direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ens, Drietorensweg 36-2
Status: concept
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00734-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

In het glastuinbouwgebied is aan de Enserweg, uitstrekkend naar de Drietorensweg een glastuinbouwbedrijf van ca. 27 hectare gevestigd. Dit bedrijf is gespecialiseerd in de teelt van pot- en perkplanten. De beoogde uitbreiding betreft het realiseren van kassen danwel het bouwen van een bedrijfsruimte. Deze activiteit is strijdig met het vigerende bestemmingsplan.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied betreft het perceel Drietorensweg 36-II dat ten zuiden van Ens ligt en wordt omsloten door een glastuinbouwcomplex. In figuur 1 is een luchtfoto weergegeven. Op deze luchtfoto is door middel van een gele lijn de plangrens weergegeven. Deze grens is afgestemd op het gebied waar op basis van de geldende beheersverordening geen glastuinbouw is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00734-VS01_0001.png"

Figuur 1 Plangebied bron: google maps

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in de beheersverordening 'Landelijk gebied'. In de beheersverordening is voor het plangebied het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' van toepassing verklaard. Dat bestemmingsplan is op 11 januari 2008 onherroepelijk geworden.

Binnen deze beheersverordening ligt op het perceel Drietorensweg 36-II de bestemming “Bedrijven” zoals bedoeld in artikel 13 lid 1, onder code B9 van de verordening. Code 'B9' ziet specifiek op 'ambachtelijk bedrijf'.

In lid 3 van artikel 13 van de verordening is aangegeven dat bebouwing onder de bestemming “Bedrijven” is beperkt tot gebouwen ten behoeve van de bestemming bedrijven. Op de omringende percelen aan deze kant van de weg ligt de bestemming ‘Agrarisch, staand glas toegestaan’.

In figuur 2 is een uitsnede van het bestemmingsplan 'landelijk gebied 2004' weergeven. Hierin is met een rode lijn de plangrens van dit bestemmingsplan weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00734-VS01_0002.png"

Figuur 2 Uitsnede bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' bron: ruimtelijkeplannen.nl

Binnen het plangebied geldt alleen de bestemming 'Bedrijf'. De gewenste situatie kan juridisch - planologisch mogelijk worden gemaakt door het opstellen van een nieuw bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • 1. In Hoofdstuk 1 is aangegeven waar het plangebied zich bevindt en is kort ingegaan op de aanleiding van dit plan.
  • 2. In Hoofdstuk 2 is het initiatief nader uitgewerkt, waarmee inzicht verkregen wordt in het waarom en de doelstelling van dit plan. In dit hoofdstuk worden ook de landschappelijke inpassing besproken.
  • 3. Het beleid, voor zover relevant, komt in Hoofdstuk 3 aan de orde.
  • 4. In Hoofdstuk 4 wordt het project getoetst op de uitvoerbaarheid aan de hand van verschillende sectorale eisen (zoals milieuregels, regels op het vlak van ecologie en verschillende andere onderwerpen).
  • 5. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 5 de juridische planbeschrijving toegelicht. In dit hoofdstuk wordt ook een belangrijk algemeen inzicht gegeven in de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en de manier waarop bestemmingsplannen opgebouwd zijn. Voor niet-vakmensen is dit een belangrijk hoofdstuk om de plaats van het bestemmingsplan in de ruimtelijke ordening te kunnen bepalen.
  • 6. In Hoofdstuk 6 worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan besproken.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt strikt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het bedrijf bestaat uit meerdere locaties verdeeld over ca. 27 hectare productieoppervlak. Dit wordt verder uitgebreid tot ca. 30 ha.

Op dit moment zijn de logistieke lijnen verdeeld over de 27 hectare productieoppervlak. Op Enserweg 5 vindt de aflevering plaats. Er zijn 6 aflever docks. Daar zijn nu ook ca. 20 á 25 parkeerplaatsen aanwezig. De kassen van instiatiefnemer op de Drietorensweg zijn met elkaar verbonden met een plastic corridor. De aanvoer vindt plaats aan de Drietorensweg 38. Daar zijn 4 docks aanwezig. De kantoren bevinden zich aan de Enserweg 4. Het bedrijf wordt duurzaam verwarmd met hernieuwbare energie. De planten worden bewaterd met regenwater en al het gietwater wordt hergebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00734-VS01_0003.png"

Figuur 3: Huidige situatie bron: google maps

2.2 Beoogde situatie

Het bedrijf wil verder uitbreiden. Op 25 mei 2021 is de omgevingsvergunning geregistreerd onder nummer HZ-WABO 2021-0498 voor de uitbreiding van de kassen afgegegeven. Een deel van de bouw is inmiddels uitgevoerd.
Het plangebied betreft de kadastrale aanduidingen NOPOO-C-3775. Hierna aangeduid met DTW 36-ll. Dit perceel is ca. 3.300 m² groot en heeft de bestemming 'Bedrijven', terwijl op de omliggende percelen de bestemming ‘Agrarisch, staand glas toegestaan’ ligt.

Uit een onderzoek is gebleken dat er flinke besparingen kunnen worden gerealiseerd door het beperken van de afstand die de planten naar de laaddocks af moeten leggen. Logistiek zou DTW 36-ll de beste plek zijn voor het centraliseren van de aflevering van de locaties aan de Drietorensweg.

Gezien de enorme schommelingen van energieprijzen en de onzekere marktontwikkeling is nog niet volledig uitgekristalliseerd wanneer en hoe de uitbreiding op perceel NOPOO-C-3775 wordt vormgegeven. Het meest voor de hand liggend is de realisatie van een verwerkingsruimte, maar het bouwen van een kas is niet uitgesloten. De bestemming 'Bedrijven' is echter niet doelmatig voor de ontwikkeling van het glastuinbouwbedrijf en staat zonder twijfel de uitbreiding van het bedrijf in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00734-VS01_0004.png"

Figuur 4: Plangebied geel omrand bron: google maps

In figuur 5 is weergegeven hoe het plan er uit kan zien, wanneer gekozen wordt voor een verwerkingsruimte met extra laad-docks.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00734-VS01_0005.png"

Figuur 5: Voorbeeld nieuwe bebouwing (rood omlijnd is plangebied) bron: tekening DLVge

2.3 Landschappelijke inpassing

In voorliggend plan wordt het erf opgeheven. Het plan krijgt een bestemming met een regeling vergelijkbaar met de omliggende agrarische kavel waarop staand glas en bedrijfsbebouwing ten behoeve van staand glas is toegestaan. Het plan ligt in het glastuinbouwgebied van Ens. Het erf is reeds omgeven door kassen. In de bestaande situatie is ook nagenoeg geen sprake van een erfsingel.

Aan de huidige bedrijfsbestemming – nader aangeduid als 'ambachtelijk bedrijf' kan geen doelmatige invulling meer worden gegeven. Binnen het glastuinbouwgebied vindt de gemeente het niet bezwaarlijk dat een vrijgevallen erf wordt opgeheven.

