| Plan: | Emmeloord, de Munt A - tweede partiële herziening |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0171.BP00599-VS01 |
Het bedrijf Argico is voornemens om haar kantoorlocatie aan de Duit 15 te Emmeloord uit te breiden met een naastgelegen bedrijfsgebouw. Het huidige bedrijfsgebouw van Agrico is gesitueerd in Dronten welke sterk verouderd is en niet de mogelijkheden biedt die Argico voor toekomstige bedrijfsprocessen nodig heeft. Een naast gelegen locatie ten opzichte van het hoofdkantoor geeft de organisatie van Agrico grote meerwaarde in haar fysieke, logistieke en bedrijfsprocessen.
De gemeente heeft bij brief van 21 maart 2017 aangegeven dat zij in principe medewerking willen verlenen. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk. Het vigerende bestemmingsplan dient hiervoor herzien te worden. Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
Het plangebied ligt op bedrijventerrein de Munt te Emmeloord, ten oosten van de Rijksweg A6 en het centrum van Emmeloord. Het betreft het perceel aan de Florijn. Het gebied ligt momenteel braak en is in afwachting van ontwikkeling. De ligging van het plangebied is in beeld gebracht op de volgende afbeelding.
Afbeelding: Globale ligging plangebied in het rood omcirkeld
Voor het perceel is op dit moment het bestemmingsplan "Emmeloord, de Munt A" van kracht. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 24 juni 2010. De volgende bestemmingen gelden voor de projectlocatie:
Een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan "Emmeloord, de Munt A" is weergeven op de volgende afbeelding.
Afbeelding: Uitsnede plankaart bestemmingsplan "Emmeloord, de Munt A"
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is een bestemmingsplanherziening nodig.
Het bestemmingsplan 'Emmeloord, de Munt A - tweede partiële herziening' bestaat uit de volgende stukken:
Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.
Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarnaast wordt hier onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige situatie, de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt de achtergrond, de huidige situatie van het plangebied en de gewenste ontwikkeling beschreven. De huidige situatie vormt de basis waarin de nieuwe ontwikkeling ruimtelijke en functioneel moet worden ingepast.
Agrico is een toonaangevend marktleider op het gebied van poot- en tafelaardappelen. Het is een krachtige, coöperatieve organisatie die wereldwijd aardappelen vermarkt, nieuwe rassen kweekt en innovatieve oplossingen bedenkt. Van het prille zaadje tot aan het schap van de supermarkt. Agrico is gegroeid tot een wereldspeler door de samenwerking tussen telers, kwekers, medewerkers, partners en klanten.
Door in te spelen op de wensen van consumenten, is Agrico een betrouwbare partner voor haar af-nemers en door een sterke positie in de productiekolom levert zij een maximale bijdrage aan de inkomensvorming van haar leden. De Agrico groep oefent op een doelmatige, verantwoorde en resultaatgerichte wijze haar bedrijf duurzaam uit, biedt een uitdagende omgeving voor haar medewerkers en is voor haar afnemers een betrouwbare leverancier van hoogwaardige producten.
Om toegevoegde waarde (optimalisering, doorontwikkeling) aan haar hoogwaardige producten te blijven geven voor nu en in de toekomst wil Agrico haar kantoorlocatie aan de Duit 15 te Emmeloord uitbreiden met een naastgelegen bedrijfsgebouw. Het huidige bedrijfsgebouw van Agrico is gesitueerd in Dronten en is sterk verouderd. Dit gebouw biedt niet de mogelijkheden die Agrico voor toekomstige bedrijfsprocessen nodig heeft.
Een naast gegelegen locatie ten opzichte van het hoofdkantoor geeft de organisatie van Agrico grote meerwaarde in haar fysieke, logistieke en bedrijfsprocessen. Emmeloord staat daarnaast bekend als aardappelhoofdstad van de wereld. Door de vestigingen van het hoofdkantoor en bedrijfsgebouw op één locatie te bundelen straalt Agrico eenheid uit, waarmee op steenworp afstand innovaties en investering ten behoeve van behoud en verbetering van de kwaliteit van product te zien en ervaren zijn.
Om toegevoegde waarde (optimalisering, doorontwikkeling) aan de hoogwaardige producten te blijven geven voor nu en in de toekomst wil Agrico haar kantoorlocatie aan de Duit 15 te Emmeloord uitbreiden met een naastgelegen bedrijfsgebouw. Het perceel aan de Kuinderweg ligt momenteel braak en is in afwachting van ontwikkeling. Het plangbied ligt op bedrijventerrein de Munt A aan de oostzijde van Emmeloord en wordt ontsloten door de Marknesserweg en de Rijksweg A6 grenst aan het bedrijventerrein. Momenteel is de beoogde locatie bestemd als 'Kantoor'. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich als een bedrijventerrein waarvan een gedeelte nog in afwachting is van ontwikkeling.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een bedrijfsgebouw welke tevens 10 kantoorplekken huisvest ten behoeve van de informatieverwerking. Naast opslag van reguliere monsters ten behoeve van kwaliteittesten gaat de faciliteit tevens gebruikt worden ten behoeve van de opslag van zeer hoogwaardig uitplant materiaal. Ook worden op de locatie ean het bedrijfsgebouw proeven uitgevoerd. Het product van Agrico wordt op vele innerlijke en uiterlijke kwaliteiten beoordeeld. De innerlijke kwaliteit wordt naast visueel ook beoordeeld door middel van kook-, bak- en stoomproeven. Deze proeven vinden plaats in een keuken. De uiterlijke kwaliteit wordt zowel visueel als digitaal vastgelegd. Daarnaast worden op nieuwe en bestaande producten (rassen) van Agrico continu testen uitgevoerd om de teelt en bewaar begeleiding voor haar leveranciers (telers) en afnemers te kunnen optimaliseren. Een optimalisering binnen de gehele keten betekend een hoger rendement voor zowel de teler als afnemer. Aan de westzijde van het gebouw vindt het parkeren en het laden/lossen plaats. Het parkeren wordt op een landschappelijke manier ingepast.
