Plan: | Parallelweg 1 en 2 IJsselmuiden 2022 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0166.00991357-VB01 |
Op basis van een tweetal verkavelingsschetsen is ruimtelijke invulling gegeven aan de percelen Parallelweg 1 en 2 te IJsselmuiden. Vanwege het beëindigen van de intensieve veehouderij (1) en het tuinbouwbedrijf (2) ter plaatse, komen de locaties vrij voor herontwikkeling. Om de bedrijfsbeëindiging van de intensieve veehouderij en het kassencomplex mogelijk te maken, dienen hiervoor in de plaats respectievelijk 8 en 7 woningen te worden gerealiseerd. De gemeente Kampen is onder voorwaarden bereid om medewerking te verlenen aan de herontwikkeling van het percelen Parallelweg 1 en 2 te IJsselmuiden, als een samenhangende gebiedsontwikkeling.
Bij brief van 23 september 2009 heeft LTM Vastgoed burgemeester en wethouders verzocht om medewerking te verlenen aan een plan voor woningbouw op het perceel Parallelweg 2 te IJsselmuiden. Aan dit verzoek lag ooit ten grondslag een beëindiging van het ter plaatse gevestigde tuinbouwbedrijf en verplaatsing naar het tuinbouwgebied 'De Koekoek'. Hiertoe zou destijds een kavel in dit gebied moeten worden aangekocht. Gedurende de planvormingsprocedure is duidelijk geworden dat deze ontwikkeling alleen mogelijk zou zijn indien de milieubelemmeringen als gevolg van de intensieve veehouderij op Parallelweg 1 weggenomen worden. Omdat de sanering van deze veehouderij op zichzelf ook past binnen de gemeentelijke beleidsdoelstellingen en leidt tot een aanzienlijke milieukundige verbetering voor een ruimere omgeving, is de herontwikkeling van deze locatie in voorliggend bestemmingsplan meegenomen, zodat de transformatie van beide locaties zowel ruimtelijk, planologisch als milieukundig in een integraal plan gerealiseerd kunnen worden.
Het plan moet voldoen aan de de beleidsdoelstellingen uit de Structuurvisie 2030 van de gemeente en de gemeentelijke Gebiedsvisie dorpsrand IJsselmuiden - Koekoek. Verder moet de haalbaarheid van het plan zijn gebaseerd op een financiële onderbouwing.
Initiatiefnemer heeft middels diverse schetsen invulling gegeven aan de geformuleerde voorwaarden voor Parallelweg 2, Pouderoyen Tonnaer heeft dat voor Parallelweg 1 uitgewerkt. De uitwerkingen richten zich op een goede doorkijk, noord-zuid kavels die goed passen bij een ervenconcept en voldoende groene plekken en open ruimten. Verder is bij de verkaveling rekening gehouden met het gemeentelijke woningbouwprogramma. Dit heeft geresulteerd in een definitieve verkavelingsschets voor Parallelweg 1 en 2 van 8 september 2022. Deze schets is geprojecteerd in de context van het zogeheten Tussenland, zoals beschreven in de Gebiedsvisie dorpsrand IJsselmuiden - Koekoek.
Doel van het plan is de sanering van de intensieve veehouderij en de bedrijfsbeëindiging van het tuinbouwbedrijf mogelijk te maken en op de percelen meerdere erven met in totaal 16 wooneenheden te realiseren, waarvan twee bestaande (al dan niet nieuwgebouwde) bedrijfswoningen. Verplaatsing van het tuinbouwbedrijf is niet langer aan de orde. Ook is in het bestemmingsplan een groenzone aan de zuidzijde meegenomen voor een versterkte landschappelijke en ecologische inrichting. Hier worden binnen de bestaande weiden wandelmogelijkheden, knotwilgen en extra slootruimte voorzien.
Het bestemmingsplan 'Parallelweg 1 en 2 IJsselmuiden 2022' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een gebied aan de Parallelweg 1 en 2, ten noordoosten van de kern IJsselmuiden. Het projectgebied is gelegen ten zuiden van de Koekoeksweg en ten westen van de Oudendijk. Het projectgebied bevat de percelen kadastraal bekend gemeente IJsselmuiden, sectie I, nummer 6 (Parallelweg 1), nummer 13 (Parallelweg 2) en nummer 512 (zuidelijk van Parallelweg 1 en 2).
De ligging van het projectgebied is in navolgende afbeelding weergegeven.
Begrenzing projectgebied
in het plangebied is thans een intensieve veehouderij met bedrijfswoning (circa 8.352 m2) met aangrenzend een perceel landbouwgrond van 12.440 m2 gelegen. Het glastuinbouwbedrijf met bedrijfswoning en kassencomplex (circa 8.770m2) is staand en gelegen op een perceel van 13.891 m2.
Voor de locatie Parallelweg 1 en het zuidelijk daarvan gelegen weiland geldt het bestemmingsplan "IJsselmuiden Dorpsrand, 1e herziening Parallelweg 1" (planstatus: vastgesteld 1 februari 2017), identificatie: NL.IMRO.0166.00991172-VB03. Daarin is de bedrijfslocatie als intensieve veehouderij bestemd en de weide als Agrarisch met landschappelijke waarde.
Voor de locatie Parallelweg 2 is het bestemmingsplan de Koekoek, vastgesteld op 8 februari 1982, van toepassing.
Bij inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan vervallen beide plannen voor de gedeelten die vallen binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan volledig.
De planlocatie is ook gelegen binnen de volgende (facet-)bestemmingsplannen:
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die per 1 januari 2023 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locatie bevindt zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden.
Met het planvoornemen worden op twee te saneren bedrijfslocaties woon- en groenbestemmingen gelegd. Hiermee verandert het gebruik op de percelen overeenkomstig de gemeentelijke beleidsdoelen en wordt ruimte geboden om de bestaande woningvoorraad te verduurzamen en aan te vullen. Gelet hierop levert de NOVI geen belemmeringen op voor het voornemen.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.
De ladder voor duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.
Per 1 juli 2017 is een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.
In voorliggende gebiedsontwikkeling is woningbouw primair een middel om bedrijfsbeëindiging en de sanering van overtollige bedrijfsbebouwing mogelijk te maken. Daarnaast is de aard van de woningbouw en de aantallen afgestemd op de beoogde doelgroep, zijnde landelijk wonen. Daarvoor is in de bebouwde kom geen mogelijkheid. Daarnaast beoogt de gemeente actief in de zone tussen IJsselmuiden en de polder Koekoek tot gebiedsontwikkeling te komen, waarbij landelijke woonvormen een belangrijke rol vervullen. De laddertoets is als bijlage 15 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.
Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking.
Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 3.6 in het kader van de Wet Natuurbescherming.
De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.
Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.
Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dienen te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.
De ontwikkeling van de glastuinbouw in Overijssel concentreert de provincie in de Koekoekspolder, een gebied van ca. 500 ha in de gemeente Kampen, waar ruimte is voor ca. 250 ha kassen. Hiervan wordt momenteel ruim 100 ha benut. De verwachting is dat de resterende ruimte de komende jaren benut wordt. Samen met de gemeente en andere partners wordt gekomen tot een goede inrichting en beeldkwaliteit van de overgangszone Koekoekspolder – Nationaal Landschap. In deze overgangszone is dus geen glastuinbouw toegestaan, maar tuinbouwgerelateerde bedrijvigheid is wel goed mogelijk. De beëindiging van onderhavig glastuinbouwbedrijf en van de intensieve veehouderij, in ruil voor een nieuwe landelijke woonomgeving, passen in deze zoneringsdoelstelling.
Voor de ontwikkeling van een toekomstgericht glastuinbouwcluster in de Koekoekspolder is het behoud van een 'kritische massa' van de glastuinbouw in de regio belangrijk. In de Koekoekspolder is die kritische massa aanwezig. Een consortium van partijen pakt de herstructurering onder leiding van de gemeente Kampen voortvarend op met aandacht voor waterbeheer, landschap, ruimtelijke kwaliteit en duurzame energie (warmte voor woningen).
Onderhavige ontwikkeling geeft een goede ruimtelijke en functionele invulling aan de overgangszone tussen de Koekoekspolder en het Nationaal Landschap. De beide bedrijfsbeëindiging in het plangebied en wijziging naar een rurale woonomgeving is zowel functioneel als ruimtelijk en milieukundig een passende invulling in deze overgangszone.
Waterveiligheid
Uit de Omgevingsvisie blijkt dat het projectgebied gelegen is binnen de dijkring Mastenbroek (dijkring 10). De binnen de dijkringen 10 en 11 gelegen polders zijn de meest risicovolle gebieden als het gaat om overstromingen. Paragraaf 2.5.1 van de Omgevingsvisie, de zogeheten Overstromingsrisicoparagraaf, geeft inzage in de risico's bij overstroming en de maatregelen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen dan wel te beperken. Verwezen wordt verder naar de overstromingsparagraaf in dit plan.
Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie met de bijbehorende actualisaties (laatstelijk geconsolideerde versie van 1-10-2017). In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
I Gebiedskenmerken
a. natuurlijke laag
Het projectgebied valt onder de natuurlijke laag laagveengebieden (in cultuur gebracht). De ambitie is dat een hoog waterpeil van belang wordt geacht. Laagveengebieden (geen laagveenrestanten zijnde) krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op behoud van het veenpakket en het waterpeil is hier niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is.
In het projectgebied worden geen veranderingen aan het waterpeil en het veenpakket aangebracht. Daarnaast wordt in het gebied meer oppervlaktewater toegevoegd (zoals extra sloten) en wordt meer ruimte gereserveerd voor waterberging. Het verhard oppervlak neemt door de ontwikkeling aanzienlijk af en er is ruimte voor herstel van een meer natuurlijke waterhuishouding met voeding door schoon hemelwater. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de norm.
b. laag van het agrarisch cultuurlandschap
In de laag van het agrarisch cultuurlandschap valt het projectgebied onder de laagveenontginningen. De ambitie is de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken. De grote open ruimtes, het patroon van sloten met beplantingen, de vochtige bloemrijke weides met weidevogels geven dit landschap grote belevingswaarde. De grondgebonden landbouw is de drager van deze kwaliteiten, echter een nieuw perspectief op een gebiedsgerichte bedrijfsvoering - eventueel in combinatie met andere functies - is voor de toekomst van deze gebieden zeer wenselijk. Het karakteristieke bebouwingspatroon (voorkant aan de openbare weg; achterkant aan het landschap) vormt vertrekpunt bij herstructurering, verdichting en uitbreiding van de agrarische bebouwing en de woon-/werkmilieus.
De laagveenontginningen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de ter plaatse karakteristieke maat en schaal van de ruimte, met onderscheid tussen gebieden met grote open ruimtes en gebieden met een langgerekte kavelstructuur met beplanting. In de laagveenontginningen is het waterpeil niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de laagveenontginningen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het lint als karakteristieke bebouwingsstructuur. Het slotenpatroon en, waar aanwezig, de houtsingels als accentuering van de ruimtelijke structuur worden gerespecteerd en versterkt bij de verdere ontwikkeling van de agrarische functie.
Het verwijderen van een intensieve veehouderij en een glastuinbouwbedrijf, het toevoegen van woningen en het aanbrengen van een slotenstructuur welke aansluiten op of passen in de reeds bestaande bebouwings- en landschapsstructuur is in overeenstemming met de Omgevingsvisie. De ontwikkeling als zodanig vormt een versterking van de gebiedskenmerken behorende bij deze laag. De gebiedskenmerken worden op micro-niveau - van het ter plaatse te realiseren wooncluster - geïntegreerd, door kenmerkende elementen als weitjes en groene en waterlijnen tot in het wooncluster te realiseren. De landschapskarakteristiek wordt daarmee voelbaar tot in het plangebied.
c. stedelijke laag
Het projectgebied ligt in een overgangszone tussen de woonwijken van IJsselmuiden en het glastuinbouwgebied van de Koekoekspolder. Met de beoogde ontwikkeling wordt een betere aansluiting op het landschap gerealiseerd. De stedelijke invulling in de vorm van enkele erven, afgewisseld met landschapselementen zoals de weiden, bomenrijen en sloten, waar alle woningen op gericht worden, resulteren in het in deze zone beoogde landelijke woonmilieu. Het respecteren en volgen van de bestaande verkaveling en slotenpatroon versterkt de relatie met het onderliggende landschap. Om deze reden vormt de ontwikkeling als zodanig een versterking van de gebiedskenmerken behorende bij deze laag. Er wordt bewust geen ruimtelijke relatie gelegd met de wijk Losse Landen, die met de achtertuinen gericht zijn naar het Tussenland en daarmee een naar binnen gerichte woonwijk is. Ook ligt een brede afwateringssloot aan de rand van de woonwijk die ervaren wordt als een harde grens. In onderhavig gebied wordt aan de zuidzijde een vergelijkbaar ruimtelijk concept toegepast, waarbij de erven zich met achterzijde richten naar de sloot.
d. lust- en leisurelaag
In de lust- en leisurelaag is er geen informatie die belemmerend kan zijn ten behoeve van de ontwikkeling in het projecgebied. Indirect draagt de sanering van de bedrijven en herontwikkeling van een groen en landelijk woonmilieu wel bij aan de belevingswaarde van het gebied, dat ook recreatief beter toegankelijk wordt. Er wordt onderzoek gedaan naar het aanleggen van een nieuwe recreatieve route in het plangebied, welke aansluit op bestaande routes.