Desondanks is een landschappelijke inpassing gemaakt, waarbij aansluiting wordt gezocht op de omgeving waarin (bedrijfs-) bebouwing parallel aan de doorgaande weg is gesitueerd en de ruimte als kleinschalig erf is ingericht. De ingetekende boomstructuur (eikenbomen) sluit aan bij de bestaande boomstructuur die reeds langs de Drietorensweg aanwezig is en neemt een groot deel van het zicht op de uitbreiding weg zonder hierbij een massale groenstrook te realiseren. Door de bomen in een gemengde inheemse haag te plaatsen wordt er qua inrichting een kleinschalig traditioneel agrarisch erf nagestreefd en wordt de parkeerplaats deels aan het oog onttrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00734-VS01_0006.png" '

Figuur 6: Huidige bebouwing Bron: Google maps

Met de opgenomen inrichtingsmaatregelen en de beplantingskeuze ontstaat er langs de Drietorensweg een ecologisch aantrekkelijke voorerf met onderbegroeiing onder de bomenrijen. De maatregelen breken het zicht op de kassenstructuur en het levert een geleidelijke overgang van de Drietorensweg naar de bedrijfsbebouwing.

De minimale afstand tot de wegzijde bedraagt minimaal 15 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00734-VS01_0007.png"

Figuur 7: Landschappelijke inpassing Bron: GV Advies

De landschappelijke inpassing is als Bijlage 1 is ter illustratie toegevoegd. Er is geen voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het vigerende beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 door de Minister vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energiestrategie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. beschreven Nationale belangen.

De NOVI bevat ook een opmaat naar een Uitvoeringsagenda. Daarin wordt niet alleen inzichtelijk gemaakt welke inzet Rijk en regio nu al plegen, maar ook welke (gezamenlijke) acties de NOVI daaraan toevoegt. De Uitvoeringsagenda wordt richting de definitieve NOVI verder uitgewerkt. Daarbij worden de kansen en risico's uit de planMER betrokken.

De bedoeling is dat de NOVI zich aan nieuwe ontwikkelingen kan aanpassen, in een permanent en cyclisch proces. Het Rijk gebruikt daarvoor een goede NOVI-monitor.

Rijk, provincies en gemeenten gaan meer samenwerken als één overheid. De NOVI-aanpak is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden. Medeoverheden, burgers en bedrijven, zijn niet juridisch aan de visie in de NOVI gebonden. Om de opgaven als overheden samen aan te pakken wordt op basis van de vastgestelde NOVI toegewerkt naar samenwerkingsafspraken.

Het is belangrijk dat de omgevingsvisies van Rijk, provincies en gemeenten waar nodig en mogelijk op elkaar aansluiten. Daarvoor moeten de bestaande Gebiedsagenda's worden uitgebouwd tot bredere Omgevingsagenda's. Die omvatten de volle breedte van het omgevingsbeleid en kunnen zich ontwikkelen tot de kern van een werkend stelsel van omgevingsbeleid. Deze Omgevingsagenda's worden met alle landsdelen gemaakt, in samenwerking tussen de overheden.

De samenloop van verschillende nationale belangen en de omvang van de opgaven maken het in sommige gebieden tot een grote uitdaging om tot passende oplossingen te komen. Er is daarvoor in deze gebieden extra inzet van Rijk en regio nodig, omdat het binnen de bestaande kaders onvoldoende lukt om tot resultaat te komen. Daarom zullen er NOVI-gebieden worden benoemd.

De NOVI is tot stand gekomen in samenspraak met verantwoordelijke ministeries, gemeenten, provincies en waterschappen. Tevens is input gebruikt van adviesraden, kennisinstellingen, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers. De dialoog met en tussen alle betrokkenen stopt niet met het verschijnen van de (ontwerp)-NOVI. Het blijft een open proces, waarvan participatie een wezenlijk onderdeel uitmaakt.

Dit plan
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij bij de kenmerken van het gebied. Het plan wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast. Dit is in overeenstemming met de prioriteit 'Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied' en is daarmee passend binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Flevoland Straks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld door Provinciale Staten op 8 november 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder.

Naar de toekomst toe wil Flevoland ruimte bieden voor nieuwe initiatieven met het 'ja, mits'-principe. De begintijd van de bepalende overheid en de maakbare samenleving heeft de provincie achter zich gelaten. Iedereen die wil bijdragen aan de toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd. Door deze opstelling zijn er meer mogelijkheden voor initiatieven van inwoners en bedrijven.

Flevoland is gemaakt voor ontwikkeling. De ontwikkelingsgerichtheid is onderdeel van onze identiteit. Hier grijpt de provincie met lef de kansen van nieuwe ontwikkelingen. En de ontwikkelingen blijven doorgaan. Denk aan opgaven zoals woningbouw, bedrijvigheid, herontwikkelingen, nieuwe voorzieningen, klimaatverandering, bodemdaling, waterveiligheid, transformatie in landbouw, duurzame energie. Alle opgaven - klein of groot - omarmt de provincie op een wijze, waarbij ze de kenmerkende elementen van de polder koesteren. Binnen deze kenmerken geven ze ruimte aan ontwikkelingen. De overheden hebben de polders aangelegd en ingericht. Het is een plek waar inwoners, organisaties en ondernemers hun idealen kunnen realiseren. Hierdoor krijgt de provincie meer verrassing, spontaniteit en variatie. Mensen maken Flevoland.

Flevoland wil dat inwoners en bedrijven optimaal profiteren van deze ontwikkelingen. In de strategische opgaven staan deze vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:

  • Duurzame Energie
  • Regionale Kracht
  • Circulaire Economie
  • Landbouw: Meerdere Smaken

Landbouw: Meerdere Smaken
Flevoland is van oorsprong een landbouwprovincie. Ontwikkelingen in deze sector vragen een groot aanpassingsvermogen. In 2030 en verder staat Flevoland bekend om haar meerdere smaken in de agrosector, die door haar aanpassingsvermogen vernieuwingen en innovaties voortvarend en snel in praktijk brengt.

De toekomst van de agrosector wordt voor een groot deel internationaal bepaald. Flevoland produceert voor de wereldmarkt. De consumentenvraag staat onder invloed van vele maatschappelijke, politieke en economische factoren. Europa beïnvloedt bijvoorbeeld met haar beleid de markt. De uitkomst van het samenspel van al die factoren is niet goed voorspelbaar. De uitdaging voor de Flevolandse agrosector is om zich maximaal voor te bereiden op alle mogelijke scenario’s voor de toekomst.

Grote ontwikkelingen in de agrosector zijn:

  • Groeiende vraag naar kwalitatief beter, gezond en integer voedsel. Ondernemers zetten in op meer duurzame productiemethoden voor mens, dier en omgeving.
  • Productie op basis van hernieuwbare grondstoffen en energie.
  • De snelheid waarmee nieuwe kennis en technologieën de weg naar de praktijk zoeken, neemt progressief toe. Inspiratie komt uit andere sectoren.
  • De sector verbreedt zich. Ze kijkt naar verbindingen met gezondheid, farmacie, energie en meer directe verbindingen met de consument.

