direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Landelijk gebied, Oosterringweg 36 te Luttelgeest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00583-VS01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Oosterringweg 36 te Luttelgeest ligt het perceel van een glastuinbouwbedrijf. Wegens teruglopende resultaten in deze sector heeft het bedrijf gezocht naar nieuwe markten. Op basis hiervan is naast de handelskwekerij en groothandel in bloemen (de Orchideeënwinkel) en planten al gestart met detailhandel en een koikwekerij. De eigenaar van het bedrijf heeft het plan opgevat om op de locatie een recreatiebedrijf op te zetten. Dit bedrijf draait om (gedeeltelijk indoor) visvijvers, met daarbij een aantal dagrecreatieve voorzieningen. Op het buitenterrein worden enkele kampeerplaatsen gerealiseerd.

Het ontwikkeling van recreatie op deze plek sluit aan op de ambities van de gemeente op het gebied van het verder ontwikkelen van het toeristisch aanbod in de oostrand van de Noordoostpolder. Daarom wil de gemeente medewerking verlenen aan het initiatief.

De ontwikkeling is op verschillende punten in strijd met het bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3). Daarom is voor het perceel dit bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader, waarbinnen de gewenste invulling mogelijk is. Het perceel krijgt hiermee een recreatieve bestemming.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft het perceel Oosterringweg 36 te Luttelgeest. De begrenzing is afgestemd op de kadastrale perceelsgrenzen. De ligging en begrenzing van het plangebied zijn weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00583-VS01_0001.png"

Figuur 1.1. De ligging en begrenzing van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in de beheersverordening Landelijk gebied, die is vastgesteld op 21 maart 2016. Hierin is het voorheen geldende bestemmingsplan weer van toepassing verklaard. Het plangebied valt onder het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004. Het is hierin bestemd als agrarisch gebied. Binnen deze bestemming wordt voorzien in agrarische bedrijvigheid. Gebouwen moeten gebouwd worden binnen de aangegeven bouwvlakken. Op het plangebied geldt de aanduiding 'staand glas toegestaan'. Binnen deze aanduiding kunnen kassen en bijbehorende gebouwen worden gebouwd.

Binnen het plangebied zijn dus mogelijkheden voor grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en glastuinbouw. Recreatieve ontwikkelingen zijn niet toegestaan.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de gewenste ontwikkelingen en ruimtelijke inpassing daarvan en de vertaling naar uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de vertaling van de uitgangspunten uit hoofdstuk 2, 3 en 4 naar een juridische regeling. In hoofdstuk 6 wordt het juridische systeem toegelicht. Ten slotte worden in hoofdstuk 7 de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het plan besproken.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en beschrijving ontwikkeling

2.1 Huidige situatie

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel van een glastuinbouwbedrijf dat in het noordwesten van de Noordoostpolder, op de rand van een glastuinbouwgebied bij Luttelgeest ligt. Het ligt in een lint van agrarische bedrijven en glastuinbouwbedrijven langs de Oosterringweg . Dit is een provinciale gebiedsontsluitingsweg. Het perceel maakt feitelijk deel uit van een bebouwingscluster, bestaande uit vijf glastuinbouwbedrijven, enkele agrarische bedrijven en een grootschalig recreatiebedrijf, de Orchideeënhoeve.

Een luchtfoto van de actuele situatie van het plangebied is weergegeven in figuur 2.1. Voorop het perceel staat een boerderij die dienst doet als bedrijfswoning. Hierachter staat een bedrijfsgebouw, waarin de Orchideeënwinkel is gevestigd. Aansluitend op dit bedrijfsgebouw staat een kas met een oppervlakte van circa 9.000 m2. In het verleden was op het perceel nog ruim 2 hectare aan kassen aanwezig. Het achterste deel is onlangs gesloopt. Achterop en voorop het perceel liggen waterbassins ten behoeve van de glastuinbouw. Deze zijn nu buiten gebruik. Door het waterbassin aan de voorzijde is een tweede inrit gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00583-VS01_0002.png"

Figuur 2.1. Luchtfoto plangebied

Het planologisch agrarisch bouwperceel van Oosterringweg 36 heeft een oppervlakte van ongeveer 0,6 hectare. Kassen zijn niet aangewezen als gebouwen en mogen buiten de bouwpercelen worden gebouwd. Op de locatie stond tot voor kort een oppervlakte van ruim 2 hectare aan kassen, plus de huidige bebouwing aan de voorzijde. Dergelijke oppervlaktes bepalen de schaal van de omgeving. Meer dan de helft van de kassen is gesloopt. Er staat nu nog een kas met een oppervlakte van 8.800 m2.

2.2 Gewenste situatie

Het initiatief betreft de ontwikkeling van een recreatiebedrijf met visvijvers. Deze zijn gedeeltelijk in de bestaande kas en gedeeltelijk hierachter beoogd. Rondom deze visvijvers wordt verschillende overnachtingsmogelijkheden/kampeerplaatsen voorgesteld. Het programma ziet er in het kort als volgt uit:


De huidige activiteiten:

- handelskwekerij en groothandel bloemen en planten

- koikwekerij


worden uitgebreid met:

- indoor en outdoor visvijvers;

- kampeerplaatsen;

- zwemvijver;

- horeca met visrookplek;

- tuinen met kruiden en seizoensproducten;

- biologische workshops.

De horecavoorziening wordt uitsluitend gebruikt voor de bezoekers en blijft eenvoudig. Hier kunnen dranken en eenvoudige maaltijden worden genuttigd. Tevens wordt de horecavoorziening gebruikt bij de workshops. Voor de workshops wordt gedacht aan het roken en bereiden van vis, vislessen en hengels en vlotten maken en voor kinderen, viswedstrijden, bloemstukken maken, enzovoorts.

Het ruimtebeslag van de visvijvers is relatief groot. Desondanks is er sprake van een kleinschalig recreatiebedrijf, met ruimte voor maximaal enkele tientallen vissers en ongeveer 20 kampeerplaatsen aan het water. Ook voor de workshops en ondergeschikte horecafunctie geldt dat deze kleinschalig blijven.

De beoogde inrichting van het plangebied is opgenomen in Bijlage 1.

