Plan: | Landelijk gebied, Leemringweg 27 te Kraggenburg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0171.BP00593-VS01 |
Op de locatie Leemringweg 27 te Kraggenburg is een terrein aanwezig waar een openluchtzwembad was gevestigd. Het zwembad was van origine een gemeentelijk openbaar zwembad. De exploitatie daarvan is indertijd overgenomen door de exploitant van het nabije recreatiecentrum De Voorst waarbij het zwembad 'breed' toegankelijk bleef.
De VDB Recreatie Groep is eigenaar en beheerder van het recreatiepark en heeft het voornemen om het terrein in te zetten voor natuurlijke verblijfsrecreatie. In dat kader wordt het terrein dan landschappelijk ingericht en gereconstrueerd tot chaletpark voor recreatief nachtverblijf.
Met het oog op die voorgestane ontwikkeling heeft samenspraak plaatsgevonden met Vereniging Natuurmonumenten en is geconcludeerd dat door sanering van het zwembad ook sprake is van kansen voor terugkeer van natuurlijke waarden. Door een meer intensieve samenwerking wordt het plangebied en de omgeving interessanter voor natuurgasten en natuurbezoekers.
In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan '"Landelijk Gebied 2004' was voor het zwembadterrein reeds een nieuwe recreatieve bestemming voorzien (een kampeerterrein voor mobiele kampeermiddelen), maar Gedeputeerde Staten hebben daar indertijd goedkeuring aan onthouden omdat niet uitgesloten kon worden dat de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast.
Op basis van de onlangs uitgebrachte rapportage 'Quickscan Flora en Fauna Reconstructie openluchtzwembad De Voorst, Kraggenburg' en het door Gedeputeerde Staten op 27 september 2011 vastgestelde rapport Wezenlijke kenmerken en waarden EHS (Bijlage 2 Uittreksel Rapport Wezenlijke kenmerken en waarden EHS) is geconcludeerd dat de reconstructie van het terrein niet op bezwaren stuit.
Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling planologisch mogelijk maakt.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Noordoostpolder. De locatie betreft het perceel Leemringweg 27 en is gesitueerd tussen de kernen Marknesse en Kraggenburg. Het betreft het voormalige zwembadterrein in het Voorsterbos.
De globale ligging van het plangebied is in beeld gebracht op onderstaande afbeelding.
Afbeelding: Globale ligging plangebied
Op 21 maart 2016 is voor het gebied de Beheersverordening Landelijk gebied vastgesteld dat de regels van het vigerende bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 continueert.
Het perceel heeft de bestemming 'Recreatieve voorzieningen' met de nadere aanduiding 'R7a': op basis daarvan is ter plaatse alleen een zwembad toegestaan.
Een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan is weergeven op de volgende afbeelding.
Afbeelding: Uitsnede plankaart bestemmingsplan
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Ook de wijzigings- of afwijkingsmogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan bieden onvoldoende mogelijkheden voor de voorgenomen ontwikkeling. Daarom is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan nodig.
Het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Leemringweg 27 te Kraggenburg' bestaat uit de volgende stukken:
Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.
Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarnaast wordt hier onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt de achtergrond, de huidige situatie van het plangebied en de gewenste ontwikkeling beschreven. De huidige situatie vormt de basis waarin de nieuwe ontwikkeling ruimtelijke en functioneel moet worden ingepast.
Het plangebied
Het plangebied betreft de locatie Leemringweg 27 te Kraggenburg. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Noordoostpolder.
Afbeelding: Luchtfoto plangebied
Het op de luchtfoto nog aanwezige zwembad is inmiddels verwijderd. Het terrein is opnieuw ingericht met in het midden een waterpartij.
Op het bestaande recreatieterrein worden verspreid 35 chalets met een bouwvolume van maximaal 80 m2 en een maximale bouwhoogte van 5 meter worden geplaatst. De recreatieverblijven worden zorgvuldig in het groen ingepast en zullen worden voorzien van een sedemdak. Tevens zal er op het kleinste 'eiland' van de waterpartij een klimaathuisje worden gerealiseerd dat dient als overnachtingsgelegenheid. De voormalige kleedruimte van het zwembad zal in de nieuwe situatie worden benut als een recreatief verblijfsobject voor grotere gezinnen Onderstaand een impressie:
Verkeer en parkeren
Het plangebied wordt ontsloten via de Leemringweg. Er worden geen nieuwe in-/uitritten gerealiseerd. De bereikbaarheid van het plangebied is goed en wijzigt na de realisatie van de ontwikkeling in het plangebied niet. Parkeren vindt plaats op de reeds bij het recreatiecentrum aanwezige parkeerterrein aan de 'overzijde' van de weg. In geval van overloop kan ook gebruik worden gemaakt van het nabij aanwezige parkeerterrein van Vereniging Natuurmonumenten. Op het recreatieterrein zelf zullen geen voertuigen meer komen en uitgangspunt is dat gasten vanaf de parkeerplaats naar hun verblijf lopen.