De strategische opgave Landbouw: Meerdere Smaken gaat samen met partners uitwerken. Hierbij zet Flevoland een mix aan instrumenten en middelen in. Flevoland zet daarbij onder meer de agro-innovatiemotor in. Het gaat hierbij onder meer om de opzet, aanpak en uitvoeringskracht. Flevoland zet in op het binden en verbinden van partijen, kennis ontsluiten en verspreiden, samenbrengen topondernemers en beloftevolle innovaties, faciliteren van vernieuwingen en praktijkervaring uitdragen.

Dit plan
Het plan past binnen deze Omgevingsvisie omdat het bedrijf voldoet aan de strategische opgave. Het bedrijf wordt verwarmd met behulp van hernieuwbare energie, de planten krijgen uitsluitend regenwater en al het gietwater wordt hergebruikt.

3.2.2 Omgevingsprogramma Provincie Flevoland

Op 27 februari 2019 is het omgevingsprogramma Provincie Flevoland vastgesteld. In dit (eerste) Omgevingsprogramma Flevoland is ervoor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma dat digitaal beschikbaar is. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd.

De provincie handhaaft de concentratie van glastuinbouw in de gebieden bij Almere, Luttelgeest en Ens. In deze glastuinbouwgebieden kunnen bijbehorende activiteiten als verwerking, verpakking en logistiek gevestigd worden. Uitbreidingsmogelijkheden zijn er alleen bij Luttelgeest/Marknesse en Ens. Hier is ook herstructurering en revitalisering nodig om de concurrentiepositie voor de toekomst veilig te stellen.

De bestaande infrastructuur, wateropvang, energiebehoefte, energiebesparingsmethoden en afvalwaterverwerking moeten daarbij duurzaam en toekomstgericht worden ingericht. Ook de landschappelijke inpassing is een aandachtspunt, in het bijzonder voor wat betreft lichthinder. De provincie ondersteunt het revitaliseringsproces. Buiten de glastuinbouwgebieden is alleen teeltondersteunend glas toegestaan.

Het Omgevingsprogramma Provincie Flevoland gaat ook in op de Cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van de provincie. Het zijn de dijken, vaarten, interne ontsluiting, flankerende beplanting, wegbeplanting en de bosranden. Deze wil de provincie behouden en de kwaliteiten ervan inzetten bij nieuwe ontwikkelingen, zodat zij een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De provincie verwacht van de gemeenten dat zij bij de besluitvorming over nieuwe ontwikkelingen expliciet rekening houden met zowel de cultuurhistorische en landschappelijke kern- als basiskwaliteiten.

Dit plan
Het plan past binnen het omgevingsprogramma. Het plangebied is gelegen in het glastuinbouwgebied ten zuiden van Ens. In dit gebied zijn uitbreidingsmogelijkheden, zoals beschreven in het omgevingsprogramma. Met de planontwikkeling is zoals beschreven in paragraaf 2.3, rekening gehouden met de bestaande landschappelijke elementen. Cultuurhistorie wordt verder beschreven in paragraaf 4.7.

3.2.3 Programma landschap van de toekomst

Het Programma Landschap van de Toekomst, vastgesteld op 13 oktober 2021, benoemt de kernkwaliteiten van het Flevolandse landschap. Voor de Noordoostpolder zijn o.a. de volgende kernkwaliteiten van belang:

  • Kernkwaliteit 3: hoofdwaterwegen
    De hoofdwaterwegen vormen onderdeel van het samenhangende waterbouwkundig bouwwerk van Flevoland. Ze zijn de onmisbare schakel in het systeem van dijken, gemalen en water.
    Het netwerk van hoofdwaterwegen is als strakke lijnen in het landschap zichtbaar. . In de Noordoostpolder vormen de hoge bruggen karakteristieke uitzicht- en oriëntatiepunten in de polder. Deze bieden zowel interessante zichten op de akkers als op de vaarten.
  • Kernkwaliteit 7. dorpenring en assenkruis Noordoostpolder
    De dorpenring in de Noordoostpolder verbindt de kernen Creil, Bant, Luttelgeest, Marknesse, Kraggenburg, Ens, Nagele, Tollenbeek en Espel.De ring is een cruciale dragende structuur die de concentrische opbouw van de polder volgt. En deze in verschillende relatief open gebieden verdeelt. Het poldergebied aan de binnenzijde van de dorpenring is het meest open en grootschalig van karakter.
    De dorpenring heeft een vrij smal profel omdat de meeste grond voor landbouw werd ingezet. In de huidige situatie zijn delen van de begeleidende beplanting langs de dorpenring verdwenen, bijvoorbeeld door wegverbredingen. Hierdoor staat de ruimtelijke samenhang van de polder als geheel onder druk.
  • Kernkwaliteit 10. Openheid en Mondriaanlandschap
    Het landschap van Flevoland is relatief open met kenmerkende vergezichten. De ervaren mate van openheid hangt samen met de beleving van de zichtbare oppervlakte van het landschap. Enkele voorbeelden van gebieden waar de openheid goed te ervaren is, zijn het landbouwhart in Zuidelijk Flevoland. Het poldergebied tussen de Dronterweg en Biddingringweg in Oostelijk Flevoland. En de gebieden binnen de dorpenring in de Noordoostpolder.

Dit plan
De kernkwaliteiten van het Flevolandse landschap blijven behouden. Met de Landschappelijke inpassing wordt aangesloten bij de bestaande bomenstructuur van de Drietorensweg.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Noordoostpolder (2025)

De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is in december 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. De Structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie, die de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten beschrijft. De visie heeft als doel de verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen. En hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025.

De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder. De Structuurvisie is een document voor de langere termijn. Daarom kent de Structuurvisie Noordoostpolder 2025 een zekere mate van globaliteit en abstractie. De visie vormt de basis voor het toekomstig beleid, ter uitwerking van de structuurvisie zijn gebiedsvisies, masterplannen, uitwerkingsplannen, bestemmingsplannen en beleidsplannen nodig om concrete (plan)ontwikkelingen in gang te zetten.

Schaalvergroting in de landbouw is een trend die zal doorzetten. Ruimtelijk zal het vergroten van bouwmogelijkheden in de hele gemeente worden gefaciliteerd. Grondgebonden landbouw, akkerbouw en tuinbouw, blijven de kern van de agrarische sector.

Een ontwikkeling in de landbouw die plaatsvindt, is de vraag naar glastuinbouwgebied. De gemeente kiest voor een groei van de glastuinbouw door het faciliteren van uitbreidingsruimte. De uitbreidingsruimte wordt gezocht bij de bestaande glastuinbouwgebieden in Ens en Luttelgeest.

In de afgelopen 60 jaar is er aan de oostkant van de polder een 'tussenzone' ontstaan tussen het middengebied en de oostelijke rand van de polder onder invloed van tuinbouw en (bij Ens en bij Luttelgeest) van glastuinbouw.

In de tussenzone bieden we volop ruimte voor de ontwikkeling van de tuinbouw. Bij Ens en bij Luttelgeest is bovendien plaats voor uitbreiding van (en aansluitend op) de bestaande glastuinbouwgebieden. In de situering van functies moet in de tussenzone worden gestreefd naar het vastleggen van open zones langs de voorzijde van de bebouwingslinten en langs de waterlopen aan de achterzijde.