Ontwikkelingsperspectieven
De Omgevingsvisie Overijssel gaat uit van lagen en gebiedskenmerken, maar geeft daarnaast ook voor de gehele provincie de ontwikkelingsperspectieven weer. Het plangebied valt binnen het ontwikkelingsperspectief "Buitengebied met accent op productie" met als thema's 'schoonheid van de moderne landbouw' en 'glastuinbouw: Koekoekspolder'. Nadruk ligt op schaalvergroting en verbreding van de landbouw, waarbij met name op de glastuinbouw wordt gedoeld. Meer in detail wordt de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied voorgestaan aan de oostzijde van de Oudendijk, terwijl aan de westzijde van de Oudendijk een transformatie van het Tussengebied wordt voorgestaan.
Het plangebied ligt dicht tegen de kern IJsselmuiden aan en grenst aan een gebied dat in de Omgevingsvisie het ontwikkelingsperspectief "Buitengebied met accent op veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren". Omdat in het projectgebied momenteel nog een intensieve veehouderij en een glastuinbouwbedrijf aanwezig is, belemmert dit het uitvoeringsperspectief sterk vanwege de bedrijfsmatige en milieukundige belemmeringen die deze bedrijven op hun omgeving hebben. Voor het projectgebied en haar directe omgeving kan ook voor het naastgelegen ontwikkelingsperspectief worden gekozen met een functieverandering zoals in het beoogde plan wordt voorgesteld. Het gebied fungeert zodoende als overgangsgebied tussen het glastuinbouwgebied en de woonbebouwing van de kern IJsselmuiden.
Belangrijk is dat de ontwikkelingsperspectieven in de Omgevingsvisie niet normstellend zijn, maar richtinggevend. Dit houdt in dat een gemeente vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar structuurvisie een andere invulling kan kiezen. Dit moet dan wel gepaard gaan met een versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de beschreven kwaliteitsambities. De begrenzing moet begrepen worden als een signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er variaties en nadere detailleringen voor kunnen komen. De gemeente stemt ermee in dat voor dit gebied wordt afgeweken van het ontwikkelingsperspectief. In paragraaf 2.3.3 Gemeentelijk beleid, onder het kopje "Structuurvisie 2030", wordt het afwijken van het ontwikkelingsperspectief nader gemotiveerd.
II Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen voorzien in nieuwvestiging van functies indien:
Ten aanzien van de SER-ladder kan worden gesteld dat de beoogde ontwikkeling plaatsvindt in een overgangsgebied tussen de woonbebouwing van IJsselmuiden en de glastuinbouwlocatie, waar de gemeente inzet op een gebiedstransformatie met o.a. extra woningbouw. Het projectgebied is op dit moment een bebouwd gebied en wordt als transformatiegebied gezien waarbinnen de beoogde woningbouwontwikkeling plaats kan vinden. De beoogde ontwikkeling legt geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving, omdat er juist een afname van het verhard en bebouwd oppervlak wordt gerealiseerd en er meer (openbaar) groen in het gebied terugkomt. Met de sanering van de intensieve veehouderij en de kassen als primair doel van dit plan en een kwalitatief goede inpassing van de beoogde woningbouw als middel wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse versterkt, zowel op plangebiedsniveau als op de schaal van de regionale zonering IJsselmuiden, tussengebied en glastuinbouwgebied Koekoek.
Er is sprake van een maatschappelijk belang, omdat het huidige glastuinbouwbedrijf wordt beëindigd en omdat het veehouderijbedrijf met haar ruimtelijke en milieukundige impact op de omgeving wordt gesaneerd. Met de bouw van woningen wordt de bedrijfssanering gefinancierd en wordt voorkomen dat de bestaande bedrijven verpauperen of dat leegstand ontstaat met kans op minder wenselijk hergebruik. In het hoofdstuk Uitvoerbaarheid wordt dit nader toegelicht. Daarnaast geldt als uitgangspunt dat op de nieuwe locatie voor het glastuinbouwbedrijf gebruik gemaakt gaat worden van aardwarmte, hetgeen past binnen de duurzaamheidsambities van de provincie Overijssel.
Bovendien wordt met dit plan voorzien in de regionale woningbehoefte, zoals die is vertaald naar het gemeentelijk woningbouwprogramma. Het plan voorziet in de huisvestingsmogelijkheid van gezinnen en biedt een landelijke woonomgeving, waar in de gemeente behoefte aan is, naast de grotere binnenstedelijke woonmilieus.
Door de beoogde ontwikkeling worden de landschappelijke waarden van het landelijke woonmilieu versterkt. De wijze waarop de ecologische waarden worden behouden en versterkt staat omschreven in paragraaf 3.5 Ecologie. Met de beoogde ontwikkeling wordt ingesprongen op de mogelijkheid om de ruimtelijke kwaliteit in het gebied te versterken, zoals uit hetgeen onder "Nationaal Landschap IJsseldelta" in deze paragraaf beschreven is. De locatie zal de groene schil rond de polder Koekoek ruimtelijk versterken.
Het plan is passend binnen de geldende gebiedskenmerken en van het ontwikkelingsperspectief kan gemotiveerd worden afgeweken. Zie hiervoor paragraaf 2.3.3 Gemeentelijk beleid, Structuurvisie 2030.
Aan de geboden ontwikkelingsruimte worden voorwaarden verbonden om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te realiseren. Uit het vorenstaande blijkt dat het plan voldoet aan de voorwaarden uit de Omgevingsverordening. Doordat de eigenschappen van het oorspronkelijke landschap zoveel mogelijk zijn geïntegreerd in het beeldkwaliteitsplan, wordt voldaan aan het principe van ruimtelijke kwaliteit uit de Omgevingsvisie. Het projectgebied wordt ingericht als een hoogwaardig woonmilieu, met onder meer de aanleg van bomensingels en kleine weiden. Ook het te realiseren slotenpatroon draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit die past binnen de bestaande omgeving. Er is dan ook geen sprake van strijd met het in de Omgevingsvisie opgenomen provinciaal belang.
Het plangebied ligt in een Nationaal Landschap; het Nationaal Landschap IJsseldelta. De status "Nationaal Landschap" houdt in dat de overheid extra aandacht geeft aan deze gebieden en dat er extra financiële middelen worden vrijgemaakt. Met dit geld kunnen de zogenoemde kernkwaliteiten van Nationale Landschappen worden behouden en versterkt, en kunnen de gebieden nog aantrekkelijker worden gemaakt voor onder andere recreatie.
De IJsseldelta dankt haar status als Nationaal Landschap aan enkele specifieke kenmerken, de zogenaamde kernkwaliteiten. Dit nationaal landschap bestaat grofweg uit twee met elkaar samenhangende delen: Mastenbroek en het Kampereiland. Dit zeer open kleiontginningslandschap wordt enerzijds gekenmerkt door het traditionele verkavelingspatroon met restanten van kreken en huisterpen van het Kampereiland en anderzijds de rationeel en geometrisch verkavelde polder Mastenbroek.
Binnen de Nationale Landschappen zijn de landschappelijke en natuurlijke kernkwaliteiten mede sturend voor de ontwikkeling van het gebied. In het Ontwikkelingsprogramma Nationaal Landschap IJsseldelta geven de samenwerkende partners, de provincie Overijssel, de gemeenten Zwolle, Kampen en Zwartewaterland en het Waterschap Groot-Salland, aan hoe zij de opgave - behoud, beheer en versterking - willen realiseren. Op perceelsniveau leidt dat voor onderhavig plan tot de opgave om de perceelsvorm en landschappelijke inbedding af te stemmen op de gebiedskwaliteiten, te komen tot ontstening en een ruimtelijk en milieukundig verbeterde inrichting.
De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet vergroot worden. De opgave voor het gebied IJsseldelta is in eerste instantie uitgewerkt in een ontwikkelingsperspectief. Daarna volgt uitwerking in een uitvoeringsprogramma.
Het gebied IJsseldelta heeft drie kernkwaliteiten:
De gemeenten Zwolle, Kampen en Zwartewaterland werken samen aan behoud en versterking van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap IJsseldelta. Het Ontwikkelingsperspectief onderscheidt drie deelgebieden: Polder Mastenbroek, Kampereiland en buitenpolders en Rivierenlandschap.
De landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische kwaliteiten bestaan uit elementen en structuren die samen de wordingsgeschiedenis weer geven Daaraan zijn de identiteit en de beleving van het gebied gerelateerd. Fysiek ruimtelijke en economische ontwikkelingen moeten hier zo goed mogelijk op inspelen.
Aangezien het hier gaat om het beëindigen van een intensieve veehouderij en een glastuinbouwbedrijf, waarbij woningen op de locatie terug worden gebouwd, passend in de bestaande historische bebouwingsstructuur, staat de Omgevingsverordening het bouwen van de woningen niet in de weg. De weidsheid wordt gerespecteerd en beperkt versterkt door met name het glastuinbouwcomplex te verwijderen, het terugbrengen van de geringere bebouwings-oppervlakte en het realiseren van bebouwing die beter past in de directe omgeving. Ook het terugbrengen van water in het ontwikkelingsgebied draagt bij aan de kenmerkende elementen van het gebied. Het plan sluit aan bij de oude rationele verkaveling.
De op 23 maart 2023 door de raad vastgestelde omgevingsvisie geeft richting aan de ruimtelijke ontwikkelingen in Kampen. De visie is opgesteld vooruitlopend op, en vanuit het gedachtegoed van, de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting in 2024 in werking treedt. De visie is het ruimtelijke kader voor de grotere ontwikkelingen en initiatieven die niet op basis van het omgevingsplan (nu nog de diverse bestemmingsplannen) kunnen worden gerealiseerd. Het doel van deze omgevingsvisie is om een leefomgeving te hebben en te houden waar het voor iedereen prettig wonen, werken en recreëren is.
Centraal in deze visie staan de Kampense kernwaarden. Dit zijn:
Voor de grotere stedelijke ontwikkelingen ligt de focus op de gebieden direct ten zuiden en westen van de stad Kampen. Dat betekent uiteraard niet dat er op andere plekken in de gemeente zoals IJsselmuiden en de kleine kernen geen ontwikkelingen (inbreiding of uitbreiding) mogelijk zijn. Dit zijn meer kleinschalige ontwikkelingen die zich op een logische en ontspannen wijze voegen in de bestaande ruimtelijke structuur van de dorpen en het landschap en goed kunnen inspelen op de lokale vraag.
In IJsselmuiden is het belangrijk dat ontwikkelingen zich naadloos voegen in de historische structuren en deze waar mogelijk versterken.
Het realiseren van woningen op een vrijkomende agrarische bedrijfslocatie sluit aan bij het beleid ten aanzien van wonen en ten aanzien van het dorp IJsselmuiden. De historische structuren zijn als uitgangspunt gebruikt voor het ontwerp en de locatie is bijna tegen de kern gelegen. Dit zorgt ervoor dat de ontwikkeling goed in de bestaande ruimtelijke structuur past.
Eén van de deelgebieden waarvoor de gemeente een gebiedsvisie heeft uitgewerkt, is de dorpsrand van IJsselmuiden en het tuinbouwgebied Koekoekspolder. In deze gebiedsvisie worden ook uitgangspunten gegeven voor woningbouw in het “Tussenland”: het overgangsgebied tussen de lager gelegen Koekoek en het hoger gelegen rivierduin, waar ook het projectgebied is gesitueerd. Deels betreft het tussenland een grootschalig veengebied, deels een meer kleinschalig verveningslandschap, een gebied waar het veen ooit is afgegraven.
Opgemerkt wordt dat de Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden-Koekoek ogenschijnlijk exact begrensd is, waarbij Parallelweg 2 juist binnen het visiegebied is getekend en Parallelweg 1 er net buiten. Evenwel behoren beide locaties ruimtelijk en functioneel tot dit deelgebied, dat van de Koekoekspolder wordt gescheiden door de Oudendijk en de robuuste lijnbeplanting parallel aan de Oudendijk. In de kaart staat daarom ook een uitbreidingsrichting 'Uitbreiding landelijk wonen en landschapsonwikkeling' symbolisch weergegeven vanuit de planlocatie verder in zuidelijke richting. De grens in de tekening moet daarom ook niet als een absolute grens worden gezien waarbij aan weerszijden van de grens andere ontwikkelmogelijkheden zouden gelden. Vandaar dat de generiek bepaalde ruimtelijke en functionele beleidsdoelen voor onderhavige gebiedsontwikkeling ontleend worden aan de Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden-Koekoek, om zo tot een ruimtelijk integrale goede gebiedsontwikkeling te komen.
De linten, de tochten en de Oudendijk krijgen voldoende ruimte om als belangrijke ruimtelijk dragende structuren overeind te blijven. Waarschijnlijk vraagt het overeind houden van de structuren te veel ruimte binnen het glastuinbouwgebied. Dit betekent dat keuzes gemaakt moeten worden. Met onderhavige ontwikkeling wordt aan de buitenzijde van de Oudendijk (buiten glastuinbouwgebied) invulling gegeven aan de herstructurering van de overgang tussen glasgebied en IJsselmuiden.
Binnen de landschappelijke structuur is in het projectgebied in aansluiting op de dorpsrandvisie ruimte voor de ontwikkeling van royale, landelijke kavels, in combinatie met de aanleg en het beheer van weides, tuinen, natuurgebiedjes en waterbergingsruimte. Voorwaarde is dat nieuwe woningen aangepast zijn aan de natte omstandigheden. De ontwikkeling kan plaatsvinden vanuit de transformatie van bestaande erven en glastuinbouwlocaties, maar ook op nieuwe locaties.
Het bestemmingsplan is op basis van voornoemde bouwstenen opgesteld. Het betreft hier de transformatie van een bestaand glastuinbouwbedrijf naar een klein erf en van een intensieve veehouderij naar twee bebouwingsclusters. De erven en clusters zijn met bomensingels en watergangen omgeven. Hiernaast worden rondom de woningen weides aangelegd, uitdrukkelijk voor hobbymatig agrarisch gebruik. Tevens bestaat in het projectgebied het voornemen een (openbaar) wandelpad aan te leggen, waarmee tegemoet kan worden gekomen aan de wens om in het tussenland een fijnmazig wandelwerk te realiseren. Ook in het groenperceel zuidelijk van de woningbouwlocatie wordt een wandelpad voorzien.
