Plan: | Landelijk gebied, Zwartemeerweg 5 te Ens |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0171.BP00589-VS01 |
De agrarische percelen Zwartemeerweg 5 en Drietorensweg 44-2 zijn in 1999 van elkaar afgesplitst. Op de gronden van de Zwartemeerweg 5 en Drietorensweg 44-2 zijn nu twee verschillende agrarische bedrijven gevestigd. Het betreft een bedrijf in het veredelen van aronskelken (Zwartemeerweg) en een agarisch bedrijf in snijbloemen en planten (Drietorensweg). Op het perceel Drietorensweg is in de huidige situatie een bedrijfswoning aanwezig. De eigenaar van de Zwartemeerweg wil nu op zijn perceel ook een bedrijfswoning oprichten.
In de geldende beheersverordening 'Landelijk Gebied' hebben beide percelen de bestemming 'Agrarisch gebied'. Beide percelen zijn hierin nog samengevoegd binnen één bouwvlak. Binnen dit bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Het bedrijf aan de Drietorensweg 44-2 heeft al een bedrijfswoning. Het bedrijf aan de Zwartemeerweg 5 niet. Omdat op het bouwvlak al een bedrijfswoning aanwezig is, is de bouw van een bedrijfswoning ten behoeve van het bedrijf aan de Zwartemeerweg in strijd met de beheersverordening. Om de bedrijfswoning mogelijk te maken dienen beide percelen in planologische zin van elkaar gesplitst te worden. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied betreft het perceel Zwartemeerweg 5 te Ens. De begrenzing is afgestemd op de kadastrale perceelsgrenzen. De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.
Figuur 1. De ligging van het plangebied (bron : Bing Maps).
Het plangebied is geregeld in de beheersverordening Landelijk gebied. Het heeft nu de bestemming ‘Agrarisch gebied’ met een bouwvlak . Het gehele gebied is aangeduid als ‘staand glas' toegestaan.
Per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan. In het verleden is het perceel Drietorensweg 44-2 gesplitst waardoor het perceel Zwartemeerweg 5 is ontstaan. Het bouwvlak is nog niet gesplitst. Hierdoor zijn twee agrarische bedrijven binnen één bouwvlak aanwezig. Gezien het feit dat het bouwvlak, wat dus op de percelen Drietorensweg 44-2 én Zwartemeerweg 5 ligt, al een woning bevat op het perceel Drietorensweg 44-2, is de gewenste ontwikkeling in strijd met de geldende beheersverordening ‘Landelijk gebied’.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de gewenste ontwikkelingen en ruimtelijke inpassing daarvan en de vertaling naar uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt het juridische systeem toegelicht. Ten slotte worden in hoofdstuk 6 de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het plan besproken.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel van een glastuinbouwbedrijf dat in het zuiden van de Noordoostpolder bij Ens ligt. Het ligt in een bebouwingslint van afwisselend grondgebonden agrarische bedrijven, glastuinbouwbedrijven en woonfuncties aan de Zwartemeerweg 5.
De bebouwing in het buitengebied van de Noordoostpolder bestaat uit een herkenbaar en helder ritme. De polder is ontstaan middels een modulair systeem. De basis wordt gevormd door een regelmatig raster dat gebaseerd is op de in die tijd meest rationele agrarische verkaveling: een kavelmaat van 300 meter langs de weg en 800 meter in de diepte. Ook het glastuinbouwgebied bij Ens is gebaseerd op de modulaire verkaveling van kavels van 300x800. Op basis van de bodem (het zogeheten Ramspolzand) is hier oorspronkelijk gekozen voor fijne groentecultures onder glas en voor de teelt van de bloembollen (dankzij de aanleg van een infiltratiesysteem voldeed de waterbeheersing van het Ramspolszand aan de hoogste eisen en was deze grond derhalve geschikt voor tuinbouw). Hiervoor waren kleinere percelen nodig. Om die reden zijn de kavels overdwars gesplitst (Enserweg) en in de lengterichting. De agrarische percelen in de omgeving hebben afwisselend een solitair- en een geclusterd dubbel erf karakter. Tussen de langs de weg gelegen bebouwingsclusters bevindt zich open ruimte.
