direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Emmeloord, de Munt A - partiële herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00561-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bedrijf Koopman heeft aangegeven uit te willen breiden in oostelijke richting. Hiervoor is een grondovereenkomst afgesloten met de gemeente Noordoostpolder. Omdat de beoogde ontwikkeling niet past in het vigerende bestemmingsplan De Munt A is onderhavige partiële herziening van dat bestemmingsplan opgesteld. Daarnaast regelt dit bestemmingsplan, dat het bouwvlak van het perceel in het noordwesten van het bedrijventerrein in beperkte mate wordt uitgebreid. Dit terrein duiden we hierna aan als perceel 'Van Staveren'.

1.2 Situering van het plangebied

Het plangebied is onderdeel van bedrijventerrein De Munt A ten oosten van Emmeloord in de gemeente Noordoostpolder. Het deel voor de uitbreiding van Koopman betreft het oostelijke gedeelte van het bedrijventerrein. Dat deel van het plangebied wordt in het noorden en oosten globaal begrensd door de N331, in het zuiden door de daar aanwezige watergangen en in het westen door het aangrenzende bouwvlak. Het perceel Van Staveren wordt aan de noordkant globaal begrensd door de Kuinderweg met de daarnaast gelegen watergang. Aan de westkant grenst het perceel aan de Dukaat met naastgelegen watergang. Ten zuiden ligt het perceel van de Esso aan de Franc. De oostelijke grens ligt in noordzuidelijke richting in het verlengde van de ontsluitingsweg van het perceel, de Euro De globale begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0001.png"

Figuur 1.2. Begrenzing van het plangebied.

1.3 Planregeling

De planregeling kenmerkt zich door gedetailleerde bestemmingen. Uitgangspunt is dat de gedetailleerde bestemming goed inzicht geeft in de gebruiks- en bouwmogelijkheden. De bij de bestemming behorende omschrijving beschrijft de gebruiksmogelijkheden en soms is met een aanduiding een afwijkende gebruiksmogelijkheid vastgelegd. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet nader toegelicht.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

De gronden van het plangebied zijn onderdeel van het vigerende bestemmingsplan De Munt A, dat op 24 juni 2010 is vastgesteld door de gemeente Noordoostpolder. Een uitsnede van de plankaart van het vigerende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0002.jpg"

Figuur 1.3. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan De Munt A.

1.5 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Emmeloord, de Munt A - partiële herziening" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (en tevens een analoge verbeelding op papier) NL.IMRO.0171.BP00561-VS01 met legenda;
  • regels;


Met de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en opstallen aangegeven. De bijbehorende legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen en de regels. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de beschrijving van het plan zijn weergegeven. Tevens worden enige juridisch-technische aspecten belicht.

1.6 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het relevante beleidskader beschreven, zoals dat van toepassing is op het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving. In dat hoofdstuk beschrijven we eerste de bestaande en daarna de beoogde situatie. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische planopzet die gekozen is, waarna de toelichting van het bestemmingsplan wordt afgesloten met de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

In de keuze van het te voeren beleid moet de gemeente rekening houden met het opgestelde eigen beleid, dat van het rijk en de provincie Flevoland. Dit geldt vooral daar waar beleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR), vastgesteld door de Minister op 13 maart 2012, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen opgenomen. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de ‘SER-ladder’), die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten. Doorwerking van de SVIR vindt plaats via het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 2.2.2).

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld, dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het Rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

De gehele Noordoostpolder, exclusief Urk en Schokland, is aangewezen als Wederopbouwgebied, op grond van het nationaal belang 'Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. In de Visie Erfgoed en Ruimte (zie paragraaf 2.2.4) worden de kernkwaliteiten van deze gebieden toegelicht. Het Rijk zet in op bestuurlijke afspraken met gemeenten over een ontwikkelingsgerichte bescherming in bestemmingsplannen van deze wederopbouwgebieden.

2.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 in artikel 3.6.1 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. De wijziging van artikel 3.1.6 Bro is van toepassing op alle ruimtelijke besluiten die door overheden worden genomen, omdat zorgvuldige benutting van ruimte de grondslag moet zijn van alle ruimtelijke besluiten. Gevraagd wordt om standaard en gemotiveerd de volgende stappen te zetten (“de treden van de ladder”) wanneer het een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft:

  • 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijven- en haventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal;
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om in de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordeling door betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend (multimodaal) ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Voordat aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking wordt getoetst wordt eerst beoordeeld of het project moet worden beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Voor het gedeelte dat de uitbreiding van Koopman betreft geldt het volgende:

Het bestemmingplan voorziet in herstructurering van het bestaande bedrijventerrein De Munt A. Het nieuwe plan dient om de bouw van het bedrijf Koopman qua oppervlakte mogelijk te maken. Daartoe wordt een weg verlegd en een groenstrook bestemd als bedrijventerrein. De gronden waarvan de bestemming wijzigt zijn in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0004.png"

Figuur 2.1: Links, gronden waarvan bestemming wijzigt (rode begrenzing) en rechts de vigerende bestemmingen

De wijziging omvat de volgende onderdelen:

  • gronden met bestemming Verkeer en Groen krijgen bestemming Bedrijventerrein: circa 23.100 m2
  • gronden met bestemming Bedrijventerrein krijgen bestemming Verkeer en Groen: circa 4.600 m2.

De toename van de gronden met de bestemming bedrijventerrein bedraagt derhalve 18.500 m2.

In het vigerende bestemmingsplan mogen de bouwvlakken 100 procent worden bebouwd. In onderhavig bestemmingsplan wordt voor de gronden waar de bebouwing is geprojecteerd een bebouwingspercentage opgenomen die de toename van de 18.500 m2 wordt gecompenseerd. Er is daardoor een netto toename van het ruimtebeslag van nul m2.

Door in de regels een maximaal bebouwingspercentage op te nemen is geborgd dat het totaal te bebouwen oppervlak niet groter wordt dan in het vigerende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Omdat het bedrijf reeds gevestigd is op het bedrijventerrein De Munt A is er geen alternatieve locatie voor uitbreiding van het bedrijf beschikbaar. In het licht van bovenstaande is de beoogde herstructurering van het bedrijventerrein niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er is daarom geen toets aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking nodig.

Voor het gedeelte dat de aanpassing van het bouwvlak van perceel Van Staveren betreft geldt het volgende. Door de beperkte aanpassing van het bouwvlak in noordelijke richting is het terrein beter bebouwbaar. Op een deel van het perceel kunnen immers door de 'veiligheidszone - lpg' geen (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Op basis van het vigerende bestemmingsplan mochten buiten het bouwvlak reeds bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd. Er is geen maximum aan gesteld voor wat betreft het oppervlak. Het terrein kon derhalve reeds worden bebouwd voor bedrijfsdoeleinden. Door onderhavige plan kunnen er nu ook gebouwen worden gebouwd. Er is echter geen toename van het ruimtebeslag. Op grond daarvan geldt, dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling; een toets aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking is niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0005.png"

Figuur 2.2.: Aanpassing bouwvlak Van Staveren

2.2.4 Visie Erfgoed en Ruimte

In 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De modernisering van de monumentenzorg wordt hiermee voortgezet. Voor de komende vijf jaren heeft het Rijk vijf prioritaire belangen benoemd:

  • 1. werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  • 2. eigenheid en veiligheid:zee kust en rivieren;
  • 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave:focus op groei en krimp
  • 4. leven landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
  • 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Voor de Noordoostpolder en daarmee voor het plangebied is het vijfde belang relevant. Met uitzondering van Schokland en Urk is de gehele polder aangewezen als wederopbouwgebied (zie figuur 2.2).

Doelstelling van het Rijk is dat de periode 1940-1965 in de toekomstige inrichting van Nederland herkenbaar aanwezig blijft op gebiedsniveau. Ondanks, of misschien ook dankzij de massale en soms nietsontziende ontwikkelingen, zijn er in deze periode veel ideeënrijke, innovatieve en ongekende ontwerpen gerealiseerd, zowel bij stedelijk herstel en uitbreiding als bij de herinrichting van het landelijk gebied en de aanwinst van nieuw land. De bijzondere eigenschappen van deze gebieden verdienen meer publieke aandacht en de meest bijzondere gebieden een publieke bescherming. De Noordoostpolder is op grond van de volgende karakteristieke aangemerkt als nationaal erfgoed:

  • 1. grootschalige droogmakerij met verspreide, rationeel geordende agrarische bebouwing en erven;
  • 2. ring van dorpen rond de hoofdkern Emmeloord;
  • 3. functioneel patroon van wegen en waterwegen met bijbehorende beplantingsprofielen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0006.jpg"

Figuur 2.2: Uitsnede kaartbeeld wederopbouwgebieden. Bron: Visie Erfgoed en Ruimte.

Het plangebied is gelegen binnen het bestaande bedrijventerrein De Munt A. Dit bedrijventerrein sluit aan op de kern Emmeloord. De ring van dorpen wordt niet aangetast. Uitgangspunt is dat het polderconcept leesbaar blijft en de aangrenzende gebieden met respect behandeld worden.

Langs de belangrijkste ontsluitingen is een hoogwaardige beeldkwaliteit vereist. Daartoe zijn stedenbouwkundige voorwaarden opgesteld waaraan de ontwikkeling moet voldoen (zie hoofdstuk 3).

2.2.5 Conclusie

Uit voorgaande paragrafen kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan past binnen de beleidskaders van het rijksbeleid.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Omgevingsplan Flevoland 2006

In november 2006 hebben Provinciale Staten van Flevoland een Omgevingsplan vastgesteld. Hierin zijn voor het Flevolandse grondgebied vier strategische plannen opgenomen:

  • 1. het streekplan;
  • 2. het milieubeleidsplan;
  • 3. het waterhuishoudingsplan;
  • 4. het verkeer- en vervoerplan

Daarnaast bevat het Omgevingsplan de hoofdlijnen van het economische en het sociaal-culturele beleid. Door alles in één integraal plan samen te voegen, zijn de hoofdlijnen van het beleid van de provincie Flevoland compact en is de samenhang tussen de diverse beleidsterreinen het beste gewaarborgd.