Afbeelding: Impressie bedrijfsgebouw
Afbeelding: Impressie bedrijfsgebouw
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft het Rijk haar visie aan op de ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden zijn behouden, is één van de rijksdoelen. Om flora- en faunasoorten in staat te stellen om op lange termijn te overleven en zich te ontwikkelen, is het behoud van leefgebieden en de mogelijkheid om zich te kunnen verplaatsen tussen leefgebieden essentieel. In het rijksbeleid worden de (begrensde) gebieden van de (herijkte) Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangemerkt als onderdeel van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. De EHS is vervangen door net Natuurnetwerk Nederland (NNN). Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies dit natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen de NNN zijn slechts toegestaan als de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied niet worden aangetast. De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in het NNN en er zijn daarom om dat aspect geen belemmeringen te verwachten.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking is in de SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent 3 treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding: Ladder voor duurzame verstedelijking
Toetsing plan trede 1
Bij de eerste trede wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Een stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een bedrijventerrein. Het plangebied is echter bestemd als kantoorlocatie. Er vindt in die zin een toename plaats in het beschikbare areaal voor bedrijven. Het bedrijfspand wordt niet op een locatie gerealiseerd waar al een bedrijfsbestemming op rust, omdat deze locaties minder geschikt zijn dan de voorgenomen locatie. Het hoofdkantoor van Agico is namelijk aan de westzijde van de Kuiderweg gevestigd en het vestigen van het bedrijfspand nabij het hoofdkantoor is een logische wens. Werknemers van het hoofdkantoor werken in de toekomst bij toerbeurt in het nieuwe bedrijfspand. Een locatie, verder verwijderd van het bedrijfspand, zou niet ten goede komen van de bedrijfseconomische situatie van Agico. Er hoeft daarom geen (regionaal) behoefteonderzoek worden uitgevoerd.
Toetsing plan trede 2
Bij de tweede trede wordt beschreven in hoever in de actuele regionale behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. In artikel 1.1.1 Bro wordt bestaand stedelijk gebied gedefinieerd als bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Voorliggend bestemmingsplan voorziet de wijziging van een bestaand (vastgesteld) plan. Daarmee wordt de toename opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied.
Toetsing plan trede 3
Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio kan plaatsvinden, wordt bij trede 3 beschreven in hoeverre wordt voorzien in de behoefte op locaties, die gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Toetsing aan deze trede is niet van toepassing omdat, in trede 2 is aangetoond dat de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied plaatsvindt.
Visie Erfgoed en Ruimte
In 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De modernisering van de monumentenzorg wordt hiermee voortgezet. Voor de komende vijf jaren heeft het Rijk vijf prioritaire belangen benoemd:
Voor de Noordoostpolder en daarmee voor het plangebied is het vijfde belang relevant. Met uitzondering van Schokland en Urk is de gehele polder aangewezen als wederopbouwgebied (zie de volgende afbeelding).
Afbeelding: Uitsnede kaartbeeld wederopbouwgebieden
Doelstelling van het Rijk is dat de periode 1940-1965 in de toekomstige inrichting van Nederland herkenbaar aanwezig blijft op gebiedsniveau. Ondanks, of misschien ook dankzij de massale en soms nietsontziende ontwikkelingen, zijn er in deze periode veel ideeënrijke, innovatieve en ongekende ontwerpen gerealiseerd, zowel bij stedelijk herstel en uitbreiding als bij de herinrichting van het landelijk gebied en de aanwinst van nieuw land. De bijzondere eigenschappen van deze gebieden verdienen meer publieke aandacht en de meest bijzondere gebieden een publieke bescherming. De Noordoostpolder is op grond van de volgende karakteristieke aangemerkt als nationaal erfgoed:
Het plangebied is gelegen binnen het bestaande bedrijventerrein De Munt A. Dit bedrijventerrein sluit aan op de kern Emmeloord. De ring van dorpen wordt niet aangetast. Uitgangspunt is dat het polderconcept leesbaar blijft en de aangrenzende gebieden met respect behandeld worden.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet strijdig met het rijksbeleid.
Omgevingsplan Flevoland 2006
In november 2006 hebben Provinciale Staten van Flevoland een Omgevingsplan vastgesteld. Hierin zijn voor het Flevolandse grondgebied vier strategische plannen opgenomen:
Daarnaast bevat het Omgevingsplan de hoofdlijnen van het economische en het sociaal-culturele beleid. Door alles in één integraal plan samen te voegen, zijn de hoofdlijnen van het beleid van de provincie Flevoland compact en is de samenhang tussen de diverse beleidsterreinen het beste gewaarborgd.
De uitvoering van het Omgevingsplan vraagt van de provincie een nieuwe ontwikkelingsstrategie waarin de provincie nieuwe rollen gaat vervullen. In het Omgevingsplan zijn beleidsvorming en uitvoering gekoppeld en dit wordt weergegeven in de uitvoeringsagenda. De uitvoeringsagenda maakt onderscheid in de integrale gebiedsgerichte aanpak (speerpuntgebieden) en de sectorale aanpak. Voorop staat een gebiedsgerichte aanpak. De provincie richt zich hierbij nadrukkelijk op de provinciale hoofdstructuur. Binnen deze hoofdstructuur worden zeven speerpuntgebieden onderscheiden. Noordelijk Flevoland, waaronder ook de gemeente Noordoostpolder valt, is een van deze speerpuntgebieden.
Het doel van het verstedelijkingsbeleid van de provincie is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen. Het beleid is gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied en versterking van het draagvlak voor voorzieningen.
Ten aanzien van werken stelt het omgevingsplan, dat het streven is om zoveel mogelijk mensen te laten werken in de provincie en het liefst in de stad waar ze wonen. De bevordering van innovatie op allerlei economisch gebied moet Flevoland aantrekkelijk maken en houden voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid en vestiging van bedrijven die van elders komen, zowel nationaal als internationaal.