Op het perceel is in de huidige situatie een glastuinbouwbedrijf aanwezig. Het bedrijf kweekt aronskelken en verricht hierbij selectiewerk. De bebouwing bestaat uit een kas en een schuur en wordt aan de zuidzijde ontsloten door de Zwartemeerweg. Een luchtfoto van de actuele situatie van het plangebied is weergegeven in figuur 2.
Figuur 2. Luchtfoto plangebied
Oorspronkelijk maakte het perceel Zwartemeerweg 5 onderdeel uit van het perceel Drietorensweg 44-2.
Hier was in het verleden één agrarisch bedrijf gevestigd. Bij het agrarisch bedrijf was dan ook één bedrijfswoning aanwezig. Deze staat op het perceel Drietorensweg 44-2. Echter is het perceel Zwartemeerweg 5 in 1999 (kadastraal) gesplitst van de Drietorensweg 44-2. Hierdoor zijn in de loop van de tijd twee verschillende agrarische bedrijven ontstaan. De agrarische activiteiten die plaatsvinden op beide percelen wijken van elkaar af, waardoor in feite sprake is van twee op zichzelf staande percelen. Op het perceel Drietorensweg is een agrarisch bedrijf gevestigd die gespecialiseerd is in snijbloemen en planten. De reeds aanwezige bedrijfswoning behoort ook tot dit bedrijf. Het bedrijf aan de Zwartemeerweg is werkzaam in het veredelen van aronskelken.
De initiatiefnemer is eigenaar van het bedrijf op het perceel Zwartemeerweg. Economische ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat het bedrijf inmiddels is uitgegroeid tot een goed lopend bedrijf. De initiatiefnemer wil dan ook bij het bedrijf gaan wonen. Aanleiding hiervoor is een economisch belang en uit veiligheidsoogpunt. Indien er voldoende toezicht is op het bedrijf, wordt een bedrijfswoning niet noodzakelijk geacht. Onder normale omstandigheden kan het vereiste toezicht plaatsvinden vanuit de eerste bedrijfswoning. In de onderhavige situatie is echter sprake van twee verschillende agrarische bedrijven met elk verschillende bedrijfsactiviteiten.
De woning op Drietorensweg 44-2 behoort tot het bedrijf op dat perceel en houdt geen toezicht op het agrarische bedrijf op het perceel Zwartemeerweg 5. Beide bedrijven hebben geen enkele bedrijfsrelatie met elkaar gezien de huidige context van het perceel. Aangezien het bedrijf aan de Zwartemeerweg onderhevig is aan inbraak en diefstal is de primaire reden dat de initiatiefnemer bij zijn gewassen / werkzaamheden wil gaan wonen. De bouw van een bedrijfswoning bij het bedrijf is om voorgaande redenen noodzakelijk.
De woning komt aan de Zwartemeerweg te staan. Zoals beschreven komt dit incidenteel voor. In de meeste gevallen liggen de woningen namelijk aan het begin of halverwege de agrarische kavel. Dit ritme is stapsgewijs uit te breiden zonder inbreuk te doen op het beeld van de polder.
Het voorgetelde inrichtingsplan met beplantingsplan is weergegeven in figuur 3 en tevens op volledig formaat opgenomen in Bijlage 2.
Figuur 3. Situatie nieuwe bedrijfswoning
De woning heeft nog geen definitieve vormgeving. Bij de totstandkoming van het ontwerp wordt aangesloten bij de regels die gelden voor een bedrijfswoning binnen de bestemming 'Agrarisch gebied ' uit de geldende beheersverordening. Dit betekent dat:
Van belang is dat nieuwe functies en bebouwing op een goede manier worden ingepast bij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. Voor de inpassing van de nieuwe bedrijfswoning wordt aangesloten bij de bestaande landschappelijke elementen. Het tuinbouwgebied heeft een uitgesproken karakter van kleinschaligheid (in vergelijking met de rest van de polder). Dit vindt zijn oorsprong in het ontwerpprincipe van de polder waarbij de ondergrond (bodem) mede bepalend is geweest voor de teeltvormen. In dit geval bepaalde de ondergrond dat dit gebied zeer geschikt was voor tuinbouw. Hier is de verkaveling op aangepast. Dit heeft geresulteerd in kleine smalle kavels van ca. 150 m breed. Waarbij elke kavel een eigen erf kreeg met erfbeplanting. Daarnaast werden er kassen gebouwd en ontstonden er allerlei verschillende teelten op kleine kaveltjes. Dit maakt dat het gebied een besloten karakter heeft gekregen en ook zo wordt beleefd. De erfsingels zijn hierbinnen veel minder consequent toegepast ook ingevuld met andere typen beplanting dan elders in de polder. Hagen ter beschutting van de kwetsbare teelten zijn hierbij niet ongebruikelijk. Met dit nieuwe erf wordt hier niet wezenlijk vanaf geweken/wordt hier op aangesloten. Tevens is er gekozen om de bestaande hagen te gebruiken om het nieuwe erf in te passen en de bedrijfsruimten enigszins aan het zicht te onttrekken.