Met het landschapsontwikkelingsplan willen de gemeenten Zwolle, Zwartewaterland en Kampen zich inzetten voor het behoud en de versterking van de kwaliteiten en kenmerken van het aanwezige landschap binnen deze gemeenten. De zwakkere plekken worden verstevigd en samenhang in verscheidenheid wordt aangebracht. Dit dient te gebeuren door beheer, herstel en nieuwe aanleg van elementen.
Het landschapsontwikkelingsplan wordt door de gemeenten gebruikt om mede sturing te geven aan ontwikkelingen in het buitengebied. De visie op het landschap en de ontwikkelingen in de komende 10 jaar zijn daarvoor de basis. Met deze visie in de hand kunnen de gemeenten vervolgens nagaan op welke wijze landschapsdoelen te realiseren zijn en hoe ontwikkelingen bij te sturen zijn, zodanig dat deze passen in de landschapsontwikkelingsvisie. Het gaat hierbij om ontwikkelingen die op enigerlei wijze een invloed hebben op de landschappelijke kwaliteiten van het gebied van de drie gemeenten. De ontwikkelingen kunnen zowel groot- als kleinschalig zijn, kunnen afkomstig zijn van particulieren of organisaties, maar het kunnen ook initiatieven van de gemeenten zelf of van andere overheden zijn. Dit landschapsontwikkelingsplan is niet rechtstreeks bindend voor burgers, organisaties of bedrijven. De grote lijnen in de gemeentelijke ruimtelijke ontwikkelingen zijn neergelegd in gemeentelijke structuurvisies.
In de Landschapsontwikkelingvisie zijn landschappelijke kernkwaliteiten verbeeld in een beeldstructuur. Het doel is een doorontwikkeling van deze beeldstructuur. Initiatieven binnen het gebied van de Landschapsontwikkelingvisie dienen bij te dragen aan deze ontwikkeling van het landschap. Op de landschapstypenkaart ligt het projectgebied in gebied 8: “droogmakerij Koekoekspolder".
Het glastuinbouwgebied Koekoekspolder ligt als afgerond blok in één van de compartimenten van de Polder Mastenbroek. Voor de overgang van glastuinbouw naar de open polder, waarin het plangebied gelegen is, wordt een stadsrandstudie opgesteld.
Per landschapstype is een ontwikkelkaart opgesteld. Onderstaand wordt ingegaan op de wijze waarop de beoogde ontwikkeling hierop aansluit.
De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de voor dit gebied gewenste gevarieerde ecologische zone aan de west- en noordzijde van de polder. Daarnaast wordt er veel waarde gehecht aan het stevig en eenduidig casco van watergangen en bermen langs infrastructuur. Deze blijven intact en er worden nieuwe watergangen gegraven. Bij het versterken van het landschap kan de beplanting op en rondom erven eveneens als voorwaarde worden gezien. Onderdeel van de beoogde ontwikkeling is dan ook het aanleggen van groen tussen de erfclusters en aan de randen van de zuidelijke weidekavels en aanleg en verbreding van watergangen in het zuidelijke agrarische landschap, één en ander in lijn met de beschrijving op de ontwikkelkaart: groen in de vorm van grasbermen en kleine weides. De structuurbepalende brede groensingel langs de Oudendijk blijft geheel behouden en vormt de rand van onderhavige gebiedsontwikkeling. De nieuwe woonbebouwing is passend binnen het gebied, waarbinnen rurale woonvormen deel uit maken van het gemengde gebied met de al aanwezige grote diversiteit in bebouwing, kleur stenen, bouwjaar en type.
De beoogde ontwikkeling sluit eveneens aan bij de gewenste versterking van het landschap aan de westrand van de droogmakerij Koekoekspolder. Het terugbrengen van watergangen en kleine weides is een versterking van het landschap. De bebouwing, inclusief groene omranding, past binnen de omschrijving op de ontwikkelkaart.
De provincie Overijssel, de Overijsselse gemeenten en hun partners werken al jaren samen aan een kwantitatieve en kwalitatieve balans op de woningmarkt. De partijen maken periodiek meerjarige afspraken over opgaven en ambities. Voor de periode 2021-2025 zijn die afspraken vastgelegd in twee regionale Woonagenda’s: een voor West-Overijssel en een voor Twente.
In de Woonagenda West-Overijssel 2021-2025 schetsen de gemeenten en provincie de gezamenlijke inzet, gevoed met inbreng van woningcorporaties, marktpartijen en andere partners zoals bouwers, ontwikkelaars en woningcorporaties. De Woonagenda is het kader en kompas op de woningmarkt: waar werken we met elkaar naartoe en hoe gaan we dat samen doen?
De projectlocatie is volgens de kaart behorende tot de Woonagenda gelegen in het gebied voor "ontspannen wonen". Hieronder is de kaart opgenomen.
Afbeelding: kaart Woonagenda met ligging plangebied (rood)
Ontspannen wonen in het landelijk gebied en kleine kernen. Hier is het wonen nauw verbonden met het Overijsselse landschap, het dorpse leven, natuur en landbouw. Het zijn bijzondere en karakteristieke woonomgevingen die we koesteren en met kwaliteiten die we zoveel mogelijk willen behouden. De kracht van de gemeenschap en sociale samenhang zijn hier belangrijk. Er liggen kansen om wonen in deze gebieden als vliegwiel in te zetten voor versterking van de vitaliteit van de dorpen, de vestigingsmogelijkheden voor jongeren en de transities in het landschap, zoals in de landbouw, of de klimaatadaptieve opgaven in de IJsselzone. Het omzetten van landbouwgrond in natuur kan bijdragen aan biodiversiteit, robuuste natuurontwikkeling en de wateropgave. De natuurontwikkeling kan hand in hand gaan met kleinschalige woningbouw, waarbij de woningbouw de kostendrager is. We zien mogelijkheden om op specifieke plekken nieuw aanbod te creëren, passend bij de leefomgeving en als contramal van wonen in het stedelijk gebied. De transformatie van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) naar woningen of het werken via CPO zijn goede voorbeelden
Het toevoegen van nieuwe woningen gebeurt in beginsel door binnenstedelijke ontwikkeling en transformatie/herstructurering of in de directe nabijheid van bestaande kernen.
Voorliggend project voorziet in het realiseren van grondgebonden woningen op een locatie aansluitend aan de kern IJsselmuiden. Er is sprake van het slopen van een glastuinbouwbedrijf, zodat er sprake is van de transformatie van vrijkomende agrarische bebouwing. Er wordt aangesloten op het beleid zoals opgenomen in de Woonagenda, want er wordt nieuwe natuur en water gerealiseerd, waarbij de woningbouw de kostendrager is.
Tot 2022 is het woonbeleid van de gemeente Kampen vastgelegd in de Woonvisie 2016 – 2021. De Woonvisie is vastgesteld als basis voor het woonbeleid. De uitdaging hierbij was om het beleid zo te formuleren dat het voldoende richting biedt en tegelijkertijd de flexibiliteit geeft om op veranderende omstandigheden te kunnen inspelen. Daarnaast diende de Woonvisie als kader voor afspraken met woningcorporaties, huurdersorganisaties en andere partijen. De Woonvisie 2016 - 2021 is in 2020 met een jaar verlengd, zodat deze naadloos over kan gaan in de 'Bouwsteen Wonen', als onderdeel van de Omgevingsvisie van de gemeente Kampen.
In de Bouwsteen Wonen zijn maatregelen opgenomen voor diverse thema's, waaronder samenwerking. De gemeente Kampen wil ruimtelijke initiatieven van marktpartijen stimuleren, zoals (pré-)mantelzorgwoningen en initiatieven bij vrijkomende agrarische bebouwing.
De gemeente Kampen heeft in de Bouwsteen Wonen ook uitspraken gedaan met betrekking op bijzondere woonconcepten. De gemeente Kampen ziet kansen door het beleid bij 'vrijkomende agrarische bebouwing' zo aan te passen dat kleinschalige woningbouwplannen van de grond komen. De gemeente Kampen is begonnen met de herziening van dit beleid. Er moet een betere balans komen tussen de omgevingskwaliteit en de mogelijkheden voor bebouwing. Daarnaast moeten er ook financieel haalbare plannen mogelijk zijn.
Voorliggend plan heeft betrekking op het realiseren van grondgebonden woningen op een locatie van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. Hiermee wordt aangesloten op de ambities en doelstellingen zoals opgenomen in de Bouwsteen Wonen.
De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen (Raadsvergadering 29 mei 2013 het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.
Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden die zich bovendien op ruime afstand van de planlocatie bevinden. Zowel de aspecten plaatsgebonden risico als groepsrisico leiden op deze locatie, mede gezien de aard en de omvang van het woningbouwplan, niet tot beleidsmatig bijzondere voorwaarden. Wel is het meer generieke communicatiebeleid van toepassing wanneer zich ergens binnen de gemeente of in de regio een calamiteit voordoet.
In paragraaf 3.3.5 wordt ingegaan op het punt externe veiligheid binnen de planlocatie.
In de Woningwet is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een bouwvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.
De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen. Deze Welstandsnota is daartoe geschreven.
De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.
De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in een aantal deelgebieden. Daarnaast is voor een aantal gebiedsontwikkelingen een specifiek beeldkwaliteitplan uitgewerkt. Ook voor onderhavige locatie is een dergelijk beeldkwaliteitplan vervaardigd, dat onderdeel uitmaakt van de welstandsnota.
Onderdeel van de beoogde ontwikkeling is het terugbrengen van de karakteristieke verkavelingsstructuur in het projectgebied. De nieuwbouw sluit aan bij de karakteristieke erf- en woonbebouwing van de Koekoekspolder. De ontwikkeling sluit daarmee aan op de gebiedsbeschrijving en de welstandscriteria uit de vigerende welstandsnota.
Voor een uitgebreide beschrijving van de welstandscriteria wordt verwezen naar de Welstandsnota.
De bouwsteen Energie is:
De bouwsteen energie regelt ook een aantal zaken nadrukkelijk niet:
Om aan te sluiten op het beleid van de gemeente Kampen worden de woningen gasloos gebouwd en worden er diverse duurzaamheidsmaatregelen toegepast ten einde het energieverbruik te verminderen. Mogelijkheden zoals zonnepanelen, hergebruik materialen, warmtepompen etc. zullen nader worden onderzocht.
Een van de beschikbare handvaten voor het te hanteren verkeers- en vervoerbeleid is een te maken integraal Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP). Het vorige plan van de gemeente Kampen dateert uit 2002. Dit GVVP is opgesteld in 2009 loopt voor de periode tot en met 2015. Een doorkijk wordt gegeven naar 2030.
Ten aanzien van het plangebied en omgeving is het volgende opgenomen in het GVVP:
"Het gebied ten oosten van IJsselmuiden heet de Koekoek. Hier staan ontwikkelingen gepland op gebied van glastuinbouw en overige bedrijvigheid. Het bestaande kassengebied wordt uitgebreid, wat ten gevolge hiervan meer verkeer zal aantrekken. Om dit verkeer goed af te kunnen wikkelen is in het wensbeeld de Grafhorsterweg/Kamperzeedijk, richting Genemuiden, gecategoriseerd als zijnde een gebiedsontsluitingsweg. Onderzoek zal antwoord moeten geven op de vraag hoe de Grafhorsterweg/Kamperzeedijk moet worden ingericht (pilot in de Omgevingsvisie Overijssel)."
Voorliggende woningbouwontwikkeling zal zorgen voor minder verkeersbewegingen dan de aanwezige agrarische bedrijven. Derhalve past de ontwikkeling binnen de bestaande infrastructuur en hoeft de bestaande infrastructuur niet aangepast te worden om de ontwikkeling te accomoderen.
Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de aangevraagde bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke aspecten maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
Het projectgebied betreft twee percelen met agrarische doeleinden, die thans in gebruik zijn als intensieve veehouderij en als tuinbouwbedrijf met zowel open als bedekte teelt. Voor de bedekte teelt is een kassencomplex aanwezig met een oppervlakte van circa 8.770 m2. Parallelweg 2 kent een bouwvlak van ca. 6.200 m2 dat wegbestemd zal worden. Een derde weideperceel aan de zuidzijde is onbebouwd en in agrarisch gebruik.
De kern van het project is om het plangebied te transformeren naar erfclusters met in totaal 16 woningen. Hiertoe wordt het bestaande kassencomplex gesloopt. De bestaande woning blijft bestaan. Ook de intensieve veehouderij wordt geheel gesloopt, inclusief de bedrijfswoning.
Dit bestemmingsplan heeft als doel het onder ruimtelijke en planologische randvoorwaarden mogelijk maken van woningbouw. De huidige agrarische bestemmingen maken hierbij plaats voor de bestemmingen wonen, verkeer, water, groen etc.
Bij stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing gaat het om inspelen op de karakteristieken van het omliggende landschap. Het projectgebied ligt in het overgangsgebied tussen een zandrug en de polder Mastenbroek. In dit gebied is sprake van smalle, diepe percelen van elkaar gescheiden door greppels. Aan de nabij gelegen Koekoeksweg zijn al verscheidene landelijke woonerven gerealiseerd in het kader van de gebiedsvisie. De landelijke woningen op ruime kavels vormen een afwisseling met het open landschap, het belangrijkste uitgangspunt voor ontwikkeling in het Tussenland. Bij ontwikkeling van het gebied is uitgangspunt om de verkaveling een afwisseling tussen open en gesloten te laten zijn. De in dit plangebied te realiseren bebouwingsdichtheid is gerelateerd aan de saneringsopgave (glastuinbouwbedrijf en veehouderij, beide van een aanzienlijke omvang). Rekening houdend met deze opgave, leidend tot een de hierna uitgewerkte locatieontwikkelingen en bebouwingsdichtheden, zijn inrichtingsplannen gemaakt die rekening houden met de ruimtelijke doelstellingen uit de gebiedsvisie.