De uitvoering van het Omgevingsplan vraagt van de provincie een nieuwe ontwikkelingsstrategie waarin de provincie nieuwe rollen gaat vervullen. In het Omgevingsplan zijn beleidsvorming en uitvoering gekoppeld en dit wordt weergegeven in de uitvoeringsagenda. De uitvoeringsagenda maakt onderscheid in de integrale gebiedsgerichte aanpak (speerpuntgebieden) en de sectorale aanpak. Voorop staat een gebiedsgerichte aanpak. De provincie richt zich hierbij nadrukkelijk op de provinciale hoofdstructuur. Binnen deze hoofdstructuur worden zeven speerpuntgebieden onderscheiden. Noordelijk Flevoland, waaronder ook de gemeente Noordoostpolder valt, is een van deze speerpuntgebieden.

Het doel van het verstedelijkingsbeleid van de provincie is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen. Het beleid is gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied en versterking van het draagvlak voor voorzieningen.

Ten aanzien van werken stelt het omgevingsplan, dat het streven is om zoveel mogelijk mensen te laten werken in de provincie en het liefst in de stad waar ze wonen. De bevordering van innovatie op allerlei economisch gebied moet Flevoland aantrekkelijk maken en houden voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid en vestiging van bedrijven die van elders komen, zowel nationaal als internationaal.

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het stedelijk gebied dat tot 2015 is aangegeven. Het stedelijk gebied omvat zowel (bestaand en toekomstig) bebouwd als onbebouwd gebied en biedt ruimte aan woongebieden, werklocaties, infrastructuur, (recreatieve) voorzieningen, water, groengebieden en ecologische verbindingen. De gemeenten nemen bij de ontwikkeling van het stedelijke gebied het initiatief. Het gebied is inmiddels bestemd als bedrijventerrein.

2.3.2 Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011

Op 23 augustus hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland de beleidsregels 'locatiebeleid stedelijk gebied 2011' vastgesteld. In het Omgevingsplan Flevoland 2006 wordt met betrekking tot het provinciale locatiebeleid voor het stedelijk gebied gestreefd naar een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland, zodat er voor ieder bedrijf en instelling een geschikte locatie gevonden kan worden. Met dit locatiebeleid streeft de provincie naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. Hiermee draagt het bij aan het provinciale verstedelijkingsbeleid dat gericht is op versterking van de bestaande steden en dorpen. Daarbij wordt de ontwikkeling en identiteit in toenemende mate ontleend aan de positie binnen de stedelijke en groenblauwe hoofdstructuren. De nadruk van verdere stedelijke ontwikkelingen ligt op Almere en Lelystad. Dronten en Emmeloord hebben vanwege hun ligging aan één van de ontwikkelingsassen een (kleinere) opvangtaak. De overige kernen in Flevoland voorzien primair in de opvang van de eigen behoefte. De vestigingsmogelijkheden worden ingegeven door binnen een aantal provinciale locatietypen een juiste balans te vinden in vier doelstellingen:

  • versterking van de economische ontwikkeling van Flevoland;
  • beheersing van de mobiliteit door een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer en fiets;
  • efficiënt gebruik van infrastructuur en vervoermiddelen;
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid, waarbij het parkeerbeleid een belangrijk ondersteunend instrument is.

De provincie geeft in deze beleidsregel aan welke typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid) daaraan worden verbonden. De gemeenten zijn vervolgens verantwoordelijk voor de concrete aanwijzing en uitwerking van de verschillende typen werklocaties, door middel van een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV). In paragraaf 2.4.2 wordt hier nader op ingegaan.

Onderhavig bestemmingsplan betreft een beperkte aanpassing aan een bestaand bedrijventerrein, waarbij enerzijds gronden met de bestemming Groen en Verkeer de bestemming Bedrijventerrein krijgen en anderzijds gronden met de bestemming Bedrijventerrein als Groen en Verkeer worden bestemd. Daarnaast wordt voor een perceel het bouwvlak in beperkte mate verruimd. De vestigingsmogelijkheden uit het bestaande bestemmingsplan blijven daarbij van kracht. De beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011 vormt hiervoor geen belemmering.

2.3.3 Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan het provinciaal beleid.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Noordoostpolder 2025

De grootste opgave voor de gemeente Noordoostpolder is het verbreden van de economie. Dit wil de gemeente bereiken door het creëren van een gevarieerde werkgelegenheid in verschillende sectoren en op verschillende opleidingsniveaus. De gemeente wil een minimaal gelijkblijvende verhouding tussen de beroepsbevolking en de werkgelegenheid.

Vraag en aanbod

Als gevolg van de economische crisis stagneert de vraag naar nieuwe bedrijfsruimten. Gezien de economische situatie, is een verwachte jaarlijkse afzet van 3 tot 4 hectare per jaar aannemelijk. Unieke concepten met bovenregionale mogelijkheden, die zorgen voor extra werkgelegenheid, blijven wel mogelijk.

De gemeente houdt met de ontwikkeling van de bedrijventerreinen rekening met de SER-ladder: eerst bestaande terreinen intensiveren en herstructureren en vervolgens pas nieuwe locaties ontwikkelen. In de gemeente is nog ruimte op de bestaande bedrijventerreinen. Dit betekent dat de gemeente geen nieuwe reguliere bedrijventerreinen gaat ontwikkelen voordat de bouwrijpe grond op voorraad uitgegeven is. Wel blijft de gemeente daarnaast ruimte bieden aan unieke concepten met bovenregionale mogelijkheden die zorgen voor extra werkgelegenheid.

De gemeente wil voorbereid zijn op de lange termijn en gaat daarom de behoefte periodiek monitoren.

Duurzaam ondernemen

Bij herstructurering, uitbreiding en ontwikkeling van een bedrijventerrein bevordert de gemeente uitwisseling van energie tussen bedrijven, collectieve inzameling, afvoer en koppeling van afvalstoffen en -stromen en het combineren van vervoer van goederen en personen. Er doen zich ook mogelijkheden voor op het gebied van toepassen van duurzame energie, zoals zonne-energie.

De gemeente stimuleert en faciliteert duurzaam verantwoord ondernemen (MVO). Bedrijfsgebouwen dienen - vanaf 2015 - energieneutraal te worden gebouwd. Ook bij de bestaande bedrijfsgebouwen dienen de mogelijkheden voor energiebesparing en opwekking van duurzame energie optimaal te worden benut. Bestaande bedrijventerreinen worden duurzaam ontwikkeld of geherstructureerd zodat er sprake is van een optimaal (woon- en) werkklimaat.

Landschappelijke inpassing

In de huidige situatie is een aantal bedrijventerreinen tot buiten de groene omlijsting van de kernen gegroeid. Ook zijn er nieuwe bedrijventerreinen ontwikkeld buiten de dorpssingels. Deze terreinen, die open en bloot in het open gebied liggen, doen afbreuk aan de beleving van het landschap. Dit geldt ook voor een aantal bestaande grote (veelal uitgegroeide, verlengde agrarische) solitaire bedrijven. In alle gevallen dienen de bedrijven(terreinen) te worden omlijst met een brede groene singel. Niet-agrarische bedrijven (inclusief ‘ketenverlengers’) dienen zich te vestigen op een bedrijventerrein bij Emmeloord als ze uitgroeien tot een maat die groter is dan de maximale erfmaat van 3,0 ha (bruto) of tot maximaal 6,0 hectare als twee erven kunnen worden samengevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0008.png"

Afbeelding 2.4 Uitsnede kaart Structuurvisie Noordoostpolder 2025

Onderhavig bestemmingsplan betreft een beperkte aanpassing aan het bestaande bedrijventerrein De Munt A, waarbij enerzijds gronden met de bestemming Groen en Verkeer de bestemming Bedrijventerrein krijgen en anderzijds gronden met de bestemming Bedrijventerrein als Groen en Verkeer worden bestemd (gedeelte uitbreiding Koopman). Daarnaast wordt van perceel Van Staveren het bouwvlak in beperkte mate verruimd in noordelijke richting. Deze herinrichting past binnen de Structuurvisie Noordoostpolder 2025.

2.4.2 Gemeentelijke vestigingsvisie 2013-2017

De provincie Flevoland dient conform het landelijke Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 een regierol op zich te nemen waar het de plannen van nieuwe bedrijventerreinen en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties betreft. Om deze regierol invulling te geven is er een bestuurlijke afspraak tussen de provincie en de gemeenten in Flevoland, dat elke vier jaar een gemeentelijke vestigingsvisie (GVV) wordt ontwikkeld of geactualiseerd. In 2008 is de eerste gemeentelijke vestigingsvisie ontwikkeld door de gemeente Noordoostpolder. De GVV 2013-2017 is daar een actualisatie van.

De Noordoostpolder beschikt over verschillende locaties die in ontwikkeling zijn en geeft met het GVV haar visie op de locaties die in de nabije toekomst kunnen worden ontwikkeld. In het GVV is aangegeven dat voor de bedrijventerreinontwikkelingen de conclusie is getrokken dat de gemeentelijke strategische grondpositie te ruim bemeten is en dat de opgave ligt in het verkleinen van de voorraad door verkoop van 3-4 hectare per jaar. Daarnaast willen de gemeente (beperkt) ruimte houden voor een themagericht bedrijventerrein bij Emmeloord (De Munt B).

Tussen de gemeente en de provincie zijn afspraken gemaakt over de hoeveelheid direct uitgeefbare grond die op voorraad mag liggen. Zowel overschotten als tekorten aan bedrijventerreinen moet worden voorkomen. Als uitgangspunt is genomen om als hoeveelheid direct uitgeefbare grond aan te houden een oppervlakte tot vijf maal de gemiddelde jaarlijkse uitgifte over de afgelopen 10 jaar. De gemeente Noordoostpolder heeft in deze periode gemiddeld 6 hectare per jaar verkocht. Als je deze vuistregel vervolgens hanteert mag de gemeente 30 hectare terstond uitgeefbare grond op voorraad hebben. Op dit moment is dat 37 hectare (1 januari 2013). Opgemerkt wordt dat als uitzondering is opgenomen de situatie waarbij door een voorraadvergroting een nergens in Flevoland voorkomend en dus uniek vestigingsmilieu wordt toegevoegd.

Onderhavig plan blijft binnen de grenzen van het bestemmingsplan De Munt A. Er vindt per saldo geen uitbreiding van het bedrijventerrein plaats, zie paragraaf 2.2.3. Het plan past daarmee binnen de gemeentelijke vestigingsvisie 2013-2017.