In de structuurvisie worden verschillende thema's besproken. Per thema worden de verschillende ambities verder uitgewerkt. Voor dit plan zijn de volgende thema's van belang:

  • Landschap
    In het tussengebied wordt ruimte geboden aan de verdere ontwikkeling van de (glas)tuinbouw. Dit resulteert in een verdere verdichting van dit gebied. Door een eenduidige wijze van ontwikkeling en inpassing in het landschap behoudt dit gebied een eigen karakter. Een groene voor- en achterzone (langs de tochten) kunnen daar in belangrijke mate aan bijdragen.
  • Water
    Goed en schoon water is belangrijk voor mensen en ook voor dieren en planten die er in leven. De stijgende zeespiegel en het veranderende klimaat stellen Nederland voor opgaven op het gebied van veiligheid en zoetwatervoorziening. De Nederlandse overheid wil dat het IJsselmeergebied ook voor toekomstige generaties veilig en aantrekkelijk blijft.
  • Landbouw
    Een belangrijke ontwikkeling die al een tijd aan de gang is en die in de toekomst nog sterker doorzet is de schaalvergroting, noodzakelijk voor een rendabele agrarische bedrijfsvoering. In de tussenzone wordt van oudsher veel (glas)tuinbouw bedreven. De gemeente kiest ervoor in ruime mate ontwikkelingsruimte aan glastuinbouw te bieden, zij het alleen in de tussenzone (buiten de dorpenringweg); het middengebied wil de gemeente open houden.
  • Duurzame energie
    In 2030 wil de gemeente voldoende duurzame energie opwekken om daarmee energieneutraal te zijn.

Hier is het landschap meer verdicht dan in het open middengebied, maar het heeft door de aanwezige (glas)tuinbouw een duidelijk ander karakter dan de rand langs het oude land. In de polder zijn veel glastuinbouwbedrijven. Landbouw is de primaire functie in het landelijke gebied. De gemeente Noordoostpolder biedt ontwikkelingsruimte voor bestaande en nieuwe bedrijven voor schaalvergroting. Voor glastuinbouwbedrijven betreffen dit specifieke gebieden o.a. ten zuiden van Ens.

Dit plan
De uitbreiding is ten behoeve van een bestaand glastuinbouwbedrijf dat is gevestigd in het glastuinbouwgebied. Het beoogde plan wordt goed landschappelijk ingepast. Het bedrijf wordt verwarmd met behulp van hernieuwbare energie, de planten krijgen uitsluitend regenwater en al het gietwater wordt hergebruikt.
De ontwikkeling past binnen de ambities uit de structuurvisie.

3.3.2 Welstandsnota Noordoostpolder (2016)

Voor bebouwing met een cultuurhistorische betekenis en/of een beeldbepalend karakter gelden eisen van welstand. Deze eisen zijn echter veelal beperkt tot de voorgevel van gebouwen. Het gaat hier bijvoorbeeld om de hoofd entrees en gedeelten van de oudste kernen van Emmeloord en de dorpen, en om oorspronkelijke en nieuwe woningen in het buitengebied.

Andere gebieden en bouwwerken zijn geheel welstandsvrij of welstandsluw. Hier gaat het om de gebieden buiten de oorspronkelijke kernen en om industrieterreinen en bedrijfsgebouwen in het buitengebied. Zo wordt de gewenste ruimte aan burgers en bedrijven bij het realiseren van hun bouwplannen gegeven.

De welstandsnormen in de gemeente Noordoostpolder wijzigen per 1 januari 2024. Er worden dan minder regels gesteld aan bouwwerken. Vooral in het buitengebied worden de welstandseisen voor een groot gedeelte losgelaten. De Beleidsregel Uiterlijk Bouwwerken zal vóór 1 januari 2024 worden vastgesteld.

Dit plan

Het beoogde plan bevindt zich in het buitengebied, de bouwwerken zijn welstandsvrij.

Hoofdstuk 4 Milieu en leefkwaliteit

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.

4.1 M.e.r. - beoordeling

Op 7 juli 2017 is het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) gewijzigd, waardoor de beoordelingsprocedure aan formele regels is gebonden en dient de beslissing op de m.e.r. vóór het behandelen van de aanvraag plaats te vinden.

In de Wet Milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, die m.e.r-plichtig zijn (de zogenaamde bijlage C activiteiten) en activiteiten, die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D activiteiten). Voor activiteiten die genoemd zijn bij bijlage D is de verplichting tot een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Voor de werkzaamheden in dit project is een activiteit benoemd in bijlage D, die mogelijk kan leiden tot een m.e.r.-beoordelingsplicht. In tabel 1 is een activiteit weergegeven, het betreft hier Categorie D9: Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan.

Navolgend is toegelicht of deze categorie leidt tot een m.e.r. - beoordelingsplicht.

Cat.   Activiteiten   Gevallen   Plannen   Besluiten  
D9   Een landinrichtings-project dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op
1°. een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of
2°. vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet, de vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied, het plan, bedoeld in artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden en het plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden.   De vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied dan wel een plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden dan wel bij het ontbreken daarvan het plan bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  

Tabel 1: categorie D9 van de bijlage van het Besluit m.e.r.

Omdat dit bestemmingsplan uitbreiding van een glastuinbouwgebied mogelijk maakt, moet in categorie D.9 van de bijlage van het Besluit m.e.r. beoordeeld worden of er sprake is van een plan m.e.r.-plicht.

In dit bestemmingsplan is een oppervlakte van ca. 2 ha opgenomen voor de glastuinbouw. Met de realisatie van de voorgenomen activiteit worden de gestelde drempelwaarde van 50 ha niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Dat neemt echter niet weg dat als de activiteiten onder de drempelwaarden blijven, er toch bezien moet worden of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (een zogenaamde 'vormvrije mer-beoordeling'). Deze omstandigheden betreffen:

• de kenmerken van de projecten;

• de plaats van de projecten;

• de kenmerken van de potentiële effecten.

In dit hoofdstuk wordt weergegeven hoe het plan zich verhoudt tot de diverse relevante omgevingsaspecten (zoals bodem, luchtkwaliteit, geluid, water, archeologie en ecologie). De conclusie luidt dat de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen haalbaar en uitvoerbaar zijn.

Geconstateerd kan worden dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden (waarbij onder meer rekening is gehouden met de criteria in bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (richtlijn 85/337/EEG) die maken dat de uitvoering van dit plan kan leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen die het verrichten van vervolgmilieuonderzoek (eventueel in de vorm van een milieueffectrapportage) noodzakelijk maken.

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Voorafgaand aan het in procedure brengen van het ontwerp- bestemmingsplan dient een mer-beoordelingsbesluit te worden genomen door de gemeente Noordoostpolder.

4.2 Externe veiligheid

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

Om het aantal informatieproducten binnen de overheid verder te harmoniseren worden sinds 1 januari 2023 de kaarten van de risicokaart getoond via atlasleefomgeving.nl. Hier wordt zoveel mogelijk informatie over de leefomgeving bij elkaar gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00734-VS01_0008.png"

Figuur 7: Veilige omgeving Bron: atlasleefomgeving.nl

Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen.