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het stedelijk gebied dat tot 2015 is aangegeven. Dit is op de volgende afbeelding te zien. Het stedelijk gebied omvat zowel (bestaand en toekomstig) bebouwd als onbebouwd gebied en biedt ruimte aan woongebieden, werklocaties, infrastructuur, (recreatieve) voorzieningen, water, groengebieden en ecologische verbindingen. De gemeenten nemen bij de ontwikkeling van het stedelijke gebied het initiatief. De omgeving van het plangebied is bestemd als "Bedrijventerrein" en het plangebied zelf is bestemd als "Kantoor".
Afbeelding: Uitsnede Ontwikkelingsvisie 2030
Verordening voor de fysieke leefomgeving
In de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving vindt een juridische vertaling plaats van het beleid van provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap et cetera.
Het plangebied is niet aangewezen als een gebied waar regels gelden voor een specifiek onderwerp.
Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011
Op 23 augustus hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland de beleidsregels 'locatiebeleid stedelijk gebied 2011' vastgesteld. In het Omgevingsplan Flevoland 2006 wordt met betrekking tot het provinciale locatiebeleid voor het stedelijk gebied gestreefd naar een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland, zodat er voor ieder bedrijf en instelling een geschikte locatie gevonden kan worden. Met dit locatiebeleid streeft de provincie naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. Hiermee draagt het bij aan het provinciale verstedelijkingsbeleid dat gericht is op versterking van de bestaande steden en dorpen. Daarbij wordt de ontwikkeling en identiteit in toenemende mate ontleend aan de positie binnen de stedelijke en groenblauwe hoofdstructuren. De nadruk van verdere stedelijke ontwikkelingen ligt op Almere en Lelystad. Dronten en Emmeloord hebben vanwege hun ligging aan één van de ontwikkelingsassen een (kleinere) opvangtaak. De overige kernen in Flevoland voorzien primair in de opvang van de eigen behoefte. De vestigingsmogelijkheden worden ingegeven door binnen een aantal provinciale locatietypen een juiste balans te vinden in vier doelstellingen:
De provincie geeft in deze beleidsregel aan welke typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid) daaraan worden verbonden. De gemeenten zijn vervolgens verantwoordelijk voor de concrete aanwijzing en uitwerking van de verschillende typen werklocaties, door middel van een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV). In paragraaf 3.3 wordt hier nader op ingegaan.
Onderhavig bestemmingsplan betreft een beperkte aanpassing aan een bestaand bedrijventerrein. Voor een beperkt gedeelte van het bedrijventerrein wordt de bestemming 'kantoor' gewijzigd naar een bestemming waar een bedrijfsgebouw gesitueerd kan worden. Voor het grootste gedeelte van het bestemmingsplan blijven de huidige vestigingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan de"Munit A" van kracht. De beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011 vormt hiervoor geen belemmering.
Conclusie
Het provinciaal beleid biedt mogelijkheden voor de voorgenomen ontwikkeling.
Structuurvisie Noordoostpolder 2025
De grootste opgave voor de gemeente Noordoostpolder is het verbreden van de economie. Dit wil de gemeente bereiken door het creëren van een gevarieerde werkgelegenheid in verschillende sectoren en op verschillende opleidingsniveaus. De gemeente wil een minimaal gelijkblijvende verhouding tussen de beroepsbevolking en de werkgelegenheid.
Vraag en aanbod
Als gevolg van de economische crisis stagneert de vraag naar nieuwe bedrijfsruimten. Gezien de economische situatie, is een verwachte jaarlijkse afzet van 3 tot 4 hectare per jaar aannemelijk. Unieke concepten met bovenregionale mogelijkheden, die zorgen voor extra werkgelegenheid, blijven wel mogelijk.
De gemeente houdt met de ontwikkeling van de bedrijventerreinen rekening met de SER-ladder: eerst bestaande terreinen intensiveren en herstructureren en vervolgens pas nieuwe locaties ontwikkelen. In de gemeente is nog ruimte op de bestaande bedrijventerreinen. Dit betekent dat de gemeente geen nieuwe reguliere bedrijventerreinen gaat ontwikkelen voordat de bouwrijpe grond op voorraad uitgegeven is. Wel blijft de gemeente daarnaast ruimte bieden aan unieke concepten met bovenregionale mogelijkheden die zorgen voor extra werkgelegenheid.
De gemeente wil voorbereid zijn op de lange termijn en gaat daarom de behoefte periodiek monitoren.
Duurzaam ondernemen
Bij herstructurering, uitbreiding en ontwikkeling van een bedrijventerrein bevordert de gemeente uitwisseling van energie tussen bedrijven, collectieve inzameling, afvoer en koppeling van afvalstoffen en -stromen en het combineren van vervoer van goederen en personen. Er doen zich ook mogelijkheden voor op het gebied van toepassen van duurzame energie, zoals zonne-energie.
De gemeente stimuleert en faciliteert duurzaam verantwoord ondernemen (MVO). Bedrijfsgebouwen dienen - vanaf 2015 - energieneutraal te worden gebouwd. Ook bij de bestaande bedrijfsgebouwen dienen de mogelijkheden voor energiebesparing en opwekking van duurzame energie optimaal te worden benut. Bestaande bedrijventerreinen worden duurzaam ontwikkeld of geherstructureerd zodat er sprake is van een optimaal (woon- en) werkklimaat.
Landschappelijke inpassing
In de huidige situatie is een aantal bedrijventerreinen tot buiten de groene omlijsting van de kernen gegroeid. Ook zijn er nieuwe bedrijventerreinen ontwikkeld buiten de dorpssingels. Deze terreinen, die open en bloot in het open gebied liggen, doen afbreuk aan de beleving van het landschap. Dit geldt ook voor een aantal bestaande grote (veelal uitgegroeide, verlengde agrarische) solitaire bedrijven. In alle gevallen dienen de bedrijven(terreinen) te worden omlijst met een brede groene singel. Niet-agrarische bedrijven (inclusief ‘ketenverlengers’) dienen zich te vestigen op een bedrijventerrein bij Emmeloord als ze uitgroeien tot een maat die groter is dan de maximale erfmaat van 3,0 ha (bruto) of tot maximaal 6,0 hectare als twee erven kunnen worden samengevoegd.
