Plan: | Landelijk gebied, Wrakkenweg 1 te Creil |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0171.BP00629-VS01 |
Op het perceel Wrakkenweg 1 te Creil in de gemeente Noordoostpolder is het bedrijf Gebr. Oijevaar & Zn. gevestigd. Dit betreft een bloembollen-akkerbouwbedrijf. Gebr. Oijevaar & Zn is voornemens haar bedrijfsactiviteiten uit te breiden door een nieuw bedrijfsgebouw te realiseren. Hiervoor is echter een vergroting van het bouwvlak noodzakelijk. Het plan is om een bedrijfsgebouw aan de wegzijde/voorzijde van het perceel te realiseren. Daarnaast bestaat het voornemen om aan de achterzijde van het perceel het agrarisch bouwvlak te vergroten tot een grootte van 3 hectare om ook daar de bedrijfsvoering uit te kunnen breiden.
De gemeente Noordoostpolder is positief over de geplande ontwikkeling. Echter is de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk binnen de vigerende planologisch-juridische regeling. Om de plannen te kunnen realiseren is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan maakt de vergroting van het agrarisch bouwvlak van het perceel mogelijk.
Het plangebied bestaat uit het perceel Wrakkenweg 1 te Creil. De locatie ligt in het buitengebied van Creil in de gemeente Noordoostpolder, namelijk op een afstand van circa 500 meter ten noorden van de kern Creil. Op de volgende afbeelding is de globale ligging van deze locatie in beeld gebracht.
Afbeelding: Globale ligging Wrakkenweg 1 te Creil
Voor het perceel Wrakkenweg 1 te Creil is de Beheersverordening Landelijk Gebied van kracht. Deze is vastgesteld op 21 maart 2016, met identificatienummer NL.IMRO.0171.BV00001-VS01. In deze beheersverordening is het destijds geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004 hernieuwd van toepassing verklaard. Een uitsnede van de verbeelding, behorende bij deze beheersverordening en het bestemmingsplan zijn hieronder opgenomen.
Afbeelding: Uitsnede beheersverordening Landelijk Gebied
Afbeelding: Uitsnede bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004
De beheersverordening 'Landelijk gebied' vormt het kader voor de ruimtelijke ordening voor het landelijk gebied van de gemeente Noordoostpolder. Het heeft tot doel het gebruik en de inrichting van gronden en het oprichten van gebouwen en bouwwerken te regelen en te beheren. Dit met het oog op het bevorderen van een zo goed mogelijk gebruik van het landelijk gebied. De beheersverordening vormt een stuk gemeentelijke wetgeving: het bindt zowel de burger als de overheid.
In de beheersverordening is voor het betreffende perceel bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' van toepassing verklaard. Hierin heeft het erf de bestemming 'Agrarisch gebied'. Naast een agrarisch bedrijf is een bij het bedrijf behorende bedrijfswoning toegestaan.
De huidige bestemming van de projectlocatie is Agrarisch gebied. Gebouwen, waaronder de uitbreiding van een bedrijfsgebouw, zijn buiten bebouwingsvlakken ingevolge het bestemmingsplan niet toegestaan. De conclusie is dat de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen het vigerende planologische
Voor het bouwen van een bedrijfsgebouw is een verruiming van het agrarisch erf, oftewel een vergroting van het bebouwingsvlak, vereist.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het overheidsbeleid voor zover van toepassing beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op milieu- en omgevingsthema’s. In hoofdstuk 5 komt de juridische aspecten/planverantwoording aan de orde. In de hoofdstukken 6 en 7 komen de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.
In de huidige situatie bevindt zich op het perceel Wrakkenweg 1 te Creil het bloembollen-akkerbouwbedrijf Gebr. Oijevaar & Zn. Op het perceel bevindt zich naast de bedrijfsgebouwen ook een bedrijfswoning. Op de navolgende afbeeldingen is het aanzicht van boven en vanaf de weg op het perceel Wrakkenweg 1 te Creil weergegeven.