De ontwikkeling gaat uit van een recreatieve voorziening met een totale perceeloppervlakte van ruim 4 hectare. De visvijvers, de kampeerplaatsen en de andere recreatieve voorzieningen worden gedeeltelijk in en gedeeltelijk achter de kas gerealiseerd. Achter de kassen (dus buiten het voormalig agrarisch bouwperceel) is slechts sprake van een zeer schaarse bebouwing. Er is een horecavoorziening centraal op het perceel beoogd. Deze staat gedeeltelijk in en gedeeltelijk buiten de kas. In de kas wordt ook nog enige bebouwing gerealiseerd.

De maximale oppervlaktes van de functies en de bebouwing is op basis van beleidsuitgangspunten bepaald. Hierop wordt in paragraaf 2.7 ingegaan.

Ontgronding

Regels ten aanzien van het afgraven van grote hoeveelheden grond zijn opgenomen in de Ontgrondingenwet. Deze wet regelt het winnen van zand, grind, klei en andere materialen uit de Nederlandse bodem. De wet bevat onder meer het verbod om te ontgronden zonder vergunning en geeft een niet uitputtende opsomming van de voorschriften die aan een vergunning kunnen worden verbonden. Ook kent de wet procedurebepalingen en verklaart hij enkele toezichts- en handhavingsbepalingen van de Wet milieubeheer van toepassing. De aanvrager voert de ontgronding uit op basis van de ontgrondingsvergunning.

2.3 Landschappelijke inpassing

Van belang is dat nieuwe functies en bebouwing op een goede manier worden ingepast bij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. In principe wordt uitgegaan van een inpassing door middel van de, voor Flevoland kenmerkende, erfsingels. In de glastuinbouwgebieden wordt deze wijze van inpassen minder toegepast. De kassen liggen open in het landschap. De oorspronkelijke bedrijfserven aan de wegen zijn vaak nog wel ingepast in erfsingels. Dit geldt ook voor het plangebied.

De nieuwe functies achterop het perceel worden ingepast in een erfsingel. Deze beplanting is weergegeven in figuur 2.2. Dit zorgt zowel voor beschutting voor de recreanten, als voor een groene inpassing van het glastuinbouwgebied als geheel, bekeken vanuit het westen. Op deze manier is het bedrijf op een goede manier ingepast bij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de omgeving.

De aanleg en instandhouding van de erfsingel is in dit bestemmingsplan gewaarborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting.

2.4 Verkeerskundige inpassing

Verkeersafwikkeling

De ontwikkeling mag niet leiden tot knelpunten of tot onveilige situaties in de verkeersafwikkeling. Het plangebied is direct ontsloten op een gebiedsontsluitingsweg met ruim voldoende capaciteit voor het recreatiebedrijf. Er is bovendien een vrijwel directe verbinding met de Rijksweg A6. Voorts is er sprake van een overzichtelijke situatie aan een rechte weg. Door de dubbele inrit/uitrit ontstaan er ook op het terrein geen problemen met manoeuvreren. De aansluiting op de ontsluitende weg is zo goed geregeld.

De verkeersaantrekkende werking van de voorziening is beperkt tot enkele tientallen per dag. Er wordt uitgegaan van maximaal 10.000 à 15.000 bezoekers per jaar. Op basis van de kentallen van het CROW kan voor een attractiepark worden uitgegaan 702 verkeersbewegingen per etmaal op basis van 550.000 bezoekers per jaar. Dit komt neer op maximaal 20 verkeersbewegingen per etmaal voor 15.000 bezoekers per jaar.

Uit informatie van de aanvrager is de maximale capaciteit van de voorziening circa 60 personen per dag. Op weekenddagen in het hoogseizoen zou dit kunnen leiden tot circa 100 verkeersbewegingen per een dag, uitgaande van gemiddeld 1,2 personen per auto. De prognoses van de aanvrager gaan uit van circa 30 bezoekers op weekdagen in het hoogseizoen, wat resulteert in maximaal 50 verkeersbewegingen per dag. Op de Oosterringweg rijden volgens gegevens van de provincie ruim 4.000 auto's per etmaal. De verkeersgeneratie van de recreatievoorziening zijn op dit aantal niet merkbaar. Ook de pieken hebben geen significant effect op de verkeersdoorstroming of op verkeershinder.

Een kanttekening hierbij is dat langs en nabij dit deel van de Oosterringweg diverse ontwikkelingen plaatsvinden die mogelijk cumulatief wel invloed hebben op de verkeerssituatie ter plaatse. Dit is voor het de onderhevige ontwikkeling geen belemmering, maar vraagt wel om een integrale visie op de gevolgen en het bieden van oplossingen voor eventuele knelpunten voor verkeer en vervoer. Hierbij kan gedacht worden aan aanpassingen van de vormgeving van de weg en van de aansluitingen, fietsvoorzieningen en voorzieningen voor openbaar vervoer en goede parkeervoorzieningen.

Gemeente Noordoostpolder gaat samen met provincie Flevoland werken aan de hiervoor genoemde integrale visie. Aangezien dit plan op zichzelf geen relevante invloed heeft op de verkeerssituatie, hoeft deze visie niet te worden afgewacht.

Vooruitlopend op deze integrale visie heeft de provincie Flevoland het nut en noodzaak van een linksafvak laten onderzoeken. Uit deze notitie (Bijlage 2) blijkt dat de afwikkelingscapaciteit, wachttijden en verkeersveiligheid geen noodzaak geven voor een kruispuntmaatregeling. In samenspraak met de provincie is in het kader van een goede ruimtelijke ordening besloten om op basis van de verkeersveiligheid en oversteekbaarheid voor fietsers en voetgangers ter plaatse van de ontsluiting een middengeleider met oversteekvoorziening toe te passen. Figuur 2.2 is een voorbeeld situatieschets van een soortgelijk kruispunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00583-VS01_0003.png"

Figuur 2.2. voorbeeld ontsluiting met oversteek fietsers en voetgangers

Parkeren

Op het terrein is voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Aan de voorzijde van het terrein ligt een bestaande parkeerplaats en achter de kassen wordt een nieuwe parkeervoorziening aangelegd.

Volgens het gemeente parkeerbeleid wordt bij het opstellen van bestemmingsplannen in de regels verankerd dat voldaan moet worden aan de parkeernormen van de gemeente. In dit bestemmingsplan is dit geregeld in artikel 7. De gemeentelijke Nota Parkeernormen Noordoostpolder vormt daarbij het toetsingskader. Op deze manier is gewaarborgd dat er in de toekomst geen parkeerknelpunten ontstaan.