Afbeelding: Uitsnede kaart Structuurvisie Noordoostpolder 2025
Het plangebied is in de Structuurvisie aangewezen als een "bedrijventerrein in ontwikkeling", dit is te zien op de vorige afbeelding. Onderhavig bestemmingsplan betreft een beperkte aanpassing aan het bestaande bedrijventerrein De Munt A, waarbij de bestemming 'kantoor' gewijzigd wordt naar een bestemming waar een bedrijfsgebouw gesitueerd kan worden. Deze bestemmingswijziging past binnen de Structuurvisie Noordoostpolder 2025.
Gemeentelijke vestigingsvisie 2013-2017
De provincie Flevoland dient conform het landelijke Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 een regierol op zich te nemen waar het de plannen van nieuwe bedrijventerreinen en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties betreft. Om deze regierol invulling te geven is er een bestuurlijke afspraak tussen de provincie en de gemeenten in Flevoland, dat elke vier jaar een gemeentelijke vestigingsvisie (GVV) wordt ontwikkeld of geactualiseerd. In 2008 is de eerste gemeentelijke vestigingsvisie ontwikkeld door de gemeente Noordoostpolder. De GVV 2013-2017 is daar een actualisatie van.
De Noordoostpolder beschikt over verschillende locaties die in ontwikkeling zijn en geeft met het GVV haar visie op de locaties die in de nabije toekomst kunnen worden ontwikkeld. In het GVV is aangegeven dat voor de bedrijventerreinontwikkelingen de conclusie is getrokken dat de gemeentelijke strategische grondpositie te ruim bemeten is en dat de opgave ligt in het verkleinen van de voorraad door verkoop van 3-4 hectare per jaar. Daarnaast willen de gemeente (beperkt) ruimte houden voor een themagericht bedrijventerrein bij Emmeloord (De Munt B).
Tussen de gemeente en de provincie zijn afspraken gemaakt over de hoeveelheid direct uitgeefbare grond die op voorraad mag liggen. Zowel overschotten als tekorten aan bedrijventerreinen moet worden voorkomen. Als uitgangspunt is genomen om als hoeveelheid direct uitgeefbare grond aan te houden een oppervlakte tot vijf maal de gemiddelde jaarlijkse uitgifte over de afgelopen 10 jaar. Opgemerkt wordt dat als uitzondering is opgenomen de situatie waarbij door een voorraadvergroting een nergens in Flevoland voorkomend en dus uniek vestigingsmilieu wordt toegevoegd.
Onderhavig plan blijft binnen de grenzen van het bestemmingsplan De Munt A. Voorliggend bestemmingsplan voorziet de wijziging van een bestaand (vastgesteld) plan. Daarmee wordt de toename van het stedelijk gebied opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Verder is het beleid om eerst bestaande terreinen te intensiveren en herstructureren en vervolgens pas nieuwe locaties te ontwikkelen Het plan past daarmee binnen de gemeentelijke vestigingsvisie 2013-2017.
Welstandsnota: Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid
Op 29 november 2016 heeft de gemeenteraad de welstandsnota "Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid" vastgesteld. De welstandsnota geeft richting aan het welstandstoezicht in de Noordoostpolder en voor de inwoners van de gemeente biedt het plan helderheid over de welstandsbeoordeling van hun bouwplannen. Zoals de titel van de nota al aangeeft wordt onderscheid gemaakt tussen welstandsvrije en niet-welstandsvrije gebieden. De selectie van niet-welstandsvrije gebieden heeft plaatsgevonden aan de hand van twee criteria:
Op basis van deze criteria is besloten dat in de volgende gebieden welstandstoezicht blijft gelden:
Voor het bestaande terrein (De Munt A) geldt dat voor bepaalde gronden nadere eisen kunnen worden gesteld ten aanzien van de beeldkwaliteit van het bedrijfsgebouw en de inrichting van de bedrijfspercelen. Het gaat hierbij om gronden langs de hoofdinfrastructuur. Bij de realisering van bedrijfsgebouwen die worden gesitueerd in de zichtzone langs de Marknesserweg zal rekening worden gehouden met de beeldkwaliteitscriteria en de beleidscriteria die zijn opgenomen in Bijlage 3. De beeldkwaliteitscriteria uit bijlage 3 worden samen met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd en zullen als onderdeel van de welstandsnota worden vastgesteld bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
Duurzame gemeente
De gemeentelijke organisatie wil zelf het goede voorbeeld geven op het gebied van milieu en duurzaamheid. Zij wil zorgen voor een goed bedrijfsintern milieuzorgsysteem, diensten en producten zoveel mogelijk duurzaam inkopen, energiegebruik van gemeentelijke gebouwen verminderen en energie gebruiken die duurzaam is opgewekt.
De provincie Flevoland en de gezamenlijke Flevolandse gemeenten, verenigd in het Netwerk Duurzaam Bouwen Flevoland, hebben het manifest "Nieuw Flevolands Peil" opgesteld. Op 10 juni 2005 hebben de opstellers, partijen uit de bouwwereld, energie- en waterleidingbedrijven en de vereniging Natuur en Milieu Flevoland het manifest ondertekend. De ondertekening van het manifest vormt het startsein om te komen tot regionale afspraken die leiden tot woningen en een woonomgeving waar het prettig, gezond en comfortabel wonen is. Het manifest en de te maken afspraken richten zich zowel op nieuwbouw als op bestaande bouw.
