direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkstraat 53-55 Grafhorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991355-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemers zijn eigenaar van het voormalige jongveeopfokbedrijf aan de Kerkstraat 53/55 te Grafhorst, de omliggende grond en de watergang aan de westzijde van het bedrijf. Zij fokken het jongvee op ten behoeve van de melkveehouderij. Daarnaast verhuren de initiatiefnemers al jaren ligplaatsen voor (kleinere) boten in de watergang aan de westzijde van het bedrijf. Ook de vader verhuurde al ligplaatsen aan derden. De verhuur van ligplaatsen vindt al zeker 50 jaar plaats. De watergang met de ligplaatsen komt uit op het Ganzendiep die van de IJssel naar het Zwarte Meer stroomt.

De initiatiefnemers staan voor de keuze het bedrijf verder te ontwikkelen tot een volwaardige veehouderij of de locatie te herontwikkelen ten behoeve van een andere functie. Gezien de ligging van de locatie in de bebouwde kom van Grafhorst is deze locatie niet ideaal voor een schaalvergroting van het veehouderijbedrijf en zullen omliggende woningen waarschijnlijk extra hinder ervaren. Daarnaast is uitbreiding van het aantal dieren in verband met milieuaspecten zoals ammoniak niet wenselijk.

De initiatiefnemers hebben daarom de wens om een andere weg in te slaan en de verhuur van ligplaatsen uit te breiden en het stallen van boten in de winter, door middel van een winterstalling, mogelijk te maken.

De huidige (vee)stallen zijn niet geschikt als winterstalling daarnaast zijn in deze stallen asbesthoudend materiaal verwerkt. Het is daarom nodig om de bestaande stallen te slopen en nieuwe winterstallingen op het terrein te realiseren. Op het perceel staan twee aaneen gebouwde bedrijfswoningen. Deze woningen zijn sterk verouderd en toe aan een grote renovatie. De initiatiefnemers hebben de wens om deze woningen te vervangen door een bedrijfswoning en een reguliere woning. De bedrijfswoning wordt op een andere plaats herbouwd, zie paragraaf 3.2.

In Grafhorst worden minimaal tot geen nieuwe woningen gebouwd, maar er is wel een behoefte aan woningen. Vooral onder starters die in Grafhorst willen blijven wonen of jonge gezinnen die weer terug willen verhuizen. Onderhavige locatie, in de kern van Grafhorst, is zeer geschikt voor het toevoegen van extra woningen. Met de sloop van alle bedrijfsgebouwen wordt het mogelijk om aan de Kerkstraat vier extra woningen te realiseren. Met deze vier woningen en de te herbouwen reguliere woning wordt het historische bebouwingslint langs de Kerkstraat met vijf woningen versterkt. Wat mede ten goede komt aan de stedenbouwkundige opzet van Grafhorst.

Samenvattend zijn de initiatiefnemers voornemens om:

  • De bedrijfsgebouwen van het voormalige jongveeopfokbedrijf te slopen; De twee (bedrijfs)woningen te vervangen voor nieuwbouw;
  • Realiseren van vier nieuwe woningen;
  • Nieuwe winterstallingen realiseren;
  • Uitbreiding botenligplaatsen.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied betreft het perceel aan de Kerkstraat 53/55 te Grafhorst, gelegen in de bebouwde kom van Grafhorst (zie figuur 1.1). Kadastraal is de locatie bekend als gemeente IJsselmuiden, sectie A, nrs. 815,1105, 1107 en 1108. De locatie ligt aansluitend aan het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0001.png"

Figuur 1.1. Weergave plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is gelegen binnen het 'Bestemmingsplan Grafhorst 2012', vastgesteld op 29 mei 2013, en bestemmingsplan 'Buitengebied 2014', vastgesteld op 06 maart 2014, van gemeente Kampen. Het plangebied is in deze bestemmingsplannen bestemd met de enkelbestemmingen 'Agrarisch' met de functie aanduiding 'kampeerterrein', 'Agrarisch-Agrarisch bedrijf', 'Tuin' en 'Water'.