Afbeelding: Bovenaanzicht Wrakkenweg 1 te Creil
Afbeelding: Wegaanzicht Wrakkenweg 1 te Creil
In de toekomstige situatie zal het huidige bouvlak aan de voorzijde/wegzijde vergroot zijn waardoor een nieuw bedrijfsgebouw gerealiseerd kan worden. Daarnaast wordt het agrarisch bouwvlak aan de achterzijde van het perceel vergroot tot een grootte van 3 hectare. Het huidige bouwvlak is momenteel 2 hectare groot. De uitbreiding van het bouwvlak is noodzakelijk omdat Gebr. Oijevaar & Zn voornemens is haar bedrijfsactiviteiten uit te breiden door een nieuw bedrijfsgebouw te realiseren en om bedrijfsactiviteiten aan de achterzijde van het perceel uit te breiden. Op de navolgende afbeelding zijn de geplande uitbreidingen weergegeven. In Bijlage 1 van de Regels is de inrichtingstekening met bijhorend bepalntingsplan opgenomen. Hierop is de voorgenomen ontwikkeling ook weergegeven.
Afbeelding: Geplande uitbreiding(en) bouwvlak
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Voor het nationale ruimtelijke en mobiliteitsbeleid geldt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is in 2013 in werking getreden.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit te bereiken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan.
Nationale belangen
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Het plan betreft het vergroten van het agrarisch bouwvlak aan de achterzijde van het perceel. Dit betreft geen stedelijke ontwikkeling en hoeft daarom niet verder aan de ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.
Omgevingsvisie FlevolandStraks
De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de langetermijnvisie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. Het gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen, opgaven en uitdagingen er voor Flevoland liggen. Er zijn drie kernopgaven:
Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland. In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:
De voorgenomen ontwikkeling sluit goed aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie FlevolandStraks. Het plan betreft het vergroten van het bouwvlak voor een bedrijfsgebouw en de vergroting van het agrarisch bouwvlak aan de achterzijde van het perceel. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de opgave 'Landbouw: Meerdere smaken'. De voorgenomen ontwikkeling speelt namelijk in op de economische groei van het bedrijf Gebr. Oijevaar & Zn. Dit past binnen de ambitie uit de Omgevingsvisie FlevolandStraks waar wordt gestreefd om een blijvende speler van wereldformaat te zijn binnen de agrosector. Vooralsnog is de beleidsmatige kant van de Omgevingsvisie FlevolandStraks in uitwerking. Daarom wordt wat betreft het beleid nog verwezen naar het omgevingsplan Flevoland 2006.
Omgevingsplan Flevoland 2006
Het beleidskader van de provincie Flevoland voor het totale omgevingsbeleid is omschreven in het Omgevingsplan Flevoland 2006. In dit plan is het integrale omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015 neergelegd met een doorkijk naar 2030. Het belangrijkste doel hiervan is het creëren van een goede woon- en leefomgeving.
Voor de provincie zijn speerpuntgebieden opgesteld. Het plangebied ligt in het speerpuntgebied 'Noordelijk Flevoland'. Dit gebied is van oudsher primair op landbouw en visserij georiënteerd. Het gebied heeft nieuwe impulsen nodig om het gebied vitaal te houden en kansen te bieden voor een verdere economische ontwikkeling.
In het gebied werkt de provincie met de twee gemeenten Urk en Noordoostpolder en het waterschap Zuiderzeeland aan een gezamenlijke aanpak van omgevingsvraagstukken. Daarmee wordt gevolg gegeven aan de constatering dat in dit deel van de provincie extra impulsen nodig zijn. Het accent ligt op economie en waterhuishoudkundige opgaven. Oplossingen worden zoveel mogelijk gezocht in combinatie met perspectieven voor de landbouw, recreatie en toerisme, landschap, natuur, verstedelijking met ruimte voor wonen en werken.