Ambitie voor bedrijventerreinen
Duurzame bedrijventerreinen dragen bij aan een verdere verbetering van de leefomgeving. Hiertoe wordt samen met het bedrijfsleven een actieprogramma ontwikkeld en worden binnen de gemeentelijke organisatie milieu-, water-, ruimtelijke en economische belangen integraal benaderd. De samenwerking tussen bedrijven en bedrijven en overheden is gericht op het verminderen van grondstoffengebruik en milieubelasting, efficiënt ruimtegebruik en verbetering van het bedrijfseconomische resultaat. Uitgangspunt is de "Handreiking duurzame kwaliteit op bedrijventerreinen" (provincie Flevoland 2000).
Voor het ontwikkelen van duurzame bedrijventerreinen en het duurzaam ontwikkelen van bestaande bedrijventerreinen is de gemeente afhankelijk van medewerking en initiatieven van het bedrijfsleven. Op dit punt zijn nog weinig resultaten geboekt. Wel worden nieuwe bedrijven gestimuleerd om hun bedrijfsvoering op een duurzame wijze in te richten. Door milieuaspecten in een zo vroeg mogelijk stadium mee te nemen in overleggen wordt er op dit punt resultaat geboekt.
Via het opzetten van parkmanagementprojecten oftewel beter bedrijventerreinbeheer worden naast duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling ook duurzaamheidsaspecten van thema's als afval, energie en water meegenomen.
Conclusie
Vanuit het gemeentelijk beleid zijn er mogelijkheden voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient onderzoek te worden gedaan naar de kwaliteit van de bodem. In het kader van het vigerende bestemmingsplan De Munt A en de daaraan voorafgaande bestemmingsplannen is dit gedaan. Op basis van de huidige informatie is voldoende inzicht verkregen in het gebruik en de mogelijke aanwezigheid van bodembedreigende activiteiten en/of bodemverontreinigingen. Het is aannemelijk dat de bodemkwaliteit in het plangebied gelijk gebleven is sinds de vaststelling van het bestemmingsplan De Munt A. De conclusies worden in dit plan overgenomen: het aspect bodem is geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen zal een verkennend bodemonderzoek worden opgesteld.
Conclusie
Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is de zogenoemde digitale watertoets uitgevoerd. Door middel van de watertoets is nagegaan welke waterschapsbelangen aan de orde zijn bij de voorgenomen planontwikkeling. De samenvatting en resultaten zijn weergegeven in Bijlage 1 en in de volgende tekst. De resultaten leiden er toe dat een normale procedure moet worden doorlopen.
Veiligheid
Het buitenwater is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. Waterkeringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil de veiligheid ook in de toekomst blijven waarborgen. Door te werken aan veilige, robuuste en duurzame waterkeringen anticipeert het waterschap op sociale ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen.
Regionale keringen kunnen zowel binnen als buitendijks liggen. De binnendijkse Knardijk, een zogeheten compartimenteringsdijk, scheidt Zuidelijk en Oostelijk Flevoland, om de gevolgen van een overstroming te beperken. Buitendijkse regionale keringen beschermen buitendijkse gebieden tegen hoog water.
Het plangebied ligt niet in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.
Voldoende Water
Wateroverlast
Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebeid, is in 2015 op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.
Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.
Bij de aanleg van oppervlakkige berging in de vorm van infiltratiebermen of wadi's is de bergingsnorm niet toepasbaar. Met behulp van een maatwerkberekening moet worden aangetoond dat bij maatgevende gebeurtenissen de alternatieve berging voldoende compensatie biedt. De huidige afvoersituatie mag niet verslechteren.
Goed functionerend watersysteem
Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.
Het is belangrijk dat al dan niet particuliere voorzieningen zoals wadi's, vijvers en waterpartijen die specifiek bedoeld zijn voor de berging van regenwater daadwerkelijk aangelegd en goed onderhouden worden zodat de functie aanwezig is en behouden blijft. Gemeenten zullen hier vanuit hun zorgplicht voor de verwerking van regenwater op toe moeten zien.
Anticiperen op watertekort
Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen.
Ten behoeve van de planontwikkeling is geen bronnering van grondwater nodig. Er wordt in het plan geen gebruikt gemaakt van bodemenergie, ofwel warmte koude opslag. Bij deze planontwikkeling zal geen grondwater worden onttrokken ten behoeve van beregening, veedrenking of bedrijfsmatige toepassingen.
Schoon water
Goede structuurdiversiteit
Het waterschap streeft naar goede leef-, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.
In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'.
Conform de Waterwet (Ww) is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren. Schoon regenwater mag zonder waterstaatswerk direct geloosd worden op oppervlaktewater. Indien hiervoor een voorziening zoals een drain of buis wordt aangebracht is hiervoor een vergunning nodig.
Goed omgaan met afvalwater
Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.
Voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt verwerkt.
Conclusie
Het aspect water leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
Archeologie
Archeologische waarden worden in toenemende mate in de planvorming betrokken. Een instrument hiervoor is de Archeologische monumentenkaart (AMK), hierop zijn de bekende en gewaardeerde vindplaatsen aangegeven. Er zijn in het plangebied geen archeologische monumenten bekend. Complementair aan deze kaart zijn de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart voor het grondgebied van Noordoostpolder. Op de speciaal voor de gemeente Noordoostpolder ontwikkelde beleidskaart is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben. Verder is op de kaart aangegeven waar zich scheepswrakken bevinden en welke gebieden een archeologisch monument betreffen. Op grond van de archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied een hoge verwachtingeswaarde. Daarom is op basis van de beleidskaart in 2005 voor het bestemmingsplan "De Munt II, fase 2" een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Uit dat onderzoek blijkt dat op de locaties van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan de kans op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats minimaal is. Mocht men tijdens het grondwerk onverhoopt alsnog op archeologische resten stuiten, dan dient de bevoegde overheid, gemeente Noordoostpolder, hiervan meteen op de hoogte te worden gebracht.
Cultuurhistorie
Het is verplicht om in het bestemmingsplan aandacht te schenken aan de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Het kan nodig zijn om cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan te beschermen. Hieronder vallen bijvoorbeeld monumenten, karakteristieke panden, maar ook cultuurhistorisch waardevolle landschappen. Het projectgebied bevindt zich volgens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Flevoland in bebouwd gebied waar verder geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.