2.4.3 Groenbeleidsplan 2010-2014

In het Groenbeleidsplan 2010-2014 staan de ambities van de gemeente Noordoostpolder voor het (openbaar) groen. Groenvoorzieningen hebben vele functies. Ze zorgen voor leefbaarheid, bepalen het straatbeeld en bieden ruimte voor maatschappelijke doeleinden zoals sport, spel en recreatie. En ze hebben betekenis voor landschap, cultuurhistorie en natuurontwikkeling.

Het Groenbeleidsplan bevat beleid voor de inrichting, het beheer en het gebruik van groenvoorzieningen in de Noordoostpolder. Een deel van dat beleid is relevant bij het opstellen van ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen. Dat geldt in het bijzonder voor de volgende ambities:

  • groen is een integraal onderdeel van de gehele (openbare) ruimte. Bij planvorming, inrichting en beheer horen elementen zoals woningen, wegen, voortuinen, straatverlichting en groenvoorziening in hun onderlinge samenhang te worden bekeken;
  • groen mag geen afbreuk doen aan de (sociale en verkeers)veiligheid, maar moet deze waar mogelijk juist versterken;
  • behoud van de erfsingels, de dorpsbossen, de wegbeplantingen en de centrale brinkachtige groene ruimtes in de dorpen;
  • openbaar groen beheergericht aanleggen. Dit betekent:
    • 1. groen bij voorkeur centreren in de wijk en voldoende ruimte voor de beplanting reserveren (met name voor bomen);
    • 2. logische grenzen tussen gemeentelijk groen en particuliere tuinen;
    • 3. zo min mogelijk obstakels en lastige vormen in de plantvakken.

Het Groenbeleidsplan 2010-2014 is op 7 oktober 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Noordoostpolder.

Bij de aanpassing van de interne wijze van ontsluiting van het bedrijventerrein wordt aangesloten op de bestaande wegen en groenstroken. Het plan past daarmee binnen de regels van het Groenbeleidsplan 2010-2014.

2.4.4 Duurzame gemeente

De gemeentelijke organisatie wil zelf het goede voorbeeld geven op het gebied van milieu en duurzaamheid. Zij wil zorgen voor een goed bedrijfsintern milieuzorgsysteem, diensten en producten zoveel mogelijk duurzaam inkopen, energiegebruik van gemeentelijke gebouwen verminderen en energie gebruiken die duurzaam is opgewekt.

De provincie Flevoland en de gezamenlijke Flevolandse gemeenten, verenigd in het Netwerk Duurzaam Bouwen Flevoland, hebben het manifest "Nieuw Flevolands Peil" opgesteld. Op 10 juni 2005 hebben de opstellers, partijen uit de bouwwereld, energie- en waterleidingbedrijven en de vereniging Natuur en Milieu Flevoland het manifest ondertekend. De ondertekening van het manifest vormt het startsein om te komen tot regionale afspraken die leiden tot woningen en een woonomgeving waar het prettig, gezond en comfortabel wonen is. Het manifest en de te maken afspraken richten zich zowel op nieuwbouw als op bestaande bouw.

Ambitie voor bedrijventerreinen
Duurzame bedrijventerreinen dragen bij aan een verdere verbetering van de leefomgeving. Hiertoe wordt samen met het bedrijfsleven een actieprogramma ontwikkeld en worden binnen de gemeentelijke organisatie milieu-, water-, ruimtelijke en economische belangen integraal benaderd. De samenwerking tussen bedrijven en bedrijven en overheden is gericht op het verminderen van grondstoffengebruik en milieubelasting, efficiënt ruimtegebruik en verbetering van het bedrijfseconomische resultaat. Uitgangspunt is de "Handreiking duurzame kwaliteit op bedrijventerreinen" (provincie Flevoland 2000).

Voor het ontwikkelen van duurzame bedrijventerreinen en het duurzaam ontwikkelen van bestaande bedrijventerreinen is de gemeente afhankelijk van medewerking en initiatieven van het bedrijfsleven. Op dit punt zijn nog weinig resultaten geboekt. Wel worden nieuwe bedrijven gestimuleerd om hun bedrijfsvoering op een duurzame wijze in te richten. Door milieuaspecten in een zo vroeg mogelijk stadium mee te nemen in overleggen wordt er op dit punt resultaat geboekt.

Via het opzetten van parkmanagementprojecten oftewel beter bedrijventerreinbeheer worden naast duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling ook duurzaamheidsaspecten van thema's als afval, energie en water meegenomen.

2.4.5 Welstandsnota: Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid

Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de welstandsnota "Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid" vastgesteld. De welstandsnota geeft richting aan het welstandstoezicht in de Noordoostpolder en voor de inwoners van de gemeente biedt het plan helderheid over de welstandsbeoordeling van hun bouwplannen. Zoals de titel van de nota al aangeeft wordt onderscheid gemaakt tussen welstandsvrije en niet-welstandsvrije gebieden. De selectie van niet-welstandsvrije gebieden heeft plaatsgevonden aan de hand van twee criteria:

  • De cultuurhistorische betekenis van de bebouwing;
  • De zichtbaarheid van de bebouwing vanuit belangrijke openbare ruimtes.

Op basis van deze criteria is besloten dat in de volgende gebieden welstandstoezicht blijft gelden:

  • 1. De kernen en beeldbepalende gebieden van Emmeloord;
  • 2. De dorpskernen en beeldbepalende gebieden van Marknesse, Ens, Luttelgeest, Bant, Creil, Espel, Tollebeek, Kraggenburg en Rutten;
  • 3. Nagele en Schokland in zijn geheel;
  • 4. Het Landelijk Gebied.

In de welstandsnota is aangegeven dat voor bedrijventerreinen vanwege enerzijds de aard van de bebouwing (bedrijfsgebouwen) en de situering (op een bedrijventerrein) geen welstandscriteria gelden. De esthetische kwaliteit van de nieuwe bebouwing is over het algemeen gemiddeld tot goed. Een argument om een beeldkwaliteitsplan op te stellen kan gelegen zijn in het creëren van een samenhangende uitstraling van de bebouwing.

Beeldkwaliteit

Voor het bestaande terrein (De Munt A) geldt, dat voor bepaalde gronden nadere eisen kunnen worden gesteld ten aanzien van de beeldkwaliteit van het bedrijfsgebouw en de inrichting van de bedrijfspercelen. Het gaat hierbij om gronden langs de hoofdinfrastructuur en op het Ecopark. Bedoelde gronden worden op de verbeelding (plankaart) voorzien van een aanduiding. In dat kader is in het vigerende bestemmingsplan de paragraaf beeldkwaliteit (§7.3) vastgesteld als welstandsbeleid en maakt daarmee onderdeel uit van het welstandsbeleidsplan. Deze welstandparagraaf is hieronder integraal opgenomen.

Bij de realisering van bedrijfsgebouwen die worden gesitueerd langs de nieuwe oostelijke randweg en de Marknesserweg dient rekening te worden gehouden met de onderstaande beeldkwaliteitscriteria.

  • Alle bedrijfsfuncties (inclusief opslag en stalling) dienen in één samenhangende bouwmassa te worden ondergebracht, waarbij wel onderscheid kan worden gemaakt in de verschillende onderdelen van het bedrijf door middel van een geleding van de bouwmassa. Indien het bedrijfsgebouw een vloeroppervlakte heeft van meer dan 5.000 m2, mag de bouwmassa in meerdere gebouwen worden ondergebracht.
  • Het gebouw dient te worden gesitueerd in een ruime en groene omgeving.
  • Parkeren bij voorkeur oplossen binnen de bouwcontouren. Waar dat niet mogelijk is wordt het parkeren zoveel mogelijk uit de zichtlocaties gerealiseerd. Het parkeren dient plaats te vinden achter de voorgevelrooilijn en dient aan het zicht vanaf de openbare weg te zijn onttrokken door middel van verlaging van parkeerterreinen, beplanting (hagen); het onbebouwde voorerf dient op een groene wijze te worden ingericht.
  • De gevel of hoek van het gebouw gericht naar de oostelijke randweg dient een representatief uiterlijk te hebben. De representatieve zijde dient met name functies te bevatten, zoals kantoor- en vergaderruimtes, die gebaat zijn bij een vrij uitzicht, of representatieve werkruimtes en hoofdentrees.
  • Hekwerken waarmee bedrijfspercelen kunnen worden afgesloten dienen bij voorkeur in het verlengde van de voorgevel(rooilijn) te worden geplaatst. Indien de hekwerken vanwege veiligheidsoverwegingen voor de voorgevel noodzakelijk zijn dienen zij op een passende wijze in de omgeving te worden geplaatst.
  • Reclame-uitingen zijn ondergeschikt. Reclame uitingen van individuele ondernemingen moeten bij voorkeur op de gevel geplaatst worden onder de daklijn. Reclame-uitingen op het dak dienen voorkomen te worden.
  • Voor het Ecopark geldt net als op het overige bedrijventerrein dat er minder zware beeldkwaliteitseisen worden gesteld, maar wel op een wijze dat de hoofduitgangspunten gehandhaafd blijven. Het doel ervan is het totstandbrengen van een eigen herkenbare identiteit van het Ecopark, waarbij het ecologische en duurzame karakter van het Ecopark wordt benadrukt. Met betrekking tot de invulling van de afzonderlijke buitenranden van het bedrijvenpark wordt gestreefd naar het creëren van een gemeenschappelijk referentiebeeld waarmee het Ecopark zich naar "buiten" presenteert met een samenhangende verschijningsvorm. Intern kan met name rondom de hoven sprake zijn van "kleinschaligheid" en van een zekere mate van individuele expressie van de bedrijven.
  • De aansluiting van de hoofdontsluitingsweg op de Betonweg en de Marknesserweg (rotonde) moeten zodanig worden vormgegeven dat er een pleinvormige ruimte dan wel een poortwerking wordt verkregen.
  • De waterboulevard dient een landschappelijke sfeer uit te stralen door gebruik te maken van een bomenlaan, natuurlijk uitziende oeverzones en bloemrijke grasstroken.
  • De noodzakelijke oeververbindingen of dammen in de waterboulevard worden uniform vormgegeven opdat de continuïteit van de watergang zoveel mogelijk blijft gewaarborgd.
  • De noordelijke randzone moet een representatieve uitstraling krijgen met ondermeer kantoren en hoogwaardige bedrijvenfuncties; de groenvoorziening van de zichtzone langs de Marknesserweg bestaat uit losse boomgroepen in een bloemrijke grasberm en uit een waterpartij met rietkragen.
  • Ten aanzien van de bedrijfsgebouwen en -kavels zullen de onderstaande algemene beeldkwaliteitseisen worden toegepast.
  • De architectuur van de bebouwing dient bij voorkeur een plastische/duurzame uitstraling te bezitten en ten dele voorzien te zijn van dakoverstekken.
  • De bouwhoogte bedraagt maximaal 12 meter met bij een aantal percelen een ontheffingsmogelijkheid tot 18 meter.
  • De naar de hoven toegekeerde gevels zijn relatief hoog en representatief.
  • De toe te passen kleuren worden afgestemd op het in het kwaliteitsplan omschreven kleurengebruik (Het kwaliteitsplan Eco Bedrijven-/woonpark De Munt 2 te Emmeloord).
  • Reclame-uitingen van individuele ondernemers moeten op de gevel geplaatst worden en onder de daklijn. Reclame uitingen op het dak dienen voorkomen te worden.