In het omgevingsplan Flevoland 2006 is opgenomen het ‘Beleidskader landelijk gebied’. Dit beleidskader is in juridische zin uitgewerkt in de beleidsregel ‘Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied’. Hierin heeft de provincie Flevoland beleidsregels opgenomen voor de vergroting van agrarische bouwpercelen (of bouwvlakken zoals ze in dit bestemmingsplan worden genoemd). Met deze beleidsregel willen Gedeputeerde Staten aangeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied.
Wat betreft de voorgenomen ontwikkeling gaat het om de ontwikkeling van een agrarische activiteit waarvoor een vergroting van het agrarisch bouwvlak aan de achterzijde van het perceel nodig is. In dit bestemmingsplan is opgenomen dat de erfsingel behouden/hersteld moet worden, waardoor de ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast en qua vorm past in het aanwezige landschap. Wat betreft de verkeerskundige inpassing vinden er geen nieuwe aanpassingen plaats, die is ook niet nodig gezien de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling heeft namelijk geen (grote) verkeersaantrekkende werking, er is geen sprake van meerdere uitritten en parkeren vindt plaats op eigen terrein.
Verordening voor de fysieke leefomgeving
In de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving vindt een juridische vertaling plaats van het beleid van provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap et cetera.
Conclusie
Het provinciaal beleid is gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De ontwikkeling biedt tevens kansen voor verder economische ontwikkelingen voor dit gebied. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de provinciale beleidsdocumenten.
Structuurvisie Noordoostpolder 2025
De structuurvisie Noordoostpolder 2025 is in 2013 vastgesteld. De structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie, die de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten beschrijft. De visie heeft als doel de verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen. En hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025. De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder.
De Structuurvisie is een document voor de langere termijn. Daarom kent zij een zekere mate van globaliteit en abstractie. De visie vormt de basis voor het toekomstig beleid, ter uitwerking van de structuurvisie zijn gebiedsvisies, masterplannen, uitwerkingsplannen, bestemmingsplannen en beleidsplannen nodig om concrete (plan)ontwikkelingen in gang te zetten. Deze structuurvisie is hoofdzakelijk gericht op het landelijk gebied, op de relatie tussen het landelijk gebied en de kernen en op de relatie tussen Emmeloord en de dorpen.
De structuurvisie staat toe dat de gemeente ruimte biedt voor het uitbreiding van agrarische erven ten behoeve van een rendabele agrarische bedrijfsvoering. Het plan betreft de vergroting van het agrarisch bouwvlak aan de achterzijde van het perceel. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan het behouden en versterken van de leefbaarheid in het landelijk gebied en de landschappelijke kwaliteit van het landschap. Wel verbindt de structuurvisie onderstaande voorwaarden (1.1.1 tot en met 1.1.3) aan medewerking.
1.1.1 Maximale afmetingen erf
Het erf mag maximaal 3 hectare groot zijn met een breedte van 150 meter en een diepte van 200 meter. Het huidige erf heeft een grootte van 2 hectare met een breedte van 150 meter en een diepte van ongeveer 130 meter. In de toekomstige situatie heeft het erf een grootte van 3 hectare met een breedte van 150 meter en een diepte van ongeveer 200 meter. Hiermee blijft het erf binnen de maximale afmetingen.
1.1.2 Geen afbreuk woongenot bewoners arbeiderswoningen
Het perceel Wrakkenweg 1 kent een agrarische bestemming met een bedrijfswoning. Verdere arbeiderswoningen zijn niet te vinden op het perceel. Met de voorgenomen ontwikkeling kan dan ook geen afbreuk worden gedaan aan het woongenot van bewoners van arbeiderswoningen. In paragraaf 4.11 is overigens aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling geen afbreuk doet aan het woongenot van omwonenden.
1.1.3 Herstellen erfsingels
Bij verruiming van erven wordt een erfsingel van minimaal 6 meter breed voorgeschreven. Aan de binnenzijde moet een bebouwingsvrije ruimte van nog eens 6 meter aanwezig zijn. Dit komt neer op een erfsingelgrensbepaling van 14 meter vanaf hart sloot tot aan bouwvlak.