2.5 Bedrijfsperspectief

Omdat er sprake is van een vergroting van het agrarisch bouwperceel moet gemotiveerd worden waarom de vergroting noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het bedrijf. Daarbij wordt ook het toekomstperspectief van het desbetreffende bedrijf of activiteit in beschouwing genomen.

Het agrarisch bouwperceel van de Oosterringweg 36 ligt alleen op de voorzijde van het perceel, globaal om de bedrijfswoning en de loods hierachter. Dit heeft een oppervlakte van 0,6 hectare. Visvijvers en kampeerplaatsen hebben een relatief grote oppervlakte nodig. Het ontwikkelen van het recreatiebedrijf binnen 0,6 hectare is dus onmogelijk. Feitelijk is er ook geen sprake van uitbreiding van het bouwperceel, aangezien vrijwel het gehele perceel tot voor kort was bebouwd met kassen.

De visvijvers met kampeermogelijkheden en andere voorgestelde recreatieve voorzieningen zijn vormen van recreatie die op geen manier concurreren met de Orchideeënhoeve. In potentie versterken deze bedrijven elkaar, door het bieden van een gedifferentieerd totaalaanbod aan recreatieve voorzieningen.

De aanvrager is als medeoprichter van de Orchideeënhoeve bekend met de recreatiesector. Het bedrijf zal zich richten op iedereen die van vissen en de natuur houdt, met speciale aandacht voor het biologische aspect. Het bieden van overnachtingsmogelijkheden aan deze doelgroep nabij het Kuinderbos geeft extra zicht op een goed bedrijfsperspectief. Nederlanders vissen bijzonder graag. De sportvisserij is in Nederland met zo'n 1,8 miljoen deelnemers, waaronder bijna 500.000 jeugdigen, zelfs één van de grootste vormen van openluchtrecreatie.


Natuurbeleving, het avontuurlijk ontspannen aan de waterkant, vormt voor deze groep vaak een belangrijker motief dan het gericht willen vissen op een bepaalde vissoort of het beoefenen van een bepaalde vistechniek. Voor de recreatievisser dient het viswater in de regel goed bereikbaar en toegankelijk te zijn. Het bedrijf speelt op deze aspecten in.

Bovendien blijkt uit het gemeentelijk beleid dat er sprake is van een dynamische en sterk in ontwikkeling zijnde toeristisch-recreatieve markt, waarbij een trend zichtbaar is naar themarecreatie en arrangementen. Het voorgestelde programma sluit hier naadloos op aan.

De agrarische activiteiten op de locatie, zijnde de handelskwekerij en koikwekerij, worden afgewaardeerd tot onderschikte nevenfuncties die direct ten dienste van het recreatiebedrijf staan. Omwille van de continuïteit van het bedrijf zal er een vloeiende overgangsperiode zijn, waarbij de recreatieve functies worden uitgebouwd en de agrarische activiteiten worden afgebouwd.

2.6 Gebruiksmogelijkheden aangrenzende gronden

Een belangrijke eis voor niet-agrarische functies in het landelijk gebied is dat deze geen belemmeringen vormen voor bestaande agrarische bedrijven. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën. De richtafstanden zijn afhankelijk van de aard van het gebied (rustig woongebied/buitengebied of gemengd gebied). In dit geval is sprake van een gemengd gebied, waarin verschillende (agrarische) bedrijven en woningen naast elkaar voorkomen.

De recreatiefunctie is in principe niet een milieugevoelige functie. Echter, vanuit een goede ruimtelijke ordening worden de kampeerplaatsen wel beschouwd.

Aan weerszijden van het perceel liggen een akkerbouwbedrijf en een glastuinbouwbedrijf. Deze vallen onder milieucategorie 2, waarbij een richtafstand van 10 meter tot gevoelige functies in een gemengd gebied geldt. De nieuwe functies worden allemaal op meer dan 10 meter vanaf de erfgrenzen (en dus de bedrijven) voorgesteld. Op basis van het geldende bestemmingsplan kunnen zich voorop de naastgelegen percelen ook veehouderijbedrijven vestigen. Een dergelijke ligt gelet op de ligging in een glastuinbouwgebied niet in de rede. Bovendien komen de kampeerplaatsen op meer dan de voorgeschreven 50 meter vanaf de bouwpercelen van de naastgelegen agrarische bedrijven te liggen.

Aan de overzijde van de Oosterringweg liggen een akkerbouwbedrijf met een biomassavergistingsinstallatie en een pluimveehouderij. De vergistingsinstallatie valt onder milieucategorie 3.2 en de pluimveehouderij onder categorie 4.1. Hierbij gelden richtafstanden van 50 en 100 meter in een gemengde omgeving. De nieuwe recreatieve activiteiten vinden allemaal achterop het perceel plaats, op minimaal 130 meter vanaf de genoemde bedrijven.

Er wordt dus voldaan aan de richtafstanden. De ontwikkeling vormt dus geen belemmering voor bestaande (agrarische) bedrijvigheid.

2.7 Planuitgangspunten

Algemeen

Het belangrijkste uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het bieden van een juridisch planologisch kader waarbinnen het programma, zoals beschreven in paragraaf 2.2, mogelijk is. Het perceel krijgt hiervoor een recreatieve hoofdbestemming. De mogelijkheden en beperkingen uit het beleidskader en de omgevingsaspecten vormen hierbij de randvoorwaarden.

Gebruiksmogelijkheden

De belangrijkste functies van het plangebied worden de dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van visvijvers en verblijfsrecreatie in de vorm van maximaal 25 kampeerplaatsen. Daarbij worden in ondergeschikte mate dagrecreatieve nevenactiviteiten (zwemvijver, workshops e.d.), horeca tot een maximum van 500 m2 en detailhandel tot een maximum van 200 m2 mogelijk gemaakt. De horeca is uitsluitend mogelijk als ondergeschikte activiteit, dus ondersteunend aan de hoofdfunctie. De mogelijkheden van De Orchideeënwinkel en de koikwekerij worden behouden, maar kunnen alleen als neventak bij het recreatiebedrijf worden uitgevoerd.

Er wordt dus gekozen voor een recreatieve bestemming, waarbij de huidige agrarische activiteiten alleen als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan.