Naast de algemene beeldkwaliteitseisen worden voor de afzonderlijke zones op het Ecopark enkele specifieke beeldkwaliteitscriteria gehanteerd. Uitgangspunt is dat langs de belangrijkste ontsluitingen een hoogwaardige beeldkwaliteit vereist is. In de stedenbouwkundige uitwerking worden zichtlijnen ingebracht en doorzichten naar het landelijk gebied gecreëerd. Bij de uitwerking dient aandacht te zijn voor hoogwaardige invulling van de binnenterreinen, de sociale veiligheid, parkeren zoveel mogelijk uit het zicht en toepassing van water en groen.

Bij de realisering van bedrijfsgebouwen die worden gesitueerd in de zichtzone langs de Marknesserweg zal naast dan wel in plaats van de algemene beeldkwaliteits-criteria tevens rekening worden gehouden met onderstaande beeldkwaliteitscriteria:

  • de hoofdmassa van een gebouw bestaat voornamelijk uit hout en baksteen. Kozijnen, randen en accenten mogen in metaal worden uitgevoerd.
  • Alle bedrijfsfuncties (inclusief opslag en stalling) dienen in één samenhangende bouwmassa te worden ondergebracht, waarbij wel onderscheid kan worden gemaakt in de verschillende onderdelen van het bedrijf door middel van een geleding van de bouwmassa. Indien het bedrijfsgebouw een vloeroppervlakte heeft van meer dan 5.000 m², mag de bouwmassa in meerdere gebouwen worden ondergebracht.
  • Het (bedrijfs)gebouw dient te worden gesitueerd in een ruime en groene omgeving waarbij het privé-groen op een logische wijze overgaat in het openbare groen. Een zone van de bedrijfspercelen die direct grenst aan de Marknesserweg zal om de gewenste groene inrichting krijgen ook de bestemming "groen" krijgen.
  • De oeverzone van de waterpartij ten zuiden van de Marknesserweg dient eenduidig en uniform te worden vormgegeven.
  • De beplanting langs de Marknesserweg en waterpartij dient uniform te worden vormgegeven en qua samenstelling aan te sluiten bij plantensoorten die aangebracht zijn in de noordzuid gerichte bosstroken.
  • De gevel of hoek van het gebouw gericht naar de openbare ruimte dient een representatief uiterlijk te hebben.
  • De bouwhoogte van kantoorgebouwen gesitueerd op de kavels langs de Marknesserweg kunnen middels ontheffing tot maximaal 18 meter worden verhoogd.
  • Parkeren voor vrachtwagens op eigen erf dient aan het zicht vanaf de Marknesserweg te zijn onttrokken.
  • Op de onbebouwde erven in de zichtzone langs de Marknesserweg mag geen opslag plaatsvinden. De afhandeling van goederen dient aan het zicht vanaf de Marknesserweg te worden onttrokken en dient bij voorkeur inpandig te geschieden.
  • Bij de realisering van bedrijfsgebouwen die worden gesitueerd in de zone langs de Zwolse Vaart dient naast dan wel in plaats van de algemene beeldkwaliteitscriteria tevens rekening te worden gehouden met onderstaande kwaliteitscriteria:
  • de hoofdmassa van een gebouw bestaat voornamelijk uit hout en baksteen. Kozijnen, randen en accenten mogen in metaal worden uitgevoerd.
  • Parkeren voor vrachtwagens op eigen erf dient aan het zicht vanaf de Marknesserweg te zijn onttrokken.
  • Op de onbebouwde erven in de zichtzone langs de Zwolse Vaart mag geen opslag plaatsvinden.
  • Bij de realisering van bedrijfsgebouwen die worden gesitueerd langs de hoofdontsluiting van het bedrijventerrein dient naast dan wel in plaats van de algemene beeldkwaliteitscriteria tevens rekening te worden gehouden met onderstaande kwaliteitscriteria:
  • De gevel of hoek van het gebouw gericht naar de hoofdontsluiting is relatief hoog en dient een representatief uiterlijk te hebben. Hoekpanden hebben twee representatieve gevels.
  • De hoofdingang van het bedrijf alsmede eventuele showrooms met een open karakter en of werkruimtes met een representatief karakter, bevinden zich aan de zijde van de hoofdontsluiting.
  • Het voorerf van de bedrijven is open en groen ingericht en kan deels worden gebruikt voor bezoekersparkeren.
  • Op de onbebouwde erven in de zone langs de hoofdontsluiting mag geen opslag plaatsvinden.

Samenvatting vertaling beeldkwaliteit

Onderhavige paragraaf wordt gebruikt bij de welstandstoets voor nieuwe bouwplannen vallend in het betreffende gebied. Een aantal beeldkwaliteitscriteria zijn direct vertaald in de planregels. Het gaat om criteria waarbij dit planologisch-juridisch mogelijk is. Daarnaast kunnen de beeldkwaliteitscriteria als input dienen voor het nieuw op te stellen beheerplan van en voor het Ecopark. Tot slot wordt opgemerkt dat de gemeente een nieuwe welstandsnota aan het voorbereiden is, waarin de beeldkwaliteiteisen integraal worden verwerkt.

2.4.6 Archeologie

Op 4 oktober 2007 heeft de gemeenteraad de archeologische basis- en beleidsadvieskaart inclusief bijbehorende rapportage vastgesteld als gemeentelijk toetsingskader. Op de archeologische beleidsadvieskaart is duidelijk aangegeven in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Ook wordt vermeld in welke mate er archeologische waarden verwacht worden of beschermd zijn. In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op de verwachtingswaarde voor het plangebied.

2.4.7 Conclusie

De ontwikkeling van het bedrijventerrein is opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie 2025 en past binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt ten oosten van de A6. Het maakt deel uit van bedrijventerrein De Munt A. In de huidige situatie is het plangebied deels onbebouwd.

Uitbreiding Koopman

In het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Bedrijventerrein - 4', 'Groen' en 'Verkeer'. De als bedrijventerrein bestemde terreinen kennen verschillende maximale bouwhoogtes, die zijn aangegeven door middel van scheidingslijnen. Het meest oostelijke vlak heeft een maximale bouwhoogte van 12 m. Het meest westelijke vlak kent een maximale bouwhoogte van 25 m en voor het tussenliggende vlak is dit 18 m.

Van Staveren

In het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijventerrein - 4'. Voor een beperkt deel van de grond geldt een maximale bouwhoogte, die is aangegeven door middel van scheidingslijnen. Het meest oostelijke deel van het bouwvlak heeft een maximale bouwhoogte van 12 m.

Wonen/werken

In het plangebied zijn geen woningen aanwezig. Er zijn in het oostelijke gedeelte slechts enkele bedrijven gevestigd. Het terrein Van Staveren is nog onbebouwd. Ten zuiden van dit deelgebied bevindt zich een ESSO-tankstation zonder LPG. Het bestemmingsplan biedt wel de mogelijkheid voor de verkoop van LPG. In dat kader is een 'veiligheidszone - lpg' opgenomen.

Infrastructuur

Het plangebied 'Koopman' wordt aan de oostzijde omsloten door een erfontsluitingsweg die parallel loopt aan de Kuinderweg (provinciale weg N331). Door het gebied loopt de weg Franc die ten noorden en ten zuiden van het plangebied aantakt op deze parallelweg. Het perceel Van Staveren wordt aan de noordzijde ontsloten via de Euro.

Water/groen

Koopman

Langs de weg Franc is aan weerszijden een groenstrook opgenomen. Ook is er aan de westzijde van het plangebied een groenstrook bestemd tussen de verschillende percelen van het bedrijventerrein.

In figuur 3.1 is de voorkant van de bestaande bedrijfsbebouwing weergegeven. In figuur 3.2 het zicht op het bedrijf vanaf de Kamperweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0009.png"

Figuur 3.1: Koopman, voorzijde huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0010.png"

Figuur 3.2: Koopman, skyline vanaf de Kamperweg

Van Staveren

Aan de noord- en westzijde van dit deelgebied is een groenstrook en een watergang aanwezig. In figuur 3.3 is het perceel gezien vanaf de Euro weergegeven (links) en deelgebied bekeken vanaf de Franc (rechts).

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0012.png"

Figuur 3.3. Van Staveren

3.2 Toekomstige situatie

Kader

De ruimtelijke visie voor het gehele bedrijventerrein De Munt is een aantal jaren terug, naar inzichten en behoeften van toen, opgesteld en samen met het Bestemmingsplan Emmeloord, de Munt A op 24 juni 2010 vastgesteld. Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen en om te blijven voldoen aan de behoeften van nu is de ruimtelijke visie geactualiseerd.

De visie in 2010 is opgesteld vanuit de wetenschap dat de (cultuurhistorische/identiteits-) waarde van de Noordoostpolder zeer groot is, maar tegelijkertijd er behoefte is om te blijven verbeteren en investeren in de toekomst om dit gebied blijvend op de kaart te zetten. Locatie de Munt heeft een prachtige en zeer functionele ligging wat gezien en volop, maar zorgvuldig, benut mag worden. Wegens de kansrijke ligging en omvang, maar ook om zorgvuldige aansluiting op de directe omgeving te waarborgen is het gebied opgedeeld in deelgebieden, met de filosofie, enerzijds reagerend op het schaalniveau van het stedelijk lichaam en het anderzijds op het schaalniveau van het landelijk gebied.