De bedrijfsgebouwen zijn opgenomen binnen de bestemming 'Agrarisch-Agrarisch bedrijf'. Deze gronden zijn bestemd voor een agrarisch bedrijf, niet intensieve veehouderijbedrijven, met eventueel recreatief medegebruik. De bijbehorende agrarische gronden zijn bestemd met de bestemming 'Agrarisch'. De gronden ter plaatse van de functieaanduiding 'kampeerterrein' mogen ook gebruikt worden voor kampeerterrein en standplaatsen voor niet meer dan 15 kampeermiddelen.

De watergang met ligplaatsen is voorzien van de bestemming 'Water' en zijn daarmee onder andere bestemd voor waterhuishouding, waterbeheer, waterlopen en recreatievoorzieningen. Een jachthaven en/of steigers zijn op basis van deze bestemming alleen toegestaan ter plaatse van de desbetreffende aanduiding. Het plangebied kent geen van deze twee aanduidingen.

Naast de enkelbestemmingen is het plangebied voorzien van meerdere dubbelbestemmingen. Een gedeelte van de gronden is voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 1', 'Waarde – Archeologie 2' en 'Waarde- Landschap'. Bij bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² ('Waarde – Archeologie 1') of 5.000 m² ('Waarde – Archeologie 2') en dieper dan 0,50 m moet worden aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel dat deze niet onevenredig worden geschaad of verstoord. Hiermee worden de potentieel aanwezige archeologische resten beschermd. De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud, bescherming en/of herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden.

Tot slot zijn de gronden bestemd met de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterstaatkundige functie'. Deze dubbelbestemming borgt de mogelijkheid tot (water)berging en afvoer en voorziet in de (water)veiligheid voor scheepvaartverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0002.png"

Figuur 1.2. Weergave huidige bestemmingsplan

Paraplubestemmingsplannen

Voor het gehele plangebied gelden twee paraplubestemmingsplannen 'Parkeren (parapluplan) en 'Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning (parapluplan)'. Hieronder wordt ingegaan op de twee parapluplannen. Bij inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan vervallen deze plannen volledig.

Parkeren (parapluplan)

In het parapluplan 'Parkeren' zijn regels opgenomen ten behoeve van parkeren. In paragraaf 2.3.7 wordt het plan getoetst aan het verkeersbeleid van de gemeente Kampen Vervolgens wordt in paragraaf 3.3.2 de uitwerking en de uitgangspunten voor dit bestemmingsplan beschreven. In de regels onder artikel 18, zijn de regels overgenomen uit dit parapluplan 'Parkeren'.

Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning (parapluplan)

Dit parapluplan biedt het juridisch-planologisch instrument om ontwikkelingen ten aanzien van woningsplitsing en woningomzetting te reguleren. In de regels onder artikel 19, zijn de regels overgenomen uit dit parapluplan.

1.3.1 Strijdigheid met de geldende bestemmingsplannen

De ontwikkeling van het agrarische bedrijf naar een bedrijf dat zich richt op de verhuur van ligplaatsen en de stalling van boten tijdens de winterperiode past niet binnen de hiervoor genoemde bestemmingen. De te herbouwen schuur zal deels buiten het huidige bouwvlak komen te staan. In overleg met de gemeente Kampen is daarom afgesproken om een nieuw bestemmingplan te maken waarin de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch wordt geregeld.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • de relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2;
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal;
  • de uitvoerbaarheidsaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • de juridische planopzet wordt behandeld in hoofdstuk 5. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;
  • vervolgens komt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Onder het laatste vallen inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de binnenstad van Kampen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Op basis van een zorgvuldig selectieproces zijn acht voorlopige NOVI-gebieden aangewezen:

  • Havengebieden van Rotterdam en Amsterdam.
  • Landelijke gebieden De Peel en het Groene Hart.
  • Energie- en klimaattransities in relatie tot verstedelijking en erfgoed: Groningen en regio Zwolle.
  • Grensoverschrijdende gebieden Zuid-Limburg, North Sea Port District.

De regio Zwolle (waaronder ook dit plangebied valt) is aangewezen als NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda. Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Zwolle onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.