Bouwmogelijkheden

De oppervlakte aan nieuwe gebouwen is zeer beperkt. Het gaat om een berging/werkplaats achterop het perceel en enkele voorzieningengebouwen (horeca, sanitair, ontvangstruimte) die gedeeltelijk binnen de bestaande kas worden gebouwd.

De regels ten aanzien van de bebouwing is afgestemd op het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004. Uitgaande van de bebouwing zoals ingetekend in Bijlage 1 wordt uitgegaan van bebouwingspercentage van 25%, inclusief de kas. Het plangebied heeft een oppervlakte van 42273 m2, dus is er een oppervlakte van 10.568 m2 aan bebouwing mogelijk. De bestaande bebouwing heeft een oppervlakte van 9.900 m2. Dit betekent dat er verspreid op het terrein nog een gezamenlijke oppervlakte van 668 m2 aan gebouwen gebouwd kan worden.

De uiteindelijk positionering van de gebouwen blijft vrij. Voor de overige eisen aan gebouwen (hoogten en dakhelling en positionering) wordt aangesloten bij de mogelijkheden in het bestemmingsplan voor het landelijk gebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (trede 1) de onderliggende vraag in de regio, (trede 2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (trede 3) multimodale ontsluiting.

Trede 1: vraag in de regio

Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Met de regionale ruimtevraag in beeld, kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde.

De vraag naar nieuwe recreatieve voorzieningen blijkt uit de ambities van de gemeente en de provincie op het gebied van recreatie en toerisme. Zoals beschreven in paragraaf 2.5 wordt ingespeeld op de trend in de ontwikkeling van recreatie in de Noordoostpolder.

Trede 2: de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijke gebied

Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte 'in te vullen', een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.

De behoefte aan een dergelijke recreatievoorziening kan niet in het bestaand stedelijk gebied worden opgevangen. Voor recreatiefuncties is ligging buiten bestaand stedelijk gebied namelijk een voor de hand liggende keuze, vanwege de landschappelijke kwaliteiten en de uitloopmogelijkheden in de omgeving.

Trede 3: multimodaal ontsloten

In trede 3 gaat het om stedelijke uitleg en wel op een zodanige locatie dat het uitleggebied (in potentie) multimodaal ontsloten is of kan worden. Zoals blijkt uit paragraaf 2.4 is de locatie passend ontsloten. Nabij het plangebied is ook een bushalte aanwezig.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de langetermijnvisie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. Het gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen, opgaven en uitdagingen er voor Flevoland liggen. Er zijn drie kernopgaven:

  • Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving),
  • Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving),
  • Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).

Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland. In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:

  • Duurzame Energie
  • Regionale Kracht
  • Circulaire Economie
  • Landbouw: Meerdere Smaken

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie FlevolandStraks. Vooralsnog is de beleidsmatige kant van de Omgevingsvisie FlevolandStraks in uitwerking. Daarom wordt wat betreft het beleid nog verwezen naar het omgevingsplan Flevoland 2006.

Omgevingsplan Flevoland 2006

Het provinciaal omgevingsbeleid is opgenomen in het Omgevingsplan Flevoland 2006. In dit plan wordt het integrale omgevingsbeleid beschreven voor de periode 2006-2015 met een doorkijk naar 2030. Het belangrijkste doel van de provincie is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in heel Flevoland.

Het plangebied ligt in Noordelijk Flevoland. Dit gebied is van oudsher primair op landbouw en visserij georiënteerd. Het gebied heeft nieuwe impulsen nodig om het vitaal te houden en kansen te bieden voor een verdere economische ontwikkeling. Creativiteit en durf zijn noodzakelijk om toerisme en recreatie te ontwikkelen, om de bijzondere waarden van het landschap te versterken en te benutten en om de economie van het stedelijk en landelijk gebied, en daarmee de leefbaarheid van de kernen, nieuwe impulsen te geven.

Er zijn dus meer recreatieve voorzieningen nodig voor de inwoners van Flevoland en voor de toeristen van buiten de provincie. De provincie wil de bijdrage vergroten die het toerisme levert aan de economische ontwikkeling van Flevoland en aan de vitaliteit van het platteland. De door de provincie gewenste toeristisch-recreatieve ontwikkelingen zijn vooral kansrijk in en rondom cultuurhistorische gebieden en natuurgebieden. Deze gebieden zijn in het omgevingsplan aangewezen als recreatiezone. Het plangebied ligt in de recreatiezone die is ingetekend rondom het Burcht Bos. Deze zone is in relatie tot het plangebied gevisualiseerd in figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00583-VS01_0004.png"

Figuur 3.1. Fragment kaart Streefbeeld en ontwikkeling recreatie

Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied

De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied. Indien het beleidskader van het Omgevingsplan en deze beleidsregel te beperkend blijken voor ontwikkelingen die bijdragen aan de vitaliteit van het landelijk gebied, dan is de provincie bereid dat kader op experimentele basis te verruimen.

Voor dit plan is de beleidsregel te beperkend. De ontwikkeling beperkt zich namelijk niet tot het voormalig agrarisch bouwperceel. Het planologisch regime wordt daarom op experimentele basis verruimd. Voorwaarde is dan wel dat hieraan een tussen gebiedspartners overeengekomen integraal plan voor dat gebied ten grondslag ligt, waarin een kwaliteitsimpuls voor het gebied wordt aangetoond. Dit plan moet inzicht bieden in:

  • de ambities voor het versterken van de vitaliteit van het landelijk gebied;
  • het waarborgen en verbeteren van de kwaliteit van het landelijk gebied (natuur, landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, extensieve vormen van recreatie), bijvoorbeeld door eisen van verevening en randvoorwaarden voor nieuwe functies te stellen;
  • de wijze waarop met de bestaande situatie en functies in het gebied wordt omgegaan;
  • de wijze waarop hierbij omgegaan wordt met natuurwaarden (saldobenadering);
  • de wijze waarop het experiment past binnen de ontwikkelingsvisie 2030 en bijdraagt aan de provinciale opgaven voor de speerpunten.

