Plan: | Chw bestemmingsplan Blekerijweg 2-4 IJsselmuiden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0166.00991356-VB01 |
Op het perceel Blekerijweg 2 en 2a in IJsselmuiden bevindt zich een twee-onder-één-kap woning. Op het perceel Blekerijweg 4 wordt een bedrijfsstalling en sportcentrum geëxploiteerd en op het perceel 4-1 bevindt zich een stomerij en wasserij. In de gronden op deze percelen is bodemverontreiniging aanwezig. Door de voormalige wasserij zijn er chloorkoolwaterstoffen in de bodem terecht gekomen. De verontreiniging zorgt voor schade aan de natuur. Ook mogen sommige bedrijven het (grond)water nu niet gebruiken. De provincie Overijssel zal daarom alle panden op het terrein slopen en de bodem saneren. Initiatiefnemer is voornemens om na de sloop en sanering twee nieuwe vrijstaande woningen op te richten en ook de bedrijfsstalling, sportschool en stomerij en wasserij op het perceel weer een plek te geven. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan.
De gemeente Kampen heeft in een principebesluit aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de ontwikkeling. Dit bestemmingsplan maakt bovenstaande ontwikkeling mogelijk. Het bestemmingsplan dient als basis voor het toestaan van het gebruik en voor de omgevingsvergunningen en de handhaving op en naleving van die vergunningen.
Het plangebied bevindt zich aan de Blekerijweg 2-4, IJsselmuiden in IJsselmuiden in de gemeente Kampen. De locatie wordt begrensd door de Blekerijweg in het zuiden, woonpercelen in het westen en noorden en een agrarisch perceel in het oosten. De locatie is kadastraal bekend als gemeente IJsselmuiden, sectie B met nummer 7036, 5026, 5776 en 6333. Het perceel heeft een oppervlak van circa 5.300 m².
Afbeelding 1: Ligging plangebied
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen 'IJsselmuiden West', 'Parkeren (parapluplan)' en 'Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning (parapluplan)'. Deze bestemmingsplannen zijn respectievelijk op 31 mei maart 2012, 14 september 2017, 28 maart 2019 en 17 december 2020 door de gemeenteraad van de gemeen-te Kampen vastgesteld. Bij de voorgenomen ontwikkeling is voornamelijk het bestemmingsplan 'IJsselmuiden West' van belang. Binnen dat bestemmingsplan heeft de locatie de bestemmingen 'Wonen', 'Bedrijf en 'Maatschappelijk'. Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn de twee gebouwen apart aangeduid voor de functies 'opslag' en sportcentrum'. De voorgenomen ontwikkeling is binnen dit bestemmingsplan niet toegestaan, omdat de bebouwingsgrenzen worden overschreden en de nieuwe functie niet past binnen de bestemmingsregels van de geldende bestemmingen.
Afbeelding 2: Fragment vigerend bestemmingsplan
Deze toelichting bestaat uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een planbeschrijving gegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleid, waarna in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden van het plan. In hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving opgenomen. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In de huidige situatie bevindt zich op het perceel Blekerij 2 en 2a een twee-onder-één-kap woning. Op het perceel Blekerij 4 en 4a wordt een bedrijfsopslag en sportcentrum geëxploiteerd en op het perceel 4-1 bevindt zich een stomerij en wasserij. Het geheel bestaat uit verschillende panden die in verschillende tijdsperioden van de vorige eeuw gerealiseerd zijn. De panden worden ontsloten vanaf de Blekerijweg. In de gronden op deze percelen is bodemverontreiniging aanwezig en de provincie Overijssel zal daarom alle panden op het terrein slopen en de bodem saneren.
Afbeelding 3: Bestaande situatie
Afbeelding 4: Impressie plangebied
Afbeelding 5: Impressie plangebied
In de toekomstige situatie bevinden zich in het plangebied twee vrijstaande woningen verdeeld over twee percelen. Op het ene perceel zal naast de vrijstaande woning, net als in de huidige situatie, ook ruimte zijn voor opslag in de vorm van bedrijfsopslagunits, een sportschool en stomerij en wasserij. Deze bebouwing wordt achter het perceel gerealiseerd in twee bouwmassa's. Eén massa bestaat volledig uit opslagunits en één massa uit opslagunits, een sportschool en stomerij en wasserij. De opslagunits beslaan een oppervlakte van circa 900 m², de sportschool circa 240 m² en de stomerij en wasserij circa 160 m² Op het andere perceel wordt naast de vrijstaande woning ook een ruim bijgebouw gerealiseerd. Beide percelen kunnen afzonderlijk ont-sloten worden. Qua bouw- en goothoogte wordt aangesloten op de bestaande hoogtes.
Afbeelding 6: Toekomstige situatie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruim-telijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten de Rijksoverheid stelt bij de inrichting van Nederland en hoe het Rijk keuzes maakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dat in samenhang gebeurt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en gezorgd wordt voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen om ons heen.
Het beleid in de leefomgeving is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden. De NOVI geeft aan waar het Rijk zich op nationale schaal aan bindt, waar het regie voert richting medeoverheden of waar het juist aan de medeoverheden is om keuzes te maken. Provincies en (samenwerkende) gemeenten zullen in hun omgevingsvisies uiting geven aan hun eigen verantwoordelijkheid en keuzes in de fysieke leefomgeving.
Met de NOVI wordt in beeld gebracht waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Kansen om sociale samenhang, gezondheid en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een circulaire samenleving – stevig te verankeren in onze manier van leven en werken. Daartoe zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond. Ten behoeve van die afweging gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
. afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is van een dusdanig kleine schaal dat deze geen belangen raakt uit de Nationale Omgevingsvisie. Het plan is twee bestaande woningen en bedrijfsbebouwing te slopen en twee nieuwe woningen met bedrijfsbebouwing op te richten. Dit past binnen het vijfde nationale belang uit de NOVI, namelijk:
. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften
Dit plan voorziet in de vervanging van twee bestaande woningen naar nieuwe woningen die voldoen aan de meest recente bouweisen wat een bijdrage levert aan het vijfde nationale belang. De planontwikkeling is verder niet in strijd met de uitgangspunten van de NOVI.
In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'toets ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze toets stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. In gevallen waarbij een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient in de toelichting: gemotiveerd te worden dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte; Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied dient gemotiveerd te worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De eerste vraag is echter: is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling? Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Het begrip stedelijke ontwikkeling is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het planvoornemen betreft echter vervangende nieuwbouw. Er worden twee woningen gesloopt en komen twee woningen voor terug. Ook wordt alle bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt. De nieuw op te richten bedrijfsbebouwing beslaat in totaliteit minder oppervlak dan de hoeveelheid bestaande bedrijfsbebouwing. Gelet op de kleinschaligheid van het initiatief (welke per saldo geen toename van het aantal woningen ter plaatse met zich meebrengt en voorzien in een afname van bedrijfsvloeroppervlak), voorziet het plan niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing op dit initiatief.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is eind december 2011 met uitzonde-ring van enkele onderdelen in werking getreden. Het Barro omvat regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen voor alle ruimtelijke rijksbelangen die een juridische vertaling dienen te krijgen in bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, het Natuurnetwerk Nederland, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
In het Barro zijn geen rijksbelangen genoemd die betrekking hebben op het onderhavige plan-gebied.
De Omgevingsvisie Overijssel is in 2017 vastgesteld en wordt jaarlijks geactualiseerd. Provinciale Staten hebben de Actualisatie 2012/2021 vastgesteld op 15 december 2021. De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit:
. duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien;
. ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaat vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig;
. sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een inbreidingsproject waar twee bestaande twee-onder-één-kap woningen worden vervangen door twee vrijstaande woningen. Daarnaast verdwijnt er bedrijfsbebouwing en komt er in mindere mate bedrijfsbebouwing terug. Dat sluit aan bij de ambitie dat bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt. De voorgenomen ontwikkeling sluit daarbij dus aan op die doelstelling. Aanleiding voor deze ontwikkeling is de bodemsanering van het terrein dat wordt uitgevoerd door de provincie Overijssel. In de grond is namelijk bodemverontreiniging aanwezig. Door de voormalige wasserij zijn er chloorkoolwaterstoffen in de bodem terecht gekomen. De verontreiniging zorgt voor schade aan de natuur. Ook mogen sommige bedrijven het (grond)water nu niet gebruiken. De provincie Overijssel zal daarom alle panden op het terrein slopen en de bodem saneren. De gehele ontwikkeling is daarom ook in belang van de provincie.
De richtlijnen en regels voor het uitvoeren van de Omgevingsvisie Overijssel staan in de Omgevingsverordening. Regels van het Rijk staan er niet in. Gemeenten en waterschappen krijgen zoveel mogelijk ruimte bij de uitvoering van de visie. Ook de Omgevingsverordening dateert uit 2017 en wordt jaarlijks geactualiseerd. Op 15 december 2021 hebben Provinciale Staten de Actualisatie 2020/2021 vastgesteld.
De Omgevingsverordening geeft regels voor:
. gemeentelijke ruimtelijke plannen (geeft instructies aan gemeenteraden over de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen);
. grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen (gericht op burgers, bedrijven en instellingen);
. kwantitatief en kwalitatief waterbeheer (geeft instructies aan waterschappen);
. verkeer (regeling voor provinciale wegen en scheepvaartwegen).
Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied. Daarnaast moeten nieuwe woningen voldoen aan het gemeentelijke woonbeleid en voorziet in een kwalitatieve en kwantitatieve opgave. Het gaat bij de voorgenomen ontwikkeling om vervangende nieuwbouw van twee bestaande woningen en een deel bedrijfsbebouwing. Dit sluit aan op het optimaal benutten van bestaand bebouwd gebied. Daarnaast worden er geen extra woningen aan de voorraad toegevoegd. Enkel de typologie wijzigt van twee twee-onder-een kap woningen naar twee vrijstaande woningen dat aansluit bij de woonbehoeftes van initiatiefnemer. Toetsing aan het woonbeleid in kwalitatieve en kwantitatieve zin is daarmee niet nodig. Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening.
Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de raad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid. Hierin wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De Structuurvisie is een richtinggevend document.
De gemeentelijke structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente Kampen. Doel is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is niet sectoraal, maar een integraal document. Zij beschrijft de huidige en ge-wenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030. De integrale structuurvisie biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De visie is niet primair gericht op uitbreiding, maar net zo goed op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten. In de structuurvisie wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van Kampen. Er wordt gestuurd op ruimtelijke structuren; waar ge-beurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom. De structuurvisie is een richtinggevend document, om voor de langere termijn de ruimtelijke samenhang tot stand te brengen en bezit daarom een zekere mate van globaliteit en abstractie. Het vormt de basis voor het toekomstig beleid; ter uitwerking van de structuurvisie zullen masterplannen, uitwerkingsplannen en bestemmingsplannen worden opgesteld.
Ambities voor de gemeente Kampen zijn onder andere:
. vertrekoverschot ombuigen tot minimaal de nul-migratie. Naast landschappelijk wonen ook inzetten op binnenstedelijke woonmilieus en wonen aan het water;
. economische ontwikkeling spitst zich toe op watergebonden bedrijvigheid en glastuinbouw. Naast het blijven ontwikkelen van de aanwezige bedrijvigheid echter ook inzetten op de ontwikkeling van nieuwe hoogwaardige bedrijvigheid en zakelijke dienstverlening;
. uitbouwen van recreatie en toerisme in Kampen, met name in en om de historische binnenstad, in, op en aan het water en in de omliggende landschappen;
. inspelen op de te verwachten vergrijzing en behouden/verbeteren zorgverlening. Behouden en uitbouwen van de landschappelijke kwaliteiten van het Nationaal Landschap IJsseldelta en de ecologische kwaliteiten van de randmeren en open weiden.
De structuurvisie Kampen 2030 speelt in op inbreiding in bestaand gebied, waardoor het landschap rondom Kampen open gehouden kan worden. Hierdoor is de aantasting van natuur en landschap minimaal. Tevens zorgt dit voor een impuls van bestaande voorzieningen en is weinig nieuwe infrastructuur nodig
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op de ambitie om in te breiden in bestaand gebied. Er is sprake van vervangende nieuwbouw op het zelfde perceel. Daarmee wordt verder geen afbreuk gedaan aan de ambities uit de Structuurvisie 2030 Kampen.