  • 2. De NOVI-gebieden. Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat het voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met de NOVI.

2.1.2 Nationale Omgevingsvisie Extra (NOVEX) en Mooi Nederland

De grote opgaven voor Nederland op het terrein van onder meer de volkshuisvesting, de transitie van het landelijk gebied en de opwek van duurzame energie, worden nu door verschillende ministeries uitgewerkt in nationale programma's. De keuzes die daarin gemaakt worden, zullen in de provincies ruimtelijk gaan landen. De samenhang daarvan wordt door het rijk bewaakt door middel van de programma's NOVEX en Mooi Nederland.

NOVEX

Het programma NOVEX geeft regie aan het leggen van de ruimtelijke puzzel in samenwerking met provincies, gemeenten en waterschappen. Het zorgt voor samenhang in het ruimtelijke beleid, verbindt de 22 nationale programma's en het versnelt de uitvoering door te sturen op heldere voorwaarden en concrete uitvoeringsafspraken.

In het kader van het programma zijn het NOVI-gebied Regio Zwolle aangewezen als een van de NOVEX-gebieden.

Verstedelijkingsgebied Regio Zwolle

Belangrijk vraagstuk in dit gebied is hoe de opgave voor wonen en werken te combineren met de klimaatopgave en het watersysteem in deze regio. Tot 2040 moeten er 49.000 woningen en 20.000 arbeidsplaatsen in de regio Zwolle worden gerealiseerd. De grootste uitdaging voor de regio zit in het “klimaatadaptief verstedelijken”. Door haar ligging in de delta van de IJssel én Vecht is de regio extra kwetsbaar voor klimaatverandering en waterveiligheid.

Mooi Nederland

In het programma 'Mooi Nederland' staat ruimtelijke kwaliteit centraal. Het programma werkt aan een gedeeld beeld van de toekomst van ons land en regelt nieuwe concepten voor de inrichting van gebieden. In de regie op de ruimtelijke ordening staan drie perspectieven centraal:

  • landbouw en natuur;
  • netwerken voor energie en onze economie;
  • leefbare steden en regio's.

'Mooi Nederland' schetst voor elk perspectief drie nog uit te werken concepten die op gebiedsniveau toepasbaar zijn. Daarbij wordt gedacht aan het tegengaan van 'verrommeling' door grootschalige bedrijfsvestigingen, samen met andere opgaven, mooi in het landschap op te laten gaan. Of de toepassing van 'groen' tegen hittestress en wateroverlast bij binnenstedelijke verdichting. Een ander concept in 'Mooi Nederland' is de teelt van 'biobased' bouwmaterialen zoals vezelgewassen. Het versterkt het landschap, het vermindert de CO2-uitstoot en verduurzaamt de woningbouw. Zoals uit de motivering blijkt wordt met de herontwikkeling van Stadshavens nadrukkelijk aandacht gegeven aan de ruimtelijke kwaliteit.

De programma's Mooi Nederland en NOVEX regelen de aanscherping en versnelling van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Het streven is de aangescherpte NOVI in 2024 vast te stellen als nationaal ruimtelijk beleid.

2.1.3 Nationaal Woon- en Bouwagenda

In de Nationale Woon- en Bouwagenda worden de oorzaken van de wooncrisis, de doelstellingen en de programmatische aanpak voor de komende jaren geschetst. Het doel van de Nationale Woon- en Bouwagenda is het bevorderen van de beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van het woningaanbod in Nederland. Daartoe wordt een aanpak in zes programma's uitgewerkt.

  • woningbouw;
  • een thuis voor iedereen (gericht op aandachtgroepen);
  • betaalbaar wonen;
  • leefbaarheid en veiligheid;
  • verduurzaming gebouwde omgeving;
  • wonen en zorg voor ouderen.

Programma Woningbouw

In het woningbouwprogramma wordt gefocust op een versterking van de regie en samenwerking om gezamenlijk de urgente maatschappelijke opgaven een plek te geven in dit land waar ruimte schaars is. Daar waar de verschillende opgaves kunnen knellen, bijvoorbeeld bij het bouwen in diepe polders, zullen we afwegingen maken om de belangen van zowel de huidige als toekomstige generaties te beschermen. De uitvoering van dit programma richt zich op alle delen van ons land.