Het perceel Wrakkenweg 1 te Creil is momenteel al voorzien van een erfsingel. Deze erfsingel heeft niet de voorgestelde minimale breedte van 6 meter. Echter wordt het met dit bestemmingsplan in eerste instantie mogelijk gemaakt om een bedrijfsloods aan de voorzijden van het perceel te realiseren. Daarmee zal het grootste gedeelte van de bestaande erfsingel niet worden aangetast. Daarom wordt alleen aan de voorzijde van het perceel de erfsingel hersteld en zal deze moeten voldoen aan de minimale maat van 6 meter. Het bestemmingsplan biedt ook de mogelijkheid om in de toekomst het erf aan de achterzijde uit te breiden tot een maximum van 3 hectare. Daarmee zal de erfsingel aan de achterzijde van het perceel naar achteren verplaatst moeten worden. Als deze uitbreiding wordt uitgevoerd zal de erfsingel aan de achterzijde ook de voorgestelde minimale maat van 6 meter krijgen. Vooralsnog wordt in eerste instantie alleen de bedrijfsloods aan de voorzijde gerealiseerd en volstaat de huidige/bestaande erfgsingel aan de achterzijde en westzijde van het perceel.
Door de inrichtingstekening met bijhorend beplantingsplan als voorwaardelijke verplichting wordt aan deze voorwaarde voldaan (zie Bijlage 1).
De voorgenomen ontwikkeling is van ondergeschikte aard en is op geen enkele manier strijdig met de Structuurvisie Noordoostpolder 2025.
Conclusie
Door de uitbreiding van erven is het mogelijk om het het agrarisch bouwvlak van het perceel te vergroten waarmee het mogelijk wordt om een nieuw bedrijfsgebouw te realiseren. Hiermee wordt bijgedragen aan het behouden en versterken van de leefbaarheid in het landelijk gebied en de landschappelijke kwaliteit van het landschap. Er wordt voldaan aan alle gestelde voorwaarden in de structuurvisie Noordoostpolder 2025.
Welstandsnota gemeente Noordoostpolder
De welstandsnota 2016 van de gemeente Noordoostpolder is vastgesteld op 29 november 2016. Uit deze welstandsnota blijkt dat een groot deel van het grondgebied van de gemeente welstandsvrij is.
In deze gebieden hoeven bouwplannen niet meer of slechts beperkt getoetst te worden aan redelijke eisen van welstand.
Voor het overige gedeelte van de gemeente gelden voor bepaalde categorieën bouwwerken nog maar zeer beperkte welstandseisen. Het voorliggende plan ligt in het buitengebied en in dit gebied zijn er vanuit de welstandsnota geen welstandscriteria bij de beoordeling van bouwplannen. In de welstandsnota worden wel eisen gesteld aan het kleurgebruik van bedrijfsgebouwen. Daar zijn alleen gedekte kleuren toegestaan.
Naast het feit dat de welstandscriteria alleen de hoofdlijnen bepalen en ruimte laten voor vernieuwing, bestaat ook nog de mogelijkheid af te wijken van welstandscriteria. Het gaat dan om bouwplannen, die weliswaar niet voldoen aan de gebiedsgerichte of objectgerichte welstandscriteria, maar wel een hoogwaardige, moderne en/of innovatieve architectuur kennen en een positieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Dit is te beoordelen aan de hand van de algemene welstandscriteria.
De basis voor de keuze welstand, welstandsluw en welstandsvrij vormt de visie:
Voor (bestaande, te veranderen of nieuw te bouwen) bebouwing, die duidelijk bijdraagt aan het karakteristieke beeld en de ruimtelijke identiteit van de gemeente Noordoostpolder is welstand relevant,voor andere bebouwing minder of helemaal niet. Of het uiterlijk van de bebouwing van betekenis is voor de karakteristiek van de polder als geheel, hangt samen met de cultuurhistorische betekenis en de zichtbaarheid van de bebouwing.
In dit plan is sprake van de vergroting van het agrarisch bouwvlak van het perceel.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt gekeken of een plan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Dit is uiteraard niet aan de orde voor bouwplannen die in welstandsvrije gebieden liggen.