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.
Nationale belangen
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De 13 nationale belangen zijn:
1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
4. Efficiënt gebruik van de ondergrond. Dit heeft betrekking op energievoorziening (winning en transport), nieuwe energievoorziening (o.a. geothermie). Verder is de ondergrond van belang voor de winning van (oppervlakte)delfstoffen, archeologie, ondergrondse infrastructuur (tunnels en buisleidingen) het beheren van niet verwijderbare bodemverontreiniging en bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit.
5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's, inclusief de achterlandverbindingen
6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem
7. Het in standhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen
8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's
9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling
10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. Dit heeft betrekking op de Landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten op de Noordzee, het IJsselmeer en Waddenzee blijven van nationaal belang aangezien het Rijk hier als enige bevoegd gezag is.
11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. De overheid heeft dit geregeld via de Natuurbeschermingswet en in het beleidskader Spelregels EHS.
12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Toetsing
Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
De thans voor het plangebied geldende bestemming is reeds 'recreatief' en de planontwikkeling voorziet in mogelijkheden voor recreatief nachtverblijf. Onder de gegeven omstandigheden kan in redelijkheid gesteld worden dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen nationale belangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
Conclusie
Vanuit de structuurvisie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Omgevingsplan Flevoland 2006
Het beleidskader van de provincie Flevoland voor het totale omgevingsbeleid is omschreven in het Omgevingsplan Flevoland 2006, dat is vastgesteld op 2 november 2006. In dit plan is het integrale omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015 neergelegd met een doorkijk naar 2030. Het beleid is gebaseerd op een visie voor de periode tot 2030, waarin de hoofdlijnen voor de gewenste verdere ontwikkeling worden geschetst.
In het plan zijn voor het Flevolandse grondgebied vier strategische plannen opgenomen: het streekplan, het milieubeleidsplan, het waterhuishoudingsplan en het verkeer- en vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid. Door het samenvoegen in één plan zijn de hoofdlijnen van het beleid van de provincie Flevoland compact en is de samenhang tussen de diverse beleidsterreinen het best gewaarborgd.
Op de afbeelding 'Uitsnede Ontwikkelingsvisie 2030' is de beleidskaart weergegeven voor het plangebied en de omgeving.
Afbeelding: Uitsnede Ontwikkelingsvisie 2030
Het plangebied en omgeving liggen in een gebied dat is aangewezen als Zoekgebied combinatie landbouw, natuur, verblijfsrecreatie en waterbeheer.
Mogelijkheden recreatie en toerisme
De provincie ziet goede mogelijkheden om de sector recreatie en toerisme in Flevoland verder te ontwikkelen. Flevoland kan hierin een opvangfunctie voor de Veluwe en de Noordvleugel gaan vervullen. De werkgelegenheid kan met 5% per jaar groeien. De concurrentiekracht van Flevoland als vakantiebestemming kan worden versterkt door middel van voorzieningen. Er ontstaan volop kansen om in Flevoland recreatievoorzieningen van allure te realiseren met behoud van landschappelijke kwaliteit en ontwikkeling van natuur. Voor het streefbeeld en de ontwikkeling van recreatie is voor verschillende deelgebieden beleid opgesteld.
Het plangebied ligt in een recreatiezone. Ook is het bos- en waterrijke zone. De nabijheid van het "oude" land is aantrekkelijk voor toeristen.
De provincie ziet ook in de oostelijke randzone belangrijke kansen voor verdere ontwikkeling van verblijfsrecreatie, dagrecreatie en waterrecreatie.
Tegelijkertijd zijn de gebieden die het meest aantrekkelijk zijn voor recreatie ook de gebieden met de hoogste natuurkwaliteit, veelal met een beschermde natuurstatus. Het beoogde multifunctionele gebruik is daardoor aan een aantal randvoorwaarden gebonden. De provincie wil langs de randen van de bossen, in de brede delen van de randmeren en in de minder kwetsbare bosgebieden meer ontwikkelkansen bieden voor recreatie en toerisme. Deze groei is alleen mogelijk als ook de natuur een robuuster karakter krijgt, zodat de extra recreatiedruk goed opgevangen wordt. Door toepassing van de saldobenadering ontstaan mogelijkheden om de recreatieve groei te combineren met een kwaliteitsverbetering van de natuur.
Natuurgebied en natuurontwikkeling
Het omliggende natuurgebied is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Dit betreft het bosgebied. Het doel van de EHS is de realisatie van een robuust landelijk samenhangend netwerk van natuurgebieden dat voldoende (leef-)ruimte biedt voor soorten en waarden die karakteristiek zijn voor de Nederlandse natuur.