4.3 Milieu

4.3.1 Bodem

Als sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem van de locatie waarop de bestemmingswijziging betrekking heeft, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

In augustus en september 2022 is door Hunneman Milieu Advies Raalte BV een verkennend bodemonderzoek (bijlage 1), in combinatie met een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd op de locatie aan de Drietorensweg 36-2 te Ens.

Op basis van de geïnventariseerde gegevens is de locatie grotendeels onverdacht voor bodemverontreiniging, met uitzondering van de mogelijke aanwezigheid van asbest in de actuele contactzone/drupzones en de puinverharding en OCB’s in de bovengrond.

In aanvulling op het verkennend bodemonderzoek is een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd, conform de onderzoeksstrategie op een verdachte locatie strategie 6.4.5 uit de NEN-5707 en onderzoeksstrategie 6.5.2 (halfverhardingslagen) uit de NEN-5897. Het onderzoek is gecombineerd met het onderzoek ter plaatse van de “drupzones” van de asbestdaken.

In de puinverharding is op basis van de 'worst case berekening' een verhoogd gehalte aan asbest aangetoond. Op het overige terrein zijn geen verhoogde gehalten aan asbest aangetoond.

In de vaste bodem zijn verhoogde gehalten aan zink aangetoond. De verontreiniging beperkt zich naar verwachting tot de bovengrond, maar is in horizontale en verticale richting niet ingekaderd.

Op basis van de onderzoeksresultaten (Bijlage 2) wordt geadviseerd ter plaatse van 1 boring nader bodemonderzoek uit te voeren, vanwege de zinkverontreiniging. En een nader asbestonderzoek uit te voeren ter plaatse van de puinverharding.

Op 25 september 2023 is door Eco Reest Bodem BV een nader milieukundig bodemonderzoek naar zink en een nader onderzoek naar asbest uitgevoerd (Bijlage 3.

Op basis van het huidige totaal aan gegevens concludeert Eco Reest Bodem BV, mede gelet op de doelstelling van onderhavige nader bodemonderzoek, het navolgende:

Onderzoek asbest

Ter plaatse van de onderzoekslocatie is geen sprake van een asbesthoudende verhardingslaag en/of bodemlaag. Plaatselijk is zwerfasbest aangetroffen. Dit is vermoedelijk afkomstig van het asbestdak van de schuur. Geadviseerd wordt om het dak te repareren en/of het asbest van het dak te verwijderen, teneinde verdere verspreiding van zwerfasbest tegen te gaan.

Bodemonderzoek zink 

Ter plaatse van het zuidwestelijke deel van het terrein is de bodem over een oppervlakte van circa 100 m² sterk verontreinigd met zink. Op basis van de verticale afperking ligt de onderzijde van de sterke grondverontreiniging op maximaal 0,5 m-mv. Het betreft derhalve naar schatting maximaal circa 50 m³ sterk met zink verontreinigde grond.

De grondverontreiniging met zink ter plaatse van het zuidwestelijke deel van de onderzoekslocatie is vermoedelijk vóór 1987 ontstaan als gevolg van het opbrengen van verontreinigde grond en/of het opbrengen van resten verontreinigd puin.

De ter plaatse aangetoonde sterke grondverontreiniging met zink betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Op basis van de uitgevoerde standaard risicobeoordelingen, zijn als gevolg van de sterke grondverontreiniging met zink geen onaanvaardbare humane, ecologische en/of verspreidingsrisico’s aangetoond. De ter plaatse aangetoonde verontreinigingen zijn op basis hiervan niet spoedeisend.

Geadviseerd wordt om de omvang van de verontreiniging met zink nader in beeld te brengen. Aan de hand daarvan kan de omvang van een uit te voeren bodemsanering (noodzakelijk met het oog op bouwplannen ter plaatse) te bepalen.

In verband met een ernstig geval van bodemverontreiniging met zink in de bovengrond, moet vóór het gewijzigde gebruik van de bodem, nader onderzoek naar de zinkverontreiniging worden gedaan en een saneringsplan zal worden ingediend.

4.3.2 Luchtkwaliteit

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren. Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. De jaargemiddelde grenswaarde voor zeer fijnstof (PM2,5) bedraagt 25 µg/m3.

In het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 gesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2. De grenswaarde voor PM2,5 is vanaf 1 januari 2015 van toepassing.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekende mate bijdragen' (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

Berekening NIBM

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Voor de kleinere plannen heeft het voormalige ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een rekentool ontwikkeld: de NIBM-tool. Hiermee kan het bevoegd gezag op een eenvoudige en snelle manier bepalen of er sprake is van een NIBM bijdrage. Het grote voordeel van de NIBM-tool is dat met een beperkt aantal invoergegevens vastgesteld kan worden of een plan NIBM bijdraagt of dat nader onderzoek nodig is. De NIBM-tool gaat daarbij uit van "worst-case-scenario" bijdragen.

In de NIBM-tool moet aangegeven worden wat de weekdaggemiddelde toename van het wegverkeer is en welk aandeel vrachtvervoer daarvan deel uitmaakt. Al het vrachtvervoer wordt gezien als zwaar vervoer (worst-case).

Het bedrijf wordt door het beoogde plan vergroot met ca. 4.000 m². Naar naar verwachting zal dit leiden tot een toename van 4 verkeersbewegingen per dag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00734-VS01_0009.png"

Voor de toename van de verkeersbewegingen als gevolg van het beoogde plan is NIBM-2022 gebruikt. De bijdrage door extra verkeersbewegingen is niet in betekende mate.

4.3.3 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • 1. woningen;
  • 2. onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal);
  • 3. ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken medische kleuterdagverblijven etc.

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Op het naastgelegen perceel ligt de bestemming 'Agrarisch'. De woning is eigendom van initiatiefnemer. De dichtsbijzijnde woning van derden ligt op een afstand van ca. 50 m.

Geluid vormt geen belemmering voor dit plan.

4.3.4 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit.

De laatste uitgave is 'Bedrijven en Milieuzonering', editie 2009. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Bij inititiatiefnemer zijn de milieu-aspecten voor geur, stof en gevaar verwaarloosbaar, omdat de activiteiten geen geur of stof verspreiden.

In de directe omgeving van het plangebied staat woning nr. 38-I. Dit is een bedrijfswoning die onderdeel is van de inrichting. De bedrijfswoning is nu niet van derden maar omdat niet uitgesloten is dat de woning op termijn verkocht kan worden, is ook gekeken of in de woning aan het goede woon- en leefklimaat voldaan kan worden. Een glastuinbouwbedrijf heeft milieucategorie 2, voor geluid geldt een richtafstand van 30 m. Het gebied kan aangemerkt worden als 'gemengd gebied'. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden. De richtafstand kan aangepast worden naar 10 m.