Het groen in de bebouwde omgeving bepaalt mede de kwaliteit van het woon- en leefmilieu voor alles en iedereen die er gebruik van maakt. De gemeente Kampen voert een groenbeleid om hier gericht op te kunnen sturen. In de Groenstructuurvisie zijn de ambities en doelen op het gebied van groen vastgelegd. Met het vaststellen van de visie op 4 oktober 2012 is het Groenbeleidsplan 2004 komen te vervallen. De Groenstructuurvisie heeft betrekking op het totale areaal openbaar groen van de bebouwde kom van Kampen, IJsselmuiden en de kleine kernen. Daarnaast geeft de visie aan welke particuliere groengebieden van betekenis zijn voor de groenstructuur.
Met dit project zullen geen bomen met een toegekende monumentale status worden gekapt. Het plangebied is in de huidige situatie erg stenig en nagenoeg geheel verhard. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt beplanting toegevoegd langs de Blekerijweg. Daardoor ontstaat langs de Blekerijweg een sterker groen beeld ten opzichte van van de huidige situatie. Dat sluit aan op de authentieke landschappelijke sfeer van de Blekerijweg en is in overeenstemming met de groenstructuurvisie.
Op 21 juli 2011 is een gebiedsvisie vastgesteld voor het dorp IJsselmuiden. Dit is een uitwerking van de Structuurvisie Kampen 2030. In deze paragraaf zal kort worden ingegaan op de in de Gebiedsvisie benoemde waarden/kwaliteiten van IJsselmuiden.
Gebiedsvisie benoemd de volgende waarden/kwaliteiten van het dorp IJsselmuiden:
. de historische linten op de zandruggen (daarbij gaat het uitdrukkelijk niet alleen om de bebouwingsstructuur, maar ook om het complete plaatje van route, de aan die route ontstane bebouwing, de beplantingsstructuur en de aardkundige waarden van de zandruggen (aanwezige hoogteverschillen, steil randen e.d.);
. de zogenaamde drietand van wegen (Trekvaart, Burgemeester van Engelenweg en de Baan) als oude verbindingen tussen de zandgronden en de stad Kampen met begeleidende bebouwings-, beplantings- en waterstructuur (Trekvaart);
. de oude IJsselarm (drager van de zogenaamde groene vingers vanuit het buitengebied tot diep in de kern van het dorp).
Verder geeft de visie deelgebieden aan waarvoor vervolgens kwaliteiten zijn benoemd. Per onderscheiden deelgebied zijn vervolgens kwaliteiten benoemd. De voorgenomen ontwikkeling valt binnen deelgebied 'De Zodde' waarvoor de volgen kwaliteiten gelden:
. de zogenaamde drietand van wegen (Trekvaart, Burgemeester van Engelenweg en Baan) met aangrenzende karakteristieke bebouwing, (restanten) van begeleidende (laan)beplanting en Trekvaart;
. Blekerijweg (met name noordelijke deel) met authentieke landschappelijke sfeer en begeleidende beplanting van elzen en wilgen;
. de afwisseling tussen de verdichte linten en de onbebouwde ruimten erachter/ertussen;
. het Zoddepark als centrale groene (openbare) ruimte waar de aanwezige (hoogte)verschillen met de aangrenzende zandrug fraai beleefbaar zijn;
. restanten van oude bleekvelden en groentetuintjes;
. zichten op het oude raadhuis van Kampen (Trekvaart) en Dorpskerk (Baan en Zodde);
. de aanwezige (hoogte)verschillen met de aangrenzende zandrug;
. diverse monumentale panden;
. enkele monumentale bomen.
Binnen het plangebied bevinden zich geen monumentale panden of bomen en de sloop en nieuwbouw doet hier dus ook geen afbreuk aan. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt beplanting toegevoegd langs de Blekerijweg. Daardoor ontstaat langs de Blekerijweg een sterker groen beeld ten opzichte van de huidige situatie. Dat sluit aan op de authentieke landschappelijke sfeer van de Blekerijweg en is in overeenstemming met de gebiedsvisie IJsselmuiden.
In de Woningwet is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een bouwvergunning / omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is. In de wet is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning / omgevingsvergunning voor het bouwen aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.
De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen. Deze Welstandsnota is daarvoor geschreven. De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefom-geving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag in-zicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.
De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in een aantal deelgebieden.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied 'IJsselmuiden-dorp'. De structuur van IJsselmuiden wordt bepaald door een aaneengegroeid netwerk van lintbebouwingen, waarbij de relatie open - gesloten een wezenlijk kenmerk is. Bij de voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met de in de welstandsnota opgenomen welstandscriteria. Op het initiatief is door de gemeente een positief stedenbouwkundig advies afgegeven. De plannen worden in het kader van de omgevingsvergunning aan de welstandscommisie voorgelegd ter beoordeling.
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van 'milieugevoelige activiteiten'. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Afbeelding 7: Omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woon-wijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 meter | 0 meter |
2 | 30 meter | 10 meter |
3.1 | 50 meter | 30 meter |
3.2 | 100 meter | 50 meter |
4.1 | 200 meter | 100 meter |
4.2 | 300 meter | 200 meter |
5.1 | 500 meter | 300 meter |
5.2 | 700 meter | 500 meter |
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door met name woonbestemmingen en er wordt met de voorgenomen ontwikkeling daarom uitgegaan van het gebiedstype 'rustige woonwijk'.
In de huidige situatie bevindt zich op het perceel Blekerijweg 2 en 2a in een twee-onder-één-kap woning. Op het perceel Blekerijweg 4 wordt een bedrijfsstalling en sportcentrum geëxploiteerd en op het perceel 4-1 bevindt zich een stomerij en wasserij. In de toekomstige situatie verdwijnt het sportcentrum en de stomerij en wasserij. Het plangebied wordt opgesplitst in twee percelen waar het meest oostelijke perceel een woonbestemming krijgt en één vrijstaande woning met bijgebouw wordt gerealiseerd. Op het meest westelijke perceel wordt ook één vrijstaande woning gerealiseerd en daarnaast is op de achterzijde van dit perceel ruimte voor circa 900 m² bedrijfsopslagunits, circa 240 m² sportschool en circa 160 m² voor een stomerij en wasserij. Deze bedrijfsfuncties worden in het bestemmingsplan ook als dusdanig bestemd.
Bedrijfsopslagunits hebben volgens de VNG-bedrijvenlijst een richtafstand van 30 meter ten opzichte van milieugevoelige functies (opslaggebouwen (verhuur opslagruimte)) binnen het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Een sportschool heeft volgens de VNG-bedrijvenlijst ook een richtafstand van 30 meter ten opzichte van milieugevoelige functies (sportscholen, gymnastiek-zalen) binnen het gebiedstype 'rustige woonwijk'. De stomerij en wasserij heeft volgens de VNG-bedrijvenlijst een richtafstand van 10 meter ten opzichte van milieugevoelige functies (wasserettes, wassalons) binnen het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Daarbij is voor alle drie de functies het aspect geluid maatgevend.
Het uitgangspunt van de VNG handreiking is dat de gemeente deze gemotiveerd toepast. Het is een hulpmiddel, maar het legt niet vast wat wel en wat niet is toegestaan. Een gemeente dient zelf zorgvuldig af te wegen, te bepalen en te motiveren welke functies en activiteiten zij in een bepaald gebied toelaatbaar acht en welke Staat van Bedrijfsactiviteiten zal worden toegepast, zodat maatwerk en flexibiliteit voor een plangebied ontstaat.
Aan zowel de richtafstand van de bedrijfsopslagunits en de sportschool kan in de huidige situatie niet worden voldaan. Aan de richtafstand van de stomerij en wasserij wordt wel voldaan. Binnen de richtafstanden van de bedrijfsopslagunits en de sportschool bevindt zich een milieu-gevoelige functie, namelijk een woning. In de toekomstige situatie bevinden zich wat betreft milieubelastende functies dezelfde functies op het perceel. De locatie van de functies wijzigt iets en het totale oppervlak aan bedrijfsbebouwing neemt af. In de toekomstige situatie kan net als in de huidige situatie voor wat betreft de stomerij en wasserij aan de richtafstanden worden voldaan en voor wat betreft de bedrijfsopslagunits en de sportschool niet. Het is echter zo dat de bedrijfsopslagunits en de sportschool in de toekomstige situatie verder van de bestaande woningen rondom het plangebied en de te realiseren woningen in het plangebied komen te liggen dan in de huidige situatie het geval is. Tot slot neemt ook de verkeersaantrekkende werking en parkeerdruk af, zoals omschreven in paragraaf 4.3 en is toename van hinder ten aanzien van dat aspect niet te verwachten.
Op basis van het vorenstaande mag worden geconcludeerd dat uit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering de voorgenomen ontwikkeling, geen beperking van de uitbreidingsmogelijk-heden van de bedrijven op de omliggende percelen veroorzaakt. Voor wat betreft de stomerij en wasserij kan net als in de huidige situatie worden voldaan aan de richtafstanden. Verder komen de nieuwe bedrijfsopslagunits en sportschool niet dichter bij de dichtstbijzijnde woningen in en rondom het plangebied te liggen. Bovendien neemt het oppervlak aan bedrijfsbebouwing voor alle functies af. In die zin kan gesteld worden, is er sprake van een verbetering van het woon- en leefklimaat. Op de verbeelding wordt door middel van een bouwvlak vastgelegd waar de nieuwe bedrijfsfuncties gesitueerd mogen worden.
Op basis van bovenstaande zal er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners van de te realiseren woningen zijn en worden de omliggende bedrijven door de komst van de woningen niet beperkt in hun uitbreidingsmogelijkheden.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige be-stemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Industrielawaai en railver-keerslawaai zijn in dit geval niet aan de orde omdat het plangebied niet in de zonering van een industrieterrein ligt en een spoorweg niet in de nabijheid ligt. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van wooner-ven en 30 km/uur-gebieden. De Blekerij ligt in een 30 km/uur gebied. Op grond van de Wet ge-luidhinder is derhalve geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk. Het plange-bied ligt echter wel in de geluidzone van de Frieseweg waar een snelheid van 50 en 80 km/uur geldt. In het kader daarvan is akoestisch onderzoek (Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai) uitgevoerd.
Uit het onderhavig onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken.
. Uit de berekening van de geluidbelasting ten gevolge van de Frieseweg / Ing. B.P.G. van Diggelenkade volgt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden op de zuidwest- en noordwestgevel de Blekerijweg 2. De hoogste geluidbelasting, inclusief de wet-telijke dB aftrek, bedraagt 51 dB op de eerste verdieping van de noordwestgevel;
. Maatregelen om de geluidbelasting terug te dringen tot aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB stuiten naar verwachting op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en financiële aard;
. De geluidbelasting op de gevels van de woning aan de Blekerijweg 4 voldoet ruimschoots aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Conform het gemeentelijk ontheffingsbeleid kan het college van B&W in de volgende situaties een hogere waarde vaststellen:
1. Er is sprake van opvulling tussen bestaande bebouwing;
2. De nieuwe woning zorgt door de afscherming voor 2 dB reductie op andere woningen;
3. Er is sprake van vervangende nieuwbouw;
4. Er is sprake van grond- of bedrijfsgebondenheid;
5. Er is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde met niet meer dan 5 dB.
Aan de situaties 3, 4 en 5 wordt voldaan. Er zal daarom een ontheffingswaarde worden aangevraagd van 51 dB voor de Blekerijweg 2 (Frieseweg / Ing. B.P.G. van Diggelenkade). De procedure hogere grenswaarden zal gelijktijdig met dit bestemminsplan worden opgestart. Er zal na het verlenen van de ontheffing bij de aanvraag omgevingsvergunning moeten worden aangetoond dat er kan worden voldaan aan het gemeentelijk geluidbeleid door middel van een gevelweringsonderzoek.