De provincie wil natuur beschermen en ontwikkelen, maar ook ruimte hebben om andere maatschappelijke ontwikkelingen, zoals recreatie, optimaal vorm te geven. De natuurwetgeving hanteert een "nee, tenzij"-regime. Dit houdt in dat nieuwe activiteiten niet zijn toegestaan, tenzij wordt aangetoond dat de beschermde habitats en soorten daarvan geen schade ondervinden. Slechts indien een blijvende gunstige staat van instandhouding van soorten en habitats is gegarandeerd, kan "nee, tenzij" worden omgebogen in een door de provincie gewenst "ja, want".
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk die blijkend uit de rapportage 'Quicscan Flora en Fauna Reconstructie openluchtzwembad De Voorst Kraggenburg' geen significante negatieve effecten heeft op de nabijgelegen natuur.
Verordening voor de fysieke leefomgeving
In de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving vindt een juridische vertaling plaats van het beleid van provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap et cetera.
Het plangebied is niet aangewezen als een gebied waar regels gelden voor een specifiek onderwerp.
Conclusie
Het provinciaal beleid biedt mogelijkheden voor de voorgenomen ontwikkeling.
Structuurvisie Noordoostpolder 2025
In de structuurvisie Noordoostpolder 2025, die is vastgesteld op 9 december 2013, wordt de visie van de gemeente Noordoostpolder op de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van Noordoostpolder geschetst. In de structuurvisie koestert de gemeente de ambitie de toeristisch-recreatieve sector verder te ontwikkelen tot een belangrijke economische pijler. Hierbij houdt de gemeente rekening met het duurzaamheidsprincipe. Naast een economisch belang creëert een duurzaam ontwikkelde sector een aantrekkelijk woon- en leefklimaat voor de eigen bevolking en bevordert zij de sociale cohesie.
De toeristisch-recreatieve markt is dynamisch en sterk in ontwikkeling. In de dagrecreatie is een trend zichtbaar naar themarecreatie en arrangementen. Fietsen, wandelen, het bezoek aan golfbanen, wellnesscentra, attractieparken en festivals neemt toe. In de verblijfsrecreatie is een trend naar uitersten zichtbaar. Men kiest voor 'basic' en authenticiteit of juist voor luxe, kwaliteit en innovatie. Natuur speelt een belangrijke rol in de recreatiewaarde van een gebied.
Het Voorsterbos is aangewezen als potentiegebied voor recreatie. Ook in de 'Nota toeristische verblijfsaccommodaties (onderlegger van de structuurvisie) zijn aanknopingspunten te vinden voor die voorgestane ontwikkeling.
De in het plangebied begrepen gronden kennen reeds een recreatief gebruik (dagrecreatie/zwembad) met de daarbij behorende publieksaantrekkende werking en de ruimtelijke en natuurbeinvloedende uitstraling.
De 'Structuurvisie Noordoostpolder 2015' leidt niet tot belemmeringen voor de plannen aan de Leemringweg. Het uitbreiden van de recreatieve activiteiten zal een positief effect hebben op het toeristisch / recreatief en economisch product van de Noordoostpolder. Het resulteert naar verwachting ook in meer bestedingen bij lokale (horeca) bedrijven en toename van werkgelegenheid.
Sociaal Economisch Beleid 2015-2018
Door de schaalvergroting en de daardoor vrijkomende agrarische erven ontstaan er mogelijkheden voor nieuwe recreatieve ontwikkelingen. De vraag naar authentieke en unieke producten en belevingen neemt toe. Er is steeds meer aandacht voor "eerlijke" (streek)producten, duurzaamheid en het platteland. Ook rust en ruimte worden gewaardeerd.
Wat het bestaande aanbod betreft wordt er vooral gestuurd op verbetering van het imago, samenwerking en kwaliteit. Voor nieuwe recreatieve ontwikkelingen, op innovatieve activiteiten die passen bij de plattelandstoeristische en cultuurhistorische kenmerken van dit gebied. De oostrand van Noordoostpolder en de cultuurhistorische driehoek Nagele-Urk-Schokland zijn het meest kansrijk voor toeristische ontwikkeling, ook gezien de relatie met het achterland. Het verbinden van Weerribben-Wieden, Waterloopbos, Schokland, Urk en clustering van het aanbod is wenselijk.
Welstandsnota 2016 gemeente Noordoostpolder
'Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid'
De gemeente Noordoostpolder kiest voor het doorgaan met het met de vorige nota (2013) ingezette beleid ten aanzien van het verminderen van eisen van welstand voor bouwwerken. Wel is er oog voor de cultuurhistorie. Hoewel dit gepaard gaat met vermindering van de bestuurlijke sturing op esthetische kwaliteiten van bebouwing is flankerend beleid op zijn plaats.