Op deze manier is het bedrijf op een goede manier ingepast bij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de omgeving. Voor de realisatie van de landschappelijke inpassing wordt in de regels een voorwaardelijke verplichting verbonden aan het in gebruik nemen van de bedrijfswoning.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is ook 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (trede 1) de onderliggende vraag in de regio, (trede 2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (trede 3) multimodale ontsluiting.
In dit bestemmingsplan wordt geen stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. De bouw van één woning is op basis van jurisprudentie (18 december 2013 201302867/1/R4) geen verstedelijking. Toepassing van de ladder van duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.
Omgevingsplan Flevoland 2006
Het provinciaal omgevingsbeleid is opgenomen in het Omgevingsplan Flevoland 2006. In dit plan wordt het integrale omgevingsbeleid beschreven voor de periode 2006-2015 met een doorkijk naar 2030. Het belangrijkste doel van de provincie is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in heel Flevoland. De provincie wil de agrarische sector in haar verdere ontwikkeling faciliteren en ondersteunen, zodanig dat er een duurzame, vitale landbouwsector ontstaat en er meer
mogelijkheden ontstaan voor de ontwikkeling van andere economische functies in het landelijk gebied.
De provincie handhaaft de concentratie van glastuinbouw in de gebieden bij Almere, Luttelgeest en Ens. Onderhavig plangebied maakt deel uit van het glastuinbouw gebied van Ens (zie figuur 3). Binnen deze glastuinbouwgebieden kunnen ook bijbehorende activiteiten als verwerking, verpakking en logistiek gevestigd worden. Uitbreidingsmogelijkheden liggen alleen bij Luttelgeest en Ens. Hier is tevens herstructurering en revitalisering nodig om de concurrentiepositie voor de toekomst veilig te stellen. De bestaande infrastructuur, wateropvang, energiebehoefte, energiebesparingmethoden en afvalwaterverwerking moeten daarbij duurzaam en toekomstgericht worden ingericht. Ook de landschappelijke inpassing is een aandachtspunt. De maatvoering is opgenomen in de beleidsregel 'Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied'.
Figuur 3 Fragment glastuinbouw gebied provincie Flevoland
Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied
De beleidsregel 'Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied. Indien het beleidskader van het Omgevingsplan en deze beleidsregel te beperkend blijken voor ontwikkelingen die bijdragen aan de vitaliteit van het landelijk gebied, dan is de provincie bereid dat kader op experimentele basis te verruimen.
Het landelijk gebied van Flevoland heeft voor een groot deel een agrarische functie. Ontwikkelingen in de landbouwsector maken het wenselijk meer ruimte te bieden aan kleinschalige niet-agrarische of agrarisch aanverwante functies en vergroting van (voormalige) agrarische bouwpercelen, voor zover deze de bestaande activiteiten en functies niet hinderen, niet leiden tot verstedelijking van het landelijk gebied en landschappelijk, milieutechnisch en verkeerskundig goed worden ingepast. Daarbij dienen de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw behouden te blijven of verder versterkt te worden.
In de beleidsregels is bepaald dat bebouwing van een agrarisch bedrijf gerealiseerd moet worden op het agrarisch bouwperceel. Onder agrarisch bouwperceel wordt verstaan het vlak waarop de (agrarische en woon-) bebouwing mag worden gerealiseerd én de strook waarop de erfsingel gesitueerd is. Per (voormalig) agrarisch bouwperceel wordt uitgegaan van één woning. Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van een bedrijfswoning op een bestaand agrarisch bouwperceel mogelijk. De aanleiding hiervoor is reeds in hoofdstuk 2 beschreven.