Conclusie
Het aspect geluid is het nodig om een procedure hogere grenswaarde te doorlopen. Indien dit gelijktijdig met dit bestemmingsplan wordt opgestart vormt het aspect geluid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal moeten worden aangetoond met een gevelweringsonderzoek dat kan worden voldaan aan het gemeentelijk geluidbeleid.
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van het bestemmingsplan aandacht besteed te worden aan de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In artikel 2.4.1, lid 1 van de Bouwverordening is bovendien bepaald dat een omgevingsvergunningsplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. In artikel 2.1.5 leden 1 en 2 van de Bouwverordening is het voorschrift gegeven dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning een bodemonderzoeksrapport overlegd moet worden, dat bestaat uit de resultaten van een recent verkennend onderzoek. Derhalve is verkennend bodemonderzoek Blekerijweg op de percelen 2, 2A, 4, 4A (Verkennend bodemonderzoek Blekerijweg 2, 2A, 4, 4A) uitgevoerd en is aanvullend nader bodemonderzoek ter plaatse van de Blekerijweg en omgeving uitgevoerd (Aanvullend nader bodemonderzoek Blekerijweg e.o.).
De kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie Blekerijweg 2, 2A, 4, 4A is met behulp van het verkennend bodemonderzoek nog onvoldoende vastgesteld. Op basis van het uitgevoerde onderzoek is ter plaatse van een aantal boringen overschrijdingen van de interventiewaarde met PAK en/of lood aangetoond. Mogelijk is sprake van een geval van ernstige bodemveront-reiniging. De verontreinigingen met lood en/of PAK zijn niet voldoende afgeperkt om een uit-spraak te kunnen doen over de omvang, ernst en eventuele spoedeisendheid van saneren.
Daarnaast zijn ter plaatse van de voormalige opslag van brandstof op de westzijde van de locatie overschrijdingen van de interventiewaarden met benzeen en xylenen aangetoond in de grond en het grondwater. Ter plaatse van de voormalige opslag van olie achter de sportschool is een overschrijding van de interventiewaarde met minerale olie in de grond aangetoond. De
verontreinigingen met minerale olie en vluchtige aromaten op beide deellocaties zijn niet voldoende afgeperkt om een uitspraak te kunnen doen of er sprake is van een geval van ernstige
bodemverontreiniging en over de omvang, ernst en eventuele spoedeisendheid van saneren.
Ter plaatse van één van de boringen is een overschrijding van de interventiewaarde met cis+trans-1,2-Dichlooretheen aangetoond. De VOCl verontreiniging in de grond ligt op de grens van de contour van de bekende VOCl verontreiniging die gesaneerd gaat worden.
In het kader van het aanvullend nader bodemonderzoek van de Blekerijweg en omgeving is een grondwaterstromings- en stoftransportmodel opgezet. De uitkomsten van de modelberekeningen dragen bij aan het inzichtelijk maken van de omvang van de verontreiniging VC bij IJsselmuiden en meer specifiek de Koekoekspolder. Ook is op basis van de berekende concentraties de toekomstig verwachte verspreiding (voorspelling) beschouwd. De conclusies zijn als volgt:
. ondanks de aanwezigheid van gematigde verschillen tussen berekende en gemeten grondwaterstanden, is op basis van het algemene beeld in de grondwaterstanden en het stijg-hoogte verhang het (aangepaste) grondwaterstromingsmodel bruikbaar verondersteld;
. waargenomen concentraties VC liggen in reikwijdte van verspreiding in lijn met de bereken-de stofconcentraties. In een periode van 50-80 jaar na lozing is een verspreiding berekend die duikt vanaf de bron (Blekerijweg, IJsselmuiden), zich horizontaal verplaatst in watervoerende lagen en via kwel aan het oppervlak komt in de Koekoekspolder. De berekende verontreiniging reikt tot een diepte van circa NAP 60 tot 80 m en kwelt op een afstand van circa 1200 tot 1600 m van de bron;
. via een onderlinge vergelijking van de modelberekeningen is de toekomstige verdere verspreiding van de verontreinigingspluim op enkelen tot tientallen meters verwacht. Waar een toename in de absolute concentratie in de pluim niet is uitgesloten, is de verdere spreiding in zowel diepte als lengte niet merkbaar verondersteld. Bij de inventarisatie van huidig potentieel bedreigde objecten zijn daarmee de toekomstig bedreigde objecten inclusief verondersteld.
Tot slot is op basis van de berekende concentraties VC verondersteld dat het grondwaterstromings- en stoftransportmodel in opvolgende onderzoekstappen toepasbaar is voor de onder-bouwde beoordeling van saneringsvarianten.
Op basis van bovenstaande rapportagens heeft de provincie Overijssel een saneringsplan opgesteld. Daarvoor zijn ook nog de nodige onderzoeken uitgevoerd. De provincie zal het vollediontwerp gemeente Kampen – bestemmingsplan Blekerijweg 2-4, IJsselmuiden
ge plangebied saneren. Na de sanering zullen opnieuw metingen gedaan worden in hoeverre de verontreinig daadwerkelijk is verdwenen. Alleen als er sprake is van 'schone grond' dat gebruikt kan worden voor wonen met tuin zal de grond weer worden overgedragen aan de initiatiefnemer en kan de aanvraag omgevingsvergunning gedaan worden voor de voorgenomen ontwikkeling. Het gedeelte van het plangebied waar initiatiefnemer zelf verantwoordelijk voor is ook verontreinigen aangetroffen. De voorgestelde maatregel is om het asfalt te verwijderen dat in de nieuwe situatie weer asfalt wordt aangebracht. Er wordt vervolgens een afdeklaag van asfalt over de met sterk verhoogde PAK houdende puinlaag heen aangelegd. Dit is de voorgestelde saneringsmaatregel waarmee blootstelling aan of verspreiding van de bodemverontreiniging wordt voorkomen. Om deze saneringsmaatregel te kunnen toepassen is een zogenaamde BUS melding nodig. Deze melding zal bij de Omgevingsdienst IJsselland worden ingediend.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect bodem is een sanering nodig van het plangebied om de gronden geschikt te maken voor het gebruik als wonen met tuin. Deze sanering zal plaatsvinden en pas als deze maatregelen zijn doorgevoerd zodat de grond gebruikt kan worden voor wonen met tuin zal een omgevingsvergunning kunnen worden verleend.
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoen-de afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaard-bare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
. Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
. Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een in-richting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.
Afbeelding 8: Fragment risicokaart
Hieruit blijkt dat het plangebied niet ligt binnen:
. het invloedsgebied van een Bevi-inrichting;
. de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen;
. een toekomstig plasbrandaandachtsgebied en
. het invloedsgebied van een relevante buisleidingen.
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de IJssel. Volgens de Regeling basisnet is er geen 10-6 contour is gelegen. En daarnaast wordt 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden. Daarmee vormt deze route geen gevaar voor de voor-genomen ontwikkeling. Onderzoek externe veiligheid en/of een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.
De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de lucht-kwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen wor-den of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de vervangende nieuwbouw van twee woningen en bedrijfsbebouwing. De vervangende nieuwbouw zorgt voor een afname in luchtverontreiniging, omdat de nieuwe woningen gasloos gebouwd zullen worden wat een verbetering is ten opzichten van de huidige gasgestookte woningen. Verder vindt er geen uitbreiding van bedrijfsvloeroppervlak plaats, maar een afname. Ook de nieuwe bedrijfsbebouwing zal gasloos zijn. Er vindt ook een afname van verkeersbewegingen plaat (zie paragaaf 4.2.1). Andere vormen van uit-stoot van vervuilende stoffen met eventuele luchtverontreiniging tot gevolg is niet aan de orde. Geconcludeerd kan daarom worden dat de voorgenomen ontwikkeling in ieder geval NIBM bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De natuur in Nederland wordt beschermd vanuit twee invalshoeken: bescherming van gebieden en bescherming van soorten.
Per 1 januari 2017 is de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de voormalige tabellen 1, 2 en 3 (Flora- en faunawet) waarin de beschermde soorten zijn opge-nomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het 'beschermingsregime andere soorten' vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Om te bepalen of wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming is een QuickScan (QuickScan ecologie) uitgevoerd. De conclusie van deze QuickScan is als volgt.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Rijntakken op ca. 135 m afstand van het plantgebied en wordt hiervan gescheiden door agrarisch gebied en een spoorlijn. Andere Natura 2000-gebieden liggen op gro-tere afstand (> 5 km) van het plangebied. Het plangebied is niet direct zichtbaar vanuit omliggende Natura 2000-gebieden. Van optische verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden is derhalve geen sprake. Gelet op de ligging van het plangebied, kan verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden door licht worden uitgesloten. Verstoring door geluid en trillingen kan gezien de werkzaamheden niet op voorhand worden uitgesloten. Aanvullend onderzoek naar de mogelijke effecten van trillingen en geluid tijdens de sloop- en saneringsmaatregelen op Natura-2000 is benodigd. Voor wat betreft de uitstoot van stikstof is voor zowel de aanleg- als gebruiksfase een AERIUS berekening (Stikstofberekening) uitgevoerd. Daaruit blijkt dat in zowel de gebruiksfase als de aanlegfase, geen stikstofdepositie veroorzaakt hoger dan 0.00 mol/ha/jr.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied behorende tot het Natuurnetwerk Nederland betreft het Natura 2000-gebied Rijntakken. Het plangebied wordt van dit Natuurnetwerk Nederland gebied gescheiden door een dijk en spoorlijn. De provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Overijssel kent bepalingen ten aanzien van externe werking. Gelet op de ligging van het plangebied, kan verstoring van soorten in het natuurnetwerk Nederland door licht worden uitgesloten. Verstoring door geluid en trillingen kan gezien de werkzaamheden niet op voorhand worden uitgesloten. Toetsing ten aanzien van NNN is noodzakelijk aangezien de geplande werkzaamheden mogelijk voor versto-ring van bepaalde faunasoorten kunnen zorgen in de vorm van trilling en geluid.
Het plangebied bevindt zich buiten de bebouwde kom. Op het terrein bevinden zich geen hout-opstanden groter dan 10 are of rijen bomen van meer dan 20 exemplaren. Daarmee is het onderdeel Houtopstanden van de Wet natuurbescherming niet van toepassing op het plangebied.
Soortenbescherming
Het plangebied is gezien de aanwezige vegetatie geschikt als leefgebied voor de egel. Een groot deel van deze vegetatie zal worden verwijderd. Er zijn geen waarnemingen bekend van egels in de directe omgeving van het plangebied. Het is echter niet uit te sluiten dat de egel het plangebied gebruikt als leefgebied en/of verblijfplaats. Nader onderzoek en/of een ontheffingsaanvraag naar de egel is benodigd.
Er zijn geen waarnemingen bekend van steenmarters in de directe omgeving van het plangebied. Tijdens het veldbezoek is wel marterpoep aangetroffen in één van de te slopen gebouwen. Rondom dit pand liggen hopen stenen en ander afvalmateriaal, wat een mogelijke als rust- nestlocatie zou kunnen dienen. Verder zijn er ook bosschages aanwezig in het plangebied. Het is dan ook niet uit te sluiten dat de steenmarter het plangebied gebruikt als leefgebied of verblijfplaats. Nader onderzoek en/of een ontheffingsaanvraag naar de steenmarter is benodigd.
Het gebied is gezien de aanwezige vegetatie geschikt voor kleine marterachtigen. Er zijn geen waarnemingen bekend van kleine marterachtigen in de directe omgeving van het plangebied. Het is echter niet uit te sluiten dat kleine marterachtigen het plangebied gebruikten als leefgebied en/of verblijfplaats. Een nader onderzoek en/of een ontheffingsaanvraag naar kleine marterachtigen is benodigd.
In het gebied zijn geen bomen met holtes aangetroffen die groot genoeg en geschikt zijn als verblijfplaats voor boombewonende vleermuizen. Wel zijn een aantal gebouwen geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen omdat ze ruimtes bevatten die groot genoeg zijn voor vleermuizen om in te kruipen. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in het projectgebied kan daarom niet op voorhand worden uitgesloten.