De ambitie voor het onderhavige gebied is helder, namelijk het ontwikkelen van recreatieve functies, zonder afbreuk te doen aan het karakter van het landelijk gebied. Dit volgt zowel uit het Omgevingsplan als uit de structuurvisie van de gemeente Noordoostpolder (zie paragraaf 3.3). De kwaliteit van het landelijk gebied wordt verbeterd door een saneringslocatie een nieuwe invulling te geven die qua aard en schaal past in de omgeving en bovendien op een goede manier landschappelijk wordt ingepast.

De bestaande situatie vormt voor het initiatief een uitgangspunt. Het betreft een glastuinbouwgebied, waarin kassencomplexen voor een belangrijk deel beeldbepalend zijn. De nieuwe functies worden voor een deel ondergebracht in de bestaande kassen op het perceel. De uitstraling van het geheel is dan ook naadloos passend in de omgeving. Bestaande functies worden niet benadeeld door de ontwikkeling. Woningen liggen op voldoende afstand vanaf de recreatieve functies en bestaande (glastuinbouw)bedrijven worden niet belemmerd. Ook wordt er geen afbreuk gedaan aan natuurwaarden in de omgeving. Deze liggen namelijk op meer dan 500 meter afstand en het plangebied ligt in een productiegebied, waardoor er per saldo geen sprake is van een significante toename van de belasting op natuurwaarden.

Zoals beschreven onder 'Omgevingsplan Flevoland 2006' past de ontwikkeling in de ontwikkelingsvisie, waarin het gebied is aangewezen als recreatiezone. Het ontwikkelen van een recreatieve voorziening in deze zone draagt bij aan de ambities van de provincie.

Conclusie

Het plan voorziet in een recreatieve ontwikkeling binnen een voorkeursgebied voor de ontwikkeling van recreatie. Dit sluit aan op de ambities van de provincie Flevoland.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Noordoostpolder 2025

In de structuurvisie 2025, die is vastgesteld op 9 december 2013, wordt de visie van de gemeente Noordoostpolder op de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van de Noordoostpolder geschetst. De structuurvisie is vooral bedoeld om te enthousiasmeren, te verleiden en te inspireren en andere partijen als het ware uit te nodigen om te komen met initiatieven en investeringen.

De gemeente stelt dat de toeristisch-recreatieve markt dynamisch is en sterk in ontwikkeling. In de dagrecreatie is een trend zichtbaar naar themarecreatie en arrangementen. In de verblijfsrecreatie is een trend naar uitersten zichtbaar. Men kiest voor ‘basic’ en authenticiteit of juist voor luxe, kwaliteit en innovatie. Natuur speelt een belangrijke rol in de recreatiewaarde van een gebied.

De gemeente koestert de ambitie om de toeristisch-recreatieve sector verder te ontwikkelen tot een belangrijke economische pijler. Naast versterking en kwaliteitsverbetering van het bestaande product worden innovatieve initiatieven gestimuleerd, waardoor het aanbod gedifferentieerder wordt en de gemeente zich als bestemming onderscheidt.

In de structuurvisie geeft de gemeente aan dat het Kuinderbos en Voorsterbos belangrijke recreatiegebieden zijn (zowel dag- als verblijfsrecreatie). De zone rond deze bossen heeft dan ook de potentie om door te groeien tot een belangrijke recreatieve zone. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in deze recreatieve zone. Deze zone is weergegeven in figuur 4.2. Het plangebied is hierop aangeduid met een rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00583-VS01_0005.png"

Figuur 3.2. Plankaart structuurvisie

Het ontwikkelen van een recreatieve voorziening met (overdekte) visvijver en andere dagrecreatieve mogelijkheden met daarbij eenvoudige kampeermogelijkheden sluit naadloos aan op de trend die de gemeente in de structuurvisie beschrijft. De ontwikkeling vindt bovendien plaats in het gebied waarin de gemeente mogelijkheden biedt voor het ontwikkelen van de recreatieve sector, nabij een natuurgebied met hoge recreatiewaarde. Het initiatief betreft dus een invulling van de ambities van de gemeente op het gebied van recreatie en toerisme.

Sociaal Economisch Beleid 2015-2018

De ambitie uit het coalitieakkoord is de toeristisch-recreatieve sector uitdagen Noordoostpolder nog meer op de kaart te zetten. Als gemeente vervullen we daarin een faciliterende rol. Vanuit het sociaal-economisch beleid is de ambitie ondernemers/organisaties uit te dagen en te faciliteren in het hier naartoe trekken van meer toeristen en recreanten, de verblijfsduur te verlengen en de mogelijkheden om te besteden te vergroten.


Door de schaalvergroting en de daardoor vrijkomende agrarische erven ontstaan er mogelijkheden voor nieuwe recreatieve ontwikkelingen. De vraag naar authentieke en unieke producten en belevingen neemt toe. Er is steeds meer


aandacht voor "eerlijke" (streek)producten, duurzaamheid en het platteland. Ook rust en ruimte worden gewaardeerd. Wat het bestaande aanbod betreft wordt er vooral gestuurd op verbetering van het imago, samenwerking en kwaliteit. Voor nieuwe recreatieve ontwikkelingen, op innovatieve activiteiten die passen bij de plattelandstoeristische en cultuurhistorische kenmerken van dit gebied. De oostrand van Noordoostpolder en de cultuurhistorische driehoek Nagele-Urk-Schokland zijn het meest kansrijk


voor toeristische ontwikkeling, ook gezien de link naar het achterland. Het verbinden van Weerribben-Wieden, Waterloopbos, Schokland, Urk en clustering van het aanbod is wenselijk.


Zoals beschreven onder het kopje 'Structuurvisie' sluit het initiatief hier naadloos op aan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

De aanvaardbaarheid van het woonklimaat is afhankelijk van de verwachting. Deze norm ligt in een rustige woonwijk anders dan in een gemengde omgeving. Het plangebied ligt in glastuinbouwgebied, waar duidelijk sprake is van een gemengde omgeving. Immers: hier liggen woning en bedrijven door elkaar.

De recreatiefunctie is in principe niet een milieugevoelige functie. Echter, vanuit een goede ruimtelijke ordening worden de kampeerplaatsen wel beschouwd. Aan weerszijden van het perceel liggen een akkerbouwbedrijf en een glastuinbouwbedrijf. Deze vallen onder milieucategorie 2, waarbij een richtafstand van 10 meter tot gevoelige functies in een gemengd gebied geldt. De nieuwe functies worden allemaal op meer dan 10 meter vanaf de erfgrenzen (en dus de bedrijven) voorgesteld. Omzetting van deze agrarische bedrijfspercelen naar zwaardere agrarische bedrijfsvormen ligt niet in de rede, maar wordt niet beperkt door de ontwikkeling (zie ook paragraaf 2.2).