Conclusie
Vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet Natuurbescherming en de vigerende gebiedsgerichte natuurbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Taken en verantwoordelijkheden voor bescherming van natuur worden zoveel mogelijk bij provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. De grootste veranderingen treden op bij de soortenbescherming. Zo vervalt de beschermingsstatus van een groot aantal planten en van soorten als Kleine modderkruiper en Bittervoorn. Daarnaast krijgt een aantal bijzondere niet eerder beschermde libellen, dagvlinders, planten en één vissoort (Kwabaal) juist een beschermde status. Provincies krijgen meer bevoegdheid bij het benoemen van beschermde soorten. Bij gebiedsbescherming vervalt de status van Beschermde Natuurmonumenten. De bescherming van Natura 2000-gebieden verandert niet.
Met betrekking tot het gebied van het bestemmingsplan "De Munt II, fase 2" heeft buro Elodea in mei 2006 een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit valt uiteen in een veldonderzoek voor het gehele plangebied en een onderzoek in en nabij de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en de erfsingel, zoals die binnen het plangebied aanwezig zijn. Dit bestemmingsplan valt binnen het onderzoeksgebied dat in 2006 door Elodea is gehanteerd. Onderstaand de conclusies, aanbevelingen en doorwerking van het onderzoek.
In het plangebied is slechts sprake van het voorkomen van soorten die onder het lichte beschermingsregime vallen. Weliswaar is daslook aangetroffen, een soort die onder de werking van de Flora- en faunawet valt, maar het voorkomen van deze soort is hoogstwaarschijnlijk toe te schrijven aan menselijke activiteit, zodat het hier niet gaat om een wilde plant. De standplaats is daarvoor niet geschikt. Blauw walstro staat op de Rode Lijst en is niet algemeen, maar deze soort valt niet onder de werking van de Flora- en faunawet. De gebouwen zijn niet geschikt bevonden als overwinteringsplaats voor vleermuizen en de activiteit van vleermuizen rond de gebouwen lijkt beperkt te zijn. Voor de overige soorten wordt volgens de nieuwe AMvB zonder problemen vrijstelling verleend.
Het gebied is voor zeldzame vogels niet van belang.
Ter voorkoming van schade aan broedvogels dienen de werkzaamheden bij voorkeur
buiten het broedseizoen plaats te vinden (bij de meeste vogels loopt dit van 15 maart
tot en met 15 juli), en dienen zij bij voorkeur voor de start van het nieuwe broedseizoen
klaar zijn. Door het creëren van nieuw water zullen de mogelijkheden voor watervogels,
libellen en amfibieën toenemen, zeker wanneer er gestreefd wordt naar een
oeverbegroeiing.
Gedurende de werkzaamheden dient verruiging van het terrein te worden voorkomen,
omdat bepaalde diersoorten worden aangetrokken door een verruigd landschap en met
hun voorkomen tot problemen kunnen leiden. Van de rugstreeppad met name is
bekend dat deze soort zich over een aanzienlijke afstand kan verspreiden. Bij
aanwezigheid van een zanddepot kan de soort zich hier voordoen.
Bij de aanleg van de nieuwe singel kan wellicht de daslook opnieuw worden gepoot.
Omdat het hier om een bolgewas gaat, is dit erg eenvoudig te realiseren. Bij opheffing
van de kavelsloot zou enige grond met zaden van blauw walstro elders aan de rand van
de akker kunnen worden gedeponeerd, zodat deze Rode Lijst soort een nieuwe
groeiplaats kan vinden.
Met betrekking tot de gebieden van De Munt II, fase 1 en Ecopark waar door GS goedkeuring is onthouden is in het kader van de voorbereiding van een herzieningsplan voor deze gebieden bij de grove toets geconstateerd, dat de in en/of rond het plangebied voorkomende 16 soorten watervogels behoren tot het tweede beschermingsregime. Dat wil zeggen dat vrijstelling verkregen kan worden op voorwaarde dat a): sprake is van een bij wet genoemd belang zoals onder andere de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling, b): de gunstige staat van instandhouding van de soort gegarandeerd blijft, en c): de activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze geeft richtlijnen aan om schade aan de soort te voorkomen of te minimaliseren, zoals bijvoorbeeld het aanpassen van de planning van werkzaamheden (buiten het broedseizoen van vogels), markeren en afschermen van holen. Aan deze voorwaarden zal voldaan moeten worden bij de uitvoering van de werkzaamheden in het plangebied. Verder blijkt uit onderzoek van de RAVON dat er geen rugstreeppadden voorkomen in het plangebied.
Conclusie
Het aspect ecologie leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
Met de voorbereiding van dit bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen ten opzichte van in of nabij het plangebied aanwezige gevoelige functies als wonen.
In dat kader worden in de VNG- brochure "Bedrijven en milieuzonering" (2009) richtafstanden gegeven die ten opzichte van milieugevoelige functies moeten worden aangehouden. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen en scholen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
In de richtafstandenlijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:
| milieucategorie | grootste richtafstand |
| 1 | 10 meter |
| 2 | 30 meter |
| 3.1 | 50 meter |
| 3.2 | 100 meter |
| 4.1 | 200 meter |
De factoren, die hebben geleid tot de indeling in categorieën dienen als indicatief te worden beschouwd, met dien verstande dat de bepalende "grootste afstand" niet mag worden overschreden indien daardoor een bedrijfsactiviteit ontstaat die niet meer past binnen de indeling. De Staat is gebaseerd op het gemiddelde bedrijfstype. Daardoor kan de milieubelasting van de binnen dit type voorkomende bedrijven onderling nogal verschillen. Deze verschillen kunnen voortvloeien uit:
In het voorliggende plan is een bedrijf tot en met categorie 3.1 toegestaan. Binnen een afstand van 50 meter zijn geen milieugevoelige bestemmingen aanwezig. Dit betekent dat de toegestane bedrijfsactiviteiten passen binnen de omgeving. Dit betekent ook, dat de bedrijfsactiviteiten in de omgeving geen belemmering ondervinden vanwege dit plan.