De advisering is in handen gelegd van de welstandscommissie. Zij toetst een bouwplan aan de redelijke eisen van welstand, zoals verwoord in deze welstandsnota. De organisatie hiervan wordt gefaciliteerd door Het Oversticht. De samenstelling, werkwijze en verantwoordelijkheden van de commissie zijn in een dienstverleningsovereenkomst geregeld.
Daarmee wordt voldaan aan de criteria vanuit de welstandsnota.
Verder wordt in de welstandsnota aangegeven dat het vanuit stedenbouwkundig en cultuurhistorisch oogpunt van belang is dat groensingels rond de erven worden gehandhaafd. Dat wordt echter niet door de welstandsnota geregeld maar via het bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan is via een voorwaardelijke verplichting geregeld dat de groensingels rond de erven worden gehandhaafd.
Voor de bouw van bedrijfsgebouwen in het landelijk gebied gelden bepaalde eisen, namelijk:
Vanaf de weg is na aanplanting van de boomsingels weinig te zien van de bedrijfsbebouwing. Er zal dan ook weinig veranderen aan het bebouwingsbeeld. Bovendien sluit het agrarischerf na de aanplanting met een groene omlijsting beter aan bij de bestaande groenstructuren in de omgeving. Daarnaast zal bij een eventuele uitbreiding qua kleurgebruik ook rekening gehouden worden met de eisen uit de welstandsnota. Door de uitbreiding van erven is de vergroting van het agrarisch bouwvlak aan de achterzijde van het perceel mogelijk.
Archeologie
In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Erfgoedwet, welke in 2017 van kracht is geworden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:
Op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Noordoostpolder is te zien dat op de locatie van het plangebied een lage archeologische verwachtingskans geldt waarbij geen vooronderzoek aanbevolen wordt. Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische resten zullen worden geschaad. Mochten er tijdens de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen dan dient het bevoegd gezag op de hoogte gebracht te worden.
Cultuurhistorie
De bestaande bedrijfspanden zijn geen gemeentelijke monumenten en het perceel heeft verder geen cultuurhistorische waarden.
Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
Door Eco Reest BV is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een locatie aan de Wrakkenweg 1 te Creil. Het onderzoeksrapport met betrekkin tot de gewenste bouw van een bedrijfsloods aan de wegzijde van het perceel is opgenomen in Bijlage 2. Het onderzoeksrapport waarin het achterliggende akkerland is onderzocht is opgenomen in Bijlage 1.
Doel van de onderzoeken is een indruk te verkrijgen over de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (bedrijfsruimte).
Uitbreiding bedrijfsloods
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het grondwater een overschrijding van de streefwaarde aan barium uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. Het verhoogde gehalte wordt beschouwd als een natuurlijke achtergrondconcentratie. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve bevestigd. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de bedrijfsbestemming van het terrein.
Toepassing van eventueel vrijkomende grond op het terrein zelf achten wij milieuhygiënisch verantwoord. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend grondonderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.
Akkerland
Vooronderzoek
De onderzoekslocatie bestaat uit 10.000 m2 akkerland gesitueerd direct achter de huidige bedrijfslocatie aan de Wrakkenweg 1 te Creil.
Veldwerkzaamheden
Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn, zwak siltig zand met een veenlaag en zwak zandig humeus klei als bovengrond. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1,20 en 1,24 m-mv. Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde zintuiglijke waarnemingen naar voren gekomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.
Chemische analyses
Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:
Grond:
In de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten.
Grondwater:
In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten gemeten aan barium en dichloormethaan.
Aanbevelingen
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het grondwater overschrijdingen van de streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve verworpen.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygienische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygienische belemmering in relatie tot de bedrijfsbestemming van het terrein. Toepassing van eventueel vrijkomende de grond op het terrein zelf worden milieuhygienisch verantwoord geacht.
Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend grondonderzoek conform het Besluit Bodemkwaliteit. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.