Aan de overzijde van de Oosterringweg liggen een akkerbouwbedrijf met een biomassavergistingsinstallatie en een pluimveehouderij. De vergistingsinstallatie valt onder milieucategorie 3.2 en de pluimveehouderij onder categorie 4.1. Hierbij gelden richtafstanden van 50 en 100 meter in een gemengde omgeving. De nieuwe recreatieve activiteiten vinden allemaal achterop het perceel plaats, op minimaal 130 meter vanaf de genoemde bedrijven.

Omgekeerd is het recreatiebedrijf een onderneming uit milieucategorie 3.1, waarbij een richtafstand van 30 meter geldt. De (bedrijfs)woningen rondom het plangebied liggen op 30 meter of meer vanaf de erfgrenzen van het plangebied.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er sprake is van een verantwoorde milieuzonering.

4.2 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Er zijn er geen spoorwegen of geluidszoneringsplichtige industrie aanwezig, dus alleen het aspect 'wegverkeerslawaai' is aan de orde.

De recreatiefunctie wordt volgens de Wgh niet aangemerkt als geluidsgevoelige functie. Het is daarom niet noodzakelijk om aan de geluidsnormen uit de Wgh te toetsen of om een hogere waarde voor het perceel vast te stellen. De kampeerplaatsen liggen op ruime afstand (van ongeveer 200 meter) van de Oosterringweg, achter de bestaande gebouwen. Ter plaatse van deze kampeerplaatsen is daardoor geen sprake van geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai.

Gelet op de relatief beperkte verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling (zie paragraaf 2.4) heeft de ontwikkeling ook geen significante invloed op de geluidsbelasting van verkeer op de ontsluitende wegen op bestaande woningen. Deze woningen staan op gemiddeld 30 meter vanaf de Oosterringweg. Zoals beschreven in paragraaf 2.4 is deze toename op de drukste dagen maximaal 100 verkeersbewegingen op een weg met 4.000 verkeersbewegingen. Op basis van een berekening op basis van de Standaard Rekenmethode 1 is de geluidstoename als gevolg hiervan minder dan 1 dB. Een geluidstoename van 1,5 dB wordt als niet hoorbaar en daarmee niet relevant beschouwd. De geluidstoename als gevolg van de visvijvers is, zelfs op de drukste dagen, dus niet hoorbaar.

Vanuit dit aspect bestaan geen belemmeringen voor de recreatieve ontwikkelingen die dit plan mogelijk maakt.

4.3 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Proces van de watertoets

De ontwikkeling is digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap, in dit geval het waterschap Zuiderzeeland. Op basis daarvan is in het voorontwerpbestemmingsplan een waterparagraaf opgesteld. In het kader van het vooroverleg heeft het waterschap een wateradvies uitgebracht. Dit is opgenomen in Bijlage 3.

Vanwege de specifieke aard van het plan is een nauwe betrokkenheid van het waterschap noodzakelijk. Hierna worden per aspect de effecten van het plan op de waterhuishouding behandeld. Dit bestemmingsplan wordt overlegd met het waterschap.

Wateroverlast

Voor projecten geldt het principe 'waterneutraal bouwen' als uitgangspunt. Dat wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om de piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door de aanleg van een waterberging of een infiltratievoorziening.

Ten opzichte van de huidige situatie is sprake van een toename aan verharding in de vorm van gebouwen, paden en een parkeerterrein. Deze oppervlakte is kleiner dan 2.500 m2 en hoeft daarom niet gecompenseerd te worden.

Op de locatie wordt een grote oppervlakte open water aangelegd, in de vorm van de visvijvers. Deze zijn gekoppeld aan de omliggende watergangen, waardoor deze een functie voor waterberging hebben. Het actuele ontwerp van de vijvers en de verharding is opgenomen in Bijlage 1. Hiermee voldoet het plan aan het principe van waterneutraal bouwen.

Over de exacte uitwerking van het watersysteem vind nog nader overleg met het waterschap plaats.

Goed functionerend watersysteem

Rondom het bouwperceel liggen erfsloten of worden erfsloten aangelegd. Het waterschap hecht groot belang aan een goed functionerend watersysteem. De erfsloten zullen een belangrijke afvoerende functie voor de huisvestingslocatie hebben, doordat deze afwateren op de hoofdwatergang aan de westzijde van het terrein.

Verder wordt in het wateradvies genoemd dat er sprake is van een opbarstingsrisico bij afgravingen van circa één meter (of dieper). Voordat de grond ontgraven wordt tot een dergelijke diepte, wordt geadviseerd om gericht onderzoek te doen naar de stabiliteit van de bodem. Aangezien de grond wordt afgegraven tot circa 3,5 meter onder maaiveld, moet wordt hier in het kader van de ontgrondingenvergunning rekening gehouden. In dit geval worden flauwe taluds voorgesteld (1:1,5) waardoor het risico op bodeminstabiliteit wordt geminimaliseerd.

Verder wordt geadviseerd om onderzoek uit te voeren naar de bodemkwaliteit en de grondwaterkwaliteit. Ook dit onderzoek wordt in het kader van de ontgrondingen uitgevoerd.

Verder adviseert het waterschap om door middel van oppervlakkige greppels of een soortgelijke constructie, de vijvers met elkaar te verbinden en vanuit een vijver een verbinding te creëren met het omliggende watersysteem. Met de onderlinge verbinding kan ten tijde van extreme neerslag het hemelwater intern beter verspreid worden. Middels de verbinding met het omliggende watersysteem kan het teveel aan hemelwater afgevoerd worden.

Schoon water

Het verdient de voorkeur om bij de inrichting van nieuwe terreinen preventieve maatregelen te nemen die onkruidbestrijding met behulp van chemische bestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk voorkomen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op straatverharding uitsluitend volgens wettelijke gebruiksvoorschriften en met wettelijk verplichte DOB-methode wordt toegepast. Bij de DOB-methode wordt minder bestrijdingsmiddel gebruikt met als resultaat dat er minder verontreinigingen naar het oppervlaktewater afstromen.