Een groot deel van het grondgebied van de gemeente Noordoostpolder is welstandsvrij of welstandsluw. In deze gebieden hoeven bouwplannen niet meer of slechts beperkt getoetst te worden aan redelijke eisen van welstand. Voorbeelden hiervan zijn woonwijken gebouwd na de jaren 50 van de vorige eeuw, bedrijventerreinen en kanten van een gebouw die niet naar openbaar toegankelijk gebied zijn gekeerd.
De basis voor de keuze welstand, welstandsluw en welstandsvrij vormt de visie:
Voor (bestaande, te veranderen of nieuw te bouwen) bebouwing, die duidelijk bijdraagt aan het karakteristieke beeld en de ruimtelijke identiteit van de gemeente Noordoostpolder is welstand relevant, voor andere bebouwing minder of helemaal niet.
Of het uiterlijk van de bebouwing van betekenis is voor de karakteristiek van de polder als geheel, hangt samen met de cultuurhistorische betekenis en de zichtbaarheid van de bebouwing. Het buitengebied is niet van welstand vrijgesteld en er zijn maar voor een beperkt aantal bouwwerken criteria gesteld.
Nota toeristische verblijfsaccommodaties
In de 'Nota toeristische verblijfsaccommodaties' wordt ook ingegaan op de aspecten van camperplaatsen en de vestiging van Bed & Breakfast voorzieningen in de gemeente. Campers kunnen in de Noordoostpolder terecht op gereguleerde overnachtingsplaatsen (GOP), campings en op (voormalige) agrarische erven. Vooral de doelgroep 'gezinnen met kinderen' kiest voor dit laatste, vanwege de aanwezige faciliteiten.
Gezien de teruglopende markt voor kamperen in het algemeen stimuleert de gemeente Noordoostpolder de ontwikkeling van nieuwe campings niet actief. Indien een ondernemer campingplaatsen wil ontwikkelen faciliteert de gemeente Noordoostpolder de ontwikkeling wel. Daarbij geldt dat voor campings de gemeente Noordoostpolder op het standpunt staat dat voortdurende kwaliteitsverbetering mogelijk gemaakt moet worden. Bij die kwaliteit hoort een volledig aanbod van luxe faciliteiten, maar ook grotere kampeerplaatsen per kampeermiddel. Kwaliteitsverbetering kan ook uitbreiding of overschakeling van een camping naar meer luxe vormen van accommodatie zijn.
De planontwikkeling voor Leemringweg betreft de plaatsing van 35 recreatieve nachtverblijven in een groene omgeving. De gemeente heeft aangegeven een positieve grondhouding in te nemen omdat het in onderhavig geval gaat om een kwaliteitsverbetering met respect maar ook kansen voor de nabije natuur. Maximaal 35 verblijven binnen de grenzen van het huidige perceel wordt als passend gezien.
Gezien de ligging in het gebied, wat is aangewezen als kansrijk voor dagrecreatie en toeristisch gebruik, de beoogde kwaliteitsverbetering en de volledige omvorming naar een verblijfsrecreatieve bestemming is de voorliggende bestemmingsplan herziening conform het gemeentelijk beleid.
Conclusie
Vanuit het gemeentelijk beleid zijn er mogelijkheden voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Het terrein is reeds geschikt voor plaatsing van chalets. Voor de plaatsing behoeven geen grondwerkzaamheden plaats te vinden. Van gemeentewege is aangegeven dat er halverwege de jaren negentig bodemonderzoeken hebben plaatsgevonden waarbij ten hoogste licht verhoogde gehalten zijn gemeten. Nadien is er ter plaatse geen sprake geweest van bodembedreigende activiteiten en onder die omstandigheden kan nader bodemonderzoek achterwege blijven.
Conclusie
Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan wordt de zogenoemde digitale watertoets uitgevoerd. Door middel van de watertoets is na te gaan welke waterschapsbelangen aan de orde zijn bij de voorgenomen planontwikkeling.
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Archeologie
Op de Archeologische monumentenkaart (AMK) zijn de bekende en gewaardeerde vindplaatsen aangegeven. Er zijn in het plangebied geen archeologische monumenten bekend.
Complementair aan deze kaart zijn de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart (ABB) voor het grondgebied van Noordoostpolder. Op de speciaal voor de gemeente Noordoostpolder in 2007 ontwikkelde beleidskaart is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben. Verder is op de kaart aangegeven waar zich scheepswrakken bevinden en welke gebieden een archeologisch monument betreffen.
Omdat voor het plangebied Leemringweg geen sprake zal zijn van grondbewerkingen kan nadere verdieping in het aspect archeologie achterwege blijven.