Conclusie
Het aspect bodem levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt indien in dat bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Het plan betreft de vergroting van het agrarisch bouwvlak van het perceel. Nieuwe geluidgevoelige objecten in het kader van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai worden hiermee niet mogelijk gemaakt.
Conclusie
Het aspect geluid levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.
Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijn de waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan. De watertoets is opgenomen in Bijlage 5. Daarnaast heeft het waterschap in het kader van het vooroverleg een advies afgegeven waarin de voorwaarden voor de initiatiefnemer zijn opgenomen. Dit document is opgenomen in Bijlage 4.
De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De procedure geen waterbelang en de korte procedure zijn bedoeld voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Bij deze twee procedures kan de watertoets volledig digitaal doorlopen worden. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. In dit geval is actieve betrokkenheid van Waterschap Zuiderzeeland nodig. Deze uitgangspuntennotitie dient als goede basis voor het overleg.
De relevante randvoorwaarden voor het plan zijn gerangschikt onder zeven streefbeelden ingedeeld op basis van de drie waterthema's 'Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water'.
Veiligheid
Het plangebied ligt niet buitendijks en het plangebied ligt niet in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.
Voldoende Water
Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.
Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling netto met 1.000 m2 toe. Indien deze toename groter of gelijk is aan 2500 m2 dan is compensatie noodzakelijk. Dat is in dit geval niet aan de orde.
In de nabijheid van het plangebied liggen verschillende watergangen. Indien een watergang smaller is dan 24 meter, dan zal in principe rijdend onderhoud mogelijk moeten worden gemaakt. Een watergang dient te zijn voorzien van een goed bereikbare obstakelvrije werkstrook van minimaal 5 meter breed:
Bij het ontwerp zal rekening worden gehouden met de eisen die gesteld worden ten aanzien van het onderhoud van de watergangen.
Schoon Water
In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'. Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van de wateren vormt hier geen belemmering voor. Aan lozingen op oppervlaktewater als gevolg van uitlogende materialen verwerkt in bouwwerken (bijvoorbeeld zinken of koperen daken) gelden mogelijk aanvullende voorwaarden. Voor zover bekend wordt er verder geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. Het hemelwater afkomstig van de te bouwen bedrijfsloods wordt geïnfiltreerd in de omliggende gronden.
Goed omgaan met afvalwater
Voor de nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale waterzuivering wordt afgevoerd. Het regenwater afkomstig van schone oppervlakken wordt geïnfiltreerd of direct afgevoerd naar open water. Dit wordt voor dit plan dan ook gedaan. Oppervlakken die vervuild zijn of waar de kans op vervuiling groot is (wegen, parkeerplaatsen e.d.) worden bij voorkeur afgevoerd via een lokale zuivering bijvoorbeeld een (in)filtratievoorziening naar het oppervlaktewater. Dit is bij de voorgenomen ontwikkeling niet aan de orde. Ook is er geen huishoudelijk- en/of bedrijfsafvalwater afkomstig van het nieuw te realiseren bedrijfsgebouw te verwachten. De nieuwe bedrijfsloods dient namelijk alleen voor opslag en kent verder geen sanitaire voorzieningen.
Conclusie
Het aspect water levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De Wet natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in deze wet. Deze wet kan worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Uitgangspunt van de wetgeving is een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden en -gebieden. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren / verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op aangewezen waarden. Er kan een tweedeling worden gemaakt in gebieds- en soortbescherming.
Door Eco Reest BV is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd ter plaatse van de Wrakkenweg 1 te Creil uitgevoerd. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 3.Aanleiding tot het onderzoek is de voorgenomen uitbreiding van een bedrijfsloods en de uitbreiding van het bouwblok en de daarmee samenhangende bestemmingswijziging van het onderzoeksterrein. Doel van de quickscan Wet natuurbescherming is een beeld te krijgen van de aanwezige habitats en de voorkomende beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse van de onderzoekslocatie. De onderzoekslocatie is opgedeeld in twee delen van respectievelijk 1 hectare en circa 1.000 m2. Het terrein van 1 hectare bestaat uit een braakliggende akker ten noordwesten van de huidige bedrijfslocatie aan de Wrakkenweg 1 te Creil. Ter plaatse is een bloembollen-akkerbouwbedrijf gevestigd. Het terreindeel van circa 1.000 m2 bestaat uit een grasveld en deel van een tuin aan de straatzijde van het bedrijfsterrein.