Hier is planologisch gezien sprake van één agarisch bouwperceel. Echter is ruimtelijk en bedrijfstechnisch sprake van twee (door een erfsingel gescheiden) erven, met twee eigenaren en twee verschillende agrarische bedrijven. Er is dan ook geen sprake van uitbreidingen van de bedrijfsactiviteiten. Met de ontwikkeling wordt de kwaliteit van het landelijk gebied verbeterd door het doortrekken van een erfsingel rondom het perceel Zwartemeerweg 5. Hierdoor is sprake van een ruimtelijke splitsing van het agrarisch perceel. Beide bouwpercelen krijgen de zelfde oppervlakte. Dergelijke, karakteristieke, clustering van dubbele erven, omzoomd met erfbeplanting, komen in de directe omgeving van het plangebied meer voor en past daarmee qua aard en schaal in de omgeving. Bovendien is sprake van een goede landschappelijk inpassing (zie paragraaf 2.3).
Conclusie
Het plan voorziet in een glastuinbouw ontwikkeling binnen een voorkeursgebied voor de ontwikkeling van glastuinbouwbedrijven. Dit sluit aan op de ambities van de provincie Flevoland. Op basis van voorgaande argumenten sluit de ontwikkeling van het splitsen van het bestaande agrarische bouwperceel aan bij het beleid van de provincie. Door het splitsen van het betaande agrarisch bouwperceel wordt feitelijk een nieuw bouwperceel gecreëerd en daarmee de bouw van een bedrijfswoning bij een bestaand agrarisch bedrijf. Dit is noodzakelijk voor toezicht op het bedrijf.
Structuurvisie Noordoostpolder 2025
De structuurvisie 2025, die is vastgesteld op 9 december 2013, beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten van de gemeente en kijkt daarbij vooruit naar 2025.
Noordoostpolder is van oudsher een agrarische gemeente en ook vandaag de dag is de landbouw - en dan vooral de akkerbouw - belangrijk. De agrarische sector vormt een belangrijk onderdeel van de economie en is beeldbepalend voor het landschap. De landelijke trend van verdergaande schaalvergroting, verbreding en verduurzaming is ook in de gemeente Noordoostpolder zichtbaar.
Onderhavig plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'tussenzone'. In dit gebied komen tuinbouw en glastuinbouw veelvuldig voor. Hier is het landschap meer verdicht dan in het open middengebied, maar het heeft door de aanwezige (glas)tuinbouw een duidelijk ander karakter dan de rand langs het oude land.
In de tussenzone wordt van oudsher veel (glas)tuinbouw bedreven. De gemeente biedt in deze zone ruime mate ontwikkelingsruimte aan glastuinbouw waar een zekere verdichting van het landschap mogelijk is. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale en duurzame ontwikkeling. De bestaande infrastructuur, wateropvang, energiebehoefte, energiebesparingsmethoden en afvalwaterverwerking moeten daarbij duurzaam en toekomstgericht worden ingericht. Ook de landschappelijke inpassing is een aandachtspunt, met bijzondere aandacht voor lichthinder.
De bouw van een bedrijfswoning bij een bestaand glastuinbouwbedrijf past binnen de uitbreidingsmogelijkheden die binnen het gebied 'tussenzone' mogelijk wordt gemaakt.
Beheersverordening Landelijk gebied
Het plangebied is geregeld in de beheersverordening Landelijk gebied. Het heeft hierin de bestemming ‘Agrarisch gebied’ met een bouwvlak. Het gehele gebied is aangeduid als ‘staand glas toegestaan'. Op basis hiervan is een glastuinbouwbedrijf in de huidige situatie reeds toegestaan. Uitgangspunt is dat er per bouwvlak één bedrijfswoning is toegestaan. In de onderhavige situatie is sprake van twee verschillende agrarische bedrijven op één bouwvlak. Het bedrijf dat is gevestigd aan de Zwartemeerweg heeft nog geen bedrijfswoning. Omdat binnen het bouwvlak al een bedrijfswoning staat, is de bouw van een tweede bedrijfswoning in strijd met de beheersverordening. Uit de toelichting van de beheersverordening blijkt dat de noodzaak van een tweede bedrijfswoning aangetoond moet worden. Indien er voldoende toezicht is op het bedrijf, wordt een bedrijfswoning niet noodzakelijk geacht.