Voor een goede ruimtelijke regie en afstemming van genoemde opgaven, hebben Rijk en regio gezamenlijk verstedelijkingsstrategieën voor zeven regio's met de hoogste woningbouwopgave en verstedelijkingsdruk opgesteld. Binnen deze regio's zijn grootschalige integrale woningbouwgebieden geïdentificeerd waar intensieve betrokkenheid van het Rijk nodig wordt geacht. Tot en met 2030 kunnen in deze zeven regio's 600.000 woningen worden gerealiseerd. Tot 2040 gaat het om 900.000 woningen.

De cijfers kennen onzekerheid, aangezien het prognoses betreft. Daarom zijn in de prognoses drie varianten uitgewerkt. in de hoge variant zouden er circa 1.022.000 woningen nodig zijn en in de lage variant 759.000 woningen. Ongeacht het scenario zijn er dus

fors meer woningen nodig.

Uit de prognoses blijkt dat voor de provincie Overijssel een behoefte is tot en met 2030 van 32.000 woningen. Uit de raming blijkt eveneens dat in 2031 een tekort is van 9.800 woningen.

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVEX, en het nationaal woon- en bouwagenda kan de conclusie worden getrokken dat het voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het beleid.

2.1.4 Ladder van duurzame verstedelijking

Ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, moeten worden getoetst aan Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig ruimtegebruik. Voor woningbouwlocaties geldt dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

Het plangebied maakt deel uit van het stedelijk gebied van Grafhorst. Het toevoegen van 4 extra woningen wordt vanwege de relatieve kleinschaligheid (minder dan 11 woningen), door de Raad van State niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Daarom hoeft het plan niet getoetst te worden aan de ladder van duurzame verstedelijking.

Volgens jurisprudentie is er sprake van stedelijke ontwikkeling als er een bedrijventerrein ontwikkeld wordt. Daarbij ziet de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State een terrein met een gebouw met een bruto-oppervlakte van meer dan 500 m2 in beginsel als een stedelijke ontwikkeling.

Met de beoogde ontwikkeling worden alle bestaande bedrijfsgebouwen vervangen (circa 863 m²) voor een nieuw gebouw. De totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen na uitvoering van het voorliggende plan bedraag 689 m2, daarmee is geen toename in bedrijfsbebouwing en geen sprake van een stedelijke ontwikkeling . Het plan hoeft niet te worden getoetst aan de 'Ladder'.

2.1.5 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de veertien aangewezen nationale belangen. Voor het bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien Grote rivieren van belang. Het plangebied ligt namelijk binnen het rivierbed.

Artikel 2.4.3. (rivierbed)

  • 3. Een bestemmingsplan wijst ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan alleen nieuwe bestemmingen in een rivierbed aan in het geval er sprake is van:
    • a. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
    • b. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
    • c. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is, en
    • d. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
  • 4. Bij toepassing van het eerste lid worden resterende waterstandeffecten of afname van het bergend vermogen gecompenseerd.
  • 5. In een bestemmingsplan wordt vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd.

In artikel 2.4.5 is bepaald dat onverminderd artikel 2.4.3 een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het stroomvoerend deel van het rivierbed ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan geen wijziging mogelijk maakt (die andere bestemmingen dan bedoeld in artikel 2.4.4, onder j tot en met m), toestaat tenzij daarbij activiteiten worden mogelijk gemaakt die per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren op een vanuit rivierkundig oogpunt bezien zo gunstig mogelijke locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0003.png"

Figuur 2.1 bewerking AHN lijn 1,46 NAP grens. Geblokt gebied is vergunningsvrije gebied. Zwarte lijn bestemmingsplan grens gebied buiten het vergunningsvrije gebied (Bron: AHN - bewerking RHO Adviseurs)

Toetsing van het initiatief aan de Barro

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats in het (bergend) rivierbed van het Ganzendiep. De ontwikkeling vindt voor het overgrote deel plaats in een vergunningsvrij gebied. De toekomstige bedrijfsbestemming en bedrijfswoning ligt gedeeltelijk in het gebied waar een eventuele afname van het bergend vermogen gecompenseerd moet worden tot een hoogte van 1,46 +NAP.