Voor archeologie worden in de planregels wel dubbelbestemmingen Waarde - Archeologische verwachtingswaarde opgenomen. De recreatieve nachtverblijven kunnen echter vergunningsvrij en zonder onderzoeksverplichting archeologie worden geplaatst.
Historische (steden)bouwkundige waarden
In en in de omgeving van het plangebied bevinden zich geen bouwwerken met cultuurhistorische (steden)bouwkundige waarden.
Historische geografie
Noordoostpolder
De gemeente Noordoostpolder ligt in Nederlands twaalfde provincie, Flevoland. Emmeloord fungeert als centrumplaats, omringd (op fietsafstand) door de 10 zogenaamde groendorpen: Bant, Creil, Ens, Espel, Luttelgeest, Kraggenburg, Marknesse, Nagele, Rutten en Tollebeek. Het karakter van de gemeente is sterk agrarisch.
De ruimtelijke structuur van de polder wordt mede bepaald door de volgende elementen:
Het belangrijkste kenmerk van de Noordoostpolder is dat het is ontworpen als eenheid, waarbij landschap, stedenbouw en architectuur onderdeel uitmaken van één integraal ontwerp. Hierdoor heeft de Noordoostpolder een hoge mate van ruimtelijke samenhang en architectonische uniformiteit.
De Noordoostpolder kan gekarakteriseerd worden als concentrisch op verschillende niveaus. De vorm is daarbij steeds aangepast aan de topografie, de agrarische bedrijfsvoering, de civiele techniek, de gewenste afstand tussen de dorpen en de centrale plaats Emmeloord. Gebruik makend van onder andere de theorieën van de Duitse sociaal-geograaf W. Christaller (centrale plaatsentheorie) werd een hiërarchisch model ontwikkeld ten aanzien van de plaats en de functies van de nederzettingen. De wisselwerking tussen een concentrische opbouw, de hiërarchie, modulaire opbouw en de ondergrond/omgeving, het zogenaamde 'polderidioom' is sterk bepalend geweest voor de inrichting van de Noordoostpolder.
Van 1937 tot 1942 werd de Noordoostpolder (met daarin de eilanden Urk en Schokland) met een omvang van circa 48.000 hectare ingepolderd. De ontwikkeling van de polder (zowel de ontwatering als de inrichting) is geheel door de rijksoverheid tot stand gekomen.
Van de dorpen in de Noordoostpolder zijn er zeven gebouwd als een nederzetting rond een centrale ruimte, te weten Bant, Luttelgeest, Marknesse, Ens, Bant, Creil, Espel en Tollebeek. De Noordoostpolder kent twee dorpsweidenederzettingen; Kraggenburg en Nagele. Tenslotte kent de Noordoostpolder één kruispuntnederzetting: Rutten.
Het plangebied ligt in het bosgebied tussen Kraggenburg en Marknesse in het landelijk gebied. Bij de landschappelijke inpassing van het terrein is reeds ingespeeld op de landschappelijke karakteristieken waarmee de landschappelijke kwaliteit van het terrein is gewaarborgd.
Conclusie
Vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in 1990 in het leven geroepen om de achteruitgang van de natuur in Nederland een halt toe te roepen (Natuurbeleidsplan 1990). De EHS is inmiddels vervangen door het Natuurnetwerk Nederland (NN), waarbij de essentie hetzelfde is: de instandhouding en waar mogelijk verbetering van de natuur in Nederland te borgen. Het NNN (voorheen EHS) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft boven andere belangen. Het netwerk van natuurgebieden moet voorkomen dat dieren en planten geïsoleerd raken en daardoor uitsterven. Het Rijk en de provincies hebben afspraken gemaakt over de planologische en kwalitatieve bescherming van het NNN. Deze afspraken zijn in overleg met gemeenten en maatschappelijke organisaties gemaakt en zijn verwerkt in de "Spelregels EHS" (Ministerie van LNV 2007). In het NNN (EHS) geldt het - nee, tenzij - principe.
Dit houdt in dat ingrepen waarbij de oppervlakte of de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN / de EHS significant worden aangetast, niet zijn toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn en er sprake is van een groot openbaar belang. De Provincie Flevoland heeft de Spelregels EHS als uitwerking van het Omgevingsplan 2006 overgenomen in haar provinciaal beleid. In het document Spelregels EHS, de EHS-kaart en de EHS-doelbenadering van de provincie is dit beleid uitgeschreven.