Voor de beide locaties, Parallelweg 1 en 2 is een samenhangend ruimtelijk beeld uitgewerkt, waarin de twee deelplannen voor woningbouw zijn vervat. Aanvullend is in deze visie een landschappelijke inrichting opgenomen voor de weide ten zuiden van de woonlocaties, waar landschapsversterking en verruimde waterdoelen worden gecreëerd. Ook wordt onderzocht of er wandelpad kan worden aangelegd, welke aansluit op bestaande recreatieve routes. Er is een landschapsplan, beplantingsplan en beeldkwaliteitsplan opgesteld door Poortvliet en Partners (Landschapsplan, beplantingsplan, beeldkwaliteitsplan Parallelweg 1 & 2 IJsselmuiden, proj.nr. wij-43010-22, 30 december 2022). Deze is als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Dit plan, inclusief de beschrijving van de beeldkwaliteitparagraaf dient als leidraad voor het bereiken van de gewenste landschappelijke inpassing van de woningen en de bebouwde samenhang van de nieuwe woonerven. Voorkomen moet worden dat erven en bebouwing als een stedelijke invulling worden ervaren. De bebouwing dient zich in het landelijke karakter van de dorpsrand IJsselmuiden te voegen. Kenmerkend is de verwevenheid tussen landschap en bebouwing in de dorpsrand. De woningbouw onderscheidt zich door aspecten als duurzaamheid, energie neutraal, gasloos, eigentijds, harmonieus, hoge kwaliteit van te gebruiken bouwmaterialen en uitdagend door vorm en toepassing van die materialen. Het erf en de tuin met vruchtbomen hebben een sterke samenhang en garanderen de groene uitstraling van de woonomgeving.
De beeldkwaliteitparagraaf beperkt zich tot de bouwkundige en ruimtelijke elementen en de aspecten die het beeld van het plangebied, inclusief de verschijningsvorm van de bebouwing en de randvoorwaarden voor de inrichting van de woonpercelen bepalen. Op deze manier wordt, passend bij de uitzonderlijk gave landschapsstructuur, een hoge ruimtelijke kwaliteit van bebouwing en groene leefomgeving gewaarborgd. Toekomstige bewoners worden daardoor uitgedaagd een bijzondere, aantrekkelijke en aangename woonsfeer te realiseren, die de woonkwaliteit onderling versterkt.
Op de bouwlocatie past bebouwing die aansluit op de karakteristieke kenmerken van het archetype uit de omgeving. De verschijningsvorm van de nieuw te bouwen woningen mag de sfeer en compositie van deze tijd uitstralen, maar met respect voor het verleden. Het uiterlijk van de woningen dient te worden ontworpen op de maat, schaal en typologie van het plangebied en aan te sluiten op de korrel van het omringende polderlandschap. Hoofdgebouw en eventuele bijgebouwen vormen dan ook een afspiegeling van het landschaps- of streekeigen karakter van een landelijk gelegen erf. Er is een duidelijk ‘voor’ en ‘achter’. Het erf vormt een ruimtelijke compositie van bebouwing en groen.
Afbeelding: samenhangende ontwikkeling Parallelweg 1 en 2.
Parallelweg 2
In het projectgebied wordt naast de te behouden woning een nieuw erf aangelegd. Ten behoeve van de stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing van dit erf is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het erf bestaat uit een compact cluster met woningen, die gericht worden naar een gezamenlijke ontsluiting met keerpunt. Aan het begin van de ontsluiting zijn bezoekersparkeerplaatsen voorzien. Daarnaast krijgen de woningen 2 parkeermogelijkheden op eigen erf. Aan de achterzijden grenzen de woonkavels aan groengebied, waardoor het erf als geheel een landelijke ligging zal hebben en afstand zal krijgen tot de omliggende gronden en erven.
Op de locatie worden in hoofdzaak vrijstaande, landelijke woningen gerealiseerd binnen een klein erfcluster, waarbij de woningen naar elkaar gericht worden en met een achterzijde op het landschap zijn gericht. Zuidelijk van de erven wordt het landschap hersteld door aanleg van watergangen, beplantingen en enkele weides. De bestaande woonlocatie blijft als zodanig behouden.
Parallelweg 1
De locatie heeft een min of meer driehoekige vorm. Aan de oostzijde sluit de locatie aan op de groenstrook die een groene rand vormt rond de polder Koekoek. Aan die zijde is er geen zicht op het landschap en zal de beslotenheid gerespecteerd worden. Aan de zuidzijde sluit de locatie aan op het open landschap waar mooi zicht is over de landerijen. Ter verdere versterking van de landschappelijke kenmerken wordt in de aansluitende weide aan de zuidzijde aanvullend lijnbeplanting aangebracht op kavelranden en langs watergangen/infiltratiesloten. Aan de zuidrand, langs de bestaande sloot, wordt onderzocht of er een beheerpad, tevens wandelmogelijkeid, kan worden aangelegd. Aan de westzijde ligt de deellocatie Parallelweg 2. Hierbij zal ruimtelijke aansluiting gezocht worden.
Aan de noordzijde is de kavel smal, hier staat een bestaande vrijstaande boerderij (blijft niet behouden). Aan deze zijde wordt het plangebied ook ontsloten.
Afbeelding: ontsluiting en samenhang met omgeving.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Bij ontwikkeling van het gebied is uitgangspunt om de verkaveling een afwisseling tussen open en gesloten te laten zijn. De visie omschrijft een ontwikkeling met landelijke kavels, in combinatie met de aanleg en het beheer van weides, tuinen, natuurgebiedjes en waterbergingsruimte. Op die manier is ook de aan de westzijde liggende kavel ontworpen.
De kavel Parallelweg 1 is 8352 m2 in omvang. Het zuidelijke perceel wordt geheel ingericht voor landschappelijke versterking, waterberging en routegebonden recreatief medegebruik. In lijn met de gebiedsvisie en locatieontwikkeling. Binnen Parallelweg 2 worden de woningen gericht op kleine weides in het plangebied. De woningen worden voorzien van voldoende ruime achtertuinen, altijd overgaand in weiden, waardoor grenzend aan het landelijk gebied een zachte en groene bebouwingsrand ontstaat. In het verlengde van de insteekweg vanaf de noordzijde, is tussen de woningen door ruimte onbebouwd gelaten waardoor tussen de woningen door een beperkt zicht behouden blijft. Ook is er bij de entree van het plangebied een lang zicht vanaf de weg over de sloot, gelegen tussen Parallelweg 1 en 2.
Op de kavel Parallelweg 1 komen 8 woningen verdeeld in 6 vrijstaande woningen en 2 twee-onder-een-kappers op ruime kavels. De bestaande boerderij wordt gesloopt. Bij de kavels zal voldoende ruimte zijn voor parkeren op eigen terrein. Op basis van de Nota parkeernormen gemeente Kampen zijn er voor vrijstaande woningen 2,4 parkeerplaatsen benodigd en voor twee-onder-een-kappers 2.2.
Het stedenbouwkundige plan gaat ook hier uit van de realisatie van parkeerplaatsen voor bezoekers langs de weg. In beide plandelen zijn voor de beoogde 8 woningen telkens 4 bezoekersparkeerplaatsen voorzien, waarmee ruimschoots invulling wordt gegeven aan de CROW-norm van 0,3 per woning.
Om bodemdaling en veenverbranding tegen te gaan, wordt er in het plangebied in het zuidelijke deel veel open water aangelegd.
Aan te leggen watergangen met knotbomenaanplant (bron: Bijlage 2 Landschap-, beplantings- en beeldkwaliteitsplan )
Aan het einde van beide doodlopende insteekwegen zijn keerpunten ingetekend. Op deze locaties kunnen wagens keren. Er is voldoende ruimte voor de opstelplaatsen van containers in het plan opgenomen, bij de entree van het plangebied.
Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van dit bestemmingsplan de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht. Opgemerkt moet worden dat ten tijde van de onderzoeken het planvoornemen nog ruim 20 woningen bevatte. Inmiddels is dat aantal teruggebracht naar 16 woningen. Dit doet evenwel aan de conclusies uit de onderzoeken niets af.
Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een m.e.r.-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen.
Sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 zijn er twee vormen van m.e.r.-beoordelingen:
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling gelden twee voorwaarden:
Het project voor het realiseren van grondgebonden woningen is een activiteit welke is genoemd in het Besluit m.e.r. (onderdeel D 11.2). De drempelwaarde van 100 hectare of meer en/of aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen wordt niet overschreden, daarom kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt opgesteld in de vorm van een aanmeldnotitie (zie Bijlage 14 Vormvrije m.e.r.-beoordeling). Op basis van de aanmeldnotitie zal het bevoegd gezag, i.c. het college van burgemeester en wethouders, een beslissing nemen inzake de mer-plicht. Dit besluit wordt genomen, voorafgaand aan de publicatie van het ontwerpbestemmingsplan.
In het Onderzoek m.b.t. omgevingskwaliteit project Parallelweg 1 en 2, IJsselmuiden (Rapport OK18.236, mei 2018, gewijzigd augustus 2023, Bijlage 3 Omgevingsonderzoek bij de toelichting) zijn de resultaten opgenomen van het onderzoek naar het aspect bedrijven en milieuzonering.
De volgende bedrijven zijn voor onderhavig onderzoek relevant:
De afstanden tussen de milieugevoelige functies binnen het plangebied en de omliggende bedrijven is groter dan bovengenoemde hinderafstanden, met uitzondering van het agrarisch constructiebedrijf aan de Oudendijk 7. Deze inrichting (inrit aan de Woldweg) is gelegen op minimaal 85 meter afstand een agrarisch constructiebedrijf gelegen. De richtafstand voor geluid volgens het VNG document “Bedrijven en milieuzonering” bedraagt 100 meter (voor geur en stof geldt 30 meter en voor gevaar is geen afstand opgenomen).
De activiteiten binnen deze inrichting mogen ter plaatse van de toekomstige woonbebouwing niet nadelig zijn voor het woon- en leefklimaat. Daartegenover geldt dat de vergunde activiteiten bij het constructiebedrijf niet belemmerd mogen worden door toekomstige woonbebouwing. Een en ander betekent dat bezien moet worden of de geluidbelasting ter plaatste van de geprojecteerde woningen als gevolg van de activiteiten binnen de inrichting gelijk dan wel lager is dan de geluidgrenswaarden volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer:
LAr,LT dagperiode (06.00 – 19.00 uur) = 45 dB(A), LAmax = 70 dB(A)
LAr,LT avondperiode (19.00 – 22.00 uur) = 40 dB(A), LAmax = 65 dB(A)
LAr,LT nachtperiode (22.00 – 06.00 uur) = 35 dB(A), LAmax = 60 dB(A)
Voor het berekenen van de geluidbelasting is het rapport van JK Consultancy IL23.317 “Akoestisch onderzoek m.b.t. Van Pijkeren Oudendijk 7, IJsselmuiden” d.d. augustus 2023 gehanteerd (Bijlage 11 Oudendijk 7 milieuonderzoek). De berekeningen zijn uitgevoerd conform methode II.8 van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. In bijlage A wordt een overzicht gegeven van de invoergegevens van het computerrekenmodel (stralenmodel). Weergegeven zijn de gehanteerde geluidvermogens alsmede de spectrale verdelingen, plaats van bronnen, afschermingen e.d.
Met behulp van het opgestelde rekenmodel zijn de in de omgeving optredende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT en maximale geluidniveaus LAmax berekend voor de representatieve bedrijfssituatie binnen onderhavige inrichting. De berekeningen zijn uitgevoerd voor de meest nabij gelegen geluidgevoelige bestemmingen binnen het toekomstige projectplan Parallelweg 1. Projectplan Parallelweg 2 is relatief veraf gelegen ten opzichte van onderhavige inrichting en bovendien buiten de hinderafstand volgens VNG document "Bedrijven en milieuzonering".
In tabel 5 wordt een overzicht gegeven van de berekende LAr,LT en LAmax in dB(A) voor de representatieve bedrijfssituatie. Conform het gestelde in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en in het Meet- en rekenvoorschrift industrielawaai (Stc 117, 2001) zijn voor de dagperiode de berekeningen uitgevoerd voor een ontvangerhoogte van 1,5 meter en voor de avondperiode uitgevoerd voor een ontvangerhoogte van 5 meter. Gedurende de nachtperiode vinden geen bedrijfsmatige werkzaamheden plaats.
Uit de resultaten volgt dat de geluidbelasting in de toekomstige woonomgeving als gevolg van de activiteiten op het terrein van het agrarisch constructiebedrijf lager zijn de geluidgrenswaarden volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer. De toekomstige ontwikkelingen geven geen beperking voor de huidige vergunde activiteiten binnen de inrichting.
Als achtergrondinformatie zijn als bijlage 11 Oudendijk 7 milieuonderzoek en 12 Verklaring Oudendijk 7 bij deze toelichting het milieuonderzoek Oudendijk 7 gevoegd en een verklaring van het betreffende bedrijf dat de bedrijfsvoering nog altijd past binnen de representatieve onderzochte situatie in het milieuonderzoek. Vervolgens is bij de aanpassing van het stedenbouwkundige plan in 2022 de afstand van de dichtstbijzijnde woning (C in voorgaande afbeelding) tot Oudendijk 7 iets vergroot, wat gunstig is voor het milieuaspect.