Conclusie
In het kader van bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen.
De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt een samenhangend stelsel te bieden ter beperking en ter voorkoming van geluidhinder, met als doel de bescherming van mens en milieu.
Hoofdstuk 5 van de Wgh geeft regels die in acht genomen moeten worden, indien binnen het plangebied inrichtingen gevestigd zijn, dan wel kunnen worden gevestigd, die onder andere door het productieproces als uitermate hinderlijk moeten worden beschouwd ofwel "grote lawaaimakers". Op grond van artikel 41 van de Wet geluidhinder worden bij algemene maatregel van bestuur categorieën van inrichtingen aangewezen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Hieraan is uitvoering gegeven in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
Omdat in het plangebied dergelijke inrichtingen niet zijn gewenst, is in de planregels een bepaling opgenomen ter wering van deze bedrijven.
Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Op grond van de Wet geluidhinder zijn alle wegen gezoneerd, met uitzondering van woonerven en wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Wanneer geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone wordt opgericht, dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Aangezien binnen het bestemmingsplangebied geen geluidsgevoelige bebouwing (zoals scholen en dergelijke) wordt opgericht, kan geluidsonderzoek achterwege blijven.
Het bestemmingsplan biedt echter wel de mogelijkheid tot het realiseren van een interne ontsluitingsweg op een nieuwe locatie. Dit betreft een gezoneerde weg met een snelheidslimiet van 50 km/uur . Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte die voor dit soort wegen gerekend vanuit de wegas in acht moet worden genomen 200 meter. Indien zich geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone bevindt, dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit is niet het geval. De dichtstbij gelegen woning ligt op meer dan 500 meter afstand.
Het aantal vierkante meters te bebouwen oppervlak neemt naar aanleiding van het plan per saldo niet toe. De verkeerscijfers zullen dan ook niet veranderen. Bovendien zal de beoogde uitbreiding van het bedrijf gebruikt worden voor opslag. Omdat de verkeersintensiteit niet significant zal toenemen is er geen sprake van een toename vanwege wegverkeerslawaai.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geluid.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
Dit bestemmingsplan maakt per saldo geen uitbreiding van het aantal m2 bedrijfsbebouwing mogelijk. Het plan leidt niet tot extra verkeersbewegingen. Door de ontwikkeling die in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt zal de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" verslechteren.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft normen voor de geurbelasting, die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). In de Wgv worden geurgevoelige objecten gedefinieerd als:"Gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt".
De wet bedoelt hiermee woningen, bedrijfswoningen of bedrijfsgebouwen waar langdurig mensen worden blootgesteld aan geuroverlast. Opslag, groenvoorzieningen of bijvoorbeeld parkeerplaatsen mogen wel in de geurcirkels zijn gelegen.
Binnen een straal van 100 meter rond het bedrijventerrein zijn geen melkveehouderijen en paardenmaneges aanwezig. Binnen een straal van 1 kilometer zijn geen intensieve veehouderijen aanwezig. Binnen een straal van 2 kilometer zijn geen IPPC-bedrijven aanwezig.
Conclusie
Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geur.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.
Buisleidingen
In 2011 heeft Grontmij in opdracht van de gemeente Noordoostpolder een Kwantitatieve risicoanalyse met betrekking tot hogedruktransportleidingen voor de hele gemeente uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Nabij het plangebied is een buisleiding gelegen waardoor gas worden getransporteerd, het gaat om een aardgasleiding met kenmerk N-501-25-KR-024 t/m 027. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen waarop de ligging van de aardgasleiding te zien is. Deze heeft een diameter van 8,63 inch en een werkdruk van 40 bar. Deze brengt volgens de Risicokaart Prof op dit moment geen plaatsgebonden risicoknelpunt met zich mee. In ieder geval moet nu nog op basis van de circulaire "Zonering langs hogedruk-aardgastransportleidingen" rekening worden gehouden met een Belemmerende Strook (BS) (=bebouwingsvrije afstand) van 5 meter. Deze zone ligt buiten het plangebied en daarom is er geen dubbelbestemming "gasleiding" opgenomen.
Daarnaast heeft de gemeente de Grontmij verzocht om een groepsrisicoberekening te maken van deze aardgastransportleiding. Voor de GR-berekeningen is uitgegaan van het zogenaamde worst-casescenario: van de leiding is het groepsrisico berekend voor de situatie waarin volgens het bestemmingsplan de maximale mogelijkheden worden benut en zodoende het hoogste groepsrisico oplevert. Uit de berekeningen van Grontmij blijkt dat de zogenaamde FN-curve ruim verwijderd blijft van de oriënterende waarde. Zie ook Bijlage 2.
Afbeelding: Uitsnede risicokaart
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In en in de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid hoeft niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In of nabij het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.
Het projectgebied is goed bereikbaar via de Marknesserweg. De Marknesserweg is een doorgaande weg tussen Marknesse en Emmeloord. De ontsluiting is geregeld via de Lire/Kuinderweg. Met de gemeente zullen afspraken gemaakt moeten worden over de locaties van in- en uitritten. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt geen significante verkeerstoename verwacht. Er zijn geen (extra) verkeersmaatregelen noodzakelijk.
De parkeernormen voor de beoogde ontwikkeling zijn in principe gebaseerd op de gemeentelijke nota parkeernormen. Het betreft een bedrijfsgebouw, waarbinnen verschillende werkzaamheden worden uitgevoerd. Hiervoor is een norm gesteld, die betrekking heeft op een gemiddelde werksituatie. Uitgaande van een gebouw van 1.750 m2 en een parkeernorm van 1.1 parkeerplaats per 100 m2 betekent dit dat 20 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd.