De bouwafstand tot aan het hart van de kavelsloot mag niet minder bedragen dan 6 m, dat geldt ook voor de bouwafstand van nummer 38-1. De afstand van de bedrijfswoning op nummer 38-I tot nieuwbouw op 36-II is derhalve minimaal 12 m. Dat betekent dat er voldoende afstand kan worden gehouden.

Er kan worden voldaan aan de richtafstand uit de genoemde publicatie, er ontstaat derhalve geen hinder. In de kassen bevinden zich geen geluidsbronnen die voor hinder kunnen zorgen. Binnen de inrichting is er wel sprake van vrachtwagentransport, maar de afstand tot de woning op nr. 38-1 is voldoende groot (> 10 meter). Er is geen nader onderzoek nodig.

4.4 Water

Rijksbeleid

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en is en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, vooral op het gebied van wateroverlast en watertekort.

Kaderrichtlijn water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De KRW geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater.

Waterbeheer 21e eeuw

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatshebben; berging moet binnen het stroomgebied plaatshebben. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

Waterwet

Om te kunnen voldoen aan de eisen die het waterbeheer van de toekomst aan ons land stelt, is op 22 december 2009 de Waterwet in werking getreden. Deze wet heeft 8 oude waterwetten samengevoegd. De Waterwet regelt in hoofdzaak het beheer van watersystemen, waaronder waterkeringen, oppervlaktewater- en grondwaterlichamen. De wet is gericht op het voorkomen dan wel beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, de bescherming en verbetering van kwaliteit van watersystemen en de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Waterschap beleid

Het waterschap zorgt voor schoon en voldoende water. Om het water en de dijken te beschermen heeft het waterschap regels opgesteld, waar iedereen zich aan moet houden. Deze regels zijn wettelijk vastgelegd in verschillende documenten. Ze staan in de Keur, de Legger en in algemene regels.

De keur is het wetboek van het waterschap. De Keur is een wettelijke regeling die van toepassing is op onder andere de schouw, grondwaterbeheer, veranderingen in het watersysteem, het aanleggen van duikers, dammen of werkzaamheden bij de dijk. De Legger hoort bij de keur en is een set met kaarten waarop staat waar de regels van het waterschap gelden. Op deze kaarten staat onder andere waar dijken, sloten en beken liggen.

In Nederland wordt in 2024 de Omgevingswet ingevoerd. Als die ingaat, vervalt de Keur. In plaats daarvan geldt dan de Waterschapsverordening. De waterschapsverordening bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die het waterschap stelt binnen haar beheergebied. Per waterschap is er 1 waterschapsverordening. Waterschappen krijgen een overgangstermijn voor het vaststellen van de waterschapsverordening. Waterschappen moeten op 1 januari 2026 een waterschapsverordening hebben vastgesteld.

Watervisie en Waterbeheerprogramma 2022-2027

Als waterbeheerder zorgt Waterschap Zuiderzeeland ervoor dat het watersysteem, het zuiveringssysteem en de dijken voldoen aan de eisen die daaraan gesteld worden. In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschrijft het waterschap haar missie en doelen en welk waterwerk er in de komende jaren te doen is. Het Waterbeheerprogramma bestaat uit vier hoofdthema’s: Omgeving, Waterveiligheid, Voldoende en gezond water en Schoon, gezuiverd water.

Uitwerking

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.

De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterschapsbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De procedure geen waterschapsbelang en de korte procedure zijn bedoeld voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Bij deze twee procedures kan de watertoets volledig digitaal doorlopen worden. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. In dit geval is vroegtijdige actieve betrokkenheid van Waterschap Zuiderzeeland nodig.

De relevante randvoorwaarden voor het plan zijn gerangschikt onder zeven streefbeelden ingedeeld op basis van de drie waterthema's Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water. Na het streefbeeld vindt u het uitgangspunt: het vertrekpunt bij de verwezenlijking van het streefbeeld. U krijgt vervolgens een overzicht van de gerelateerde randvoorwaarden.

Thema Waterveiligheid

Het plan ligt niet buitendijks of in een beschermingszone van een waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Thema Voldoende water

Wateroverlast Streefbeeld: Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.

Uitgangspunt wateroverlast: Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Binnen het plangebied is geen sprake van een toename in verhard oppervlak, of deze is gering (minder dan 750 m² in stedelijk gebied of minder dan 2.500 m² in landelijk gebied). Daarom is geen compensatie noodzakelijk voor dit plan.

Het plangebied ligt in landelijk gebied. De huidige bebouwing bestaat uit een woonhuis (98 m²), schuur (663 m²) en erfverharding (550 m²). In totaal is dit dit een oppervlakte van 1.311 m². In de nieuwe bestemming zijn de bouwgrenzen vastgelegd ten opzicht van de bestemmingsranden en percelsgrenzen. Op het plangebied blijft een maximaal bebouwbaar opperlvak over van 2.338 m². De toename in verhard oppervlak is beperkt tot maximaal 1.027 m² indien de huidige opstanden gesloopt worden en geheel vervangen voor bedrijfsbebouwing (kassen/verwerkingsruimte). De ontwikkling met betrekking tot de bestemmingswijziging is met name bedoeld voor het aansluiten van de bestemmingen Agrarisch-Glastuinbouw tot één vlak zonder verstoring. Het doel is niet het volledig volbouwen van het maximale oppervlakte. Het hemelwater van de bedrijfsbebouwing zal worden afgevoerd naar de reeds bestaande hemelwateropvangvoorzieningen van het totale kassencomplex.

Goed functionerend watersysteem Streefbeeld: Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.

Randvoorwaarde(n) goed functionerend watersysteem: Het waterschap streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem met grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water.

De planontwikkeling leidt niet tot nieuwe peilvakken. De planontwikkeling heeft geen gevolgen voor het streefpeil van het oppervlaktewater in of in de omgeving van het plangebied. Het functioneren van het huidige watersysteem (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) zal door de planuitvoering niet verslechteren.

Het plangebied bevindt zich binnen tien meter afstand van een bestaande watergang. De watergang wordt ten minste aan één zijde voorzien van een obstakelvrije werkstrook van minimaal 5 meter breed en 4 meter hoog. Bij een waterbreedte vanaf 12 meter geldt dit aan weerszijden. Bij een talud van 1:4 of flauwer is geen onderhoudsstrook nodig.

Anticiperen op watertekort Streefbeeld: Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen.

Randvoorwaarden: Nieuwe watersystemen worden dusdanig ingericht dat ze zelfvoorzienend zijn. Uitbreiding van wateraanvoer bij de huidige functies is niet wenselijk. De afweging van wateraanvoer vindt plaats op basis van robuustheid, effectiviteit en efficiency. Hierbij geldt als uitgangspunt dat herverdeling van water binnen de polder de voorkeur heeft boven wateraanvoer van buiten de polder.

Thema Schoon Water

Uitgangspunt: Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Oevers worden bij voorkeur duurzaam en indien passend bij de functie natuurvriendelijk ingericht. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit.

Goede oppervlaktewaterkwaliteit Streefbeeld: Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.

Randvoorwaarde(n): Conform de Waterwet (Ww) is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren. Schoon regenwater mag zonder waterstaatswerk direct geloosd worden op oppervlaktewater. Indien hiervoor een voorziening zoals een drain of buis wordt aangebracht is hiervoor een vergunning nodig.