Het perceel Zwartemeerweg 5 is feitelijk afgesplitst van het perceel Drietorensweg 44-2. Het kadaster heeft eveneens deze percelen als individuele percelen opgenomen. De agrarische activiteiten die plaatsvinden op beide percelen wijken van elkaar af, waardoor in feite sprake is van twee op zichzelf staande percelen. Er is dus geen sprake van twee bedrijfswoningen ten behoeve van één bedrijf, maar van twee bedrijfswoningen ten behoeve van twee verschillende bedrijven. In hoofdstuk 2 is de behoefte voor de bouw van een bedrijfswoning op het perceel reeds beschreven. Hierbij speelt toezicht een belangrijke rol.
Conform het door de gemeente gevoerde beleid wordt aan het leggen van een nieuw bebouwingsvlak geen medewerking verleend. Daar waar een nieuw agrarisch bedrijf zich wil vestigen of van elders moet verplaatsen is het beleid er op gericht om alleen gebruik te maken van bestaande agrarische percelen (hervestiging). Uit oogpunt van het tegengaan van verdere verstening van het buitengebied is het leggen van nieuwe bebouwingsvlakken niet gewenst en niet noodzakelijk.
In onderhavige situatie is geen sprake van een het toevoegen van een nieuw bestemmingsvlak. Op het perceel Zwartemeerweg 5 (plangebied) is reeds sprake van een bouwvlak. Er wordt enkel een nieuwe bedrijfswoning op het bouwvlak gevestigd. In het beleid is opgenomen dat nieuwe bedrijven zich mogen vestigen op bestaande agrarische percelen. De bestaande opstallen zijn in de huidige situatie dan ook al op het perceel aanwezig. De ontwikkeling is dan ook in lijn met het herbestemmen van bestaande agrarische percelen.
Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.
De aanvaardbaarheid van het woonklimaat is afhankelijk van de verwachting. Deze norm ligt in een rustige woonwijk anders dan in een gemengde omgeving. Het plangebied ligt in glastuinbouwgebied, waar duidelijk sprake is van een gemengde omgeving. Immers: hier liggen woning en bedrijven door elkaar.
De bedrijfsactiviteiten worden volgens de VNG-brochure aangemerkt als een bedrijf van milieucategorie 2 (tuinbouw), waarvoor een richtafstand van 30 meter ten opzichte van gevoelige functies geldt. De afstand van de dichtstbijzijnde burgerwoning tot de uit te breiden bebouwing is ruim 150 meter en hiermee voldoet de voorgenomen ontwikkeling tot de eisen die gesteld worden aan de milieuzonering.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er sprake is van een verantwoorde milieuzonering.
Op grond van de Wet geluidhinder is langs wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen deze geluidzones dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Omdat de locatie is gelegen binnen de geluidzone van de Zwartemeerweg en de Drietorensweg is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting toegevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat ten gevolge van het verkeer de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van de woning, uitgaande van de opgestelde erfinrichtingstekening (zie bijlage 2) niet wordt overschreden. Een vervolgprocedure in het kader van de Wgh is niet benodigd. Ten aanzien van de Drietorensweg zou de woning nog verplaatst kunnen worden tot ten minste 24,8 meter uit de as van de weg. Ook dan zal nog sprake zijn van een geluidbelasting van te hoogste de voorkeursgrenswaarde.
Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.
Proces van de watertoets
De ontwikkeling is digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap, in dit geval het waterschap Zuiderzeeland. Vanwege de specifieke aard van het plan is een nauwere betrokkenheid van het waterschap noodzakelijk (zie bijlage 3). Hierna worden per aspect de effecten van het plan op de waterhuishouding behandeld. Dit bestemmingsplan wordt overlegd met het waterschap.
Wateroverlast
Voor de ontwikkeling geldt het principe 'waterneutraal bouwen' als uitgangspunt. Dat wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om de piekafvoeren op te vangen. Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling netto met circa 350 m2 toe. Omdat de toename kleiner is dan 2.500 m2 is compensatie niet noodzakelijk.
Schoon water
Het verdient de voorkeur om bij de inrichting van nieuwe terreinen preventieve maatregelen te nemen die onkruidbestrijding met behulp van chemische bestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk voorkomen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op straatverharding uitsluitend volgens wettelijke gebruiksvoorschriften en met wettelijk verplichte DOB-methode wordt toegepast. Bij de DOB-methode wordt minder bestrijdingsmiddel gebruikt met als resultaat dat er minder verontreinigingen naar het oppervlaktewater afstromen.