Door hogere verwachtingen van groei van werkgelegenheid, de komst van een Zuiderzeespoorlijn en hogere ambitieniveau in die tijd is rekening gehouden met een enorme schaalsprong.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0013.png"

Figuur 3.4: Ruimtelijke visie 2010

Gebied 1.

Ten oosten van de A6, bedoeld voor hoogbouw, boven 35 meter met hoogwaardige architectuur in een parkachtige setting.

Gebied 2.

Een hoogwaardige begeleidende bebouwing en tegelijkertijd een buffer tussen de hogere elementen uit het gebied 1 en de lagere elementen in het landelijke gebied en langs het Zwolse Vaart, het gebied 4.

Gebied 3.

Het “binnenterrein” met een maximale bouwhoogte van 35 meter en de mogelijkheid voor een speelse skyline.

Gebied 4.

Gebied gericht op de Zwolse Vaart en het landelijk gebied met ruimte voor kleinschalige bebouwing.

Gebied 5.

Overgangsgebied tussen het gebied 2 en het landelijk gebied met bebouwing van maximaal 3 bouwlagen.

Gebied 6.

Optionele toekomstige uitbreidingsgebied.

Beoogde situatie

Koopman

De initiatiefnemer, Koopman International B.V. (internationale groothandel voor o.a. tuin- en huisartikelen, gereedschap en speelgoed) wil zijn huidige distributiecentrum van 200.000 m2 verder en aansluitend op de bestaande pand in twee fases uitbreiden. De 1e fase betreft een uitbreiding van 4 ha en 35 meter hoog en de 2e fase nogmaals 5 ha, deels 35 meter en deels 18 meter hoog, zie ook de afbeelding hieronder. De eerste 4 ha grond zijn al gekocht door Koopman.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0014.png"

Figuur 3.5: Gefaseerde uitbreiding Koopman

De essentie van de ruimtelijke visie uit 2010 blijft onveranderd van kracht. Deze ziet in de algemene behoefte en biedt ruimte aan unieke concepten. De voorspelde grote schaalsprong zal de komende tijd meer een incidentele schaalsprong betekenen. Dit heeft echter geen gevolgen voor de visie die eronder ligt.

Kansen / Statements

Het plan van Koopman biedt de volgende kansen:

  • Ruimte bieden aan unieke concepten, in de lijn van de structuurvisie van de Noordoostpolder.
  • Stagnatie economische ontwikkeling tegengaan;
  • Voortbouwen op en versterking van de skyline, zichtbaar en aantrekkelijk vanuit de verte.
  • Samenhangende uitstraling van de losse bebouwing;
  • Versterking van de identiteit van enerzijds het grootste distributiecentrum en anderzijds van de Noordoostpolder.
  • Inzetten op duurzaamheid, duurzame energieproductie, enorme dakoppervlak omvormen tot een duurzame (zonnepanelen) park.
  • Inspelen op klimaateffecten, water- en hitteoverlast.
  • architectonische (detail)elementen combineren met waterafvoer /-bergingopgave;
  • Inside-Out, de innovatie en high-tech die zich aan de binnenkant afspeelt ook aan de buitenkant laten zien/toepassen.

Beoordeling / referenties

Hieronder enkele referenties in relatie tot bovenstaande kansen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0015.png"

Referentie Wehkamp;

Het (grootste) geautomatiseerde e-commerce distributiecentrum ter wereld. Het complex heeft een oppervlakte van 53.000 vierkante meter. Op het dak van het pand in Zwolle ligt een groot zonnepanelenveld. Volgens Wehkamp is dit het grootste zonnepanelenveld van Nederland. Dit voorziet in een groot deel van de energiebehoefte van het distributiecentrum. Verder wordt er onder meer gebruikgemaakt van warmte-koudeopslag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0018.png"

Referentie Polderdak;

Het Polderdak is een groen dak met een verhoogde capaciteit om regenwater op te slaan, vast te houden en vertraagd af te voeren. Het dak maakt een aanzienlijk gedeelte van het verharde oppervlak uit en biedt om die reden een enorme potentie. Daarnaast biedt het alle voordelen van een regulier groendak, zoals koeling van het gebouw, koeling van de stad, filtering van gif- en fijnstoffen, geluiddemping, verlengde levensduur van de dakbedekking en waardestijging van het vastgoed.

Het Polderdak is standaard uitgerust met een groen dak, maar er zijn ook mogelijkheden om het oppervlak als begaanbare daktuin of moestuin in te richten. Ook zonnepanelen kunnen worden geïntegreerd. Door Polderdaken toe te passen worden de daken een integraal onderdeel van het waterbeheer in de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0019.png"

Referentie De PowerWindow;

PowerWindow is een stroomopwekkende ruit. Deze wordt dit jaar voor het eerst toegepast bij een Nederlands gebouw, een kantoorpand in Nijmegen krijgt een aantal PowerWindows. Als de resultaten positief zijn, kunnen hele kantoren in de toekomst worden voorzien van stroomopwekkende ruiten.

De PowerWindow is ontwikkeld door de Nederlanders Ferdinand Grapperhaus en Willem Kesteloo. Als studenten van de TU Delft ontvingen ze voor hun product vorig jaar de ‘Living Daylights Innovation Award’. De PowerWindow is een raam met een luminicerende coating die een deel van het zonlicht ‘vangt’ en via zonnecellen aan de rand van het raam, omzet in stroom. Het invallende zonlicht brengt sommige elektronen in de coating in een hogere energietoestand, waarna ze terugvallen en weer licht uitzenden. Dit luminescentielicht kan vervolgens niet meer ontsnappen en wordt naar de randen van het raam geleid. Daar zetten zonnecellen het licht vervolgens om in elektriciteit.

Interesse uit Dubai

‘Per vierkante meter glas kun je ongeveer een laptop van stroom voorzien’, zegt Kesteloo tegen RTL Nieuws. De bedenkers van de PowerWindow zeggen verder dat er veel belangstelling is voor de energieopwekkende ramen. Zelfs sjeiks uit Dubai hebben interesse getoond.

Het initiatief van Koopman sluit aan op de visie en het overig beleid van gemeente Noordoostpolder. Deze ontwikkeling heeft een individueel karakter maar maakt ook deel uit van een ensemble (een ensemble is een architectonisch en stedenbouwkundige compositorisch geheel van bebouwing en omgeving). In die zin heeft dit initiatief een enorme inpact en met betrekking tot een gewenste samenhangende uitstraling en een zorgvuldige inpassing op de locatie en in de omgeving wordt deze voorzien van beeldkwaliteitseisen. Hieronder een paar illustraties voor beeldvorming van de omvang van de ontwikkeling en haar inpact op de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0020.png"

Koopman, illustratie huidige skyline vanaf de Kamperweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0021.png"Koopman, illustratie skyline na gewenste uitbreiding

Van Staveren

Voor dit deelgebied geldt dat het bouwvlak van het perceel in beperkte mate in noordelijke richting wordt uitgebreid. De bestaande regels blijven onverkort gelden. De essentie van de ruimtelijke visie uit 2010 blijft onveranderd van kracht. In onderhavig plan wordt wel direct toegestaan om tot in de noordelijke en oostelijke perceelsgrens te bouwen. In het vigerende bestemmingsplan was dat alleen mogelijk via een binnenplanse afwijking.

In onderstaande figuur is een impressie van de beoogde bebouwing op het perceel Van Staveren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0022.png"

Beeldkwaliteit

Algemeen

Een aangename, aantrekkelijke en kwalitatieve woon- en werkomgeving is een publiek belang. Om dit te waarborgen en ten behoeve van een betere inpassing en uitvoeringskwaliteit van initiatieven worden er beeldkwaliteitseisen gesteld.

Dit geldt voor initiatieven op de meer representatieve- en zichtlocaties maar ook voor grootschalige initiatieven.

Plaatsing

  • Bebouwing voegt zich toe in haar omgeving, in de lijn van de onderliggende visie;
  • Bebouwing richt zich naar de openbare ruimte;
  • Bebouwing dient te worden gesitueerd in een zoveel mogelijk groene setting.

Vormgeving

  • De vormgeving is representatief maar overwegend rustig met respect voor de maat en schaal van de bestaande bebouwing in de directe omgeving;
  • Per kavel is er één hoofdmassa waarbij wel onderscheid gemaakt wordt in de verschillende onderdelen door middel van accenten en geledin (ggeleding: bouwdelen die, naast of boven elkaar, door in- of uitspringen of door accentuering van elkaar verschillen);
  • Entreepartijen en kantoren worden als accent vormgegeven;
  • Accenten in hoogte hebben een stedenbouwkundige aanleiding;
  • Indien het bedrijfsgebouw een vloeroppervlakte van meer dan 5.000m2 heeft, mag de bouwmassa in meerdere bouwmassa’s ondergebracht worden mits deze een samenhangende uitstraling krijgen;\
  • Bouwmassa’s zijn herkenbaar als zelfstandige eenheden zonder grote onderlinge contrasten of maken deel uit van een ensemble;
  • Wijzigingen en toevoegingen worden afgestemd op de architectuur van het bestaande

Materialen, kleuren en detailleringen

  • Gevels zijn van baksteen, plaatmateriaal, staal, aluminium met glas of beton;
  • Grote vlakken hebben een zichtbare structuur;
  • Kleuren zijn gedekt zonder onderlinge contrasten;
  • Materialen en kleuren van wijzigingen en toevoegingen zijn afgestemd op het
  • bestaande.

Reclame-uitingen

Hiervoor wordt verwezen naar de welstandsnota, onder reclame uitingen voor Bedrijventerreinen.

Overig

Het parkeren, opslag en stalling dient zoveel mogelijk aan het zicht vanaf de openbare weg te zijn onttrokken o.a. door deze achter de bebouwing te situeren, of door middel van terreinverlaging ten behoeve van parkeren en/of een groene aankleding/beplanting.

3.3 Bestemmingen en aanduidingen

De in het plangebied voorkomende bestemmingen zijn:

  • Bedrijventerrein - 4.
  • Groen.
  • Verkeer.