Goed omgaan met afvalwater Streefbeeld: Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

De lozingssituatie blijft ongewijzigd. De straatverharding blijft afgevoerd naar het oppervlaktewater. Door de ontwikkeling wijzigt de hoeveelheid afvalwater niet. Bij vervanging met bedrijfsopstanden zal de lozing van hemelwater naar het waterbassin plaatsvinden in plaats van zoals nu direct op het oppervlaktewater. Bij sloop van het woonhuis zal de hoeveelheid afvalwater verminderen, maar het is mogelijk dat er een kleine kantine op deze plaats in de ontwikkeling bij komt. De samenstelling van de bestaande lozingen wijzigt dan niet. Bedrijfsafvalwater wordt binnen het ontwikkelgebied niet afgevoerd.

4.4.1 Dit plan

Op basis van inhoudelijke beoordeling van de ontwikkeling is de normale procedure van toepassing voor de watertoets. Vooruitlopend op dit beoogde plan heeft in 2022 reeds overleg plaatsgevonden met Waterschap Zuiderzeeland. Bij dit overleg is aangegeven dat initiatiefnemer in fases uitbreidingen van het gehele kassencomplex en wateropslagvoorzieningen wil realiseren. De voorliggende bestemmingswijziging is onderdeel van de laatste fase, waarbij de hemelwateropvang wordt gereorganiseerd. De watervergunnnigen voor de reorganisatie en toename ven verhard oppervlak (ca. 6 ha) heeft Waterschap Zuiderzeeland reeds verleend. De voorliggende bestemmingswijziging is een zeer klein aanvullend onderdeel met een zeer geringe impact.

4.5 Verkeer en parkeren

Het beoogde plan zal leiden tot een uitbreiding van ca. 4 vervoersbewegingen per dag. Wanneer gekozen wordt voor een verwerkingsruimte met 10 extra laad-docks zullen in de toekomstige situatie alle verkeersbewegingen van de Drietorensweg worden gecentraliseerd. Tussen de laad-docks en de verwerkingsruimte, wordt voldoende parkeerruimte gecreëerd. De planning is om 60 parkeerplaatsen te realiseren.

4.6 Ecologie

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soorten

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien moet voor de start van die werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan moet duidelijk zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt het verbod op (opzettelijk) te doden of te vangen van individuen van deze soorten. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen. Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Natura 2000-gebieden 

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Natuurnetwerk Nederland en overige bos- en natuurgebieden

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid).

4.6.1 Dit plan

In het kader van de Wet natuurbescherming is een quickscan flora en fauna uitgevoerd door MBH consultant BV, die bestaat uit een literatuuronderzoek en een veldbezoek (bijlage 2). Aan de hand van de verzamelde informatie is bepaald welke effecten kunnen optreden op beschermde gebieden en soorten door het beoogde plan. Bij de beschrijving van het nieuwe plan staat: Het nieuwe plan bestaat uit slopen van de schuren op het perceel. De woning blijft staan. Op pagina 11 van het rapport is aangegeven welk vervolgonderzoek nodig is als de woning wordt gesloopt.

Soorten

Vogels met jaarrond beschermd nest

Binnen het plangebied zijn geen sporen zoals ontlasting, braakballen of prooiresten waargenomen. Aangezien er volop alternatieven in de omgeving beschikbaar zijn, het plangebied relatief gering van formaat is en er geen sporen zijn aangetroffen betreft het met zekerheid geen essentieel jachtgebied van roofvogels.

Er is voor deze soortgroep vervolg onderzoek nodig naar de huismus in de noordelijke schuur en het woonhuis en voor de gierzwaluw en de huismus in de zuidelijke schuur.

Overige broedvogels

In de omgeving van het plangebied zijn aangetroffen één witte kwikstaart (Motacilla alba). Er is geen nest gezien of nest indicerend gedrag waargenomen.

Vleermuizen

Alle vleermuissoorten worden beschermd door de Wet natuurbescherming. Het plangebied wordt daarom beoordeeld op de mogelijke waarde voor vleermuizen. Hierbij wordt beoordeeld of er in en in de directe omgeving van het plangebied potentieel belangrijke vliegroutes en/of foerageergebied aanwezig zijn, zoals bomenrijen, andere groene, lijn-vormige landschapselementen en (kleinschalige) weilanden en andere half open gebieden. Hierbij wordt tevens gelet op het aanbod van geschikt foerageergebied in de omgeving van het plangebied.

Wanneer de schuren gesloopt gaan worden is vervolgonderzoek noodzakelijk naar de zomer-, kraam- en paarverblijven van de laatvlieger, dwergvleermuizen en de gewone grootoorvleermuis.

Wanneer het woonhuis gesloopt gaat worden is er vervolgonderzoek noodzakelijk naar de zomer- en paarverblijfplaatsen van de dwergvleermuizen en laatvlieger.

Grondgebonden zoogdieren

Steenmarters komen veel voor in gebouwen. De opening in de muur van één van de schuren is voldoende voor de steenmarter om in het gebouw te komen. In de schuur is een kapot ei aangetroffen dat door een steenmarter geraapt kan zijn. Verder zijn er binnen geen sporen (prooiresten, haren, uitwerpselen, braakballen) gevonden van steenmarters. De Steenmarter kan ook schuilen onder de dakplaten die het dak bedekken. Hierdoor kan de soort op voorhand niet worden uitgesloten van het plangebied.

Flora

Er zijn tijdens het veldbezoek in het plangebied geen beschermde plantensoorten aangetroffen. De schubvaren (Asplenium ceterach L.) komt voor op muren. Deze soort vestigt zich op kalkrijke droge plekken zoals uitstekende of ingesleten kalkhoudende cementvoegen. De voegen van de gebouwen zijn nog in voldoende goede staat dat de schubvaren zich hier niet kan vestigen. De schubvaren is ook niet waargenomen binnen het plangebied.

Amfibieën

Alle amfibieën hebben water in of zeer nabij hun leefomgeving nodig. Binnen het plangebied is geen permanent oppervlakte water aanwezig waardoor het niet verwacht wordt dat beschermde soorten voorkomen in en direct om de schuren.

De rugstreeppad is een pionierssoort. Deze kan zich vestigen wanneer werkzaamheden beginnen. Het is geadviseerd om tijdens werkzaamheden het ontstaan van poelen water en open zand te voorkomen.

Reptielen vissen en ongewervelden

Er zijn in en rondom het plangebied geen waarnemingen gedaan van beschermde reptielen.

Tijdens het veldbezoek is gebleken er in het plangebied geen permanent oppervlaktewater aanwezig is. Hierdoor kan de aanwezigheid van beschermde vissoorten worden uitgesloten.

Door het ontbreken van waard- en nectar houdende planten binnen het plangebied is de aanwezigheid van beschermde vlindersoorten uitgesloten.

Andere beschermde soorten als de Europese rivierkreeft (Astacus astacus) en platte schijfhoren (Anisus vorticulus) zijn op het plangebied ook uit te sluiten.