In het plangebied bevindt zich een sloot die als habitat geschikt is voor de grote modderkruiper. Het betreft een ondiepe sloot met dichte water- en oevervegetatie. Volgens de verspreidingskaart van Ravon komt de grote modderkruiper voor in dit deel van Nederland. Het is voor de beoogde werkzaamheden nodig de sloot (gedeeltelijk) te dempen. Een nader onderzoek naar de aanwezigheid van de grote modderkruiper en/of een ontheffingsaanvraag is benodigd.
Tijdens het veldbezoek zijn meerdere huismussen waargenomen in het plangebied. Meerdere gebouwen zijn geschikt als mogelijke nestlocatie voor huismussen. De daken van die gebouwen bevatten dakpannen en/of nokpannen met voldoende ruimte voor huismussen om onder te kunnen. Ook onder de aanwezige zonnepanelen op één van de gebouwen kunnen mogelijk nesten aanwezig zijn. De aanwezigheid van huismussen in het plangebied kan daarom niet op voorhand worden uitgesloten. Een nader onderzoek en/of een ontheffingsaanvraag naar huismussen is benodigd.
Het plangebied is (onderdeel van) een leefgebied voor diverse zangvogels. Het is aannemelijk dat zangvogels de bomen en bosschages in het plangebied gebruiken als broedlocatie. Verstoring van broedvogels kan voorkomen worden door de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Indien dat niet mogelijk is, kan verstoring voorkomen worden door de bosschages niet te beschadigen tijdens het broedseizoen. Het broedseizoen is globaal aan te geven tussen 15 maart en 15 juli, afhankelijk van de weersomstandigheden. Eerdere en latere broedgevallen zijn ook beschermd conform de Wet natuurbescherming.
De aannemer behoudt te allen tijde zijn of haar zorgplicht: 'De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende planten en dieren, alsmede voor hun directe leefomgeving. In praktijk betekent dit het a. voorkomen, b. beperken en c. ongedaan maken van schadelijke handelingen voor de natuur.'
Uit de QuickScan blijkt dat vervolgonderzoek nodig is ten aanzien van de:
. trillingen en geluid tijdens de sloop- en saneringsmaatregelen op Natura-2000;
. aanwezigheid van egel;
. aanwezigheid van steenmarters;
. aanwezigheid van marterachtigen;
. aanwezigheid van vleermuizen;
. aanwezigheid van grote modderkruiper;
. aanwezigheid van huismussen.
Dit vervolgonderzoek (Aanvullend soortenonderzoek Wet natuurbescherming) heeft plaatsgevonden. En daaruit blijkt dat:
. een ontheffing op de Wet natuurbescherming voor de verblijfplaatsen van gewone dwerg-vleermuizen en laatvliegers voor de uitvoering van de werkzaamheden vereist is;
. een ontheffing voor huismussen op de Wet natuurbescherming voor de uitvoering van de werkzaamheden vereist is;
. een ontheffing voor steenmarters op de Wet natuurbescherming voor de uitvoering van de werkzaamheden vereist is;
. een ontheffing voor wezel op de Wet natuurbescherming voor de uitvoering van de werkzaamheden vereist is;
. een ontheffing voor grote modderkruipers op de Wet natuurbescherming voor de uitvoering van de werkzaamheden niet nodig is.
Conclusie
De provincie Overijssel is zelf bevoegd gezag in het kade van de Wet natuurbescherming en heeft een projectplan (Projectplan Ontheffing Wet Natuurbescherming) laten opstellen op basis waarvan ontheffing is afgegeven voor boven-staande soorten en bijhorende werkzaamheden. Wat betreft de broedvogels zullen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden. Ten aanzien van stikstof levert de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen op.
Bij het berekenen van de verkeersgeneratie is uitgegaan van gegevens uit de ASVV 2021 van kennisplatform CROW. Er is uitgegaan van de ligging 'rest bebouwde kom' in de gemeente Kampen ('matig stedelijk'). Er is in afbeelding 9 en 10 een vergelijking gemaakt tussen de huidi-ge- en toekomstige situatie wat betreft de verkeersgeneratie.
Afbeelding 9:Verkeersgeneratie huidige situatie
Afbeelding 10:Verkeersgeneratie toekomstige situatie
In totaal neemt het verkeer af met gemiddeld 208,86 motorverkeersbewegingen per etmaal. Door de afname aan verkeersbewegingen verbeterd het woon- en leefklimaat ter plaatse.
Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De mate van verstedelijking van Kampen is volgens de CBS-indeling 'matig stedelijk' en het plangebied bevindt zich in de rest bebouwde kom. De parkeernorm van de gemeente Kampen is vastgelegd in de 'Nota parkeernormen gemeente Kampen'. Deze normen zijn overgenomen bij het berekenen van de huidige en toekomstige parkeerbehoefte. Er is in afbeelding 11 en 12 een vergelijking gemaakt tussen de huidige- en toekomstige parkeerbehoefte.
In de huidige situatie wordt niet voorzien in het aantal benodigde parkeerplaatsen. In vergelijking met de toekomstige situatie neemt de parkeerbehoefte af met gemiddeld 66 parkeerplaatsen. In de toekomstige situatie kan voor de woningen geparkeerd worden op eigen terrein waarvoor voldoende ruimte in. Er worden verder 21 bedrijfopslagunits gerealiseerd een sportschool en een stomerij en wasserij. OP het binnenterrein tussen de twee bouwmassa's van de bedrijfsbebouwing is voldoende ruimte om een auto te parkeren. Dat is ook te zien op afbeelding 6. Omdat er voldoende ruimte is op dit terrein en dat parkeren van de woningen op eigen terrein plaatsvindt wordt er voorzien in de parkeerbehoefte.
Gezien de afname van het aantal benodigde parkeerplaatsen in de toekomstige situatie, dat parkeren voor de woningen op eigen terrein kan plaatsvinden en er op het terrein tussen de bedrijfsbebouwing voldoende ruimte is, valt te concluderen dat er voldoende parkeerruimte is.
Conclusie
Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het Verdrag van Malta regelt de omgang met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland
ondertekende dit verdrag van de Raad voor Europa in 1992. Aanleiding voor dit verdrag was
dat het Europese archeologische erfgoed in toenemende mate bedreigd werd. Niet alleen door
natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt de Monumentenwet waarin de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'verstoorder' betaalt.
In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische
waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een
goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden
om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het
verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische
vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden
met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Het plangebied ligt volgens de gemeentelijke waarden- en verwachtingskaart in een zone met een lage trefkans. Het plangebied kent conform het vigerende bestemmingsplan IJsselmuiden West ook geen dubbelbestemming archeologie. In het kader van de sloop en bodemsanering zullen er echter grootschalige graafwerkzaamheden plaatsvinden. Er is daarom archeologisch onderzoek (Archeologisch onderzoek) voor het plangebied uitgevoerd.
Het plangebied en directe omgeving bestaan uit afzettingen van de IJssel en de Zuiderzee. In de ondergrond komt een dik pakket veen voor dat de pleistocene ondergrond afdekt. In het plangebied was en is een wasserij gevestigd. Op basis van het bureauonderzoek kan worden gesteld dat voor het plangebied een lage verwachting geldt. Mogelijke archeologische resten kunnen in de top van het pleistocene zand verwacht worden (circa 9 m -mv). Deze wordt door de voorgenomen bodemingrepen tot 6 m -mv echter niet bedreigd. Men dient rekening te houden met het feit dat het plangebied reeds deels bebouwd is. Eventuele watergebonden archeologische resten in de toplaag zijn hierdoor vermoedelijk verstoord geraakt. De kans op dergelijke resten is bovendien bijzonder klein.
Op basis van de resultaten geldt een lage verwachting voor het plangebied. De voorgenomen ingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd. Indien tijdens de uitvoering alsnog onverwachte archeologische resten worden aangetroffen, dient hiervan direct melding gemaakt te worden bij het bevoegd gezag in het kader van de wettelijke meldingsplicht conform de Erfgoedwet.
Bovenstaand advies is ter beoordeling voorgelegd aan het bevoegd gezag, de gemeente Kampen. Het bevoegd gezag heeft beslist over de aard en invulling van eventueel vervolgonderzoek. Het bevoegd gezag onderschrijft het advies tot vrijgave.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Eeuwenlang was IJsselmuiden een bolwerk van wasserijen, dat aan veel mensen werk bood. Overal in het dorp verspreid waren in de middeleeuwen en de eeuwen daarna wasserijen gevestigd met als kern de Blekerijweg. De klantenkring werd hoofdzakelijk gevonden in Kampen en in Amsterdam, maar ook in een wijde regio werden ze voorzien van schoon ondergoed en beddenlakens. Met de komst van wasmachines was het snel gedaan met het eeuwenoude beroep van wassen en bleken waardoor stuk voor stuk de bedrijven verdwenen. De laatste wasserij aan de Blekerijweg 4 verdween in de jaren '80 van vorige eeuw. De huidige eigenaren heb-ben sinds 2005 deze wasserij weer opnieuw opgestart. Inmiddels draait het bedrijf al een decennium.
De bodemvervuiling rondom de Blekerijweg vraagt om een sanering. De wasserij die er tot zo'n vijftig jaar geleden actief was, heeft dermate veel verontreiniging achtergelaten dat een aanpak nodig is. Om die verontreiniging te verwijderen is sloop van de bestaande panden noodzakelijk.
Cultuurhistorisch gezien is een deel van de bestaande bebouwing te refereren aan de historische wasserij. Deze bebouwing kent echter geen monumentenstatus of specifieke historische waarden. In het bouwplan zal de nieuwe bebouwing worden uitgevoerd in overeenstemming met de eisen die de gemeente stelt aan nieuwe bebouwing (zie ook paragraaf 3.3.4).
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
De watertoets is uitgevoerd op de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze digitale toets wordt geconcludeerd dat belangen van het waterschap worden geraakt. Het waterschap adviseert de normale procedure en heeft een uitgangspuntennotitie (Uitgangspuntennotitie waterschap) opgesteld welke verwerkt is in deze paragraaf.
Relevant beleid
Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheer-plan 2021-2026. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in 'Water Raakt!'. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Invloed op de waterhuishouding
Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan vindt geen toename van het verharde oppervlak en aantal woningen plaats. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. De gemeente Kampen hanteert echter een diepte van 100 meter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.
Voorkeursbeleid hemelwater en riolering
Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
In de toekomstige situatie neemt het oppervlak aan verharding af. De afvoer van het water vindt gescheiden plaats. Het vuilwater wordt aangesloten op het vuilwaterriool en hemelwater wordt in het plangebied geïnfiltreerd of aangesloten op het hemelwaterriool. Het hemelwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd, maar verder afgevoerd naar het oppervlaktewater in de omliggende sloten. Zoals beschreven in paragraaf 4.1.3 wordt het terrein gesaneerd. In het kader van de afvoer van hemelwater is dit ook een voorwaarde, omdat daarmee wordt voorkomen dat de verontreinig zich verspreid via het grondwater.
Waterveiligheid
Beschermen van inwoners tegen overstromingen van binnendijkse gebieden. Waarborgen van het veiligheidsniveau van dijken en beperken van gevolgen overstromingen door een water robuuste inrichting. In het plan ligt nabij een primaire kering. Met betrekking tot waterkeringen hanteert het waterschap een kernzone en verschillende beschermingszones.
. De functie en stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur worden eisen gesteld met betrekking tot werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering is een Watervergunning op grond van de Keur noodzakelijk.
. Volgens het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) krijgen de gronden waarop een primaire waterkering ligt de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' (tot 4 m uit de teen van de waterkeringen). De gronden die deel uitmaken van de buitenbeschermings-zone van de primaire waterkering krijgen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – dijk' (tot 100 m uit de teen van de waterkering).
. De gronden waarop een regionale kering ligt krijgen de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" (tot 4 m uit de teen van de waterkeringen).
De betreffende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduiding zijn opgenomen in de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan. Indien er werkzaamheden plaatsvinden binnen de beschermingszone zal er een vergunning worden aangevraagd.