Voorts is in het plan sprake van bouw- en maatvoeringsaanduidingen. Die aanduidingen worden in de regels verklaard.

Voor het perceel Koopman geldt voor een deel van de gronden een maximum bebouwingspercentage van 82%. Dit is gemotiveerd in paragraaf 2.2.3

Op het perceel Van Staveren is de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' opgenomen. Dit is conform het vigerende plan. Binnen deze aanduiding is vestiging van beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten uitgesloten. Voor de gronden geldt tevens een aanduiding 'minimum bebouwingspercentage terrein (%), die inhoudt dat het bebouwingspercentage van het bouwvlak niet minder zijn dan 10 procent..

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Milieuaspecten

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden nagegaan of er milieuaspecten zijn (in of nabij het plangebied) die een belemmering (kunnen) vormen voor de in het plangebied opgenomen functies.

4.1.1 Bodem

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient onderzoek te worden gedaan naar de kwaliteit van de bodem. In het kader van het vigerende bestemmingsplan De Munt A en de daaraan voorafgaande bestemmingsplannen is dit gedaan. Op basis van de huidige informatie is voldoende inzicht verkregen in het gebruik en de mogelijke aanwezigheid van bodembedreigende activiteiten en/of bodemverontreinigingen. Het is aannemelijk dat de bodemkwaliteit in het plangebied gelijk gebleven is sinds de vaststelling van het bestemmingsplan De Munt A. De conclusies worden in dit plan overgenomen: het aspect bodem is geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen zal een verkennend bodemonderzoek worden opgesteld. Hiermee is het aspect bodem voldoende geborgd.

4.1.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt een samenhangend stelsel te bieden ter beperking en ter voorkoming van geluidhinder, met als doel de bescherming van mens en milieu.

Hoofdstuk V van de Wgh geeft regels die in acht genomen moeten worden, indien binnen het plangebied inrichtingen gevestigd zijn, dan wel kunnen worden gevestigd, die onder andere door het productieproces als uitermate hinderlijk moeten worden beschouwd ofwel "grote lawaaimakers". Op grond van artikel 41 van de Wet geluidhinder worden bij algemene maatregel van bestuur categorieën van inrichtingen aangewezen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Hieraan is uitvoering gegeven in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

Omdat in het plangebied dergelijke inrichtingen niet zijn gewenst, is in de planregels een bepaling opgenomen ter wering van deze bedrijven.

Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Op grond van de Wet geluidhinder zijn alle wegen gezoneerd, met uitzondering van woonerven en wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Wanneer geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone wordt opgericht, dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Aangezien binnen het bestemmingsplangebied geen geluidsgevoelige bebouwing (zoals scholen en dergelijke) wordt opgericht, kan geluidsonderzoek achterwege blijven.

Het bestemmingsplan biedt echter wel de mogelijkheid tot het realiseren van een interne ontsluitingsweg op een nieuwe locatie. Dit betreft een gezoneerde weg met een snelheidslimiet van 50 km/uur . Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte die voor dit soort wegen gerekend vanuit de wegas in acht moet worden genomen 200 meter. Indien zich geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone bevindt, dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit is niet het geval. De dichtstbij gelegen woning ligt op meer dan 500 meter afstand.

Het aantal vierkante meters te bebouwen oppervlak neemt naar aanleiding van het plan per saldo niet toe. De verkeerscijfers zullen dan ook niet veranderen. Bovendien zal de beoogde uitbreiding van het bedrijf Koopman gebruikt worden voor opslag. De grotere toegestane bouwhoogte zal daarom niet leiden tot een toename van het aantal werknemers. Uitgangspunt is dat het aantal vrachtwagens dat het bedrijf bezoekt gelijk blijft aan de huidige situatie, zijnde circa 80 à 100 vrachtwagenbewegingen. Omdat de verkeersintensiteit niet significant zal toenemen is er geen sprake van een toename vanwege wegverkeerslawaai.

De Wet geluidhinder verzet zich derhalve niet tegen de uitvoering van dit plan.

4.1.3 Bedrijven en milieuzonering

Met de voorbereiding van dit bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen ten opzichte van in of nabij het plangebied aanwezige gevoelige functies als wonen.

In dat kader worden in de VNG- brochure "Bedrijven en milieuzonering" (2009) richtafstanden gegeven die te opzichte van milieugevoelige functies moeten worden aangehouden. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen en scholen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

In de richtafstandenlijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

milieucategorie   grootste richtafstand  
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  

De factoren, die hebben geleid tot de indeling in categorieën dienen als indicatief te worden beschouwd, met dien verstande dat de bepalende "grootste afstand" niet mag worden overschreden indien daardoor een bedrijfsactiviteit ontstaat die niet meer past binnen de indeling. De Staat is gebaseerd op het gemiddelde bedrijfstype. Daardoor kan de milieubelasting van de binnen dit type voorkomende bedrijven onderling nogal verschillen. Deze verschillen kunnen voortvloeien uit:

  • bedrijfsgrootte, productiecapaciteit opgesteld vermogen, aantal productiemedewerkers, terreinoppervlakte en dergelijke;
  • verouderingsgraad, nieuwe ontwikkelingen;
  • productiewijze.

Op de gronden met de bestemming Bedrijventerrein - 4 zijn in het vigerende bestemmingsplan bedrijven tot en met categorie 4.1 toegestaan. In onderhavig plan wordt die bestemming gehandhaafd en voor wat betreft het deelgebied Koopman ook toegekend aan de gronden die nu nog de bestemming Verkeer en Groen hebben. Binnen een afstand van 200 meter zijn geen milieugevoelige bestemmingen aanwezig. Dit betekent dat de toegestane bedrijfsactiviteiten passen binnen de omgeving. Dit betekent ook, dat de bedrijfsactiviteiten in de omgeving geen belemmering ondervinden vanwege dit plan.

4.1.4 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Dit bestemmingsplan maakt per saldo geen uitbreiding van het aantal m2 bedrijfsbebouwing mogelijk. Het plan leidt niet tot extra verkeersbewegingen (zie paragraaf 4.5). Daarom kan geconcludeerd worden, dat door de ontwikkeling, die in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren.

4.1.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft normen voor de geurbelasting, die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). In de Wgv worden geurgevoelige objecten gedefinieerd als:

Gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

De wet bedoelt hiermee woningen, bedrijfswoningen of bedrijfsgebouwen waar langdurig mensen worden blootgesteld aan geuroverlast. Opslag, groenvoorzieningen of bijvoorbeeld parkeerplaatsen mogen wel in de geurcirkels zijn gelegen.

Binnen een straal van 100 meter rond het bedrijventerrein zijn geen melkveehouderijen en paardenmaneges aanwezig. Binnen een straal van 1 kilometer zijn geen intensieve veehouderijen aanwezig. Binnen een straal van 2 kilometer zijn geen IPPC-bedrijven aanwezig.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.2 Ecologie

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Flora- en faunawet, Natuurnetwerk Nederland (NNN, zijnde de Ecologische Hoofdstructuur) en Natuurbeschermingswet 1998. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving. Dit wordt gedaan op basis van een natuurtoets.

In ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, is in het kader van de uitvoerbaarheid inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en gebieden. Er dient te worden aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. Het doel van de uitgevoerde natuurtoets is het opsporen van strijdigheden van de voorgenomen ingreep met de Flora- en faunawet, NNN en/of de Natuurbeschermingswet 1998 en het bepalen of de aanvraag van een ontheffing noodzakelijk is.

De natuurwet- en regelgeving kent twee sporen, namelijk een soortgericht spoor (Flora- en faunawet) en een gebiedsgericht spoor (NNN en Natuurbeschermingswet 1998). De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten en de NNN en Natuurbeschermingswet 1998 op de bescherming van gebieden. Met de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 is de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving geïmplementeerd.

4.2.1 Onderzoek Koopman

In het kader van dit bestemmingsplan is een natuuronderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn beschreven in het rapport Natuurtoets
Bedrijventerrein De Munt A Emmeloord (Antea Group, 10 december 2015) dat als bijlage 1 is bijgevoegd.

Conclusie soortenbescherming

In het plangebied komen mogelijk beschermde soorten voor die negatieve effecten ondervinden. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van broedvogels op het plangebied.

Rugstreeppad

Het is niet uit te sluiten dat de rugstreeppad in het plangebied voor komt. Om het effect van de plannen op de rugstreeppad te kunnen bepalen is een vervolgonderzoek nodig. Dit vervolgonderzoek moet plaatsvinden conform de richtlijnen uit de soortenstandaard rugstreeppad (RVO, 2014).

Broedvogels

Er zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde indien ten minste één van de volgende maatregelen genomen worden:

  • 1. De werkzaamheden worden buiten het broedseizoen uitgevoerd (voorkeursmaatregel). Of in deze periode wordt het plangebied ongeschikt gemaakt voor broedvogels.
  • 2. Het plangebied wordt kort voor aanvang van de werkzaamheden door een deskundig ecoloog gecontroleerd op actuele broedgevallen; bij gebleken aanwezigheid van broedende vogels moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot na het broedseizoen.

In onderstaande tabel worden de soorten weergeven die in het plangebied aanwezig zijn en/of worden verwacht en zijn de resultaten van de toetsing aan de Flora- en faunawet weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0023.png"

Onderzoek moet uitwijzen of de rugstreeppad daadwerkelijk in de planlocatie voorkomt. Indien de soort wordt aangetroffen moet, voordat tot uitvoering van het voornemen kan worden overgegaan, eerst elders in de omgeving een nieuw leefgebied voor de rugstreeppad worden aangelegd. Dit moet worden gerealiseerd binnen een afstand van maximaal 3 kilometer van het bekende leefgebied van de rugstreeppad.
In het nieuw aan te leggen leefgebied moeten één of meerdere ondiepe wateren worden gecreëerd waarin de rugstreeppad zich kan voortplanten. In de omgeving van het plangebied kunnen enkele makkelijk vergraafbare zandruggen worden aangelegd. Hierin kan de rugstreeppad zich overdag en in de winter ingraven. De vegetatie moet zo beheerd worden, dat deze een open karakter heeft. Struweel en houtwallen kunnen worden aangelegd om de uitwisseling van rugstreeppadden tussen gebieden te bevorderen.