Afvalwater

In de nieuwe situatie zijn er potentieel aanzienlijk meer mensen binnen het plangebied aanwezig. Hierdoor wordt een zwaardere belasting op de afvalwatervoorzieningen verwacht. De afvoer van afvalwater is een aandachtspunt, daar momenteel geen rioleringsaansluiting aanwezig is. Dit zou nu plaats moeten vinden op een septic tank. Echter, de gemeente, provincie en het waterschap werken momenteel aan een pilot voor aansluiting van riolering voor de Oosterringweg. Het plan zal hierop aansluiten. Op deze manier is de afvoer van afvalwater goed geregeld.

Naast het afvoeren van huishoudelijk afvalwater op de gemeentelijke riolering is mogelijk sprake van het afvoeren van overig (afval)water op het omliggende watersysteem. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het afvoeren van het teveel aan oppervlaktewater van de aan te leggen vijvers op het omliggende watersysteem. In het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer is de initiatiefnemer verantwoordelijk om maatregelen te treffen teneinde nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen dan wel te beperken.

Hemelwater

In tegenstelling tot huishoudelijk of bedrijfsafvalwater is het niet nodig om schoon hemelwater naar een centrale waterzuivering af te voeren. Het regenwater afkomstig van schone oppervlakken kan worden geïnfiltreerd of direct afgevoerd worden naar het oppervlaktewater.

Onder schoon hemelwater wordt verstaan:

  • Hemelwater van verhardingen met een verkeersintensiteit lager dan 1000 voertuigen per dag;
  • Hemelwater vanaf parkeerplaatsen met minder dan 50 plaatsen;
  • Hemelwater van daken/woningen waarbij geen voor het watersysteem; schadelijke uitloogbare stoffen zijn gebruikt;
  • Hemelwater van onverhard terrein.

Schoon hemelwater wordt afgevoerd om de kavelsloten rondom het plangebied.

Melding zwemplas

Voor het gebruik van een waterpartij als zwemplas moet een melding bij de Omgevingsdienst Flevoland, Gooi & Vechtstreek worden gedaan.

4.4 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

De ontwikkeling vindt niet plaats op een locatie die is verdacht voor wat betreft bodemverontreiniging. In het kader van de ontgronding en de realisatie van gebouwen die verblijfsruimten voor mensen gaan vormen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat er vanuit de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ingrepen en het voorgenomen gebruik. Er bestaan geen risico's voor de volksgezondheid.

4.5 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De Archeologische basis- en beleidsadvieskaart voor het grondgebied van Noordoostpolder, vastgesteld door B&W/raad in 2007 en de Erfgoedverordening, vastgesteld in 2012 geven inzicht in de te verwachten archeologische waarden binnen het plangebied. Een fragment van het de beleidsadvieskaart is weergegeven in figuur 4.1. Hieruit blijkt dat binnen het plangebied gedeeltelijke een lage (groen) en gedeeltelijk een middelhoge/gematigde (geel) verwachtingswaarde geldt. De verhoogde verwachtingswaarde op het achterterrein heeft te maken met een relatief hoge ligging van archeologisch interessante lagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00583-VS01_0006.png"

Figuur 4.1. Fragment archeologische beleidsadvieskaart

Binnen de gebieden met een middelhoge/gematigde archeologische verwachting geldt dat bij ingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De ontgrondingen ten behoeve van de visvijvers zijn groter en dieper.

In het kader van de ontgrondingen is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat op 40 tot 80 centimeter onder het maaiveld dakzanden zijn aangetroffen. Hierin bestaat nog een verwachting voor archeologische resten uit de steentijd. Deze worden als gevolg van de uitvoering van het plan mogelijk verstoord. Op basis van de resultaten van het onderzoek voor geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te voeren.

Een inventariserend veldonderzoek (Bijlage 5) heeft op 6 oktober 2017 plaatst gevonden. Tijdens dit inventariserend veldonderzoek, uitgevoerd met behulp van boringen, zijn geen archeologische resten (indicatoren) aangetroffen. Het advies uit dit vervolg onderzoek is dan ook dan er geen aanvullend onderzoek nodig is. Op basis van het onderzoek kan de beschermende regeling overeenkomstig de beleidsadvieskaart komen te vervallen.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel zijn karakteristieke structuren en kenmerken in de omgeving aanwezig, zoals de laanbeplantingen en verkavelingspatronen. In dit geval worden de verkavelingspatronen gerespecteerd en worden erfsingels aangelegd. Zo worden de aanwezige karakteristieken gerespecteerd. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.

4.7 Ecologie

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het beleid en de wetgeving voor de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Uitgangspunt is dat met beide geen strijdigheid ontstaat. Sinds 1 januari 2017 is zowel de bescherming van gebieden als de omgang met beschermde soorten geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb) .

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in een intensief productiegebied, bestemd voor glastuinbouwbedrijven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Weerribben, dat op ruim vijf kilometer afstand ligt. De dichtstbijzijnde EHS-gebieden liggen op ongeveer 800 meter ten noordwesten van het plangebied. Het gaat om de bosgebieden langs de Kuindervaart.

Het recreatiebedrijf heeft geen verrijkende effecten. Verkeer kan enig effect hebben, maar gelet op de ligging nabij de kruising van twee provinciale wegen is een toename van verkeersbewegingen in de omgeving als direct gevolg van het bedrijf verwaarloosbaar. Gezien de aard en de omvang van de voorgestelde ontwikkelingen en de afstand van het plangebied tot beschermde gebieden, kan worden gesteld dat dit bestemmingsplan geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de omgeving heeft

Soortenbescherming

Het plangebied betreft het bedrijfsperceel van een glastuinbouwbedrijf. Tot voor kort stond het vrijwel vol met kassen. Nu ligt een deel van het terrein braak. Gelet op de verstoring wordt niet verwacht dat deze kavel een specifiek habitat is voor beschermde soorten. In de omgeving is voldoende gelijkwaardig habitat aanwezig. Voor de ontwikkeling zijn geen ingrepen in aaneengesloten bebossingen, gebouwen of waardevolle watergangen nodig. De uitvoering van het bestemmingsplan veroorzaakt geen conflicten met de Wnb

Specifiek moet rekening gehouden worden met de mogelijke aanwezigheid van de rugstreeppad, die in de omgeving kan voorkomen. Dit is een zeer mobiele soort is die zich snel in pioniersituaties kan vestigen. Echter, op uit de NDFF (database met verspreiding van soorten planten en dieren) blijkt dat de rugstreeppad niet in de omgeving voorkomt. Gericht natuuronderzoek is daarom niet nodig.