De resultaten van het onderzoek is zijn vastgelegd in rapport d.d. 04-08-2022 (Bijlage 4).

Er dient altijd rekening gehouden te worden met de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb).

Voor de opstallen binnen het plangebied, wordt aanvullend geadviseerd onderzoek naar:

Woonhuis

  • Jaarrondbeschermde nesten van de huismus
  • Zomer- en paarverblijfplaatsen van de laatvlieger en dwergvleermuizen

Schuren

  • Jaarrond beschermde nesten van de gierzwaluw en de huismus
  • Zomer-, kraam en paarverblijfplaatsen van de laatvlieger, gewone grootoorvleermuis en dwergvleermuizen
  • Verblijven van de steenmarter

Dit plan
Gezien de enorme schommelingen van energieprijzen en de onzekere marktontwikkeling zal de uitbreiding niet op korte termijn plaatsvinden. De houdbaarheid van verspreidingsgegevens is aan een maximale periode gebonden. Voor zwaar beschermde soorten als vleermuizen geldt een bruikbaarheidperiode van circa 2-3 jaar.

Zodra duidelijk is wanneer het beoogde plan wordt uitgevoerd, worden de aanvullende onderzoeken uitgevoerd, zodat eventuele ontheffingen kunnen worden aangevraagd en mitigrerende maatregelen kunnen worden uitgevoerd, voordat de sloopwerkzaamheden plaatsvinden.

Stikstofdepositie

Het plangebied bevindt zich op korte afstand van de Natura 2000-gebieden (figuur 7).

 afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00734-VS01_0010.png"

Figuur 7: Plangebied (groene cirkel) ten opzichte van Natura 2000 gebieden bron: Aeriuscalculator

Er is een Aeriusberekening gemaakt van de aanlegfase.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00734-VS01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00734-VS01_0012.png"

Figuur 8: Aeriusberekening en reslutaat RonptLPp9H1F (22 november 2023) bron: Aeriuscalculator

In de aanlegfase vindt geen stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. In Bijlage 5 is de AERIUS berekening opgenomen.

Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Erfgoedwet

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels uit de vorige wet- en regelgeving zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2023 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten

In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

4.7.1 Dit plan

Er geldt geen archeologische verwachtingswaarde in het plangebied.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

De inrichting van de Noordoostpolder is cultuurhistorisch belangrijk, en daarmee ook de inrichting van het groen. De erfsingels, de wegbeplanting en de dorpsbossen zijn groene landschappelijke karakteristieken.
Door een bomenrij van eiken in een gemengde inheemse haag te plaatsen wordt er qua inrichting een kleinschalig traditioneel agrarisch erf nagestreefd.

Na de Tweede Wereldoorlog kampte Nederland met een gebrek aan bouwmaterialen. De rijksoverheid vond een oplossing en importeerde woningen uit Oostenrijk die gefabriceerd werden door een firma in Wenen.

In 1948 heeft het ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting 100 van deze uit Oostenrijk geïmporteerde woningen aan de Noordoostpolder toegewezen. De Oostenrijkse woningen zijn nog steeds in de Noordoostpolder terug te vinden. Er werd een levensduur gegarandeerd van 50 jaar.

In het plangebied staat thans een Oostenrijkse woning. Deze woning is inmiddels 75 jaar oud en helaas niet meer in goede staat. Behoud van de woning is in een veelvoud van opzichten niet haalbaar. Gedacht moet worden aan zaken als bouwveiligheid, bouwbesluitvoorschriften, brandveiligheid, omvang van de woning ten opzichte van de benodigde ruimte en ook zaken als isolatie- en energieprestatiecijfers. Het is daarom niet mogelijk om de woning in te passen in de plannen van initiatiefnemer.

Met de landschappelijke inpassing zoals in Bijlage 1 is weergegeven wordt qua inrichting een kleinschalig traditioneel agrarisch erf nagestreefd door de bomen in een gemengde inheemse haag te plaatsen.

Conclusie

Het plan vormt geen belemmeringen voor archeologie en cultuurhistorie.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van bestemmen.

5.1 Algemeen

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Op de verbeelding (plankaart) zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.

Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht. Het plan voldoet aan de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012).

5.1.1 Inleidende regels

Conform de SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

Begripsbepalingen zijn omschrijvingen van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.1.2 Bestemmingsregels

In Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

bestemmingsomschrijving: De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.

bouwregels: In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

5.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel: Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene gebruiksregels: Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin.

Algemene afwijkingsregels: In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Parkeerregeling: In deze regeling wordt geëist dat er voldoende parkeergelegenheid en laad- en losruimte op eigen terrein wordt gerealiseerd.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht: Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel: Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingen

In Hoofdstuk 2 zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.

Agrarisch - Glastuinbouw

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze periode worden ingezetenen en andere belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om (mondeling of schriftelijk) zijn of haar reactie aan het college van burgemeester en wethouders bekend te maken. De ingediende zienswijzen zullen te zijner tijd in dit hoofdstuk worden samengevat en van een beantwoording worden voorzien.

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zal het ontwerpbestemmingsplan aan de gebruikelijke overleginstanties worden voorgelegd.

Initiatiefnemer heeft omwonenden persoonlijk benaderd.

Zienswijzen

Aanvankelijk had inititatief alleen de directe buren geïnformeerd in deze fase. Tijdens de inzagetermijn van zes weken is een zienswijze kenbaar gemaakt, ondertekend door meerdere omwonenden. Naar aanleiding van deze zienswijze is op 13 februari 2024 een buurtbijeenkomst georganiseerd. Het verslag van deze bijeenkomst is in Bijlage 6 bijgevoegd.

De samenvatting van de zienswijze en een reactie op de zienswijze zijn opgenomen in Nota van samenvatting en beantwoording zienswijzen en nota van ambtshalve wijzigingen Bijlage 7.

Er zijn geen zienswijzen binnengekomen van de overleginstanties. Het waterschap heeft gedurende de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan gewezen op een tekstuele fout in de toelichting. Met het waterschap is afgesproken dat dit ambtshalve wordt aangepast. Deze tekstuele aanpassing in de toelichting is doorgevoerd. In Bijlage 7 is deze ambtshalve wijziging vastgelegd.

Vaststelling

De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassingen van de regels of verbeelding van het bestemmingsplan. De gemeenteraad heeft op 3 juni 2024 besloten het bestemmingsplan ongewijzigd vast te stellen. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. Aangenomen wordt dat deze over de financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren en alle kosten voor de uitvoering voor rekening neemt.

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de grondexploitatieregeling opgenomen om ruimere mogelijkheden te bieden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gemeente moet, volgens de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de gemaakte gemeentelijke kosten verhalen op de initiatiefnemers van de ontwikkeling. Dit geldt overigens alleen wanneer sprake is van bouwplannen, zoals opgenomen in het Bro.

Het bouwplan dat dit bestemmingsplan mogelijk maakt is aangemerkt als een bouwplan in de zin van het Bro. Het is daarom in beginsel verplicht om een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Er is een planschadeovereenkomst gesloten. Van het opstellen van een exploitatieplan wordt derhalve afgezien.