Afvalwater
Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt verwerkt. Voor de uiteindelijk wijze van afvoeren van huishoudelijk afvalwater wordt een melding gedaan via het Omgevingsloket Online.
Hemelwater
In tegenstelling tot huishoudelijk of bedrijfsafvalwater is het niet nodig om schoon hemelwater naar een centrale waterzuivering af te voeren. Het regenwater afkomstig van schone oppervlakken kan worden geïnfiltreerd of direct afgevoerd worden naar het oppervlaktewater. Schoon hemelwater wordt afgevoerd om de kavelsloten rondom het plangebied.
Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.
De ontwikkeling vindt niet plaats op een locatie die is verdacht voor wat betreft bodemverontreiniging. Wel is in het kader van de realisatie van de bedrijfswoning een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek zal voorafgaand aan de omgevingsvergunning aanvraag uitgevoerd worden. Hiermee is gewaarborgd dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan.
In de Monumentenwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van onder andere historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
De Archeologische basis- en beleidsadvieskaart voor het grondgebied van Noordoostpolder, vastgesteld door B&W/raad in 2007 en de Erfgoedverordening, vastgesteld in 2012 geven inzicht in de te verwachten archeologische waarden binnen het plangebied. Hieruit blijkt dat binnen het plangebied gedeeltelijk een hoge verwachtingswaarde geldt. De verhoogde verwachtingswaarde op het achterterrein heeft te maken met een relatief hoge ligging van archeologisch interessante lagen.
Binnen de gebieden hoge archeologische verwachting geldt dat bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Dit bestemmingsplan betreft de bouw van een woning waarbij de oppervlakte van de woning ruim onder de drempelwaarde voor de oppervlakte blijft van archeologisch onderzoek. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. De hoge verwachtingswaarde is in dit bestemmingsplan vertaald naar een beschermende regeling.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
De cultuurhistorische waarden in het gebied komen voort uit de ontwerpprincipes van de polder. De ondergrond was hierbij vaak bepalend voor de cultivering van hiervan. Bij het betreffende gebied was de ondergrond vooral geschikt voor glastuinbouw, hier is de verkaveling op aangepast. De kavels zijn hier klein en smal opgezet en op elk erf werd beplanting gerealiseerd. Door de kleine opzet en beplanting krijgt de het gebied een besloten karakter in vergelijking met de omgeving.
Met de karakteristieke structuren en kenmerken in de omgeving aanwezig, zoals de erfsingels en verkavelingspatronen worden in de landschappelijke inpassing, zoals beschreven in paragraaf 2.3, gerespecteerd. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden. Dit gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor het Natuur Netwerk Nederland (NNN) (Voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) beschermd. De bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Flora- en faunawet.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt in een intensief productiegebied, bestemd voor glastuinbouwbedrijven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Ketelmeer & Vossemeer en Zwarte Meer, dat op ruim 500 meter afstand ligt. Deze gebieden maken tevens deel uit van het NNN-gebieden.
De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt leidt niet tot aantasting van de natuurwaarden binnen het genoemde gebied. Er is namelijk sprake van een bestaande bedrijfssituatie, waarbij de bedrijfsactiviteiten niet worden uitgebreid. Van verkeerstoename is ook niet sprake. Gezien de aard en de omvang van de voorgestelde ontwikkelingen en de afstand van het plangebied tot beschermde gebieden, kan worden gesteld dat dit bestemmingsplan geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de omgeving heeft
Soortenbescherming
Het plangebied betreft het bedrijfsperceel van een agrarisch bedrijf. Gelet op de verstoring wordt niet verwacht dat deze kavel een specifiek habitat is voor beschermde soorten. In de omgeving is voldoende gelijkwaardig habitat aanwezig. Voor de ontwikkeling zijn geen ingrepen in aaneengesloten bebossingen, gebouwen of waardevolle watergangen nodig. De uitvoering van het bestemmingsplan veroorzaakt geen conflicten met de Flora- en faunawet.
Voor alle soorten geldt de zorgplicht. Deze schrijft voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (onder andere Bevi, Bevb, Bevt). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.
Uit de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied één risicobron aanwezig is. Het betreft een gastank op het perceel Zwartemeerweg 7 dat op 600 meter afstand ligt. Het plangebied ligt ver buiten de invloedssfeer (25 meter) van deze tank. Binnen het plangebied worden geen risicovolle functies voorgesteld. Vanuit de externe veiligheid bestaan er dus geen belemmeringen voor het plan.