Met het voorliggend initiatief vindt een verbreding van de bestaande insteekhaven plaats waarmee extra water en ligplaatsen wordt gerealiseerd. In totaal gaat het om een oppervlakte van 308,29 m2 aan extra water. De bestaande insteekhaven heeft een bodemhoogte van –2,1 meter +NAP. Hiermee dient tenminste 647,41 m3 ontgraven te worden. Alleen ter plaatse van de bedrijfswoning (het opgenomen bouwvlak) worden gronden opgehoogd. De gronden met binnen het bouwvlak wat buiten het vergunningsvrije gebied ligt en lager dan 1,46 m +NAP is, moet in totaal met 37,3 m3 worden opgehoogd om overal op 1,46 m +NAP te komen. Met het voorliggend initiatief wordt dan ook voldoende gecompenseerd.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande heeft het voornemen geen onevenredige gevolgen voor het rivierbed

2.1.6 Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit het nationale beleid kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt. Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie provincie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel komt vooral tot uitdrukking in de door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur en de Omgevingsverordening, zie hiervoor paragraaf 2.2.2. De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening worden actueel gehouden met een jaarlijkse actualisatieronde. Eerder vastgestelde beleidswijzigingen worden dan verwerkt. Provinciale Staten hebben de Actualisatie omgevingsvisie 2022 op 16 november 2022 vastgesteld.

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel geschetst. Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening opgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. De aanvraag past in dit model. Er is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, hetgeen aansluit op de generieke beleidskeuzes van de provincie. Een bespreking van het Uitvoeringsmodel en de beleidskeuzes van de provincie komt aan de orde in de volgende paragraaf 2.2.2 (Omgevingsverordening Overijssel).

2.2.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening Overijssel 2017 is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. Doormiddel van een jaarlijkse actualisatie ronde wordt de verordening actueel gehouden. De laatste versie van de Omgevingsverordening is op 16 november 2022 vastgesteld.

De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.

Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit zijn rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Het betreft de volgende artikelen uit de verordening:

  • Artikel 2.1.2: Principe van concentratie. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte.
  • Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is.
  • Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid. Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn.
  • Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarbij moet het Uitvoeringsmodel worden toegepast dat in de Omgevingsvisie is neergelegd.
  • Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. In paragraaf 2.2.3 wordt nader ingegaan op het KGO beleid.

Bovenstaande aspecten worden hieronder verder besproken.

  • Principe van concentratie

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en in de Cleantech regio (Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Heerde, Lochem, Voorst en Zutphen). Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.

  • Bovenregionale afstemming

De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Ook wanneer een gemeente alleen voorziet in haar eigen (lokale) behoefte is onderlinge afstemming gewenst, omdat het aanbod in een gemeente aan woningen, werklocaties en voorzieningen onderdeel uitmaakt van een regionale markt.

  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag - zowel ondergronds als bovengronds - te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.

Het voorkomen van onnodig ruimtebeslag begint bij de vraag of er wel een maatschappelijke behoefte is aan de beoogde ontwikkeling. Voor de beantwoording van de vraag naar nut en noodzaak, gelden voor sommige functies op grond van het provinciale beleid specifieke motiveringseisen. Dit geldt in ieder geval voor wonen, de ontwikkeling van bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Vanuit het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding' moeten bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling eerst waar mogelijk locaties benut worden binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben.

Het bestaand stedelijk gebied wordt gedefinieerd als de gronden die op basis van geldende bestemmingsplannen benut kunnen worden voor stedelijke functies. Het benutten van mogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied betekent dat niet alleen gekeken moet worden naar onbebouwde terreinen die zich lenen voor bebouwing. Er kan ook ruimte gemaakt worden door sloop, herbestemming en transformatie van de fysieke leefomgeving.