Overstromingsrisicoparagraaf
Het plan ligt in een overstroombaar gebied. Onder overstroombaar gebied worden de gebieden die normaal niet onder water staan verstaan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks). Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR).
Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en derhalve zullen eerst de laaggelegen gebieden onder water lopen. Afhankelijk van hoe snel het water kan worden afgevoerd kan in het plangebied een overstroming plaatsvinden. Op basis van de risicokaart is de kans op overstroming een kleine kans.
Aangezien het plangebied binnen een dijkring ligt zijn maatregelen om het risico te beperken zeer beperkt mogelijk. Er dient aandacht te zijn voor onderhoud van het dijklichamen en de daarbij horende kunstwerken. Voordeel is dat het betreffende perceel voor deze ontwikkeling nog ligt binnen een afzonderlijk gebied dat rondom is bedijkt. De kans voor overstroming is een kleine kans voor in dit geval beschermd gebied. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te wor-den gehouden met mogelijke overstroming(en) al is de kans hier klein.
Voor de voorgenomen ontwikkeling zal in het ontwerp zoveel mogelijk worden geprobeerd om navolgende voorzieningen/ maatregelen in het plan te implementeren:
. aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied;
. voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, eventueel verhoogde drempels;
. aansluiting plangebied op dichtstbijzijnde weg, zodat bereikbaarheid gewaarborgd blijft;
. zodanig inrichten gebouw zodat bij eventuele overstromingen schade zoveel mogelijk wordt beperkt (bijvoorbeeld materiaalgebruik, minder gevoelige ruimten begane grond);
. opstellen van evacuatie plan;
. belangrijke functies dan wel belangrijke apparatuur (bijvoorbeeld generator en dergelijke) verhoogd of op eerste verdieping situeren.
Voor wat betreft het aspect water zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor het onderdeel overstromingen gaat het om een bewustwordingsproces en verder een kleine kans op overstroming. Er is wel een reële kans van overstroming en in overweging wordt gegeven de bovengenoemde maatregelen/voorzieningen te nemen.
Watergangen
Het plangebied ligt binnen een vrijwaringszone van een dijk dat ook als gebiedsaanduiding in het geldende bestemmingsplan is opgenomen. Deze gronden zijn bestemd voor het onderhoud en de verbetering van de op aangrenzende gronden gelegen waterkering. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de waterkerende functie van de dijk. Wat betreft onderhoud wordt rekening gehouden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Bij onderhoud vanaf de kant geldt een obstakelvrije zone van 5 m vanaf de boveninsteek van de watergang. Daar is rekening mee gehouden in de planvorming.
Procedure
Met de voorgenomen ontwikkeling neemt het verhard oppervlak slechts beperkt toe en daarom heeft dit plan geen nadelige gevolgen voor het watersysteem en de daarmee samenhangende natuur- en belevingswaarde. Het waterschap wordt verder geïnformeerd over het voornemen in het kader van het vooroverleg conform artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dit bestemmingsplan wordt dan ter beoordeling met het waterschap gedeeld.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in artikel 3.1.1, onder f dat inzicht dient te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Bovendien dien het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit (tot vaststelling van het bestemmingsplan) de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (artikel 3.2 Algemene Wet Bestuursrecht).
Voorheen kon worden volstaan met de conclusie dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r.-(beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet wor-den uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
De realisatie van woningen betreft een activiteit die genoemd staat in onderdeel D van het Besluit-m.e.r: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (categorie D12). Conform het Besluit-m.e.r. is de activiteit m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de activiteit betrekking heeft op de volgende gevallen:
1) een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2) een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3) een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet nauw gedefinieerd in het Besluit m.e.r. Er is daarom ruimte voor interpretatie en discussie met betrekking tot wanneer een plan wel of niet als een stedelijk ontwikkelingsproject beschouwd moet worden. Uit jurisprudentie blijkt dat niet elke ontwikkeling waar gebouwd wordt automatisch valt onder een 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Daarom hoeft vervangende nieuwbouw niet altijd beschouwd te worden als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage (activiteit D.11.2).
De voorgenomen ontwikkeling kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject, maar blijft ruim onder de drempelwaarde 2.000 woningen en 200.000 m² bedrijfsvloeroppervlak. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:
. kenmerken van het project;
. plaats van het project;
. kenmerken van het potentiële effect.
In het kader van de voorliggende ontwikkeling zijn eerder in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora en fauna, water, archeologie, cultuurhistorie, verkeer en parkeren. Uit de afweging is gebleken dat de effecten niet van dien aard zijn dat een m.e.r.-beoordeling aan de orde is. Op grond van het voorgaande zijn belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet zinvol wordt geacht.
We hebben de juridische regeling van dit bestemmingsplan gemaakt op basis van de standaard regelingen van de gemeente Kampen waarbij we steeds hebben gezocht naar de best passende oplossing. Verder gebruiken we als basis de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. We hebben de noodzakelijke aanpassingen, door de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de opname in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van de verplichting tot bescherming van cultuurhistorische waarden, in de regels opgenomen. De regels van het bestemmingsplan Chw bestemmingsplan Blekerijweg 2-4 IJsselmuiden zijn zoveel mogelijk geactualiseerd aan de hand van het vastgestelde lokale beleid (zoals de nieuwe omgevingsvisie en daarbij behorende bouwstenen) en de geldende wetgeving.
Toelichting op de opbouw van een artikel in de regels voor enkelbestemmingen:
Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar soms ook op meerdere plaatsen voorkomen. Veel voorkomende regels die bij meerdere bestemmingen weer terugkomen hebben we apart gezet onder Hoofdstuk 3 Algemene Regels. Zo kennen we algemene en thematische bouw- en gebruiksregels. Bij de digitale versie van het plan ziet u, wanneer u de bestemming aanklikt op adres of bestemmingsvlak, zoveel mogelijk informatie die op die locatie van toepassing is zonder dat er hoeft te worden doorgeklikt.
De opbouw van een artikel van een bestemming ziet er in het algemeen als volgt uit:
Bestemmingsomschrijving:
In dit bestemmingsartikel geven we een nadere omschrijving van de functie(s) die zijn toegestaan op de gronden met die bestemming. De hoofdfunctie(s) noemen we eerst. Wanneer van toepassing, maken we aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar omvat ook inrichtingsaspecten.
Bouwregels:
Hierin staan regels die voor alle 'bouwwerken' op de gronden waarop de bestemming ligt van toepassing zijn. Omdat deze regels min of meer terugkomen bij meerdere bestemmingen hebben we ze apart gezet onder Hoofdstuk 3 Algemene Regels in de categorie A, B of C.
Bij wonen maken we een verschil tussen;
De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, moet voldoen staat ook in deze regel. De maximale goothoogte en maximale bouwhoogte geven we in meters weer en een eventuele dakhelling in graden.
Algemene gebruiksregels
Per bestemming geven we aan welke gebruiksregels van toepassing zijn. Bij alle bestemmingen zijn in ieder geval de algemene gebruiksregels (artikel 48) van toepassing. Daarnaast zijn voor een aantal bestemmingen de meer thematische gebruiksregels van toepassing (artikel 49 t/m 53). Indien deze van toepassing zijn, dan wordt dit bij het kopje 'algemene gebruiksregels' vermeld.
Specifieke gebruiksregels:
In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo staat dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
Bij diverse bestemmingen zijn specifieke gebruiksregels opgenomen. Enerzijds omdat we bij bepaalde functies nog specifieke nadere voorschriften qua gebruik kennen. Dit betekent dat die specifieke functie alleen onder die genoemde randvoorwaarden toelaatbaar is. Dit is vooral het geval bij woonfuncties en bepaalde vormen detailhandel. Anderzijds sluiten we bij een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels enkele vormen van gebruik in ieder geval uit. Dit zijn gebruiksvormen, die we pertinent niet toestaan. Dit betekent overigens niet dat we vervolgens gebruiksvormen die niet specifiek staan benoemd wel toestaan. Het gaat om gebruik dat we in ieder geval niet toestaan.
Afwijken van de gebruiksregels:
Bij specifieke gebruiksregels staat bij een aantal bestemmingen een bevoegdheid om af te kunnen wijken en ander gebruik toe te staan. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid staan vervolgens de criteria waaraan we toetsen om met succes af te kunnen wijken. Deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wet ruimtelijke ordening.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen we specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning verbinden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen staat niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning hebben we opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning staat met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingregel.
In artikel '1 Begrippen' staan de begrippen omschreven die we in de regels gebruiken. Ze staat op alfabet met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingsplan die we verplicht zijn als eerste te noemen. Met de begrippen proberen we misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Begrippen die in hogere wetgeving zijn opgenomen, bijvoorbeeld in de Wet algemene bepaling omgevingsrecht, zijn, waar mogelijk, niet meer opgenomen in de begrippen van dit bestemmingsplan.
In artikel '2 Wijze van meten' de 'wijze van meten' staat de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan opgenomen maten.
We gebruiken begrippen zodat helder is wat wordt bedoeld als het begrip wordt gebruikt in de tekst. Een aantal begrippen zijn overgenomen vanuit landelijke regelgeving, met name uit bijlage II Besluit omgevingsrecht.
Dienstverlening
Met dit begrip maken we duidelijk wat we hieronder verstaan. Het moet gaan om dienstverlening met een publieksgericht karakter, daarom moet het overgrote deel van de vloeroppervlakte (70%) voor het publiek toegankelijk zijn. Dit is in onderscheid met de begripsomschrijving 'kantoor' waarbij de dienstverlening in mindere mate een publieksgericht karakter heeft.
Zorgwoning
Met dit begrip maken we duidelijk wanneer we een bepaalde combinatie van wonen met zorg als zorgwoning zien. Van belang is dat het moet gaan om huisvesting van personen met een zorgbehoefte die dusdanig is dat niet meer gesproken kan worden van zelfstandige bewoning. Hierbij kan het dus ook gaan om zelfstandig wonen in combinatie met ambulante zorgverlening. Per concreet geval wordt beoordeeld wat de mate van geboden zorg is, en of deze van zodanige aard is, dat gesproken kan worden van een zorgwoning. Huishoudelijke hulp, wijkverpleging en mantelzorg zal doorgaans niet onder deze begripsomschrijving vallen. Woonvormen zoals beschermd, beschut en begeleid wonen met een 24-uurs zorgcomponent doorgaans wel. Wij hebben hierbij bewust gekozen voor de term “zelfstandige bewoning” in plaats van het in de jurisprudentie ontwikkelde begrip “nagenoeg zelfstandige bewoning” zodat deze begripsomschrijving een breder bereik heeft.
Voor-, achter, en zijerfgebied
In dit plan is voorzover mogelijk aansluiting gezocht bij het bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) als het gaat om erfbebouwingsregels. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen voor-, en achtererfgebied. In aanvulling op het Bor is ook het begrip 'zijerfgebied' geïntroduceerd. Op die manier wordt in een deel van het voorerfgebied ook erfbebouwing mogelijk gemaakt. Hierna wordt dit verder toegelicht.
Het begint bij de bepaling van het erf. Een erf is een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en dit bestemmingsplan deze die inrichting niet verbiedt. Wanneer dit is bepaald, kan nader worden bepaald een voor-, zij- of achtererfgebied is.
Om het voorerf of zijerfgebied te kunnen bepalen is belangrijk om het achtererfgebied eerst te bepalen. Het achtererfgebied is het erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen. Het voorerfgebied is vervolgens dat deel wat geen onderdeel is van het achtererfgebied. Het zijerfgebied is het gebied dat deel uitmaakt van het voorerfgebied, gelegen op 1 meter achter de voorkant en grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied.
Om dit te verduidelijken is de ligging en bepaling van het voor-, zij- en achtererfgebied nader weergegeven in de onderstaande afbeelding.
afb 5.1: voor-, achter-, zijerfgebied en bebouwingsgebied
Het begrip zijerfgebied is aanvullend op de systematiek die is bepaald in bijlage II van het Bor. Dit begrip is toegevoegd omdat in specifieke gevallen, vooral op hoekpercelen met aan twee zijden openbaar toegankelijk gebied, het bebouwingsgebied zou worden ingeperkt ten opzichte van de huidige bestemmingsplannen die voor deze percelen gelden. Door het begrip zijerfgebied toe te voegen blijft het mogelijk om middels een omgevingsvergunning bijbehorende bouwwerken op te kunnen richten.