Geur
In het Onderzoek m.b.t. omgevingskwaliteit project Parallelweg 1 en 2, IJsselmuiden (Rapport OK18.236, mei 2018, gewijzigd augustus 2023 Bijlage 3 Omgevingsonderzoek bij de toelichting) zijn de resultaten opgenomen van het onderzoek naar het deelaspect geur in het kader van bedrijven en milieuzonering. De conclusies luiden als volgt:
De meest relevante geurbelastende bron nabij het projectplan betrof de veehouderij Parallelweg 1. Door het vervallen van deze bron resulteert dit in een verlaging van de achtergrondbelasting ten gunste van het woon- en leefklimaat binnen en in de directe (woon)omgeving van het projectplan. De gemeente heeft als uitgangspunt om binnen een gebied van 2 kilometer van nieuwbouwplannen relevante geurgevoelige bronnen (veehouderijen) in kaart te brengen en als gevolg hiervan de achtergrondbelasting vast te stellen. Noot: relevante veehouderijen betreffen inrichtingen welke ter hoogte van het projectplan een geurbijdrage > 0,1 OUE/m3 veroorzaken.
In bijlage B is het V-stacks model opgenomen waarmee de geurbelasting is berekend ter hoogte van het projectplan. Bij de berekeningen is uitgegaan van de standaard ventilatienormen per diersoort zoals voorgeschreven in de handleiding V-stacks vergunning. In de bijlage zijn naast de totale geurbelasting ook de geurbijdragen van de veehouderijen afzonderlijk gepresenteerd Uit de berekeningen volgt dat de totale geurbelasting ter plaatse van de toekomstige woningen 1,37 OUE/m3 bedraagt en daarmee lager is dan de grenswaarde voor woonbebouwing, te weten 2 OUE/m3. De geurbelasting vanwege in de omgeving gesitueerde veehouderijen is daarmee lager dan de grenswaarde voor woonbestemmingen.
De gemeenteraad heeft inmiddels een geurverordening vastgesteld (zie Overheid.nl) welke in werking is getreden op 19 oktober 2022. Hierbij hoort ook een geurgebiedsvisie, die uitgaat van een veebestand dat overeenkomt met de gehanteerde gegevens in het rapport. In de geurgebiedsvisie is de Paralelweg nog opgenomen met een behoorlijke geurcontour. De nieuwe ontwikkeling geeft dan ook en positief effect op de omgeving.
Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.
Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico’s of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).
Parallelweg 1
Door Ortageo Zuidoost B.V. een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en een verkennend bodemonderzoek asbest conform NEN 5707 uitgevoerd op de locatie Parallelweg 1 in IJsselmuiden (gemeente Kampen). Tevens is aanvullend onderzoek uitgevoerd op één locatie.
De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen bestemmingswijziging (van agrarische bestemming in woonbestemming) en herontwikkeling van de locatie waarbij de bestaande bebouwing wordt gesloopt en nieuwbouw wordt gerealiseerd. Het doel van het onderzoek is om middels het bepalen van de actuele bodemkwaliteit vast te stellen of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik en de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Deellocatie A (gehele locatie)
Op basis van de hypothese is de locatie onderzocht conform de strategie voor een "verdachte locatie met een diffuse bodembelasting met een heterogeen verdeelde verontreiniging op schaal van monsterneming (VED-HENL)". Om inzicht te krijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de ondergrond is voor de ondergrond deze strategie gecombineerd met de strategie voor een "onverdachte niet-lijnvormige locatie" (ONV-NL). Dat betekent dat één of meerdere boringen dieper worden doorgezet en de ondergrond analytisch wordt onderzocht.
Deellocaties B en C (gedempte sloten)
Op basis van de hypothese zijn de twee locaties van gedempte sloten onderzocht conform de strategie voor een "verdachte locatie met een plaatselijke bodembelasting met een duidelijke verontreinigingskern (VEP)".
Verkennend onderzoek asbest NEN 5707
Deellocatie A (gehele locatie)
Op basis van de hypothese is de locatie onderzocht conform de strategie voor een "'verdachte locatie met een diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld".
Deellocaties B en C (gedempte sloten)
Op basis van de hypothese zijn de twee locaties van gedempte sloten onderzocht conform de strategie voor een "verdachte locatie met een diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld".
In onderstaande tabel zijn de resultaten van het bodemonderzoek samengevat weergegeven.
In één van de vijf mengmonsters is asbest aangetoond.
Conclusies
Ter plaatse van boring 33 wordt voor lood in de grond de interventiewaarde overschreden. Door het aanvullend onderzoek is de verontreiniging met lood in zowel horizontale als verticale richting afdoende afgeperkt en is voldoende inzicht in de mate, ernst en omvang van de verontreiniging verkregen. Bij het aanvullend bodemonderzoek rondom boring 33 is ten hoogste een lichte verontreiniging met lood aangetoond. Ter plaatse van boring 33 is derhalve sprake van een verontreinigingsspot met lood waarvan de omvang wordt ingeschat op 3 m3.
Op basis van het aanvullend onderzoek kan derhalve worden geconcludeerd dat geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging omdat het volumecriteria van 25 m3 sterk verontreinigde grond niet worden overschreden.
Alleen in het geanalyseerde grondmonster AS-MM 2 is asbest aangetoond. Omdat het asbestgehalte (gewogen) van 18,7 mg/kg d.s. beneden de gehanteerde grenswaarde van 50 mg/kg d.s. ligt, wordt nader onderzoek naar asbest niet noodzakelijk geacht.
De aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit levert, met uitzondering van de aangetoonde sterk loodverontreiniging ter plaatse van en in de directe omgeving van boring 33, geen belemmeringen op voor de voorgenomen bestemmingswijziging van de onderzoekslocatie (van agrarische bestemming in woonbestemming) en het beoogde gebruik.
Bij de definitieve inrichting van de locatie dient rekening te worden gehouden met de sterk met lood verontreinigde bodemlaag in de ondergrond ter plaatse van de gedempte sloot c.q. de verontreinigingsspot ter plaatse van boring 33. Indien deze grond ten behoeve van de inrichting ontgraven dient te worden, wordt aanbevolen de sterk verontreinigde grond gescheiden te ontgraven en af te voeren naar een erkend verwerkingsbedrijf.
Als grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer elders toepasbaar is. Op hergebruik van grond is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het 'meldpunt bodemkwaliteit'. In het kader van kostenefficiëntie adviseren wij om vrijkomende grond zoveel mogelijk binnen de onderzoekslocatie te hergebruiken.
Het verkennend en aanvullend bodemonderzoek zijn als Bijlage 4 Bodemonderzoek Parallelweg 1 opgenomen bij de toelichting.
Quickscan
Voor de locatie is in 2023 een inventariserend vooronderzoek (quickscan) uitgevoerd (Ortageo, Quickscan bodem Parallelweg 1 in IJsselmuiden, volgnummer 220204.M01, 8 september 2023). Doel van de quickscan is om te bepalen of een actualiserend bodemonderzoek conform NEN 5740 en/of NEN 5707 noodzakelijk wordt geacht. Het onderzoek is als bijlage 5 bijgevoegd bij de toelichting.
Gezien het feit dat na de uitvoering van het bodemonderzoek in 2018 de projectlocatie vrijwel ongewijzigd is en sindsdien alleen voor woondoeleinden in gebruik is geweest, zijn de resultaten van het onderzoek uit 2018 nog actueel (de in 2018 aangetoonde verontreinigingen zijn te relateren aan antropogene invloeden uit het verleden) en afdoende voor de vastlegging van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ten behoeve van de huidige bestemmingsplanprocedure. Het uitvoeren van een actualisatie bodemonderzoek zal geen ander beeld schetsen en wordt daarom niet nodig geacht.
Voor de herinrichting en werkzaamheden in het gebied zuidelijk van de woonlocatie (landschapsbouw) gelden de regels van de Bodemkwaliteitskaart regio IJsselland en nota Bodembeheer regio IJsselland, die worden gevolgd. Het Besluit Bodemkwaliteit bestaat per 1 januari 2024 niet meer en gaat over in de Omgevingswet. Onder de Omgevingswet moet ook aandacht gegeven worden op het overige plangebied dat geen woonbestemming krijgt.
Parallelweg 2
Door Tauw BV te Deventer is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in het projectgebied te bepalen. Uit het rapport van onderzoek (zie Bijlage 6 Bodemonderzoek Parallelweg 2 Verkennend bodem- en asbestonderzoek) blijkt het volgende.
Op de locatie zijn enkele stoffen aangetroffen waarvan de concentraties de achtergrondwaarden of streefwaarden overschrijden. Echter, in de bodem is een veenlaag aanwezig. De verhoogde concentraties van cis, vinylchloride en drins in de grond worden mogelijk veroorzaakt door inbouw van chloride in het humuspakket (via binding van het chloride aan methaan), hetgeen een veel voorkomend verschijnsel is bij humus- en veenhoudende grond. De gemeten gehaltes worden derhalve als beneden de streefwaarde geïnterpreteerd. Het verhoogde gehalte van barium is naar alle waarschijnlijkheid van nature aanwezig en is niet te relateren aan activiteiten op het terrein.
Uit vorenstaande volgt dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de uitvoering van het project.
De bodemvreemde laag (voornamelijk puin) welke ter plaatse van de veehouderij is gestort als demping en ophoging van het terrein is aangebracht om het terrein beter toegankelijk te maken. Er zijn ten tijde van het boringen voor het bodemonderzoek 15 proefgaten gemaakt om de kwaliteit van deze laag op te nemen, waarbij ook is gekeken naar de eventuele aanwezigheid van asbest. Zoals nu kan worden beoordeeld kan deze hoeveelheid puin normaal, inclusief de hoeveelheid puin welke vrijkomt bij de sloop van de aanwezige opstallen door een gecertificeerde puinbreker (conform BRL 2506-1) worden verwerkt tot puingranulaat en kan weer worden ingezet als toepasbare bouwstof ten behoeve van de fundatie c.q. onderlaag van de aan te leggen wegen en verhardingen in het projectgebied. Mocht er meer aanwezig zijn dan noodzakelijk is voor de realisatie, dan kan dit eenvoudig worden afgezet naar de reguliere markt. Er is derhalve sprake van een situatie welke financieel een positieve bijdrage levert aan het plan, immers de aanvoer van een dusdanige partij granulaat is kostbaarder dan het hergebruik van de aanwezige hoeveelheid.
De zuidelijke weide in het plangebied is en blijft groen / agrarisch, waardoor de milieugevoeligheid niet zal wijzigen. Daarom is dit plangedeelte ook niet milieukundig onderzocht.
Actualiserend vooronderzoek
Uit het actualiserend onderzoek Bijlage 7 blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie sinds 2012 is gewijzigd. Opgemerkt wordt dat het oostelijk deel van de locatie uit 2012 nu niet meer behoort tot de onderzoekslocatie.
In het rapport van 2012 wordt gesproken over vermoedelijke kuilen op het onderzoeksterrein waar afval (kachelkolen en huishoudafval) is gestort. Tijdens het onderzoek zijn deze stortplaatsen niet aangetroffen. Er is na 2012 verder geen aanvullende informatie gevonden over de mogelijke ligging van deze stortplaatsen.
Op de locatie bevinden zich twee slootdempingen. Tijdens het onderzoek in 2012 zijn er asbestgaten en boringen tot 2m-mv gezet nabij de vermoedelijke ligging van de slootdempingen. Er zijn daarbij geen gehalten gemeten die wijzen op een matige tot ernstige bodemvervuiling. Volgens de eigenaar zijn de sloten destijds vermoedelijk gedempt met gebiedseigen grond.
Uit het onderzoek uit 2012 is gebleken dat er zowel visueel als analytisch geen asbest is aangetoond. Daarnaast zijn er in zowel de boven- als ondergrond maximaal achtergrondwaarde overschrijdingen gemeten. In het grondwater zijn maximaal streefwaarde overschrijdingen aangetoond. Er zijn daarnaast geen aanwijzingen dat er na 2012 potentieel bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden op de huidige onderzoekslocatie.
Aanbevelingen:
Tijdens het onderzoek in 2012 zijn de precieze locaties van de kuilen met gestort afval niet gevonden en zijn geen slootdempingen waargenomen. Het lokaliseren van stortplaatsen en slootdempingen blijkt in de praktijk een lastige aangelegenheid te zijn. De mogelijkheid bestaat dat er tijdens graafwerkzaamheden alsnog sporen worden aangetroffen van stort en/of dempingen. Indien dit zich voordoet wordt geadviseerd een milieukundig adviesbureau in te schakelen.
Bij eventueel grondverzet vormt dit onderzoek en het onderzoek uit 2012 geen geldig bewijsmiddel, maar geldt dit onderzoek als indicatie voor de kwaliteit van de af te voeren grond. Dit geldt niet voor PFAS aangezien het niet gebruikelijk was in 2012 om deze stoffen mee te nemen. Bij grondverzet en afvoer van grond vanaf de locatie kan het daarom noodzakelijk zijn een partijkeuring (inclusief PFAS) volgens de richtlijnen van het Besluit bodemkwaliteit uit te voeren.
Kwaliteit grondwater en oppervlaktewater perceel Parallelweg 2.
Ongeveer 10 jaar geleden heeft de provincie in de Koekoekspolder een vervuiling van het grondwater en oppervlaktewater vastgesteld met vluchtige organische chloorkoolwaterstoffen ( VOCL ) afkomstig van een voormalige wasserij aan de Blekerijweg te IJsselmuiden. Het vervuilde grondwater verplaatste zich in 50 jaar richting de Koekoekspolder.