Voor het toekomstige gebouw van Agrico zullen er bij een maximale bezetting 7 personeelsleden aanwezig zijn. Daarnaast kan er van worden uitgegaan dat er per dag niet meer dan 7 bezoekers zijn te verwachten. Hiervan uitgaande kan worden volstaan met het aanleggen van 14 (formele) parkeerplaatsen. Hierbij aangetekend dat deze parkeerplaatsen allemaal op eigen terrein worden gerealiseerd.
Deze onderbouwing is gebaseerd op de feitelijke bedrijfsvoering.
In de praktijk zal op de locatie met een oppervlakte van circa 5.000 m2, maximaal 1.750 m2 worden bebouwd. Er blijft derhalve een aanzienlijk deel van het perceel beschikbaar voor het laden/lossen van producten.
Conclusie
Het aspect verkeer en vervoer leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.
Er zijn twee mogelijke wegen die tot een m.e.r.-(beoordelings)plicht kunnen leiden:
Ad 1: Indirecte m.e.r-plicht
Voor het bestemmingsplan is het van belang in eerste instantie vast te stellen, of voor de ontwikkeling een passende beoordeling moet worden opgesteld in het kader van de Wet Natuurbescherming. De Natura 2000-gebieden liggen op enige afstand van het plangebied. Effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden in de omgeving zal de beoogde ontwikkeling daarom niet hebben. Daarnaast genereert de nieuwe bestemming kantoor geen extra verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige bestemming en zijn er geen gevolgen ten aanzien van de uitstoot van stikstof te verwachten.
Omdat op voorhand significant negatieve effecten uitgesloten kunnen worden, is een plan-m.e.r. vanuit een indirecte m.e.r.-plicht niet aan de orde.
Ad 2: Directe m.e.r.-beoordelingsplicht
Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein geldt op grond van de D-lijst uit de bijlagen bij het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsplicht (D 11.3) als het gaat om een terrein groter dan 75 ha (drempelwaarde). Aangezien deze drempelwaarde niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.
De kenmerken van het voornemen en de potentiële effecten
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een bedrijventerrein en bijbehorende infrastructuur mogelijk. Dit betreft een bestemmingswijziging van een bestaand bedrijventerrein, waarbij per saldo het aantal m2's bebouwing niet significant toeneemt. Zoals in dit hoofdstuk in voorgaande paragrafen is aangegeven gaat dit niet gepaard met een grote toename aan verkeersintensiteiten en een toename van de milieubelasting als gevolg van de toekomstige activiteiten ten opzichte van de referentiesituatie. Ten aanzien van de invloed op Natura 2000-gebieden zijn ook geen belemmeringen te verwachten.
De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)
Het plangebied is onderdeel van een bedrijventerrein. Binnen 12 kilometer van het plangebied zijn Natura 2000-gebieden aanwezig. Vanwege de aard van het plan en de afstand tot Natura 2000 natuur en het gegeven, dat de uitbreiding niet tot meer vervoersbewegingen leidt worden geen effecten verwacht op Natura 2000-gebieden.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO-standaarden.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het aantal regels is beperkt mogelijk gehouden.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingsregels, specifieke gebruiksregels of vergunningsregels voor aanleggen. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.
De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.
Anti-dubbeltelbepaling
Dit is een standaardbepaling conform het Besluit ruimtelijke ordening. De bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.
Algemene bouwregels
Hierin is geregeld dat bestaande maten, afstanden en afmetingen gehandhaafd mogen blijven, ook al is in de bestemmingsregels iets anders toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dan afwijkingen direct onder het overgangsrecht vallen.
Algemene gebruiksregels
Op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. In de algemene gebruiksregels is bepaald wat in elk geval moet worden verstaan onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Deze bepaling mag niet a contrario worden uitgelegd.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat van het plan op ondergeschikte punten wordt afgeweken. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden in redelijkheid niet mogen worden aangetast. Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de regels opgenomen, dan wel op de kaart aangegeven maten, kunnen volgens dit artikel mogelijk worden gemaakt. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regelen in beginsel op alle bestemmingen van toepassing. Het toestaan van afwijkingen mag geen automatisme zijn. Burgemeester en wethouders zullen het verlenen van een vergunning zorgvuldig moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht.
Overige regels: Werking wettelijke regelingen
Hierin is bepaald dat, indien naar wettelijke regelingen wordt verwezen, deze gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.
Overgangsregels
Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat is volledige herbouw toegestaan.
Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemming die in dit plan is opgenomen.
Kantoor
Voor de locatie is de bestemming 'Kantoor' opgenomen. De bestemmingsomschrijving voorziet in maatwerk. Zo is er binnen de bestemming een specifieke aanduiding toegevoegd die een proefstation voor aardappelen mogelijk maakt. Bij de formulering van de bestemming en de bouwregels (afstanden, hoogtes en dergelijke) is aangesloten bij het bestemmingsplan 'De Munt A'.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door een financieel haalbaar plan en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De kosten voor de ontwikkeling komen voor rekening van de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over de financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren. Het gaat namelijk om de ontwikkelingswens van een grote werkgever met een sterk regionale binding. Hiermee wordt het plan financieel haalbaar geacht.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van bepaalde bouwplannen, moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit moet duidelijk zijn hoe de kosten worden verhaald.
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten. In de overeenkomst worden afspraken gemaakt over onder andere planschade. Met deze overeenkomst is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Het stellen van nadere eisen en regels is daarnaast niet noodzakelijk. De gemeenteraad besluit bij de vaststelling van dit bestemmingsplan dat de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening vastgelegde bestemmingsplanprocedure.
Wettelijk vooroverleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp van dit bestemmingsplan voorgelegd aan de overlegpartners. Er zijn reacties ontvangen van de provincie Flevoland, het Waterschap Zuiderzeeland en Tennet. Allen hebben aangegeven akkoord te zijn met het plan. De reacties van de overlegpartners zijn opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Emmeloord, de Munt A - tweede partiële herziening' heeft van 17 augustus 2017 tot en met 27 september 2017 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.
Vaststelling
Na de ter inzagelegging heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan vastgesteld.
13 november 2017