Soortenbescherming
Binnen het onderzoeksterrein zijn geen jaarrond beschermde nesten als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen. Daarnaast zijn er geen beschermde soorten of potentiële nest – of verblijfplaatsen voor beschermde soorten aangetroffen.
De te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten of soorten die alleen onder de zorgplicht vallen waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor de voorgenomen bestemmingswijziging of het uitvoeren van eventuele ontwikkelingswerkzaamheden in de toekomst. Populaties van bovengenoemde soorten worden bij toekomstige ontwikkeling niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.
Het voorkomen van vogelnesten kan op voorhand niet uitgesloten worden. Alle in gebruik zijnde nesten zijn beschermd. Indien er in de toekomst geen ontwikkelingswerkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen (globaal 1 maart t/m 1 september), of wanneer de werkzaamheden starten voor het broedseizoen en doorlopen tot in het broedseizoen wordt er geen overtreding van de Wet natuurbescherming verwacht wat betreft nestlocaties voor vogels. Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen starten moet voorafgaand hieraan de locatie worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog. Indien bij de controle nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is.
Opgemerkt wordt tot slot dat bij eventuele toekomstige ontwikkeling de locatie wel geschikt kan geraken voor de rugstreeppad als gevolg van grondverzet en dergelijke ter plaatse. Hier zal bij een toekomstige bouwfase rekening mee gehouden moeten worden.
Gebiedsbescherming
De onderzoekslocatie is gelegen ten oosten van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied het IJsselmeer. De afstand tussen de onderzoekslocatie en dit Natura 2000-gebied bedraagt circa 3,5 kilometer. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de voorgenomen bestemmingswijziging is geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming uitgevoerd. Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland. Daar er geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN is verder onderzoek naar invloeden op het NNN niet van toepassing.
Conclusie
Het aspect ecologie levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:
Inrichting
Er worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.
In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is onderzocht of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwvlak van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut. Het plan betreft de vergroting van het agrarisch bouwvlak aan de achterzijde van het perceel.
De Wet geurhinder en veehouderij maakt onderscheid in dieren met en zonder geuremissiefactor. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. In dit geval betreft het geen uitbreiding van veehouderij maar slechts de vergroting van het agrarisch bouwvlak van het perceel.
Conclusie
Vanuit het aspect geur zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende plan.
In of nabij het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
Het voorliggende draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. De luchtkwaliteit zal hierdoor niet in betekende mate verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Conclusie
Het luchtkwaliteit levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.
Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.
Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:
Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
Situatie plangebied
In het plangebied is sprake van de vergroting van het agrarisch bouwvlak aan de achterzijde van het perceel. Deze ontwikkeling wordt niet genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r..
De bijbehorende drempelwaarden betreffen:
De voorgenomen ontwikkeling waar dit bestemmingsplan in voorziet blijft ver beneden de drempelwaarden zoals hiervoor genoemd. Doordat dit aantal ruimschoots beneden de drempelwaarden blijft is er geen sprake van een m.e.r.-plichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. Tevens is gebleken dat geen sprake is van negatieve effecten op deze gebieden. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander wordt tevens bekrachtigd in dit hoofdstuk waarin uitgebreid wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten.
Conclusie
Op grond van het voorgaande kan voor alle relevante milieuaspecten worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten en dat het niet noodzakelijk is om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren of een milieueffectrapportage op te stellen.
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (uit 2009)' bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema’s geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.
Van omgeving naar plangebied
De vergroting van het agrarisch bouwvlak van het perceel zal geen hinder ondervinden van functies in de omgeving. Er worden geen nieuwe milieugevoelige objecten mogelijk gemaakt.