De 'pluim' van deze vervuiling is ongeveer 100 meter breed en bevindt zich op en ten zuiden van de Koekoeksweg en is daar tot stilstand gekomen tussen huisnummer 15 en 17. Het vele kwelwater duwt daar de vervuiling in de pluim met VOCL omhoog tot in de waterbodems en het oppervlaktewater welk water via een sloot langs de 'Koekoeksroede' naar de Eerste Dwarstocht langs de Parallelweg en zo verder naar het gemaal Nieuw Lutterzijl en De Goot wordt getransporteerd. Er belandt dus uiteindelijk VOCL in Natura 2000 gebied.
De gehaltes VOCL zijn onaanvaardbaar hoog dus heeft de provincie na onderzoek een saneringsplan laten opstellen en aangenomen.
Sanering vindt plaats bij de bron aan de Blekerijweg, er wordt een bio-filter geplaatst in de pluim nabij de Ringdijk en mogelijk een retentievijver met beluchting achter Koekoeksweg 19 van 40 bij 50 meter. Dit proces zou 40 tot 50 jaar moeten/kunnen duren. Het plangebied Parallelweg 1&2 ligt hemelsbreed 100-200 meter verwijderd van de VOCL afvoerende sloot. De stroomrichtingen van schoon kwelwater cq oppervlaktewater in het Tussenland en dus ook in de sloten rondom het perceel Parallelweg 2 zijn allemaal richting de Eerste Dwarstocht langs de Parallelweg. Dit schone water draagt dus bij aan de verdunning van het aldaar met VOCL vervuilde water.
Dat het grond- en oppervlaktewater bij het plangebied Parallelweg 2 schoon is, werd in 2018 vastgesteld door Witteveen en Bos, in opdracht van de Provincie. In en nabij het plangebied Parallelweg 2 zijn drie watermonsters genomen. Eén monster oppervlaktewater uit de sloot tussen Parallelweg 2 en 1, bronwater uit een bron 30 meter diep op Parallelweg 4 en een bron op Parallelweg 2 van 140 meter diepte. In geen enkel geval werd een verhoging van het gehalte VOCL vastgesteld.
Het bestemmingsplan Parallelweg 1&2 is daarmee vrij van vervuiling door de voormalige wasserij aan de Blekerijweg.
Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.
In onderhavige situatie is uitsluitend wegverkeerslawaai aan de orde, aangezien het projectgebied niet binnen de invloedssfeer van spoorwegen of een gezoneerd industrieterrein is gelegen.
Wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder (ex art. 74 Wgh e.v.) zijn ter bestrijding van verkeerslawaai zones langs wegen aangegeven die beschouwd worden als aandachtsgebieden voor geluidhinder. De breedte van de zone is afhankelijk van de capaciteit van de weg (aantal rijstroken), de toegestane snelheid van het verkeer en de aard van de omgeving (stedelijk en buitenstedelijk gebied). Voorts is in de Wet geluidhinder bepaald dat de gemeente bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, de feitelijke grenswaarden in acht moet nemen en rekening moet houden met de daadwerkelijke geluidbelasting ter plaatse.
In het Onderzoek m.b.t. omgevingskwaliteit project Parallelweg 1 en 2, IJsselmuiden (Rapport OK18.236, mei 2018, gewijzigd augustus 2023, Bijlage 3 Omgevingsonderzoek bij de toelichting) zijn de resultaten opgenomen van het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai.
Uit de berekeningen volgt dat ter plaatse van de geprojecteerde woningen de geluidbelasting Lden lager is dan de voorkeursgrenswaarde Wgh. Het toekomstige wegverkeer in de directe omgeving van het projectplan heeft geen nadelige invloed op het woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Het toekomstige wegverkeer in de directe omgeving van het projectplan heeft geen nadelige invloed op het woon- en leefklimaat binnen het plangebied.
Ook de wijzigingen die in het stedenbouwkundig plan zijn aangebracht in 2022 leiden er niet toe dat woningen dichter bij geluidbronnen worden gesitueerd, waardoor de conclusies uit het onderzoek gehandhaafd worden.Voor het project Parallelweg 1 en 2 zijn er geen overschrijdingen van de norm.
Voor wat betreft geluid industrielawaai zijn geen knelpunten voorzien voor dit project.
In het Onderzoek m.b.t. omgevingskwaliteit project Parallelweg 1 en 2, IJsselmuiden (Rapport OK18.236, mei 2018, gewijzigd augustus 2023, Bijlage 3 Omgevingsonderzoek bij de toelichting) is over het aspect luchtkwaliteit het volgende opgenomen.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2, Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (eerste lid) geeft aan hoe en onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (opgesomd in het tweede lid) kunnen uitoefenen in relatie tot luchtkwaliteitseisen.
Als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), verder te noemen het Besluit NIBM, legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Als de toename voor één of beide stoffen hoger is, dan is het project IBM. Bij de NIBM toets gaat het om de toename van de luchtverontreiniging als gevolg van het project, afgezet tegen de autonome ontwikkeling.
Door het wijzigen van een agrarische bestemming in een woonbestemming leidt onderhavig project niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Immers de uitstoot van fijnstof als gevolg van de vlees(stier)kalveren op het perceel Parallelweg 1 verdwijnt.
Op basis van de NSL monitoringstool (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) kan bovendien worden vastgesteld dat het wegverkeer op omliggende wegen geen nadelige invloed heeft op de luchtkwaliteit in het plangebied.
Het aspect luchtkwaliteit staat daarmee de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg. Voor nieuwe woningbouwplannen die nu ter besluitvorming worden voorgelegd geldt dat deze gasloos moeten worden aangelegd (raadsbesluit september 2016).
Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.
In het Onderzoek m.b.t. omgevingskwaliteit project Parallelweg 1 en 2, IJsselmuiden (Rapport OK18.236, mei 2018, gewijzigd augustus 2023) is met betrekking tot externe veiligheid het volgende geconstateerd.
De voorgenomen ontwikkeling heeft invloed op het aantal personen in het plangebied. In onderstaande tabel 1 is dit inzichtelijk gemaakt. Het aantal gemiddeld continue aanwezige personen is bepaald op basis van tabel 16.2 van de "Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico" d.d. november 2007 van VROM.
Het betreffende perceel kan op basis van de Circulaire Risiconormering gevaarlijke stoffen als kwetsbaar worden aangemerkt. Voor onderhavig project "nieuwbouw" geldt een richtwaarde PR van 10-6.
De risicokaart geeft een overzicht van de huidige risico's in de directe omgeving van het betreffende project. Aan de hand van de risicokaart kan gesteld worden dat:
E.e.a. is hierna toegelicht.
Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn met name bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen). De gemeente Kampen heeft in 2013 geactualiseerd extern veiligheidsbeleid vastgesteld. Het doel hiervan is om duidelijk te maken welke risico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze risico's wordt omgegaan.
Inrichtingen
In het Bevi zijn grenswaarden en oriënterende of richtwaarden opgenomen voor het plaatsgebonden risico (PR). Voor het groepsrisico (GR) is een verantwoordingsplicht opgenomen. Hiermee worden de aan te houden afstanden tussen inrichtingen waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en kwetsbare en beperkte objecten gewaarborgd.
In het Bevi is aangegeven welke inrichtingen onder de reikwijdte van het besluit vallen. Het gaat onder andere om LPG-tankstations, bedrijven waar meer dan 10.000 kilo (of liter) verpakte gevaarlijke stoffen met brandbare èn giftige verbindingen in één opslagvoorziening aanwezig is, grote ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen waar gerangeerd wordt met gevaarlijke stoffen.
Gezien de risicokaart van de provincie Overijssel zijn er in de directe omgeving van het projectgebied geen Bevi-inrichtingen aanwezig. De meest nabij gelegen relevante inrichting is gelegen op 2,8 km van het plangebied, te weten Hyproca-Leympf B.V. aan de IJsseldijk 31 te Kampen.
Transport via weg, water en spoor
De regelgeving rond de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen volgt per 1 april 2015 uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs, Stb. 2013, nr. 307). De Wvgs vervangt de nota en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de WVGS en het besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) worden normwaarden gegeven voor twee verschillende typen risico's, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In de bijlagen van de Regeling Basisnet is opgenomen voor welke transportroutes de externe veiligheidsrisico's bepaald moeten worden. In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen berekend en geanalyseerd moeten worden.Voor de routering van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van belang. Gemeenten mogen voor de zogenaamde routeplichtige stoffen gemeentelijke wegen binnen hun grenzen aanwijzen waarover deze gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd (en daarbuiten dus niet). Redenen voor routering zijn bijvoorbeeld het omzeilen van kwetsbare situaties als dichte bebouwing, een ziekenhuis of waterwingebied. De meeste provinciale wegen zijn geschikt om in de routering opgenomen te worden. Voorwaarde is wel dat een door een gemeente aangewezen routes aansluiten op wegen waar het vervoer van gevaarlijke stoffen ook is toegestaan.
De gemeente Kampen heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. In de directe nabijheid van het projectgebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats.
Transport via buisleidingen
Vanaf 1 januari 2011 regelt het Besluit externe veiligheid busleidingen (Bevb) en bijbehorende regeling de externe veiligheid rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Het Bevb sluit zoveel mogelijk aan bij het Bevi.
In de directe nabijheid van het projectgebied liggen geen buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen, zoals bijvoorbeeld aardgas.
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
Het beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta, is beschreven in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.
Het proces
Waterschap Drents Overijsselse Delta is over het project geïnformeerd via een uitgevoerde watertoets (zie Bijlage 8 Digitale watertoets). De beantwoording van de vragen uit de watertoets heeft ertoe geleid dat de reguliere procedure is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen.
De digitale watertoets is ingevuld en op 11 januari 2023 is op verzoek van het waterschap aanvullende informatie aangeleverd. Het waterschap heeft daarop gereageerd (zie Bijlage 9 Uitgangspuntennotitie waterschap). De uitgangspuntennotitie is verwerkt in onderstaande paragraaf.
Watersysteem
Aan- en afvoer van voldoende water, waarborg van de waterkwaliteit en ruimte voor water.
Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een primaire A-watergang en een secundaire B-watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven en gevisualiseerd in de Legger. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. Door middel van een Watervergunning kan hiervan worden afgeweken. Deze Keurzone geldt voor de groene percelen van Parallelweg 2 die aan de watergang grenzen en de achtertuinen van de meest zuidelijke woningen die op de locatie Parallelweg 1 worden gerealiseerd. Er worden geen watergangen gedempt, wel enkele watergangen toegevoegd in het zuidelijke weideperceel.
Waterveiligheid
Beschermen van inwoners tegen overstromingen. Waarborgen van het veiligheidsniveau van dijken en beperken van gevolgen overstromingen door een waterrobuuste inrichting.
Overstromingsrisicoparagraaf: Het plan ligt in een dijkringgebied. Als er gebouwd wordt in dijkringgebieden (gebieden met een risico op overstromingen) verplicht de provincie Overijssel in het bestemmingsplan een overstromingsrisicoparagraaf op te nemen. Deze paragraaf heeft aandacht voor voorzieningen die zorgen dat er bij een overstroming minder slachtoffers vallen en dat de schade beperkt blijft. De paragraaf is opgenomen in paragraaf 3.5.2 Overstromingsrisico.
Wateroverlast
Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:
Het watersysteem wordt getoetst op basis van een hoeveelheid neerslag die eens in de 100 jaar wordt overschreden. Er wordt rekening gehouden met een bui van 111 mm in 48 uur. De toegestane afvoer in deze neerslagsituatie is 1,6 L/s/ha. Er mag bij deze bui geen water in woningen komen en belangrijke ontsluitingswegen blijven vrij van water. Onderstaande tabel toont aan dat STOWA statistieken op basis van deze uitgangspunten leiden tot een bergingsopgave van 80 mm. In het plan wordt een verhard oppervlak van circa 10.000 m2 gerealiseerd. Dit houdt in dat een waterbergend oppervlak van 10.000 m2 * 0.08m = 800 m3 [kuub]. Zie ook onderstaande tabel.
Tabel: overzicht hoeveelheden en benodigde berging
De benodigde waterberging wordt gerealiseerd binnen de nieuw aan te leggen waterlopen. Deze wordt verdeeld over de aan te leggen lengte van de watergangen.
Grondwateroverlast bij bebouwing: In gebieden waar grondwateroverlast op kan treden, adviseren wij de volgende voorkeursvolgorde toe te passen: (1) kruipruimteloos bouwen, (2) ophogen van het plangebied of (3) toepassen van drainage in openbaar gebied en particulier terrein. Zoals hierna aangegeven, worden woningen verhoogd in het terrein gerealiseerd.
Waterkwaliteit
Het watersysteem en de waterketen wordt zo ontworpen dat het geen risico’s voor de volksgezondheid veroorzaakt en zorgt dat het voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.
Kwaliteit afvoer hemelwater: Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Licht vervuilde hemelwater (bijvoorbeeld van een woonstraat) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater.
Doorspoeling oppervlaktewater: Geïsoleerde vijverpartijen of watergangen worden vermeden. Het watersysteem wordt ontworpen met aandacht voor doorspoeling.
Peilbeheersing: het waterschap kan sturen in de waterkwaliteit door bijvoorbeeld water in te laten of juist af te voeren. Vooral in gebieden net droogvallende sloten is het belangrijk hier rekening mee te houden. We adviseren om watergangen en vijvers een minimale waterdiepte te geven van 80cm.
Microverontreiniging: Er worden geen materialen gebruikt die een verontreiniging van het oppervlaktewater met zich meebrengen. Metalen, zoals lood, koper of zink mogen niet worden gebruikt.
Inrichting van het oppervlaktewater: De inrichting van het oppervlaktewater is sterk afhankelijk van de functie van het oppervlaktewater. Dit is maatwerk.