Wezenlijke kenmerken en waarden
De beslissing of een ingreep in het NNN / de EHS kan doorgaan, hangt dus naast de instandhouding van de oppervlakte en de samenhang van de NNN af van de mate van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. Om significante aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden te toetsen, dienen deze nauwkeurig te zijn vastgesteld, bij voorkeur aan de hand van goed uitgewerkte definities. Dit zorgt er voor dat er geen ecologische en functionele aspecten over het hoofd worden gezien en dat het voor een ieder duidelijk is waar bij toetsingen naar gekeken wordt.
Een definitie voor wezenlijke kenmerken en waarden is te vinden in de Nota Ruimte (2004, p.114): “de wezenlijke kenmerken en waarden zijn de actuele en potentiële waarden, gebaseerd op de natuurdoelen van het gebied. Het gaat daarbij om: de bij het gebied behorende natuurdoelen en – kwaliteit, geomorfologische en aardkundige waarden en processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde”. Er volgt geen verdere uitleg van de gebruikte criteria noch wordt er een middel gegeven om de criteria te kwantificeren. De kenmerken en waarden hebben daardoor veelal een beschrijvend karakter en de objectiviteit in de vaststelling van 'significante aantasting' wordt daardoor belemmerd. Daarnaast wordt geen onderscheid gemaakt tussen kenmerken en waarden, met als gevolg dat bij de inventarisatie van een gebied door verschillende instanties of personen, verschillende indelingen naar kenmerken en waarden worden gehanteerd. Om deze reden is in opdracht van Provincie Flevoland door Arcadis de 'EHS-Doelbenadering' ontwikkeld (Arcadis 2008).
Doel van het rapport
Gebaseerd op de hiervoor genoemde doelbenadering beschrijft dit rapport de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur. Het primaire doel van het rapport is om de wezenlijke kenmerken en waarden te beschrijven, zodat deze na vaststelling door Gedeputeerde Staten van Flevoland beschermd en voor de toekomst behouden kunnen worden. Het rapport kan echter ook gebruikt worden door initiatiefnemers die plannen willen ontwikkelen binnen de EHS, om inzicht te krijgen waaraan getoetst moet worden en bijvoorbeeld welke waarden door initiatiefnemers kunnen worden vergroot. Aan de andere kant is het een leidraad voor het bevoegd gezag, die de toetsing moet controleren (besluit Gedeputeerde Staten d.d. 24 februari 2009). De wezenlijke kenmerken en waarden zoals in dit rapport zijn weergegeven, zie voor uittreksel en onderdeel Voorsterbos Bijlage 2 Uittreksel Rapport Wezenlijke kenmerken en waarden EHS, zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Flevoland op 27 september 2011.
Conclusie
Het plangebied ligt in het NNN (voorheen EHS) maar zijn er geen specifieke natuurbeheerstypen aan het terrein toegekend. Geconcludeerd is dat de functiewijziging van het plangebied geen wezenlijke effecten heeft op de kwaliteit van EHS-gebied Voorsterbos:
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de natuurwaarden in en rond het plangebied. Er moet rekening worden gehouden met beschermde soorten en gebieden. Wet- en regelgeving omtrent deze soorten en gebieden is vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb 2017) en de provinciale structuurvisie/verordening (EHS/NNN).
Met het oog daarop is een quick scan uitgevoerd door Ruimte voor Advies uit Maarssen. Op 16 januari 2017 is ter zake in concept gerapporteerd en op 27 maart 2017 is een definitieve rapportage gemaakt. Het definitieve rapport is bij deze toelichting opgenomen als Bijlage 1 Quickscan Flora en Fauna Reconstructie openluchtzwembad De Voorst. Naar aanleiding van onderzoek en de opmerkingen van de provincie Flevoland op het concept-rapport (zie ook onder 6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid) worden de volgende conclusies getrokken:
Beschermde gebieden:
Het plangebied heeft de status dagrecreatie en EHS. De natuurwaarde van het plangebied is gering en dit geldt ook voor de toegevoegde waarde voor de EHS. De functiewijziging heeft daarom geen effect op de oppervlakte aan doelnatuur en de intrinsieke kwaliteit daarvan. Wel kan objectief worden gesteld dat het plan een vergroting van de recreatieve druk tot gevolg heeft. Het aantal recreanten neemt als gevolg van het plan toe met maximaal 150 personen. Dergelijke aantallen zijn alleen in het hoogseizoen te verwachten. Omdat het terrein al een recreatieve functie had, is de werkelijke toename van het aantal bezoekers kleiner. Op grond van de onderstaande redenen is geconcludeerd dat de functiewijziging van het plangebied geen wezenlijke effecten heeft op de kwaliteit van EHS-gebied Voorsterbos:
Beschermde soorten:
In het plangebied zijn algemene, nationaal beschermde soorten uit de groepen zoogdieren en amfibieën te verwachten. Dieren van deze groepen zullen grotendeels beperkt zijn tot de bosrand. Verder moet rekening worden gehouden met broedsels van vogels zonder vaste nestplaats in de opgaande begroeiing. In enkele bomen en in het technische gebouw zijn verblijfplaatsen van vleermuizen niet uit te sluiten. Met name de bosrand van het terrein zal tot het foerageergebied van vleermuizen behoren. Het belang hiervan in de totale foerageergebied in de omgeving is gering.