Bebouwingsgebied
Door de toevoeging van het begrip zijerfgebied wijzigt het begrip bebouwingsgebied ten opzichte van het begrip zoals dat is opgenomen in bijlage II Bor. Erfbebouwing wordt enkel toegestaan binnen het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied is het gebied van het achtererfgebied en zijerfgebied voor zover niet gelegen binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bouwwerken', alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw. Het bepalen van het bebouwingsgebied is ter verduidelijking weergegeven in de bovenstaande afbeelding 5.1.
In de wijze van meten worden de te gebruiken meetregels verwoord. De meeste regels zijn rechtstreeks overgenomen uit de RO Standaarden. Op een aantal punten zijn ze geactualiseerd. Zo zijn bijvoorbeeld zonnepanelen en buitenunits (voor bijvoorbeeld warmtepompen) opgenomen in de tekst.
In het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Blekerijweg 2-4 IJsselmuiden' staan de volgende enkelbestemmingen.
Deze regeling is te vinden in artikel 3.
Regels voor bestaande bedrijven in het plangebied staan in de bestemming Bedrijf. We staan in het plangebied alleen lichtere vormen van bedrijvigheid toe, tot maximaal milieu-categorie 2 uit de VNG publicatie bedrijven en milieuzonering (2009). Grote lawaaimakende en Bevi bedrijven sluiten we uit.
Buitenopslag ten behoeve van het bedrijf mag alleen in het achtererfgebied daar waar het voor mensen die langskomen en of buren zo min mogelijk zichtbaar is. Op die manier voorkomen we verrommeling op een perceel en behouden we de ruimtelijke kwaliteit. Alleen ter plaatse van de aanduiding 'garagebedrijf' mag men auto's 'stallen' in het voorerfgebied.
Bedrijfswoningen > regeling bedrijfswoningen
Bedrijfswoningen staan we alleen toe ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. In principe staan we één bedrijfswoning toe, tenzij op de verbeelding staat dat meer bedrijfswoningen zijn toegestaan.
Nieuwe bedrijfswoningen staan we niet bij recht toe, wij kunnen hiervan afwijken maar dan moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan bijvoorbeeld aan de Wet geluidhinder in verband met verlenen van een hogere grenswaarde. Daarnaast moet worden aangetoond dat de woonfunctie noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering ter plaatse. Met de huidige technologische ontwikkelingen op het gebied van camera controle bijvoorbeeld staan we in principe het bouwen van nieuwe of tweede bedrijfswoningen niet toe. Dit om het risico op termijn op ontkoppeling tussen het bedrijf en degene die de bedrijfswoning bewoond te voorkomen. Dit komt regelmatig voor en leidt daarmee tot onevenredige milieutechnische belemmeringen voor omliggende bedrijven.
Aanduiding sportschool
In de huidige situatie is er een sportschool aanwezig op de locatie. Dit is in dit plan overgenomen.
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen.
Naast de enkelbestemmingen komen er in het plangebied ook gebiedsaanduidingen voor. Deze regels geven aanvullende bepalingen op specifieke thema's. In het verleden werd ook wel gesproken over zogenaamde 'beschermlagen'. Hierbij kan worden gedacht aan archeologie, natuur of veiligheid.
Deze regeling is te vinden in artikel 14.1
Met deze aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' geven we aan dat de gronden behalve voor de daar geldende bestemming(en), ook zijn bestemd als een beschermingszone rondom een waterkering en daarmee gebruikt kunnen worden voor onderhoud en verbetering van de op aangrenzende gronden gelegen waterkering.
In hoofdstuk 3 van de planregels staan de algemene bouwregels. Aan de algemene bouwregels hebben we de meest voorkomende bouwregels uit de enkelbestemmingen toegevoegd. Daardoor voorkomen we herhaling en ontstaan er geen onbedoelde verschillen tussen de diverse enkelbestemmingen.
In de bouwregels regelen we de voor alle bouwwerken van toepassing zijnde bebouwingsregels.
De bouwregels binnen de 'Bouwregels, categorie A - C' sluiten zoveel mogelijk aan bij bestaande planologische rechten en situaties. In die zin verandert er qua bouwregelgeving weinig binnen de plangrenzen van dit plan. De bestaande stedenbouwkundige structuur en aanwezige bebouwing leggen we hiermee vast. Grote nieuwe ontwikkelingen nemen we niet mee in dit plan.
In deze algemene bouwregels zit enige flexibiliteit. Deze flexibiliteit bestaat uit enkele (binnenplanse) afwijkings- en wijzigingsbepalingen. Hierin staan mogelijkhedenom onder voorwaarden af te wijken van hetgeen in het plan is geregeld.
De algemene bouwregels staan in artikel Algemene bouwregels.
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moeten we op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opnemen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog een keer meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Bestaande, legale afwijkingen en heroprichtingen
Het gaat hier om alle bouwwerken en daarbij behorende maten en percentages die legaal zijn gerealiseerd, maar op het tijdstip van de ontwerp-terinzagelegging van het plan blijken af te wijken van dat plan, als recht in het nieuwe plan toe staan. Zonder deze bepaling zouden die situaties (mogelijk) onder het overgangsrecht gaan vallen en dan niet bij recht toegestaan, maar worden gedoogd.
Deze bepaling versterkt rechtszekerheid. Het gaat hierbij om maten zoals de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud, en ook de locatie of afstand van bouwwerken. Dit zijn ook bouwwerken die buiten het bouwvlak vallen of buiten een zone bijgebouwen. Ook de afstand tot zijdelingse perceelgrens en dergelijke valt onder deze bepaling. Als er sprake is van nieuwbouw dan mag men de bestaande afstanden en maten aanhouden. Er hoeft geen sprake te zijn van het teniet gaan als gevolg van een calamiteit. Wel geldt dat bij (her)oprichting van gebouwen deze alleen op dezelfde plaats teruggebouwd mogen worden.
Voor tijdelijke bouwwerken geldt dat we deze alleen toestaan gedurende de vergunde instandhoudingsperiode.
Overige algemene bouwregels
Hierbij gaat het om algemene bouwregels die op nagenoeg het hele plangebied betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit artikel.
Bouwwerken in het voorerfgebied
Om ongewenste ontwikkelingen in het straatbeeld en beperking in gebruiksmogelijkheden van (aangrenzende) percelen te voorkomen hebben we in deze actualisatie overige algemene bouwregels opgenomen. Hierin staan verboden voor bouwwerken binnen alle enkelbestemmingen. Bijvoorbeeld zonnepanelen, buitenunits en vergelijkbare installaties mogen niet in het voorerfgebied. In verband met privacy en overlast zijn balkons en dakterrassen niet toegestaan.
De uitzondering hierop is dat binnen de bestemming 'Woongebied', een gebied dat nog ingevuld moet worden, we bij nieuw te bouwen “gestapelde woningen” balkons toestaan met een diepte van ten hoogste 2 meter gemeten vanaf het buitenwerkse gevelvlak van het gebouw.
Dakterrassen
Voor elke bestemming geldt dat we nieuwe dakterrassen, balkons of andere niet op de grond gelegen, uitpandige buitenruimtes, op hoofdgebouwen en daarbij behorende bouwwerken niet toestaan. Dit verbod is overgenomen uit voorheen geldende bestemmingsplannen. Dit vanwege de negatieve invloed op stedenbouwkundige kwaliteiten, cultuurhistorische waarden van bijvoorbeeld de binnenstad, gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de aantasting van een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden.
Voor nog uit te werken en te ontwikkelen woongebieden staan we onder voorwaarden wel dakterrassen, balkons of andere niet op de grond gelegen, uitpandige buitenruimtes, op hoofdgebouwen toe. Bij nieuwbouw kan men deze voorzieningen in het ontwerp afstemmen met de stedenbouwkundige eisen en rekening houden met privacy en de omliggende percelen. Daarnaast gelden voor nieuw te bouwen gestapelde woningbouw de eisen uit het Bouwbesluit waarin dergelijke buitenruimten verplicht zijn gesteld.
Deze regeling is te vinden in artikel 'Bouwregels, categorie B' en betreft de bouwregels voor de bestemming 'Bedrijf'.
Binnen de bouwregels van deze categorie zijn enkele aanduidingen van toepassing. Net zoals in categorie A zijn een aantal onderdoorgangen nader aangeduid als ook belangrijke houtsingels. De onderdoorgangen moeten gehandhaafd blijven en voor de instandhouding van houtsingels geldt een bouwverbod. Ter plaatse van de aanduiding 'groen' is een groene dakafdekking verplicht.
In deze bouwcategorie is onderscheid gemaakt in bouwregels voor gebouwen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen van ondergeschikte aard en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Nadere aanduidingen
Binnen de bouwregels van deze categorie zijn de volgende aanduidingen van toepassing:
Groen
Ter plaatse van deze aanduiding is het verplicht om gebouwen te voorzien met een groene dakafdekking.
Houtsingel
Voor de instandhouding van houtsingels geldt een bouwverbod ter plaatse van deze aanduiding.
Onderdoorgang
Om te voorkomen dat onderdoorgangen verdwijnen zijn deze apart aangeduid met als voorwaarde dat de onderdoorgang gehandhaafd moet blijven.
Specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bouwwerken
Binnen deze specifieke bouwaanduiding mag geen enkel bijbehorende bouwwerken worden gebouwd.
Specifieke bouwaanduiding uitgesloten - vergunningvrij bouwen
Ter plaatse van deze aanduiding worden de gronden niet als 'erf' aangemerkt in de zin van artikel 1 van Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), zoals het artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan. Hierdoor zijn vergunningsvrije bouwwerken uitgesloten.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening met het oog op de stedenbouwkundige structuur voor dit plangebied, alsmede ter verzekering van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, is het noodzakelijk geacht om bepaalde gedeelten van gronden in het plangebied als erf uit te sluiten.
Door deze nadere specifieke bouwaanduiding op een gedeelte van de gronden te leggen sluiten we vergunningvrij bouwen uit. De gronden mogen wel worden ingericht en aangelegd ten dienste van de enkelbestemming. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het aanleggen en beplanten van de tuin.
Afwijkend hiervan is het wel mogelijk middels een omgevingsvergunning bijbehorende bouwwerken toe te staan indien deze vanuit stedenbouwkundig oogpunt als ook vanuit welstand aanvaardbaar worden geacht. Hiervoor wordt de omgevingsvergunning getoetst aan de regels zoals deze gesteld zijn voor erfbebouwing in het achtererfgebied.
Gebouwen
De gebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluiten binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Voor de goot- en bouwhoogten geldt dat deze niet meer mogen bedragen dan de bestaande hoogte, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven. Wanneer op de verbeelding aleen de aanduiding maximale bouwhoogte staat dan geldt er geen goothoogte. Het gebouw mag dan een plat dak hebben. De dakhelling binnen deze bouwcategorie mag niet minder dan 25º en niet meer dan 65º bedragen, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven.
Het maximaal toegestane aantal woningen is op de verbeelding aangeduid met 'maximum aantal woningen'. Wanneer deze aanduiding ontbreekt geldt het bestaande vergunde aantal woningen. Als er sprake is van vervangende nieuwbouw mag het aantal woningen niet toenemen.
Bijbehorende bouwwerken en overkappingen van ondergeschikte aard
Deze bouwwerken zijn van ondergeschikte aard, zoals fietsenstallingen en dergelijke, en mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd onder nadere voorwaarden. Deze mogen alleen worden gebouwd in het achtererfgebied en niet op gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bouwwerken'. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer dan 50 m2 bedragen en niet meer dan 50% van de oppervlakte van het buiten dat bouwvlak gelegen bouwperceel. De goot- en bouwhoogte zijn beperkt tot 3 en 6 meter.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - vergunningvrij bouwen' worden de gronden niet als “erf” worden aangemerkt. Het plaatsen van vergunningvrije bouwwerken, op grond van de regels zoals gesteld in de artikelen 2 en 3 van Bijlage II Bor, is op die specifieke nader aangeduide gronden daardoor niet toegestaan.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Hierin zijn bouwregels voor heel veel verschillende specifieke bouwwerken opgenomen. Bijvoorbeeld de maximale bouwhoogte voor vlaggen- en cameramasten en reclame-uitingen, grafmonumenten, kunstobjecten, lichtmasten en overige bouwwerken die direct verband houden met het uitoefenen van sportactiviteiten, als ook objecten voor geleiding, beveiliging en regeling van het railverkeer.
