mogelijk is om buiten de contour te bouwen. Er is ervoor gekozen om een vluchtroute van de bron af te hebben. In het kader van het wettelijk vooroverleg dient advies gevraagd te worden aan de veiligheidsregio.

Bij het verantwoorden van het groepsrisico zijn zowel locatie specifieke als ontwikkeling specifieke aspecten die moeten worden onderbouwd.

Locatie specifieke aspecten

De volgende locatie specifieke aspecten zijn daarbij van belang: opkomsttijd en nabijheid bluswatervoorzieningen. Deze worden hierna onderbouwd.

Opkomsttijd
De brandweer dient binnen 8 minuten ter plaatse te zijn. In voorliggend geval kan de brandweer in theorie binnen 8 minuten ter plaatse zijn vanuit de Brandweerkazerne in Ens.

Nabijheid bluswatervoorziening
In de nabijheid zijn voldoende mogelijkheden (verschillende sloten). Wel dienen deze te onderzocht worden of dit conform de handreiking bluswater brandweer Flevoland is. Hier wordt nader naar gekeken bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen.

Ontwikkeling specifieke aspecten

Eveneens dient in voorliggend geval aan de ontwikkeling specifieke aspecten te worden getoetst. Dit betreffen de volgende aspecten: bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van hulpdiensten ter plaatse, vluchtmogelijkheden en (zelf)redzaamheid van de aanwezige personen. Hierna worden de voorgenoemde aspecten nader onderbouwd.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR-publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.

Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is.

Het plangebied wordt zowel in noordelijke als zuidelijke richting ontsloten door de Zwijnsweg. In noordelijke richting sluit de Zwijnsweg aan op de Zuiderringweg. In zuidelijke richting sluit de Zwijnsweg aan op de Zwartemeerweg. Indien er één weg niet toegankelijk is kan het plangebied op een andere manier bereikt worden. Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.

Ontvluchten van het gebied
Het gebied kan van de propaantank af worden ontvlucht. Via het weiland kan het terrein tenslotte geheel worden verlaten.

(Zelf)redzaamheid
(Zelf)redzaamheid houdt in dat personen zichzelf en eventueel anderen, binnen een bepaald tijdsbestek, kunnen veiligstellen (bijv. schuilen of vluchten) bij dreigend gevaar. Hierbij wordt van de persoon zelf uitgegaan zonder de hulp van hulpverlenersdiensten. In het voorliggend geval is het uitgangspunt dat de meerderheid van de aanwezige personen binnen het plangebied zelfredzaam zijn.

4.10.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.11 Kabels en leidingen

4.11.1 Algemeen

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

4.11.2 Toetsing

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen of straalpaden aanwezig.

4.11.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het plan.

4.12 Vormvrije m.e.r.- beoordeling

4.12.1 Algemeen

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan plan-m.e.r-plichtig, project-m.e.r-plichtig of m.e.r-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r.-drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarbij de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van (meer dan) 100 hectare of indien een aaneengesloten gebied 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). In de voorgenomen ontwikkeling gaat het om drie woningen waarvan twee nieuwe woningen wat wordt toegevoegd en dit valt onder een stedelijk ontwikkelingsproject in het kader van het Besluit m.e.r.. De ontwikkeling blijft onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.12.2 Toetsing

In dit kader is een separate aanmeldingsnotitie opgesteld. In bijlage 8 is de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling bijgevoegd. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

4.12.3 Conclusie

De ontwikkeling is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en die op eenzelfde manier zijn verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en in bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Groen - Erfsingel

Rondom het plangebied is een erfsingel aanwezig. Om de binnen deze erfsingel aanwezige beplanting te beschermen is de bestemming 'Groen - Erfsingel' opgenomen. Op de voor deze bestemming aangewezen gronden mag niet gebouwd worden.

Wonen - Voormalige agrarische erven

Om wonen in het plangebied mogelijk te maken is de bestemming 'Wonen - Voormalige agrarische erven' opgenomen. De woningen moeten binnen een bouwvlak gebouwd worden, waarbij geldt dat maximaal één woning per bouwvlak is toegestaan. De inhoudt van een woning, inclusief niet-functioneel ondergeschikte bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 1.200 m3, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume (m3)', want daar geldt de maximum inhoud zoals op de verbeelding is aangegeven. Bovendien is de aanduiding 'gevellijn' opgenomen, waarmee wordt vastgelegd dat de voorgevel van een hoofdgebouw in de gevellijn gebouwd wordt. Hierdoor worden de voorgevels van alle hoofdgebouwen naar de weg gekeerd. Om de aanplant en instandhouding van een erfsingel te waarborgen is binnen deze bestemming een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Bovendien is een afzonderlijke bestemming opgenomen voor de erfsingel, welke hieronder wordt toegelicht.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-8

In het plangebied zijn mogelijk archeologische waarden aanwezig die beschermd moeten worden zoals in paragraaf 4.6 is omschreven. Om deze reden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-8' opgenomen. De gronden zijn hierdoor, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden. Dit houdt in dat bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 10.000 m2 en dieper dan 1,00 meter archeologisch onderzoek moet worden verricht.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Participatie

De initiatiefnemer heeft het gemeentelijk participatieplan gevolgd om het proces vorm te geven. Het logboek is te vinden in bijlage De directe beuren zijn uitgenodigd voor een gesprek. Tijdens dit gesprek is het plan besproken aan de hand van het erfinrichtingsplan.

De buren hebben geen bezwaar tegen het plan, mits de landelijke uitstraling en privacy worden gewaarborgd. Dit door middel van het in stand houden van de erfsingel. Deze erfsingel is gewaarborgd in het bestemmingsplan.

Overleg en inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties.

Het plan geeft de provincie Flevoland geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Het Waterschap Zuiderzeeland heeft verzocht om uitgebreider in te gaan op de aspecten voldoende water en schoon water. Deze aspecten zijn nader uitgewerkt in de toelichting van het bestemmingsplan. De aangepaste waterparagraaf is ter beoordeling opnieuw verzonden naar het waterschap en akkoord bevonden.

Zienswijze

Vervolgens zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Hiervan is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens door de gemeenteraad ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Voorliggend plan betreft een particulier initiatief. De voor dit plan en de ruimtelijke procedure te maken kosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Met initiatiefnemer worden hier afspraken over gemaakt. De kosten zijn anderszins verzekerd.