Zoogdieren en amfibieën (andere soorten Wnb)
In de aanlegfase is verstoring van kleine zoogdieren en amfibieën te verwachten voor wat betreft de werkzaamheden in de bosrand. Voor een aantal van de nationaal beschermde soorten geldt afhankelijk van de provincie een vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen. In provincie Flevoland geldt deze vrijstelling voor twaalf soorten (Tabel 1). Voor enkele soorten waarvan het voorkomen in de bosrand van het plangebied mogelijk is geldt de vrijstelling niet. Het gaat om soorten als Rosse woelmuis en Bosspitsmuis. Het opzettelijk verontrusten van soorten van deze categorie is niet langer verboden onder de Wnb. Hieruit volgt dat door de werkzaamheden geen verbodsbepalingen worden overtreden wat betreft de ‘andere soorten’ van de wet.
Broedvogels zonder vaste nestplaats (Vogelrichtlijn)
Wanneer de aanlegwerkzaamheden in het broedseizoen plaatsvinden is verstoring en sterfte van vogels en vernieling van broedsels zeer aannemelijk. Het doden van vogels en beschadigen van nesten is verboden onder de Wnb. Het verstoren van vogels is niet langer verboden, tenzij er sprake is van wezenlijke invloed op de staat van instandhouding. In het onderhavige geval is dit laatste uit te sluiten op grond van de schaal van de ingreep en de te verwachten soorten. Het overtreden van het verbod op het doden van vogels en het beschadigen van nesten kan voorkomen worden door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
Vleermuizen (Habitatrichtlijn)
Bij kap van bomen met geschikte holten is verstoring en sterfte van vleermuizen mogelijk en de vernietiging van vaste verblijfplaatsen. Het verstoren en doden van vleermuizen, en het vernielen van verblijfplaatsen is verboden onder de Wnb. Tevens zijn vlieg- en foerageerroutes beschermd voor zover zij van essentieel belang zijn voor de vaste rust- en verblijfplaatsen. Wanneer de bomen met potentiele holten behouden blijven, dan is verstoring en het doden van vleermuizen niet aan de orde. Het slopen van het technische gebouwtje dient voor het eindigen van de winterrust te gebeuren om te voorkomen dat het in gebruik wordt genomen als verblijfplaats. In andere gevallen is aanvullend vleermuisonderzoek wellicht aan de orde. Van het plan is geen effect op de foerageerfunctie te verwachten.
Maatregelen.
Er moet bij de uitvoering rekening gehouden worden met de broedtijd van vogels. In dit verband dient het rooien van het groen buiten het broedseizoen te gebeuren. De piek van het broedseizoen valt in de periode van half maart tot half juli. Eerdere en latere broedgevallen zijn mogelijk, met name van duiven. In de periode november-februari is de kans op broedgevallen zeer klein. Met betrekking tot vleermuizen is geen negatief effect te verwachten als de bomen die zijn aangegeven behouden blijven. In andere gevallen is aanvullend onderzoek gewenst. Dit geldt ook wanneer het technische gebouwtje niet voor de winterrust wordt gesloopt. Er is een overzicht gegeven van de (eventueel) te nemen maatregelen en vervolgacties naar aanleiding van de quick scan.
Conclusie
Het aspect ecologie leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling, maar ter bescherming van de aanwezige en toekomstige natuurwaarden en ecologische waarden zijn er voorwaarden vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor milieugevoelige functie, zoals woningen.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.
Van omgeving naar plangebied
Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe milieugevoelige objecten gerealiseerd. Er zijn ook geen zoneringen van omliggende bedrijven die in acht moeten worden genomen. Er hoeft geen toetsing plaats te vinden op milieuhygiënische aspecten.
Van plangebied naar omgeving
Het meest nabijgelegen milieugevoelige object betreft een bedrijfswoning op een afstand van meer dan 150 meter. Hiermee wordt ruim voldaan aan de aan te houden richtafstand voor SBI-code 552 Kampeerterreinen, vakantiecentra (met keuken: grootste richtafstand 50 meter).
Conclusie
Het aspect milieu leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
In dit geval is geen sprake van geluidsgevoelige gebouwen of terreinen.Een nader onderzoek naar aspecten van geluid is dan ook niet nodig.