In algemene zin geldt dat bouwwerken in het voorerf niet hoger mogen zijn dan 1 meter. In afwijking hiervan mogen ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' wel overkappingen met een maximale bouwhoogte van 6 meter worden gebouwd. Dit geldt ook voor de aanduiding 'brug', waarbij de bouwhoogte van bruggen niet meer mag bedragen dan de bestaande bouwhoogte.
Deze regeling is te vinden in artikel 'Bouwregels, categorie C' en betreft de bouwregels voor de bestemmingen 'Wonen - 1'.
Aanduidingen
Binnen de bouwregels in deze categorie zijn net zoals bij de voorgaande categorieën diverse aanduidingen van toepassing, zoals 'groen', 'onderdoorgangen' en 'maximum bebouw oppervlak'. Daarnaast hebben we aanduidingen als 'overige zone - karakteristiek', 'overige zone - rijksmonument' en 'overige zone - gemeentelijk monument' opgenomen. Hiermee hebben we monumentale en/of beeldbepalende gebouwen nader aangeduid. Er is een regeling aan gekoppeld die inzet op bescherming en behoud van deze waarden. We gaan hierbij uit van de bestaande situatie. Dit betekent dat de bestaande goot- en bouwhoogte, dakhelling en kapvorm niet gewijzigd mag worden, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven.
Ten aanzien van het maximaal aantal woningen hebben we aanduidingen en aantallen opgenomen. Wanneer dit niet het geval is, geldt het bestaande aantal vergunde woningen. Hierbij mag bij vervangende nieuwbouw het aantal woningen niet toenemen.
In bouwcategorie C maken we onderscheid in bouwregels tussen hoofdgebouwen, erfbebouwing in het voor- en achtererfgebied en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdgebouwen
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer en niet minder bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw. Voor hoofdgebouwen geldt dat de afstand van de vrijstaande zijde van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens niet minder mag zijn dan drie meter.
Voor hoofdgebouwen binnen de bestemming 'Wonen - 2' geldt daarnaast dat de inhoudsmaat is beperkt tot maximaal 750 m3.
Erfbebouwing
In recente bestemmingsplannen binnen de gemeente Kampen is gekozen om voor de erfbebouwingsregelingen daar waar mogelijk aansluiting te zoeken bij de erfbebouwingsmogelijkheden van artikel 2 van Bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Deze regeling nemen we nagenoeg geheel over in deze actualisatie. We maken onderscheid tussen bouwen in het voor- en achtererfgebied. Aanvullend maken wij in dit plan een extra onderscheid in zijerfgebied. Dit zijerfgebied is aanvullend toegevoegd om te voorkomen dat in hoeksituaties het bebouwingsgebied wordt verkleind ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. Door dit begrip toe te voegen blijven dergelijke percelen hun erfbebouwingsmogelijheden behouden. Daarnaast gelden op enkele delen van percelen nadere bouwaanduidingen zoals "uitgesloten - vergunningvrij bouwen' en "bouwwerken uitgesloten" waarbij de gronden niet als “erf” worden aangemerkt. Het plaatsen van vergunningvrije bouwwerken, op grond van de regels zoals gesteld in de artikelen 2 en 3 van Bijlage 2 van het Bor, is op die specifieke nader aangeduide gronden daardoor niet toegestaan.
Ter verduidelijking is de bepaling van het voor-, zij- en achtererfgebied en het bebouwingsgebied schematisch weergegeven in afbeelding 5.1 van paragraaf 5.3.1 van deze toelichting.
De erfbebouwingsregeling kent voor bijbehorende bouwwerken verschillende hoogtematen voor de van toepassing zijnde enkelbestemmingen.
In het voorerfgebied hebben we een erkerregeling opgenomen die is overgenomen uit voorgaande bestemmingsplannen. Onder voorwaarden is het mogelijk om in het voorerfgebied een erker te bouwen. Daarnaast is het mogelijk om ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bijbehorende bouwwerken een overkapping te bouwen met een maximale goot- en bouwhoogte van 3 meter. Wanneer deze aan een hoofdgebouw wordt gebouwd, mag de bouwhoogte worden verhoogd tot ten hoogste 0,30 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van dat hoofdgebouw. Carports doen niet mee met het bebouwingspercentage.
Garageboxen
Sommige gronden hebben we nader aangeduid met 'garageboxen'. Ter plaatse van deze aanduiding gelden specifieke bouwregels voor garageboxen.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Hierin staan bouwregels voor heel veel verschillende specifieke bouwwerken. Bijvoorbeeld de maximale bouwhoogte voor kunstobjecten, lichtmasten, nestelvoorzieningen, geluidsschermen en overige bouwwerken, als ook objecten voor geleiding, beveiliging en regeling van het railverkeer.
In algemene zin geldt dat bouwwerken in het voorerf niet hoger mogen zijn dan 1 meter. In afwijking hiervan mogen ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' uitsluitend overkappingen met een maximale bouwhoogte van 3 meter worden gebouwd. In het achtererfgebied is de bouwhoogte voor bouwwerken beperkt tot 2,5 meter.
Afwijkingsmogelijkheden
In de 'Bouwregels categorie C' staan afwijkingsmogelijkheden voor het vermeerderen van het bebouwd oppervlak en toestaan van een hogere goot- en bouwhoogte. We hebben ook een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het verkleinen van de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelgrens. Wanneer sprake is vervanging van bestaande landschapsontsierende gebouwen op gronden binnen de enkelbestemming 'Wonen – 2' gelden specifieke afwijkingsmogelijkheden voor vermeerdering van het bebouwd oppervlak. Ten behoeve van de bouw van lichtmasten bij een paardrijbak hebben we een afwijkingsmogelijkheid opgenomen, wel blijven de gebruiksregels in artikel van toepassing. Bij het gebruiken van afwijkingsmogelijkheden gelden ook de Algemene afwijkingsregels.
In hoofdstuk 3 van de planregels is standaard ruimte gereserveerd voor algemene gebruiksregels. In deze actualisatie kiezen we ervoor om de algemene gebruiksregels uit te breiden met een aantal regelingen die tot nu toe binnen de betrokken enkelbestemmingen stonden. Door deze regels in hoofdstuk 3 te zetten voorkomen we herhaling en ontstaan er geen onbedoelde verschillen meer tussen de verschillende enkelbestemmingen.
De algemene gebruiksregels zijn opgenomen in artikel Algemene gebruiksregels.
Het is verboden grond en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de bestemming die er op ligt. Ook indien het gebruik van een perceel dusdanig wijzigt dat dit leidt tot een andere bestemming en/of een andere functie die niet is toegestaan, dan levert dit illegaal gebruik op en kan hiertegen handhavend worden opgetreden. Ook tegen het in strijd handelen met meer specifieke gebruiksregels kan handhavend worden opgetreden.
Strijdig gebruik
Strijdig gebruik vinden we in ieder geval het gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van:
Uitzonderingen op strijdig gebruik zijn:
Deze regeling is te vinden in artikel 8.2.
Deze regeling is nieuw ten opzichte van voorgaande bestemmingsplannen. Zoals in de algemene toelichting al gemeld is het noodzakelijk vanwege de leefbaarheid om meer grip te krijgen op de nieuwvestiging van zorgwoningen. In dit bestemmingsplan is daarom niet alleen een begripsomschrijving van een zorgwoning gegeven, maar ook onder welke voorwaarden een nieuwe zorgwoning is toegestaan.
48.2.1 Specifieke gebruiksregels
In deze bepalingen wordt aangegeven onder welke voorwaarden een zorgwoning is toegestaan. Bestaande, legale zorgwoningen zijn toegestaan, nieuwe zorgwoningen zijn uitsluitend via een omgevingsvergunning toegestaan. Het moment van bestaand naar nieuw is het moment van inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit op 10 september 2019. Sindsdien verbiedt de gemeente Kampen bij recht de nieuwvestiging van zorgwoningen. Enige uitzondering hierop maken wij voor de bestemming "Maatschappelijk" omdat binnen deze bestemming zorgwoningen nagenoeg overal bij recht mogelijk waren. Voor nieuwe zorgwoningen die gerealiseerd worden binnen genoemde bestemming na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, geldt ook de omgevingsvergunningplicht.
Verder geldt dat indien het gebruik ten behoeve van een zorgwoning een half jaar of langer is beëindigd, dit gebruik niet meer opnieuw mag worden aangevangen. Deze regel is opgenomen omdat we met name in de binnenstad veel wisselingen zien qua gebruik hieromtrent. Om te voorkomen dat er op teveel adressen recht op een zorgwoning ontstaat, is deze regel ingevoerd. Daarnaast is een regel toegevoegd in geval omgevingsvergunningen tijdelijk worden verleend. Dit is bijvoorbeeld het geval bij zogenaamde 'omklapwoningen.' In die situaties is de zorgwoning alleen toegestaan voor de duur dat deze is vergund.
48.2.2 Afwijken van de gebruiksregels
In dit artikel worden de diverse toetscriteria weergegeven. De algemene toetscriteria zijn van toepassing, en meer specifiek de criteria zoals deze ook gelden voor woningsplitsing, woningomzetting, woninguitbreiding en kamerbewoning/-verhuur. Vaak gaat het bij nieuwe zorgwoningen ook om één van deze situaties. Van belang is daarbij onder andere dat de behoefte van de beoogde zorgdoelgroep wordt onderbouwd. Daarbij wordt door ons beoordeeld of deze behoefte er ook daadwerkelijk is aan de hand van een periodiek terugkerend behoefteonderzoek. Als laatste wordt door ons beoordeeld of de aanvraag voldoet aan het gemeentelijke beleid en/of beleidsregels omtrent vestiging van zorgwoningen.
Deze regeling is te vinden in artikel 8.3.
Uitwegen mogen niet meer dan 4 meter breed zijn en per bouwperceel staan we 1 uitweg toe.
We kunnen via het verlenen van een vergunning hiervan afwijken en het verbreden tot hooguit 5 meter of een extra uitweg toestaan. Dit kan alleen als er geen onevenredige aantasting is van de algemene toetsingscriteria voor afwijkingen in artikel 15 Algemene afwijkingsregels.
Los van de regels uit dit bestemmingsplan geldt voor uitwegen dat er een omgevingsvergunning is vereist op grond van de Algemene plaatselijke verordening. Op termijn zullen deze regels in het omgevingsplan worden opgenomen.
Deze regeling is te vinden in artikel 8.4.
Deze regeling begint met een algemene zorgplicht omtrent lichthinder. Verlichting in de buitenlucht mag niet leiden tot onevenredige lichthinder voor omliggende woningen en bedrijven. Wat onevenredige hinder is wordt per geval bepaald aan de hand van de richtlijnen, opgesteld door de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde.
Daarnaast geldt specifiek voor de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', 'Sport' en 'Wonen - 2', dat voor het buiten verlichten van sportvelden en rijbakken dat de omgeving hier niet onevenredig veel last van mag hebben. De verlichting moet normaal gesproken uit zijn tussen 23.00 en 07.00 uur, alleen als er daadwerkelijk gesport wordt mag de verlichting aan. Voor het vieren van festiviteiten mag de verlichting ook aan maar niet meer dan 6 keer per kalenderjaar. Deze festiviteiten mogen dan maximaal 24 uur duren. De regeling is overgenomen uit de bruidsschat (set landelijke regels die overgaan naar gemeenten) in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Deze regeling is te vinden in artikel 9.