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van minder dan 15 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van minder dan 8 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.
Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Woningbouwlocaties (tot 1.500 woningen) komen hiervoor in aanmerking. Het toevoegen van een bedrijfswoning draagt dus zeker niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.
Een ruimtelijke ontwikkeling mag niet leiden tot knelpunten, verkeersonveilige situaties of een gebrek aan parkeerruimte. Voor de verkeersbewegingen en parkeerplaatsen worden de CROW-kencijfers gehanteerd.
Verkeersafwikkeling
De ontwikkeling mag niet leiden tot knelpunten of tot onveilige situaties in de verkeersafwikkeling. Het plangebied is direct ontsloten via een bestaande ontsluiting op de Zwartemeerweg. Deze heeft ruim voldoende capaciteit voor het bedrijf. De verkeerssituatie ter plaatse is overzichtelijk. Er is namelijk sprake van een rechte 60 km-weg. Vanuit de inrit is zowel in oostelijke- als westelijke richting voldoende zicht op de weg. Het betreft een secundaire weg die voornamelijk bestemd is voor landbouwverkeer en wordt dan ook voornamelijk gebruikt door landbouw voertuigen en auto's. Figuur 4 illustreert dit. Er is bovendien een vrijwel directe verbinding met de provinciale weg N50.
Figuur 4. Verkeerssituatie ter plaatse
Parkeren
Voor de bedrijfswoning moet in het plangebied drie parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Uitgangspunt is parkeren op eigen erf.
De gemiddelde parkeerbehoefte voor vrijstaande koopwoningen is op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW 2,4. Deze parkeernorm geldt voor het plangebied, omdat hier sprake is van een 'niet stedelijk gebied' en 'buitengebied'.
Op het terrein is voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Aan de oostzijde van het terrein ligt een bestaande parkeerplaats.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Agrarisch
Het plangebied houdt de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming wordt nu een bedrijf met bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Binnen het bestemmingsvlak is een bedrijfswoning bijhorend bij het bedrijf toegestaan. De regels ten aanzien van de bebouwing is afgestemd op de beheersverordening Landelijk gebied.
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog
Op het plangebied geldt in overeenstemming met het gemeentelijk archeologiebeleid de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog'. Binnen deze bestemming moeten voor gebouwen en werken groter dan 500 m2 en waarbij bodemingrepen dieper dan 50 centimeter plaatsvinden, een archeologisch onderzoek plaatsvinden.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Inspraak en overleg
Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekking bij de planvorming, is op basis van de Inspraakverordening van de gemeente inspraak verleend op het voorontwerpbestemmingsplan. Ook heeft in deze periode vooroverleg plaats gevonden met de overlegpartners. De provincie Flevoland en waterschap Zuiderzeeland hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De provincie kan instemmen met de plannen zoals beschreven in het voorontwerp en zien geen reden om vanuit provinciaal belang in te grijpen in de verdere procedure.
Het waterschap heeft ten aanzien van het beleidsthemas 'Schoon water' die voor de ontwikkeling van toepassing is een opmerking c.q. aanvulling. De reactie is als bijlage 4 bij de toelichtig toegevoegd. De toelichting van dit bestemmingsplan is naar aanleiding van de reactie aangepast.
Zienswijzen
Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan voor zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kon een ieder zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar maken. Van deze gelegenheid is geen gebruikt gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Vaststelling
Op 18 april 2017 heeft de gemeenteraad van Noordoostpolder het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. Aangenomen wordt dat deze over de financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren en alle kosten voor de uitvoering voor rekening neemt. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges. Hiermee wordt het plan financieel haalbaar geacht.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De gemeente moet, volgens de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de gemaakte gemeentelijke kosten verhalen op de initiatiefnemers van de ontwikkeling. Dit geldt overigens alleen wanneer sprake is van bouwplannen, zoals opgenomen in het Bro.
Het bouwplan dat dit bestemmingsplan mogelijk maakt is aangemerkt als een bouwplan in de zin van het Bro. Het is daarom in beginsel verplicht om een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Hiervoor zijn overeenkomsten gesloten. Van het opstellen van een exploitatieplan wordt derhalve afgezien.