Conclusie
Het aspect geluid leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
Conclusie
Het plan van initiatiefnemers omvat een reconstructie van een openluchtzwembad tot chaletpark. Het aantal vervoersbewegingen kan toenemen, echter blijft (ver) onder de NIBM grens (zie boven). De invloed op de luchtkwaliteit als gevolg van de reconstructie kan als NIBM worden beschouwd.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de locatie niet in de nabijheid ligt van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (scholen, kinderdagverblijven, verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen).
Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is onderzocht of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe geurgevoelige objecten gerealiseerd. Daarmee worden er geen agrarische bedrijven belemmerd in de bedrijfsvoering. Tevens worden bij de voorgenomen ontwikkeling geen nieuwe geurbelastende activiteiten mogelijk gemaakt. Aan dit aspect hoeft dus geen nadere aandacht aan te worden besteed.
Conclusie
Het aspect geur leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting. Daarom hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden.
Buisleidingen
In of direct nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In en in de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid hoeft niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang.
De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdkabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.
Conclusie
Het aspect kabels, leidingen en zoneringen leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.
Een onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd plan op het verkeer en infrastructuur. Hierbij is het van belang om na te gaan of de voorgenomen ontwikkeling grote veranderingen ten aanzien van verkeer en infrastructuur teweeg brengt.
Zoals reeds in de Quicscan Flora en Fauna is opgemerkt, kan objectief worden gesteld dat het plan een vergroting van de recreatieve druk tot gevolg heeft. Het aantal recreanten neemt als gevolg van het plan toe maar de genoemde aantallen zijn alleen in het hoogseizoen te verwachten. Omdat het terrein al een recreatieve functie had, is de werkelijke toename van het aantal bezoekers kleiner.
Parkeren
In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt het parkeren ook geheel plaats op eigen terrein. Dit geldt ook voor de piekmomenten.
Zoals in 2.2 Toekomstige situatie is beschreven, zijn de benodigde parkeergelegenheden reeds nabij het plangebied gerealiseerd. De parkeergelegenheid is goed aangegeven, zodat verkeer vlot kan doorrijden naar een parkeerplaats. Daardoor wordt voorkomen dat er stremmingen ontstaan nabij de aansluiting met de openbare weg.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO-standaarden.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De regels
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het aantal regels is beperkt mogelijk gehouden.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingregels, specifieke gebruiksregels of vergunningsregels voor aanleggen. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.
De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.
In deze paragraaf wordt een korte toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemming die in dit plan is opgenomen.
Recreatie - Natuur
Deze bestemming laat gebruiks- en bouwmogelijkheden toe voor recreatief nachtverblijf. Vanwege de situering in de EHS is de bestemming op 'Natuur' afgestemd en is in de bestemmingsomschrijving ook de instandhouding en ontwikkeling van natuurlijke waarden vastgelegd.
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde
Deze bestemmingen zijn opgenomen vanwege de archeologische (verwachtings)waarden.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door een financieel haalbaar plan en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De kosten voor de ontwikkeling komen voor rekening van de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over de financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren. Hiermee wordt het plan financieel haalbaar geacht.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van bepaalde bouwplannen, moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit moet duidelijk zijn hoe de kosten worden verhaald.
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten. In de overeenkomst worden afspraken gemaakt over onder andere planschade. Met deze overeenkomst is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Het stellen van nadere eisen en regels is daarnaast niet noodzakelijk. De gemeenteraad besluit bij de vaststelling van dit bestemmingsplan dat de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening vastgelegde bestemmingsplanprocedure.
Voorontwerp
Het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Leemringweg 27 te Kraggenburg' zal niet als voorontwerp ter inzage worden gelegd.
Overleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is dit bestemmingsplan voorgelegd aan het provinciaal bestuur en het waterschap.
Inmiddels is van het provinciaal bestuur een reactie ontvangen die als Bijlage 3 Reactie Vooroverleg Provincie Flevoland is opgenomen. De opmerkingen hebben betrekking op de aspecten natuur en ecologie alsmede op de EHS/NNN. Gevraagd is om in de rapportage bepaalde onderdelen en onderwerpen nader te belichten en in de rapportage te verwerken.
De aanvankelijk in januari 2017 opgestelde Quickscan is met het oog daarop aangevuld.
De aangevulde versie is als Bijlage 1 Quickscan Flora en Fauna Reconstructie openluchtzwembad De Voorst opgenomen. Daarin is duidelijk gemaakt dat met de voorgestelde inrichting sprake zal zijn van een kwaliteitsverbetering ten opzichte van de huidige situatie.
Zienswijzen ontwerp
Het ontwerpbestemmingsplan 'Landelijk gebied, Leemringweg 27 te Kraggenburg' is gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Op het ontwerp zijn geen zienswijzen ingediend, waardoor het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld kan worden.
Vaststelling
Na de ter inzagelegging besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan.
10 juli 2017