Indien de rugstreeppad daadwerkelijk voorkomt op de planlocatie is het bovendien noodzakelijk om voor de daadwerkelijke ingreep een ontheffing aan te vragen. Het voornemen is om deze onderzoeken uit te voeren in het kader van de vergunningenprocedures voor de nieuwbouw. In het kader van de bestemmingsplanprocedure moet worden beoordeeld of het plan uitvoerbaar is. Concreet betekent dit of verwacht mag worden dat voor de voorgenomen ingreep een ontheffing kan worden verkregen.

De rugstreeppad is opgenomen op de bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Voor deze soorten wordt een ontheffingsaanvraag getoetst aan drie criteria:

  • 1. Reden van openbaar belang, inclusief ruimtelijke ontwikkeling;
  • 2. Instandhouding van de soort;
  • 3. Alternatieven.

Voor wat betreft het criterium 'alternatieven' wordt opgemerkt, dat het gaat om uitbreidingsplannen van een bestaand bedrijf op gronden die al als bedrijventerrein zijn bestemd. De uitbreiding van het bedrijf betreft een uitbreiding van de bestaande bedrijfsvoering en is dus gelieerd aan de locatie. Verhuizen naar een andere locatie en daar uitbreiden of een uitbreiding los van deze locatie elders is bedrijfsmatig / financieel niet haalbaar.

Voor ontwikkelingen waarbij effecten op de rugstreeppad optreden kon tot 31 mei 2015 een beroep worden gedaan op een generieke ontheffing afgegeven aan de provincie Flevoland. Deze ontheffing is verkregen op basis van een soortmanagementplan voor de rugstreeppad in de Noordoostpolder. Hierin zijn afspraken gemaakt over het aanleggen en beheren van nieuwe leefgebieden voor de rugstreeppad. Op basis van de positieve ervaringen die hiermee opgedaan zijn met betrekking tot de instandhouding van de rugstreeppad in de Noordoostpolder is de verwachting dat een ontheffingsprocedure succesvol doorlopen kan worden.

Daarmee is het aannemelijk dat de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het plan niet belemmert.

Conclusie gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland

Binnen het plangebied is geen NNN-gebied aanwezig. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. Ook heeft de planontwikkeling geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland buiten het plangebied. Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan.

Natura 2000

Het plangebied ligt niet in of direct nabij een Natura 2000-gebied. Op basis van de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot het Natura 2000-gebied zijn effecten op dit gebied uit te sluiten. Vervolgstappen in het kader van de Natuurbeschermingswet, zoals het opstellen van een voortoets, zijn dan ook niet noodzakelijk

4.2.2 Onderzoek Van Staveren

In het kader van dit bestemmingsplan is een natuuronderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn beschreven in de memo Natuurtoets
Bedrijventerrein De Munt A Emmeloord, Van Staveren (Antea Group, 7 maart 2016) die als bijlage 2 is bijgevoegd.

Conclusie

Voorkomende natuurwaarden vormen in het kader van de natuurwetgeving (Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en Faunawet) geen belemmering voor het bestemmingsplan. Het plangebied ligt tevens buiten het Natuurnetwerk Nederland. Wel moet in het plangebied rekening worden gehouden met algemene broedvogels en moet tijdens de werkzaamheden voorkomen worden dat de rugstreeppad zich vestigt in het plangebied.

  • Werkzaamheden worden bij voorkeur uitgevoerd buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot juli).
  • Wanneer werkzaamheden worden uitgevoerd binnen het broedseizoen dan wordt het plangebied voorafgaan aan het seizoen waarin de werkzaamheden plaatsvinden ongeschikt gemaakt voor broedvogels.
  • Er moeten voorzorgsmaatregelen worden genomen om te voorkomen dat de rugstreeppad zich vestigt in het plangebied. Dit kan door plassen in het plangebied af te dekken met zeil en door te voorkomen, dat zich voor langere periodes vergraafbaar zand in het plangebied aanwezig is.

4.3 Archeologie

Archeologische waarden worden in toenemende mate in de planvorming betrokken. Een instrument hiervoor is de Archeologische monumentenkaart (AMK), hierop zijn de bekende en gewaardeerde vindplaatsen aangegeven. Er zijn in het plangebied geen archeologische monumenten bekend. Complementair aan deze kaart zijn de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart voor het grondgebied van Noordoostpolder. Op de speciaal voor de gemeente Noordoostpolder ontwikkelde beleidskaart is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben. Verder is op de kaart aangegeven waar zich scheepswrakken bevinden en welke gebieden een archeologisch monument betreffen. Op basis van de beleidskaart is in 2005 voor het bestemmingsplan "De Munt II, fase 2" een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In het vigerende bestemmingsplan is een archeologische dubbelbestemming opgenomen voor het gebied waar archeologische waarden aangetroffen zijn. Op de locaties van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is geen trefkans op archeologische waarden. Archeologie vormt dan ook geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.4 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
4.4.1 Inrichtingen

Er worden in het voorliggende bestemmingsplan geen kwetsbare objecten en geen Bevi-inrichtingen mogelijk gemaakt. Het plaatsgebonden risico levert daarom geen problemen op.

Er zijn in de nabijheid van het plangebied geen buisleidingen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen gelegen. Er kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering is het plan.

4.4.2 Buisleidingen

De dichtstbijzijnde gasleiding ligt op ruim 230 m van het plangebied. Deze heeft een diameter van 8,63 inch en een werkdruk van 40 bar. Deze brengt volgens de Risicokaart Prof op dit moment geen plaatsgebonden risicoknelpunt met zich mee. Er moet rekening worden gehouden worden gehouden met een Belemmerende Strook (BS) (=bebouwingsvrije afstand) van 5 meter. Daaraan wordt ruimschoots voldaan. In het kader van het vigerende plan is destijds een groepsrisicoberekening uitgevoerd voor deze aardgastransportleiding. Voor de GR-berekeningen is uitgegaan van het zogenaamde worst-casescenario: van de leiding is het groepsrisico berekend voor de situatie waarin volgens het bestemmingsplan de maximale mogelijkheden worden benut en zodoende het hoogste groepsrisico oplevert. Uit de berekeningen van de Gasunie blijkt dat de zogenaamde FN-curve ruim verwijderd blijft van de oriënterende waarde. Het aantal personen dat in het plangebied verblijft verandert door dit bestemmingsplan niet. Op basis daarvan wordt gesteld dat externe veiligheidsbelemmeringen vanuit buisleidingen zijn uitgesloten.

4.4.3 Vervoer over weg, water of spoor

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wat betreft het plaatsgebonden risico geldt ten opzichte van woningen (kwetsbare objecten) een grenswaarde van 10-6 per jaar.

Het groepsrisico is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten op een transportroute aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarmee rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de transportroute. Wat betreft het groepsrisico is de oriëntatiewaarde bij het vervoer van gevaarlijke stoffen per transportsegment gemeten per kilometer per jaar:

  • 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers;
  • enz.

Weg

Uit het Basisnet Weg blijkt dat de A6 geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour (PR) heeft en dat een dergelijke contour voor deze wegen ook niet wordt verwacht op basis van het hoogste groeiscenario (Global Economy).

Deze weg heeft verder een groepsrisico (GR), dat zowel in de huidige als in de toekomstige situatie beneden de 0,1*oriëntatiewaarde ligt.

Daarnaast hoeft bij de A6 geen rekening gehouden te worden met een PAG.

Water

De dichtstbijzijnde vaarweg is de Zwolse Vaart, die langs het plangebied loopt. Uit het Basisnet Water blijkt dat de Zwolse Vaart geen plaatsgebonden risicocontour heeft van 10-6 en dat Emmeloord geen (mogelijk) aandachtspunt vormt voor het groepsrisico.

Spoor

De dichtstbijgelegen spoorlijn is op grote afstand van Emmeloord gelegen, zodat hier verder geen aandacht aan hoeft te worden besteed.

Weliswaar is langs de A6 een zone gereserveerd voor een toekomstige spoorlijn, maar het is nog onduidelijk of deze binnen 10 jaar gerealiseerd zal zijn en ook of er dan wel of niet transporten van gevaarlijke stoffen over zullen plaatsvinden.

4.5 Verkeer

Door de aanpassingen in dit bestemmingsplan voor het perceel van Koopman kan, door hoger te bouwen, de opslagcapaciteit toenemen. Binnen het bedrijf is nu niet duidelijk of ze in de toekomst gebruik gaan maken van de mogelijkheid om tot 35 meter hoog te bouwen. Of hoger bouwen gevolgen heeft voor het aantal verkeersbewegingen is mede afhankelijk van de opslagduur van de goederen. Koopman International streeft naar een verder optimaliseren van de in- en uitgaande goederenstroom, waarbij het aantal interne vervoersbewegingen wordt beperkt. De aanpassingen in dit bestemmingsplan dragen hieraan bij. Uitgangspunt is dat het aantal vrachtwagens, dat het bedrijf bezoekt gelijk blijft aan de huidige situatie, zijnde circa 80 à 100 vrachtwagenbewegingen. Wel is duidelijk, dat er weinig verkeersbewegingen van en naar Koopman plaatsvinden via de Marknesserweg. In de toekomst wordt hierin ook geen wijziging verwacht.

4.6 Stikstof

De stikstofemissie neemt niet toe. Uitgangspunt is immers, dat het aantal vrachtwagens, dat het bedrijf bezoekt gelijk blijft aan de huidige situatie, zijnde circa 80 à 100 vrachtwagenbewegingen. De aanpassing voor Koopman omvat een aanpassing van de toegestane bouwhoogte. Het aantal m2's dat bebouwd mag worden is gelijk gebleven ten opzichte van het vigerende plan. De verkeersintensiteit zal dus niet significant toenemen (zie paragraaf 4.5).

4.7 Handhaving

Politiek en samenleving onderkennen steeds nadrukkelijker de cruciale rol van handhaving bij het met elkaar verbinden van werkelijkheid en regels. Met dit groeiend besef van het belang van handhaving en de jurisprudentie in het bestuursrecht waarin steeds meer de beginselplicht tot handhaven is uitgesproken, wordt de noodzaak van een handhavingsbeleid benadrukt.

Een vereiste voor een goede handhaving is een handhaafbaar bestemmingsplan. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor de dorpen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Regels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn.