Voor alle soorten geldt de zorgplicht. Deze schrijft voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen. In dit kader ook rekening worden gehouden met eventuele broedende vogels. Het is verboden om deze tijdens het broeden te verstoren. Conflicten met de Wnb op dit punt zijn te voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Wil men toch tijdens de broedtijd aan de slag dan wordt geadviseerd van te voren maatregelen te nemen om het broeden van vogels te voorkomen.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (onder andere Bevi, Bevb, Basisnet). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.

Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied één risicobron aanwezig zijn. Het betreft een propaantank bij het zuidwestelijk gelegen bedrijf. Een fragment van de risicokaart en daarop de risicobron met relevante zones is weergegeven in figuur 4.2. Hieruit blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van de propaantank ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00583-VS01_0007.png"

Figuur 4.2. Fragment risicokaart

Binnen het plangebied worden geen risicovolle functies voorgesteld. Vanuit de externe veiligheid bestaan er dus geen belemmeringen voor het plan.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 16 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 9 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een verslechtering van de luchtkwaliteit is veelal het gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen in een gebied.

Met de NIBM-rekentool is berekend dat pas bij een verkeergeneratie van meer 1.200 motorvoertuigen per etmaal draagt het plan in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Van een dergelijke generatie is geen sprake. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

4.11 Vormvrije mer-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer de activiteiten die zijn genoemd in de bijlagen van het Besluit m.e.r. zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarden blijven dient het bevoegd gezag te beoordelen of er mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (de kenmerken en plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten). Deze beoordeling is vorm-vrij, in die zin dat hier geen procedure aan is gekoppeld en er geen voorwaarden voor de onderzoekswijze zijn.

Dit plan heeft betrekking op verschillende activiteiten die in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, namelijk een landinrichtingsproject (D9), de aanleg van een kampeerterrein en/of een themapark (D10), ontgronding (D16.1) en een intensieve aquacultuur (D28). Voor een landinrichtingsproject geldt als drempelwaarde een oppervlakte van 125 hectare of meer, voor onder meer recreatie. Voor een kampeerterrein/themapark geldt een aantal bezoekers van 250.000 per jaar en 25 hectare of meer. De drempelwaarde voor ontgrondingen ligt op 12,5 hectare en voor een intensieve aquacultuur moet bij een productie van 1.000 ton per jaar een mer-beoordeling worden uitgevoerd.

De ontwikkeling betreft een relatief kleinschalige dagrecreatieve voorziening, die gezien kan worden als een themapark, met kampeerterrein. Het aantal bezoekers wordt geschat op 10.000 à 15.000 per jaar. De oppervlakte van het plangebied is circa 4 hectare. De ontgronding is heeft een oppervlakte van minder dan een hectare en is bovendien ondiep. Deze ontgronding heeft daarom geen relevante milieueffecten op bijvoorbeeld ondergrondse waterstromen, grondwaterstanden, bodemstabiliteit en dergelijke. Dit wordt in het kader van de ontgrondingsvergunning nader afgewogen. Tot slot is de intensieve aquacultuur, in dit geval de koikwekerij, ondergeschikt en zeer kleinschalig. Deze is puur gericht op het voorzien van vissen in de vijvers. De drempelwaarde van 1.000 ton per jaar wordt lang niet gehaald. Het betreft bovendien een bestaande, vergunde activiteit.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Voor de ontgrondingenvergunning moet wel een (vormvrije) mer-beoordeling worden uitgevoerd. Dit is het geval wanneer de ontgrondingen niet geheel voldoet aan de vrijstellingsmogelijkheden zoals opgenomen in hoofdstuk 10 van de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving (VFL). Dit is het geval.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemming

Recreatie

Het plangebied krijgt de bestemming 'Recreatie'. Binnen deze bestemming wordt in hoofdzaak een dagrecreatieve voorziening in de vorm van visvijvers en een kampeerterrein met maximaal 25 kampeerplaatsen mogelijk gemaakt. In ondergeschikte mate zijn horeca en nevenactiviteiten, zoals dagrecreatie, detailhandel en agrarische activiteiten mogelijk. De horeca is gemaximeerd op 500 m2 en de detailhandel op 200 m2. Er is een bebouwingspercentage van 25% voor de gebouwen opgenomen. Hieronder vallen ook de kassen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekking bij de planvorming, is op basis van de Inspraakverordening van de gemeente inspraak verleend op het voorontwerpbestemmingsplan. Het plan heeft hiertoe van 6 oktober 2016 tot en met 9 november 2016 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen inspraakreacties ingediend.

Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft in deze periode ook het vooroverleg plaatsgevonden met de overlegpartners. Door provincie Flevoland en Waterschap Zuiderzeeland zijn reacties ingediend. De provinciale reactie betreft een mail (Bijlage 6) met een aantal opmerkingen ten aanzien van flora en fauna, archeologie, de m.e.r. beoordeling, verkeer en vervoer, geluid en water. Deze opmerkingen zijn allemaal verwerkt in deze toelichting. Het waterschap heeft een wateradvies gestuurd, dat is opgenomen in Bijlage 3 en verwerkt in paragraaf 4.3.

Vanuit de inspraak en overlegronde bestaan geen belemmeringen om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn heeft een ieder de mogelijkheid gehad om schriftelijk dan wel mondeling een zienswijze naar voren te brengen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

De college van burgemeester en wethouders heeft het uitwerkingsplan vervolgens op 29 oktober 2018 gewijzigd vastgesteld.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges. De initiatiefnemer heeft in paragraaf 2.5 het bedrijfsperspectief beschreven. De uitvoerbaarheid van het plan is hiermee voldoende aangetoond.

Grondexploitatie

De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.

Het bestemmingsplan voorziet niet in bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten. In de overeenkomst worden afspraken gemaakt over onder andere de aanpak van het perceel en planschade. Met deze overeenkomst is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Het stellen van nadere eisen en regels is daarnaast niet noodzakelijk. De gemeenteraad besluit bij de vaststelling van het plan dat de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.