Van plangebied naar omgeving
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Dit geval betreft de vergroting van het agrarisch bouwvlak van het perceel. Dit maakt geen milieubelastende functie mogelijk. Van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geen sprake.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen beperkingen op voor het voorliggende plan.
Type bestemmingsplan
De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:
Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
In het bestemmingsplan "Landelijk gebied, Wrakkenweg 1 te Creil", waarbij sprake is van een ontwikkeling, is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan.
Wijze van bestemmen
Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.
Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.
Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Landelijk gebied, Wrakkenweg 1 te Creil”. In Artikel 1 Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 Wijze van meten geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijke Bestemmingsplannen 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels. Daarnaast zijn regels ten aanzien van archeologie, de bescherming van monumentale en bijzonder waardevolle bomen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.
Agrarisch (artikel 3)
Het kent de bestemming Agrarisch, binnen deze bestemming wordt het bouwvlak vergroot.
In de planregels zijn algemene bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- en perceelafscheidingen. Bebouwing dient te worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak.
Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.
In het kader van de bedrijven- en milieu inventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden. Er zijn geen afwijkingen geconstateerd.
Het voorliggende bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Wrakkenweg 1 te Creil' betreft een zelfstandig bestemmingsplan ter vervanging van de geldende beheersverordening voor het betreffende perceel. Er wordt hiertoe een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten en er hoeft daarom geen exploitatieplan, zoals bedoeld in artikel 6.12 lid 2 Wro, opgesteld te worden. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor alle financiële kaders waaronder de exploitatiebijdrage, kosten voor de realisatie van de nieuwe bebouwing, het landschappelijk inpassen van de gehele locatie en mogelijke planschade die kan voortvloeien uit de voorgenomen ontwikkeling. Tevens worden in de overeenkomst de taken en verplichtingen van de partijen, alsmede de fasering opgenomen.
Vooroverleg
Het bestemmingsplanis in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan het Waterschap Zuiderzeeland en de provincie Flevoland. De vooroverlegreacties staan navolgend benoemd.
Reactie provincie
Op 17 oktober hebben wij van u in kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro de kennisgeving omtrent het concept ontwerp bestemmingsplan Landelijk gebied Wrakkenweg 1 te Creil ontvangen. Het gaat hierbij om een uitbreiding van een agrarisch bouwvlak van 2 naar 3 hectare ten behoeve van een nieuw bedrijfsgebouw. Wij zien geen strijdigheden met provinciaal belang, ervan uitgaand dat u de voorwaardelijke verplichting van de erfsingel juist uitwerkt alvorens u het ontwerp bestemmingsplan ter inzage legt.
Reactie waterschap
Op 17 oktober 2018 ontvingen wij van u, in het kader van het ambtelijk vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening, het concept bestemmingsplan landelijk gebied, Wrakkenweg 1 te Creil. Dit bestemmingsplan maakt uitbreiding van een agrarisch bouwvlak mogelijk. Door middel van de digitale watertoets heeft de initiatiefnemer voor het plangebied een digitaal wateradvies ontvangen van Waterschap Zuiderzeeland. Uit de betreffende watertoets is de normale procedure naar voren gekomen. Beleidsthema's uit het waterbeheerplan die een rol spelen zijn in essentie volledig en juist weergegeven. Ten aanzien van het beleidsthema 'Schoon water' hebben wij nog opmerkingen c.q. aanvullingen. Deze opmerkingen c.q. aanvullingen zijn verwerkt in de toelichting van dit bestemmingsplan. Verder wijst het waterschap de initiatiefnemer erop dat voor de planontwikkeling diverse meldings- en/of vergunningsplichten bestaan voor handelingen in of nabij het watersysteem. Hiervoor verwijzen ze naar het document dat is opgenomen in Bijlage 4.
Inspraak
Het bestemmingsplan "Landelijk gebied, Wrakkenweg 1 te Creil" is conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening voorbereid met de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat er gelegenheid is gegeven voor het indienen van zienswijzen. Het plan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen, er zijn geen zienswijzen ingediend.
17 september 2019.