Deze nieuwe regeling betekent een verruiming van vergunningvrije beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Deze veel voorkomende activiteiten leiden in de praktijk niet/nauwelijks tot overlast en we zien, zeker gelet op de afgelopen coronaperiode, het thuiswerken een grote vlucht nemen. Vandaar dat is besloten tot deze regeling, waarbij we door de gestelde randvoorwaarden toch een goed woon- en leefklimaat kunnen garanderen. Hieronder worden de randvoorwaarden verder toegelicht.
Voor het gebruiken van woningen met bijbehorende bouwwerken voor beroepsmatige of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis, mag maximaal 25% van de totale vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken maar niet meer dan 50 m2 worden gebruikt voor beroeps en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, zie de Lijst behorende bij de regeling beroep en bedrijfsmatige activiteiten aan huis voor activiteiten die binnen deze regeling vallen. Een van de bewoners van de woning moet de activiteit uitoefenen, het is niet de bedoeling dat de ruimte wordt verhuurd aan iemand die niet in het huis woont om zijn of haar beroep of bedrijfje uit te oefenen. Daarnaast mag slechts in beperkte mate (bijvoorbeeld in de vorm van een secretaresse of assistente) personeel bij het uit te oefenen aan huis verbonden beroep of bedrijf betrokken zijn.
Een bed en breakfast mag ook, maar hiervoor mogen niet meer dan 2 kamers worden gebruikt. Horeca anders dan bed en breakfast staan we niet toe. Zie ook het begrip bed & breakfast. Behalve productie gebonden detailhandel staan we geen detailhandel toe, je mag iets verkopen dat je zelf maakt, maar de hoofdactiviteit moet het maken van het product zijn en niet de verkoop daarvan. Buitenopslag voor de beroeps of bedrijfsmatige activiteit aan huis staan we niet toe. De parkeerbehoefte moet op te vangen zijn ofwel op eigen terrein, ofwel in de directe omgeving. Als er voor de activiteit een vergunning of melding nodig is op grond van het activiteitenbesluit milieubeheer dan is de activiteit niet toegestaan. De activiteit mag ook niet leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omgeving of de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden aantasten. Het moet het woonkarakter van de buurt niet aantasten en de woonfunctie moet de hoofdactiviteit blijven.
Deze regeling is te vinden in artikel 10.
In dit bestemmingsplan hebben we de regeling uit het parapluplan Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning overgenomen en verder aangevuld. In deze regeling wordt ook het aspect woninguitbreiding toegevoegd. Woninguitbreiding is aan de orde bij bestaande panden waarin nog geen woning gevestigd is (bijv. op de begane grond) maar wel een woonfunctie mogelijk is. Dit is met name bij gemengde bestemmingen het geval. Verder worden de toetscriteria weergegeven bij een aanvraag omgevingsvergunning. De behoefte aan de beoogde doelgroep moet worden onderbouwd en aangetoond. Initiatieven ten behoeve van zorg worden daarnaast getoetst aan de regeling omtrent zorgwoningen. Daarnaast is er specifiek beleid ten aanzien van de huisvesting van arbeidsmigranten. Ook zal de impact op de omgeving bij een dergelijk verzoek worden beoordeeld.
Deze regeling is te vinden in artikel 11.
We willen borgen dat klimaatadaptatie een integraal onderdeel is van beleid en handelen van de gemeente. Om deze reden hebben we klimaatadaptatie als leidend principe meegenomen in de omgevingsvisie. In het omgevingsplan werken we de verschillende aspecten van klimaatadaptatie verder uit.
Beleidsregels met betrekking tot klimaat gelden nu alleen nog binnen de afwijkingensfeer. Ontwikkelingen die niet passen binnen het bestemmingsplan toetsen we aan de mate waarin ze de klimaatbestendigheid beïnvloeden. De beleidsregels leggen we in een later stadium vast in een bouwsteen of programma waarmee ze ook gaan gelden voor ontwikkelingen die binnen het bestemmingsplan passen.
Toetsen van de mate waarin klimaatbestendigheid wordt beïnvloed gaat aan de hand van hemelwaterberging, overstromingsrisico en hittestress. Voor hemelwaterberging kijken we of het verhard oppervlak toeneemt en of er voldoende hemelwaterberging in de ontwikkeling is meegenomen om toename van verhard oppervlak te compenseren. Voor het overstromingsrisico kijken we met gebruik van overstromingskaarten of de ontwikkeling zich in overstromingsgevoelig gebied bevindt en of de ontwikkeling met het oog op het overstromingsrisico wenselijk is. Voor hittestress kijken we naar hittekaarten om te kijken of het gebied gevoelig is voor hittestress en vooral of de ontwikkeling de kans op hittestress zal doen toenemen. (hoe meer steen hoe meer hittestress).
In deze regel staan verwijzingen naar de criteria uit de Beleidsregels klimaatadaptatie'. Aan deze criteria wordt toetsen we wanneer er wordt afgeweken van dit bestemmingsplan. De kapstok hiervoor is artikel 16 (Algemene toetsingscriteria voor afwijkingen). Maatgevend is de regeling zoals die geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
Provinciaal kader beleid overstromingen
In het ORBP (overstromingsrisicobeheerplan) zijn landelijk de vereisten van de EU Richtlijn Overstromingsrisico's uitgewerkt. Daarin staat dat provincies en gemeenten de gevolgen van overstromingen via hun ruimtelijke plannen kunnen beperken door gebruik van risicovolle gebieden te reguleren. Met zones is aangegeven waar bepaalde typen van gebruik niet of alleen onder voorwaarden zijn toegestaan. Gebieden in bestemmingsplannen die betrekking hebben op overstroombaar gebied staan als zodanig op de kaart op het geoportaal van de Provincie. In deze gebieden, passen alleen nieuwe stedelijke functies als in het desbetreffende bestemmingsplan dusdanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd' .
Deze regeling is te vinden in artikel 12.
In deze regels hebben we de in 2020 door het college van B&W vastgestelde nota Parkeernomen verwerkt. Nieuw of gewijzigd gebruik van een (bouw) perceel en daarbijbehorende bouwwerken staan we alleen toe als men voldoende parkeergelegenheid en of ruimte voor laden en lossen op eigen terrein mogelijk maakt en houdt.
Opheffen van bestaande parkeerplaatsen is strijdig. Nieuw of gewijzigd gebruik van gronden en of bouwwerken zonder daarbij voldoende parkeergelegenheid te realiseren is ook strijdig. De aanduiding parkeergarages hebben we uit het plan gehaald, mede omdat de regeling parkeren er in voorziet dat er niet zonder meer parkeerplaatsen mogen worden opgeheven.
Bevoegd gezag kan via het verlenen van een omgevingsvergunning van het strijdig gebruik afwijken als wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en of ruimte voor laden en lossen. Dit kan alleen in bijzondere omstandigheden of als het voldoen aan de bepalingen op overwegende bezwaren stuit.
Afwijken bij bijzondere omstandigheden
Hiernaast is een hardheidsclausule opgenomen. Volgens jurisprudentie moet deze afwijkingsmogelijkheid alleen in bijzondere gevallen en dus terughoudend worden toegepast. Dit betreft vooral de situatie waarbij het voor een bouwinitiatief of ruimtelijke ontwikkeling het ruimtelijk of financieel-economisch niet mogelijk is om op of buiten het eigen terrein (volledig) te voorzien in de parkeerbehoefte, terwijl dit initiatief of deze ontwikkeling van maatschappelijk of van algemeen belang is.
Bijvoorbeeld een project dat in de gemeente de werkgelegenheid aanzienlijk vergroot of voorziet in een nieuwe maatschappelijke voorziening die we wenselijk vinden. In de omgevingsvergunning voor een dergelijk project kunnen we ervoor kiezen een lagere parkeernorm te gebruiken.
Hierbij gelden wel de volgende voorwaarden:
Voldoende parkeerkeergelegenheid en of ruimte voor laden en lossen is als wordt voldaan aan de normen in het door het college van B&W vastgelde nota parkeernormen in 2020, of een latere eventuele wijziging / herziening hiervan.
Deze regeling is te vinden in artikel 13.
In deze integrale regeling hebben we aansluiting gezocht bij de regels omtrent evenementen in de Algemene Plaatselijke verordening, het evenenementenbeleid en beleidsregels voor evenementen. We maken onderscheid tussen grote, middelgrote en kleine evenementen. Deze begrippen staan in de begripsomschrijving. Aan de hand van een puntenberekening bepalen we wat voor evenement het is. Geluidsbelasting, bereikbaarheid, aantal bezoekers, de duur van het evenement, overlast voor de omgeving, eindtijden, locatie, openbare orde en doelgroep bepalen de classificering. Een klein evenement vraagt een andere aanpak dan een groot evenement. Grote evenementen hebben vaak ook een grote impact op de leefomgeving. Het beslaat vaker een groot gebied, er spelen grote risico’s op gebied van openbare orde en veiligheid en er moeten aanvullende verkeers- en veiligheidsmaatregelen worden genomen.
Kleine evenementen
Kleine evenementen staan we binnen het hele grondgebied van de gemeente toe. Wel gelden een aantal randvoorwaarden op grond van de Zondagswet en gemeentelijke beleid ten aanzien van de zondag. Voor een aantal kleine evenementen is ook geen evenementenvergunning vereist op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening. Als er wel een evenementenvergunning vereist is, toetsen we op onderdelen als parkeren, verkeer, veiligheid, geluidsuitstraling en bereikbaarheid voor hulpdiensten.
Daarnaast hebben we evenementenlocaties aangewezen regels gemaakt voor grote en middelgrote evenementen. 13.1.2 Specifieke gebruiksregels is opgenomen om duidelijk te maken dat incidentele en kortdurende evenementen en dergelijke, niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. Hierbij sluiten we aan op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
Deze regeling is te vinden in artikel 15.
In deze regels staat de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria voor het toepassen van deze afwijkingsregels staan hier ook in. De afwijkingsregels zijn grotendeels vergelijkbaar met de regels uit de hiervoor geldende plannen maar op een aantal punten geactualiseerd. Zo hebben we zonnepanelen en buitenunits (voor bijvoorbeeld warmtepompen) opgenomen in de tekst.
Deze regeling is te vinden in artikel 16.
In dit bestemmingsplan kiezen we ervoor om de toetsingscriteria voor de afwijkingen zoveel mogelijk samen te trekken in een artikel. Hierdoor vergroten we de eenduidigheid tussen de artikelen. Ten opzichte van de voorgaande plannen hebben we twee criteria toegevoegd:
Deze regeling is te vinden in artikel 17.
Deze regel maakt het mogelijk bestemmings- en bouwvlakken onder de in deze regel omschreven voorwaarden te wijzigen. Ook is het mogelijk om aanduidingen toe te voegen of te verwijderen.
Het overgangsrecht zoals in het Bro staat voorgeschreven is van toepassing.
Als laatste nemen we de slotregel op. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan en de vaststellingregel van het plan.
De bestemmingsregels zijn op een dusdanige manier opgeschreven, dat de handhaving van het bestemmingsplan voor iedereen duidelijk kan zijn. Dit ligt met name in de formulering van de specifieke gebruiksregels, waarin een opsomming staat van de verschillende manieren van gebruik van gronden en bouwwerken die in ieder geval in strijd zijn met de bestemming.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. Vóór de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan zal met de initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst worden gesloten waarin afspraken over het verhaal van plankosten (planschade) worden vastgelegd. Hierdoor zijn de plankosten anderszins verzekerd, waardoor in deze situatie van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien.
Om de haalbaarheid en het draagvlak van de voorgenomen ontwikkeling te kunnen vaststellen heeft de initiatiefnemer de direct omwonenden van het plangebied geïnformeerd over het voornemen. De reacties waren overwegend positief.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
De belangen van het Rijk zijn niet in het geding. Het plan wordt in het kader van het vooroverleg verzonden aan het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Omdat het plan aan de uitzonderinglijst van de provincie Overijssel voldoet is het niet naar hen opgestuurd.
Het ontwerpbestemmingsplan en de bijbehorende stukken hebben vanaf 26 juli 2023 voor zes weken ter inzage gelegen, waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld om zienswijzen kenbaar te maken. Tijdens deze inzagetermijn zijn geen zienswijzen ingediend.