Riolering
Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te beschermen door onder andere een doelmatige werking van de rioolwaterzuivering na te streven en de vuillast vanuit riolering naar oppervlaktewater te beperken. Hiervoor is een goede afstemming over aanvoer naar de rioolwaterzuivering en een juiste werking van de riolering noodzakelijk.
Gemeentelijk rioleringsbeleid: de gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden.
Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu wordt teruggebracht. Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en via een wadi te infiltreren in de bodem. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater.
Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het "Besluit lozing afvalwater huishoudens" (Blah). Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Indien niet mogelijk is, moet een voorziening worden aangelegd die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt.
Beschermen en handhaven grond- en oppervlaktewatersysteem om nadelige gevolgen op de omgeving te voorkomen.
Relatie oppervlaktewater en grondwater: In nieuw te ontwikkelen gebied worden de waterstanden binnen het in te richten gebied tijdens of na het bouwrijp maken niet structureel verlaagd. Voor tijdelijke of structurele grondwateronttrekking is op grond van de Waterwet een melding of vergunning van het waterschap nodig.
Grondwaterstanden veengebieden: In zettingsgevoelige gebieden wordt rekening gehouden met de bodemgesteldheid en de relatief hoge grondwaterstanden. Bestaand grondwaterpeil wordt gehandhaafd en de bouwwijze wordt hierop aangepast.
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is.
Wijze van onderhoud watersysteem: Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.
Rijdend onderhoud vanaf de kant: Bij onderhoud vanaf de kant geldt een obstakelvrije zone van 5 m vanaf de boveninsteek van de watergang.
Varend onderhoud: Varend onderhoud is mogelijk bij een doorvaarbare watergang met een minimale totale oeverlengte van 300 m of een totale oppervlakte van 1.500 m2. Er wordt rekening gehouden met een minimale doorvaarhoogte van 1,20 m ten opzichte van het maximale waterpeil. De doorvaarbreedte is minimaal 2,50 m. Voor varend onderhoud geldt tevens een minimale diepte van 1 m met een aanleg- en onderhoudsdiepte van 1,30 m. Elk onderhoudswater heeft een goed bereikbare inlaadplaats voor de boot en minimaal 1 losplaats ten behoeve van het maaisel per 100 m oeverlengte.
Toegankelijkheid van water: alle wateren die een functie hebben in de waterhuishouding (afvoer, aanvoer of berging) liggen in openbaar gebied. Het waterschap beheert deze wateren als ze voldoen aan de criteria uit de keur. Het waterschap neemt het beheer en onderhoud van deze wateren over zo snel mogelijk na realisatie in de bouwrijpfase.
Invloed project op de waterhuishouding
Met het project worden meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd. Dit vergt speciale aandacht voor de extra belasting van het vuilwaterstelsel, met name de afvoer van afvalwater. Er is geen toename van het verharde oppervlak (in concreto neemt het verhard oppervlak af in het plangebied, wat de mogelijkheden voor hemelwaterinfiltratie versterkt). De benodigde waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van watergangen.
Het projectgebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het projectgebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. In het stedenbouwkundig ontwerp voor de locatie is uitgegaan van de verhoogde aanleg van woonpercelen en het creëren van tussenliggende laagten en extra ruimte voor water in de vorm van verbrediging van bestaande sloten en aanleg van extra slootlengte. Daarmee wordt het watersysteem meer robuust en duurzaam. Bovendien is de beëindiging van de veehouderij en van het (verouderde) glastuinbouwbedrijf gunstig voor de waterkwaliteit.
Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 100 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers.
Om wateroverlast en schade in woningen te voorkomen, wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.
Met betrekking tot de watergangen gelden de binnen de Keur van het waterschap opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het waterschap. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. Omdat de Keur een zelfstandige werking heeft, zijn de regels uit de Keur niet overgenomen in het bestemmingsplan. De sloot tussen Parallelweg 1 en 2 wordt in de huidige situatie handmatig gemaaid. Dat zal ongewijzigd blijven.
Het rioleringssysteem grenzend aan het projectgebied bestaat uit een drukrioleringssysteem met een beperkte capaciteit waarop alleen huishoudelijk afvalwater mag worden aangesloten. Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend.
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.
Het projectgebied ligt in het gebied van dijkring 10 Mastenbroek. Dit gebied is gelegen tussen Zwolle, IJsselmuiden en Genemuiden. De dijk wordt door drie verschillende wateren bedreigd. Het gebied van dijkring 10 Mastenbroek is een snel en diep onderlopend gebied.
Bedreigingen voor de Mastenbroekerpolder zijn de IJssel, de Vecht/Zwarte Water en het Zwarte Meer. De overstromingskans voor deze polder is één keer in de 3000 jaar. Het overstromingsrisico (de kans op een overstroming en de daaruit voortvloeiende schade) is berekend op € 4.000.000,00 per jaar of één slachtoffer per jaar. Het diepste punt van deze polder ligt ten noordoosten van IJsselmuiden (-3 meter NAP). Bij een dijkdoorbraak ligt de overstromingsdiepte in het projectgebied op 6 meter.
Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden die gelegen zijn binnen de dijkringen Mastenbroek en IJsseldelta kunnen alleen voorzien in het realiseren van nieuwe bebouwing binnen deze gebieden als er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Het bestemmingsplan stelt in dit geval zodanige voorwaarden dat de veiligheid ook op de lange termijn voldoende is gewaarborgd. De voorwaarde van zwaarwegend maatschappelijk belang wordt niet gesteld bij incidentele woonbebouwing, waar in onderhavige situatie sprake van is.
De te realiseren woningen in het projectgebied worden op verhoogd maaiveld gebouwd om het overstromingsrisico te beperken. Bovendien wordt het bebouwingsvolume minder. De bepalingen uit de Omgevingsverordening staan de uitvoering van het project derhalve niet in de weg.
Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie. Hoe deze in voorkomend geval plaatsvinden is onderwerp van het beleid voor risicocommunicatie dat (landelijk) in ontwikkeling is en door de gemeente, samen met waterschap en de Veilligheidsregio IJsselland, ook wordt ontwikkeld. Om bij overstromingsdreiging het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat deze dreiging voortijdig moet worden onderkend en dat tot evacuatie moet worden besloten.
In geval van overstroming wordt aangeraden het gebied te verlaten via de route Plasweg/Oosterlandenweg of via de route Oudendijk/Veilingweg richting de N760 (Zwolseweg). Van daaruit kan verder worden gereden in oostelijke richting (Dalfsen) of zuidelijke richting (Hattem).
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Tevens zijn verschillende soorten planten en dieren op soortniveau beschermd. In het onderzoek "Verkennend flora- en faunaonderzoek, project Parallelweg 1 en 2, IJsselmuiden (Rapport FF 18.236, januari 2023) zijn de resultaten uit het onderzoek naar deze aspecten weergegeven. Het onderzoek is als Bijlage 10 Natuurtoets bij deze toelichting gevoegd.
Op basis van de resultaten uit onderhavig onderzoek kan het volgende geadviseerd worden.
Volgens de verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna zou sprake kunnen zijn van beschermde flora en fauna in het plangebied. Door het uitgevoerde veldonderzoek is duidelijk geworden dat het plangebied zich niet leent voor beschermde diersoorten.
Geadviseerd wordt om even wel buiten het broedseizoen de werkzaamheden uit te voeren.
De in de wet genoemde “algemene zorgplicht” is van toepassing op alle beschermende en onbeschermde dier- en plantensoorten. Op grond hiervan dient eenieder zoveel als redelijkerwijs mogelijk te handelen op een wijze zodat nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan worden gemaakt. Aanbevolen wordt dan ook om in ieder geval de zorgplicht in acht te nemen en daarbij de door het ministerie goedgekeurde Gedragscode voor de bouw- en ontwikkelsector.
Geconcludeerd kan worden dat in het huidige gebruik van het plangebied de aanwezigheid van beschermende planten en diersoorten onwaarschijnlijk is en derhalve geen sprake is van verstoring. Gesteld kan dan ook worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op beschermende soorten en beschermende natuurgebieden.
Bezien zal worden of voorafgaand aan de vaststeling van het bestemmingsplan nog een actualisatie van het onderzoek wenselijk is.
In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan is, ondanks het feit dat het project is gelegen op ruime afstand tot gevoelige vegetatie, inzicht in de te verwachten effecten op nabij gelegen Natura 2000-gebieden nodig. Omdat de beoogde ontwikkeling aan de rand van de kern IJsselmuiden plaatsvindt en buiten Natura 2000-gebied) is op voorhand alleen effect van stikstofdepositie op gevoelige vegetatie (ook wel habitattypen) niet uit te sluiten. Het betreft effecten van mogelijke toename van stikstofemissie op Natura 2000-gebied “De Rijntakken” op 2,2 km van het plangebied. Aan de hand van de in het onderzoek bijgevoegde stikstofberekening is duidelijk dat normen op dit gebied niet worden overschreden (Onderzoek stikstof depositie, JK Consultancy, LK18.236, september 2023). Nu het definitieve plan uit zal gaan van aanzienlijk minder woningen, zal ook de stikstofuitstoot nog lager uitvallen dan eerder berekend. Het volledige onderzoek is als bijlage 13 opgenomen bij deze toelichting.
Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen. Gemeenten zijn met de inwerkingtreding van de Wamz in grote mate verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief.
Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.
Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.
Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.
Archeologische waarden- en verwachtingskaart
Een centraal hulpmiddel om te voorzien in archeologische informatie is voor de waarden- en verwachtingskaart. Deze kaart werkt in de praktijk als beleidsavieskaart. Op deze kaart zijn alle archeologische waarnemingen aangegeven, alsmede de belangrijkste uitgevoerde archeologische onderzoeken, bekende vindplaatsen en gebieden waarvoor een verhoogde archeologische verwachting geldt.
De belangrijkste legenda-eenheden op de archeologische waarden- en verwachtingskaart zijn:
Gezien de lage verwachtingswaarde en de grootte van het projectgebied is een nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is het Bro (artikel 3.6.1, lid 2) gewijzigd. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden.Bij de opstelling en uitvoering van ruimtelijke plannen moet met de cultuurhistorische (landschaps)waarden van bovenlokaal belang rekening worden gehouden.
Ontstaansgeschiedenis
De vorming van de IJsseldelta zoals we die nu kennen begon aan het eind van de 12e eeuw. Het gebied rond IJsselmuiden was toen nog niet bedijkt en stond onder invloed van de dynamische Zuiderzee en de IJssel. De getijdenwerking in combinatie met de rivierdynamiek zorgden voor het ontstaan van een afwisselend natuurlijk landschap van waterlopen, geulen, laag gelegen natte gronden en hoger gelegen zandgronden in de vorm van zandruggen.
Lange tijd werd de occupatie van het landschap van IJsselmuiden bepaald door deze verscheidenheid in bodem, reliëf en waterhuishouding. De hoogte van de zandruggen vormde een natuurlijke bescherming tegen het water en zo een goede plek om op te wonen. Op de zandruggen ontstonden de dorpen en buurtschappen Wilsum, Nieuwstad, Uiterwijk, Oosterholt, IJsselmuiden (de Dorpsweg), de Zandberg en Grafhorst. Ook de oude routes volgden de hogere ruggen. De zandruggen zijn sinds lang bewoond. 'Islemuthen' wordt in 1133 al vermeld in een akte van Rudolf van Steinfurt (Paasman, 1986). Vanaf het moment dat de bewoning permanente vormen aannam, ontstond ook het agrarisch landschap rondom.
Vanaf circa 1300 werd de invloedssfeer van Zuiderzee en IJssel verkleind door de aanleg van dijken. Van de oostelijke IJsseldijk tot aan Uiterwijk is bekend dat deze al bestond voor 1308 ter geleiding van het IJsselwater. In 1340 werd de IJsseldijk van Uiterwijk naar Grafhorst doorgetrokken (Muffels, 1992). De zandrug waarop IJsselmuiden ontstond kwam zo binnendijks te liggen. (bron: Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden).
Gebiedsvisie op het Tussenland
Het Tussenland is de natte, lager gelegen zone tussen de Koekoek en de dorpsrand. Door veenafgravingen en de ontwatering van de Koekoek is de bodem van het Tussenland de afgelopen 30 jaar met een snelheid van 1,5 tot 3 cm per jaar gedaald. Hierdoor is waterberging een belangrijke opgave voor ruimtelijke ontwikkelingen. Om in te spelen op de bodemdaling en het te vertragen wordt voorgesteld om een brede natte zone aan te leggen. Het waterpeil zal niet meer verlaagd worden. Het Tussenland krijgt zo de functie voor piekberging. Ook een deel van de waterberging van de Koekoek kan hier gerealiseerd worden. Naar de manier waarop dit kan plaatsvinden moet nog onderzoek verricht worden.
De historische kaarten (zie afbeelding 8) laten een dichte waaier van sloten zien rondom de Koekoek. Het Tussenland wordt een vochtig landschap met een verdicht slootjespatroon. In het kleinschalige verveningslandschap wordt het dichter en beplant met houtsingels.
topografische tijdslijn.
Binnen de historisch bepaalde landschappelijke structuur is in het gebied in aansluiting op de dorpsrand ruimte voor de ontwikkeling van royale, landelijke kavels, in combinatie met de aanleg en het beheer van weides, tuinen, natuurgebiedjes en waterbergingsruimte. Voorwaarde is dat nieuwe woningen aangepast zijn aan de natte omstandigheden, bijvoorbeeld door verandawoningen op palen te bouwen (zoals die in het verleden ook voorkwamen) of door de woning op een kleine terp te zetten.