In de "Kaderstellende nota Integrale handhavingsbeleid" heeft de gemeente Noordoostpolder zich tot doel gesteld de kwaliteit en de kwantiteit van de handhaving op een hoger niveau te brengen. Deze doelstelling maakt onderdeel uit van de prioriteiten van burgemeester en wethouders zoals deze zijn verwoord in het Collegeprogramma. Om de handhaving efficiënter en effectiever te laten verlopen in de Noordoostpolder is hiervoor een Cluster Handhaving ingesteld. De handhavingsnota is gekoppeld aan een uitvoeringsprogramma waarin staat aangegeven op welke wijze de handhaving vorm krijgt en hoe deze wordt uitgevoerd. Ten aanzien van ruimtelijke plannen is in de nota vermeld dat de handhaving van de gebruiksregels (strijd met de toegelaten activiteiten) prioriteit heeft.

4.8 Waterparagraaf

4.8.1 Inleiding

De watertoets, zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in onderhavig plan. Hierbij kan worden gedacht aan veiligheid en wateroverlast, maar ook waterkwaliteit en verdroging.

4.8.2 Waterschap Zuiderzeeland

Sinds 1 januari 2000 zijn de taken van de waterbeheerders ondergebracht in het Waterschap Zuiderzeeland. Het Waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021. Het waterbeheerplan beschrijft hoe het waterschap nu en in de toekomst blijft zorgen voor waterveiligheid en voor voldoende en schoon water. In het plan staan de doelen die het waterschap zich daartoe stelt en de maatregelen die het waterschap de komende 6 jaar gaat nemen om die doelen te realiseren. Het plan maakt duidelijk wat inwoners, overheden en belangenorganisaties van het waterschap mogen verwachten en vormt daarmee het contract met de samenleving. De Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland heeft op 27 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld.

Onderhavig bestemmingsplan leidt vanwege het deelgebied Koopman tot 14.750 m2 extra verharding. Hierbij is rekening gehouden met de reeds bestaande mogelijk verharding vanwege de wegen die volgens het vigerende bestemmingsplan mogelijk zijn en de aanleg van een aangepaste ontsluitingsweg aan de noordkant. Het deelgebied Van Staveren mocht reeds volledig worden verhard.

Uitgangspunt bij het vigerende bestemmingsplan is geweest dat voor De Munt II fase 2 gerekend is met twee verschillende scenario's. 

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00561-VS01_0024.jpg"

Ten aanzien van het peilbesluit is rekening gehouden met een flexibel peil -4,50 tot -5,20 m NAP. Ten gevolge van de geconstateerde inzijging blijkt -4,50 m moeilijk te handhaven. Met de wijze waarop de inrichting bedrijventerrein De Munt fase 2 is gerealiseerd, voldoet het plan voldoende aan de daarvoor gevraagde wateropgave.

4.9 Vormvrije m.e.r. beoordeling

MER-regelgeving

Er zijn twee mogelijke wegen die tot een m.e.r.-(beoordelings)plicht kunnen leiden:

  • 1. een indirecte m.e.r.-plicht vanuit de noodzaak om een passende beoordeling uit te voeren vanwege de Natuurbeschermingswet.
  • 2. een directe m.e.r.-(beoordelings)plicht vanuit de C- en D-lijst uit de bijlagen bij het Besluit m.e.r.

Ad 1: Indirecte m.e.r-plicht

Voor het bestemmingsplan is het van belang in eerste instantie vast te stellen, of voor de ontwikkeling een passende beoordeling moet worden opgesteld in het kader van de Natuurbeschermingswet. Daarom is gestart met een Voortoets, waarin alle mogelijke effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden in de omgeving worden beschouwd. De Natura 2000-gebieden liggen op enige afstand van het plangebied. Met name als gevolg van de uitstoot van stikstof kan toch een passende beoordeling noodzakelijk zijn. Indien in de Voortoets op voorhand significant negatieve effecten uitgesloten kunnen worden, is een plan-m.e.r. vanuit een indirecte m.e.r.-plicht niet aan de orde.

Ad 2: Directe m.e.r.-beoordelingsplicht

Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein geldt op grond van de D-lijst uit de bijlagen bij het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsplicht (D 11.3) als het gaat om een terrein groter dan 75 ha (drempelwaarde). Aangezien deze drempelwaarde niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.

De kenmerken van het voornemen en de potentiële effecten

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een bedrijventerrein en bijbehorende infrastructuur mogelijk. Dit betreft een herstructurering van een bestaand bedrijventerrein, waarbij per saldo het aantal m2's bebouwing niet toeneemt. Zoals in dit hoofdstuk in voorgaande paragrafen is aangegeven gaat dit niet gepaard met een grote toename aan verkeersintensiteiten en een toename van de milieubelasting als gevolg van de toekomstige activiteiten ten opzichte van de referentiesituatie. Ten aanzien van de invloed op Natura 2000-gebieden is een Natuurtoets uitgevoerd die in paragraaf 4.2 reeds is beschreven.

De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)

Het plangebied is onderdeel van een bedrijventerrein. Binnen 12 kilometer van het plangebied zijn Natura 2000-gebieden aanwezig. Vanwege de aard van het plan en de afstand tot Natura 2000 natuur en het gegeven, dat de uitbreiding niet tot meer vervoersbewegingen leidt worden geen effecten verwacht op Natura 2000-gebieden.

De conclusie op grond van de beschouwing van de milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht. Hierbij zijn de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn in acht genomen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

De regels vormen een juridisch bindend element van het bestemmingsplan.

5.2 De regels

De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de begrippen verklaard die in de regels worden gebruik. Het betreft begrippen die op meerdere wijze kunnen worden uitgelegd. Door de begrippen te verklaren, kunnen interpretatieverschillen worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.

Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.

In hoofdstuk 4 komen het overgangsrecht en de slotregel aan de orde.

5.3 Nadere toelichting op de regels

5.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

In dit eerste artikel zijn noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen die worden gebruikt in de planregels. Het bevat definities om misverstanden te voorkomen.

Het tweede artikel regelt hoe er gemeten moet worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen opgenomen waaraan diverse regels zijn verbonden. De gronden binnen het plangebied zijn bestemd als Bedrijventerrein - 4, Groen, Verkeer en Water. Binnen de bestemming Bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 4.1. De overige bestemmingen regelen de locatie van (groen)voorzieningen, ontsluitingswegen en waterberging.

5.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk regelt de volgende onderwerpen:

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.

Algemene aanduidingsregels

Er is een aanduiding 'veiligheidszone - lpg' opgenomen omdat op het perceel ten zuiden van Van Staveren een lpg-tankstation is toegestaan. Deze veiligheidszone voorkomt dat er binnen de veiligheidscontouren (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden in redelijkheid niet mogen worden aangetast. Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de regels opgenomen, dan wel op de kaart aangegeven maten, kunnen volgens dit artikel mogelijk worden gemaakt. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming maar bij diverse bestemmingen gewenst dan wel noodzakelijk kan blijken, zijn deze regelen in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van ontheffing mag geen automatisme zijn. Burgemeester en wethouders zullen het verlenen van ontheffing zorgvuldig moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht.

Algemene procedureregels

Voor een besluit tot verlening van een nadere eis zijn in dit artikel de procedureregels opgenomen:

Overige regels

In dit artikel is bepaald dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen gelden, zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat de volgende twee artikelen:

Het overgangsrecht bevat een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de planregels van dit bestemmingsplan. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De reactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen

In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan aangehaald kan worden. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen

Hoofdstuk 6 Voorbereiding plan en uitvoerbaarheid

6.1 Voorbereiding

6.1.1 Maatschappelijke betrokkenheid

In de toelichting van een bestemmingsplan wordt beschreven hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Het voorontwerp bestemmingsplan 'Emmeloord, de Munt A - partiële herziening' heeft voor een periode van 4 weken (5 mei 2016 tot en met 1 juni 2016) voor inspraak ter inzage gelegd. Er zijn geen inspraakreacties ingediend. Het plan is daarnaast voor vooroverleg aangeboden. De uitkomsten daarvan zijn vervat in paragraaf 6.1.2 .

6.1.2 Overleg

Het voorontwerp bestemmingsplan 'Emmeloord, de Munt A - partiële herziening' is het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro aangeboden aan de overlegpartners. Er is een reactie ontvangen van de provincie Flevoland en het Waterschap Zuiderzeeland. Deze zijn respectievelijk als bijlage 4 en 5 bijgevoegd. Het Waterschap heeft aangegveen geen op-en/of aanmerkingen te hebben over het voorontwerpbestemmingsplan. De reactie van de provincie is van een antwoord voorzien in de bijgevoegde 'Nota van ambtshalve wijzigingen tussen voorontwerp- en ontwerpbestemmingsplan 'Emmeloord, de Munt A – partiële herziening'' en heeft geleid tot aanpassingen aan het plan. Deze zijn nader beschreven in bijlage 3.

6.1.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Emmeloord, de Munt A - partiële herziening' heeft van 30 juni 2016 tot en met 10 augustus 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon een ieder een zienswijzen indienen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen. Wel is er een ambtshalve wijziging doorgevoerd. De nieuw aan te leggen (doorgetrokken) weg aan de noordoostkant van het plangebied eindigde in het ontwerpbestemmingsplan in de bestemming 'Groen' van het geldende bestemmingsplan 'Emmeloord, de Munt A' en niet in de bestemming 'Verkeer'. Volgens de bestemming 'Groen' is het niet toegestaan om op die gronden wegen aan te leggen. In dat kader is de betreffende groenbestemming ter plaatse van de aasluiting van de geprojecteerde weg op de Kuinderweg gewijzigd naar een verkeersbestemming en opgenomen in deze partiële herziening. In bijlage 6 is dit nader weergegeven. Het onderhavige plan is naar aanleiding hiervan gewijzigd vastgesteld.

6.2 Uitvoerbaarheid

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening geldt de verplichting om bij een bestemmingsplan het kostenverhaal te regelen. In sommige gevallen is een exploitatieplan benodigd. Een uitzondering geldt als er een anterieure overeenkomst is afgesloten, waarin het kostenverhaal is geregeld. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan worden bij de initiatiefnemers in rekening gebracht. Een exploitatieplan is derhalve niet aan de orde.