De bestaande bebouwing is niet aangemerkt als Rijks- of gemeentelijk monument of als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Tevens is het plangebied niet gelegen in een beschermd stads-of dorpsgezicht.
Ontsluiting
De te realiseren erfclusters worden ontsloten op een eigen weg, die vervolgens op de Parallelweg wordt aangesloten.
Het bestemmingsverkeer op de doodlopende Parallelweg is in de huidige en toekomstige situatie beperkt. In de huidige verkeerssituatie rijden op een gemiddelde weekdag ongeveer 90 motorvoertuigen op de parallelweg, waarvan ongeveer 6% vrachtverkeer voor de agrarische bedrijven. Uit eerdere studie door Bono Traffics BV (bron: project BT-LOW-12-001 d.d. 12 september 2012) blijkt dat in de toekomstige situatie, oftewel na realisatie van nieuwbouw op Parallelweg 1 en 2, het aantal verkeerkeersbewegingen zal toenemen doch dat geen verkeersbeperkingen zullen optreden (bron: Onderzoek m.b.t. omgevingskwaliteit project Parallelweg 1 en 2, IJsselmuiden, rapport OK18.236, mei 2018, Bijlage 3 Omgevingsonderzoek bij de toelichting). Het aantal verkeersbewegingen blijft immers minder dan de CROW norm van 300 voertuigen per etmaal bij een verhardingsbreedte van minimaal 3 meter, zeker nu het actuele plan uitgaat van 16 woningen in plaats van 23 woningen. Ook in de toekomstige situatie is de breedte van de Parallelweg voldoende waarbij personenauto's elkaar met gepaste snelheid kunnen passeren zonder gebruik te maken van de berm.
Parkeren
Het parkeren wordt geheel binnen het projectgebied opgelost. Voor de nieuw te realiseren woningen zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig, gebaseerd op:
Dit resulteert in de volgende parkeerbehoefte:
Parallelweg 1
6 vrijstaande koopwoningen = 14,4 parkeerplaatsen
1 x 2^1 kapwoningen = 4,4 parkeerplaatsen
Totaal: 18,8 parkeerplaatsen
Parallelweg 2
5 vrijstaande koopwoningen = 12 parkeerplaatsen
1 x 2^1 kapwoningen = 4,4 parkeerplaatsen
Totaal 16,6 parkeerplaatsen
Voor gehele ontwikkeling zijn er in totaal dus 18,8 + 16.6 = 35,4 parkeerplaatsen benodigd.
Voor het plan betekent dit dat er behoefte is aan in (afgerond) 36 parkeerplaatsen. Door op ieder woonperceel ruimte voor 2 parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren en bovendien in totaal 8 parkeerplaatsen voor bezoekersparkeren in te richten, wordt ruimschoots invulling gegeven aan de norm.
In de directe nabijheid van het projectgebied liggen geen kabels en buisleidingen die een planologische bescherming kennen of die de uitvoerbaarheid van de woningbouwplannen zouden kunnen belemmeren. Ook zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig.
Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.
Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.
Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
Er is sprake van de bouw van één of meer woningen, zodat sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. In dit geval wordt met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal wordt geregeld, zodat de kosten anderszins verzekerd zijn. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden opgesteld.
In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.
Voor dit bestemmingsplan 'Parallelweg 1 en 2 IJsselmuiden 2022’ is aansluiting gezocht bij de regeling zoals deze eerder is uitgewerkt voor het bestemmingsplan Parallelweg 2 (gedateerd 2012). De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de plankaart, is een recente kadastrale ondergrond met topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Dit is in dit plan tevens de grens van de bestemming. Daarnaast zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.
Uitgangspunt voor de regels is de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Daarnaast is voor de regels ook aansluiting gezocht bij de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De regels zijn opgedeeld in 4 hoofdstukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke.
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
Bestemmingsomschrijving:
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/ gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.
Bouwregels:
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.
Specifieke gebruiksregels:
In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.
Omgevingsvergunning:
Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.
Wijzigingsbevoegdheden:
In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.
In het bestemmingsplan 'Parallelweg 1 en 2 IJsselmuiden 2022' komen de volgende bestemmingen voor:
Op de percelen die als weidegrond worden ingericht is de bestemming Agrarisch gelegd. Binnen de bestemming Agrarisch kan agrarische bedrijfsvoering plaatsvinden (waaronder het weiden van geiten, schapen en paarden), maar het is niet mogelijk om gebouwen binnen deze bestemming te bouwen. Ook een inrichting en gebruik van de gronden als (sier)tuin is niet toegestaan, zodat de agrarische uitstraling gewaarborgd blijft. Binnen de bestemmingsomschrijving is ook water toegestaan. Het gaat hier om sloten en waterpartijen die ondergeschikt zijn en niet onder de Keur van het Waterschap vallen. Binnen de bestemming worden landschappelijk waardevolle houtsingels beschermd tegen kappen via een omgevingsvergunningstelsel en de aanduiding 'houtsingel' op de verbeelding.
De bestemming Groen wordt gelegd op gebieden die als openbaar groengebied zijn ingericht. In de bestemming worden ook fiets- en wandelpaden mogelijk gemaakt. In dit geval heeft het openbare fiets- en wandelpad de bestemming Groen gekregen.
Afwijken en wijzigen
Er is een wijzigingsbevoegdheid mogelijk van ‘Groen’ naar ‘Verkeer of Verkeer -Verblijfsgebied’. Op deze wijze kan op een makkelijke manier medewerking worden verleend aan een verbreding van het straatprofiel of de aanleg van extra parkeerplaatsen, terwijl tegelijk wel geborgd is dat omwonenden hierop (procedureel) kunnen reageren. De stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het betreffende gebied moeten dit dan wel mogelijk maken.
De bestemming ‘Tuin’ is toegekend aan die gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Binnen deze bestemming is wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. voor het overige is bouwen hier niet toegestaan, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.
Het gezamenlijke erf en de toegangswegen hebben de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied gekregen. Binnen deze bestemming is ook het bezoekersparkeren toegestaan. Door voor deze bestemming te kiezen wordt tegengegaan dat het gezamenlijk erf als siertuin wordt ingericht, aangezien dit vanuit het 'boerenerf'-concept ongewenst is.
De waterbestemming wordt gegeven aan watergangen, vijvers, riviertjes, meren e.d. Ook de bij het water behorende kunstwerken en voorzieningen, waaronder kleine bruggen voor wandelaars en fietsers vallen binnen de bestemming.
Deze bestemming staat het gebruik voor Wonen toe. Voor de woningen is de oppervlakte van het hoofdgebouw doormiddel van het bouwvlak gemaximeerd. Door het gebruik van de typologie-aanduidingen is vastgelegd welke soort woningen binnen welk bouwvlak zijn toegestaan. Er is gebruik gemaakt van de standaardregel voor de bestemming wonen binnen de bebouwde kom, zoals deze binnen de gemeente voor nieuwe bestemmingsplannen gehanteerd wordt. Binnen de bestemming mogen enkel vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken worden opgericht. Binnen de woonbestemming is het met ontheffing mogelijk om een beroep of bedrijf aan huis of een bed & breakfast te beginnen.
Met de regeling in het bestemmingsplan wordt aangesloten bij de systemathiek zoals opgenomen in het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de daarbijbehorende begrippen.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Over het bestemmingsplan Parallelweg 1 en 2 is eerder vooroverleg gevoerd. Gezien de sterke gelijkenis tussen voorliggend bestemmingsplan en het plan uit 2018, heeft de gemeente een gericht afstemmingsoverleg gevoerd met de provincie en het waterschap in het kader van vooroverleg, alvorens het ontwerp bestemmingsplan in procedure te brengen.
Provincie
Op 12 december 2018 heeft de provincie een ambtelijk advies afgegeven op de eerste versie van het stedenbouwkundig plan voor Parallelweg 1. Deze reactie is hierna in hoofdlijnen weergegeven en van een antwoord voorzien:
Het gebied is laaggelegen. In de Structuurvisie wordt ook aangegeven dat het Tussenland wordt vernat met een verdicht slotenpatroon waar de waterstand in ieder geval niet verlaagd wordt, mogelijk zelfs verhoogd. Dit om de bodemdaling te stoppen.
Reactie: de woningbouwontwikkeling op Parallelweg 1 en 2 is ingegeven door enerzijds de noodzaak om tot bedrijfsbeëindiging te komen, wat een herontwikkeling op deze locaties vraagt en anderzijds om te voorzien in de behoefte aan landelijk wonen. In de aanpassing van het eerste concept stedenbouwkundig plan tot het plan dat in voorliggende bestemmingsplan is opgenomen, zijn de volgende aanvullende maatregelen getroffen:
Aangezien de locatie in overstroombaar gebied ligt, moet er sowieso een risicoparagraaf geschreven worden.
Reactie: in paragraaf 3.5.2 Overstromingsrisico is e.e.a. uitgewerkt.
In de Structuurvisie wordt het Tussenland beschreven. Daarbij is een kaart opgenomen van hoe dit eruit kan gaan zien. Het lijkt alsof de kaart te letterlijk is genomen.
Reactie: zoals is toegelicht in paragraaf 2.3 Gemeentelijk beleid heeft het beleid uit de verschillende gemeentelijke visies ten grondslag gelegen aan de nadere invulling van het plangebied. De ontwikkeling van de voormalige glastuinbouwlocatie lijkt inderdaad sterk op het beeld dat reeds is opgenomen in de visie Tussenland, maar dat is ook verklaarbaar omdat deze ontwikkeling bij de totstandkoming van de visie reeds op hoofdlijnen bekend was. In de lijn met de visie op die concrete locatie is voor het buurperceel een verkaveling uitgewerkt die aansluit op de visie.
Zowel de ontwikkeling als de kwaliteitsimpuls moeten aansluiten bij de karakteristiek en structuur van het landschap.
Reactie: de vormgevende principes die in de visie op het Tussenland worden genoemd (respecteren en versterken verkavelingsrichting, toepassen van groene elementen en watergangen etc.) zijn meegenomen in de optimalisatie van het eerste ontwerp naar definitief ontwerp, zoals voor Parallelweg 1 en 2 is vertaald in voorliggend bestemmingsplan.
Vervolg proces Provincie
In 2019 zijn vervolgens ambtelijk en bestuurlijk diverse gesprekken gevoerd met de beide eigenaren en hun adviseurs en met de provincie, met als doel om te komen tot een alternatief (beperkt) woningbouwprogramma, passend binnen de kaders van de vastgestelde Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden en de daarin opgenomen uitgangspunten voor het "Tussenland" (toevoeging van ca. 30/35 woningen). Dit overleg heeft niet tot een concreet resultaat geleid.
De eigenaren, ieder individueel, hebben daarna telkens bij college-, en raadsleden aangedrongen op duidelijkheid.
Op 17 december 2020 heeft de gemeenteraad een amendement aangenomen, waarin het college werd verzocht om te komen tot een (nieuwe) integrale gebiedsvisie, inclusief locatieonderzoek voor het "Tussenland" en af te stemmen met de eigenaren en de provincie. Verder werd het college opgedragen voldoende woningbouw op Parallelweg 1 en 2 mogelijk te maken om tot een acceptabele oplossing te komen voor de beide eigenaren.
Daarna is er ambtelijk onderzoek gedaan naar de onderbouwing van de woningbouwbehoefte in IJsselmuiden. Dit onderzoek heeft geresulteerd in de studie "Toekomstige woningbouw IJsselmuiden d.d. 25-11-2021". Uit dit onderzoek kwam naar voren dat het "Tussenland" in principe geen geschikte uitbreidingslocatie voor grootschalige woningbouw is en dat volstaan kan/moet worden met beperkte woningbouw, passend binnen het bestaande groene landschap. Deze studie is afgestemd met de provincie.
Om wederom te verkennen of met de eigenaren de impasse kon worden doorbroken is door de nieuwe portefeuillehouder aan de ambtelijke organisatie gevraagd weer contact op te nemen met de beide eigenaren en hun adviseurs, om daarmee ook uitvoering te geven aan het amendement van de raad d.d. 17 december 2020.
Er zijn daarna diverse intensieve gesprekken gevoerd met de adviseurs van de eigenaren alsmede met de vertegenwoordigers van de provincie. Voor de inhoudelijke ondersteuning (voor de gemeente) is het bureau TLU Landschapsarchitecten ingeschakeld.
Dit overleg heeft geleid tot een stedenbouwkundige plan, waarmee beide eigenaren (bij wijze van compromis) kunnen instemmen. Dit plan is ook (ambtelijk) afgestemd met de provincie. Het resultaat is vastgelegd in een verkavelingsschets d.d. 8-9-2022. Deze verkavelingsschets is verder uitgewerkt in het voorliggende bestemmingsplan (zie ook Bijlage 1 Stedenbouwkundige schets en Bijlage 2 Landschap-, beplantings- en beeldkwaliteitsplan.
Waterschap
Op 20 december 2022 is door Pouderoyen Compagnons de digitale watertoets uitgevoerd.
Op basis van de aangeleverde gegevens en het beleid van het waterschap komt het waterschap tot de normale procedure. De normale procedure houdt in dat het waterschap een uitgangspuntennotitie toestuur (Bijlage 9 Uitgangspuntennotitie waterschap) met daarin de volgende onderdelen:
Het is de bedoeling dat de uitgangspunten (paragraaf 3) verwerkt zijn in het plan. Om vervolgens het plan opnieuw ter beoordeling naar het waterschap terug te sturen. Aldus is gedaan. Inmiddels is het plan niet gebaseerd op 23 woningen maar 16 woningen, waardoor de relevante wateraspecten positief zullen worden ingevuld.
Het ontwerpbestemmingsplan is op 19 december 2023 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad Kampen.nl en de Staatscourant en heeft vanaf 20 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen binnengekomen.