  • Toekomstbestendigheid

De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en van het beheer van natuurlijke voorraden. Bij toekomstbestendigheid gaat het ook om de effecten van ingrepen op verschillende schaalniveaus (van directe buren tot ver over de grens) en over de vraag of het project over 20 of 30 jaar nog steeds toegevoegde waarde heeft.

  • Ruimtelijke kwaliteit: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar de ontwikkeling past en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde: 1. Generieke beleidskeuzes (of); 2. Ontwikkelingsperspectieven (waar); 3. Gebiedskenmerken (hoe). In figuur 2.1 wordt dit model weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0004.png"

2.1 Uitvoeringsmodel (bron: Provincie Overijssel)

1. Of - Generieke beleidskeuzes

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten te voorkomen. De generieke beleidskeuzes die voor de gehele provincie gelden hebben betrekking op:

  • integraliteit;
  • toekomstbestendigheid;
  • concentratiebeleid;
  • (boven)regionale afstemming;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Gebiedsspecifieke beleidskeuzes

Vanwege zwaarwegende publieke belangen zijn in de omgevingsvisie ook een aantal specifieke gebieden aangewezen waar gebiedsspecifieke beleidskeuzes gelden. Het plangebied maakt in dat kader geen deel uit het Natuurnetwerk Nederland (NNN), een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied en een intrekgebied. Het plangebied is wel onderdeel van het Nationaal Landschap IJsseldelta, zie figuur 2.2.

Voor de IJsseldelta is gezien de unieke landschapskwaliteiten en in samenhang met bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten specifiek beleid opgesteld. Het ruimtelijke beleid is gericht op het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten van deze gebieden. Voor grootschalige initiatieven die in strijd zijn met de doelstellingen van de Nationale Landschappen is geen plek.

De specifieke landschappelijke (kern)kwaliteiten voor de IJsseldelta zijn:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste, rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Met onderhavige ontwikkeling worden de landschappelijke kwaliteiten van de IJsseldelta niet aangetast. Het is zelfs aannemelijk dat door de ontwikkeling de kwaliteiten worden versterkt. Verouderde bebouwing wordt vervangen door nieuwe gebouwen. De nieuwe woningen worden in het historische bebouwingslint geplaats, waar in de huidige situatie geen sprake van is. Door de uitbreiding van de haven wordt de recreatieve functie van het gebied vergroot wat ten goede komt aan de beleving van de IJsseldelta en haar natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0005.png" Figuur 2.2 Kaart 2 Of- gebiedsspecifiek beleidskeuzes (bron: provincie Overijssel)

2. Waar – Ontwikkelingsperspectieven

Op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart, zie figuur 2.3 is het plangebied aangemerkt als 'Wonen en werken in kleinschalige mixlandschap' en 'Woon- en werklocaties binnen stedelijk netwerk'. De nieuwe woningen en de nieuwe bedrijfsgebouwen worden mogelijk gemaakt in het gebied dat is aangewezen als Woon- en werklocaties binnen stedelijk netwerk'

Woon- en werklocaties binnen stedelijk netwerk

'Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten').

De herstructurering past binnen dit ontwikkelingsperspectief. Met dit plan wordt een bestaande bedrijfslocatie getransformeerd ten behoeve van woningen, daarnaast wordt de bestaande haven functie uitgebreid. Met het project wordt rekening gehouden met de energietransitie. Alle gebouwen worden gasloos opgeleverd, daarnaast worden op de daken van de winterstallingen zonnepanelen neergelegd.

De bestaande haven ligt in het gebied dat is aangemerkt als 'Wonen en werken in kleinschalige mixlandschap', uit onderstaande beschrijving blijkt dat de uitbreiding van de haven geen afbreuk doet aan het mixlandschap.

De herstructurering past binnen dit ontwikkelingsperspectief. Met dit plan wordt een bestaande bedrijfslocatie getransformeerd ten behoeve van woningen, daarnaast wordt de bestaande haven functie uitgebreid. Met het project wordt rekening gehouden met de energietransitie. Alle gebouwen worden gasloos opgeleverd, daarnaast worden op de daken van de winterstallingen zonnepanelen neergelegd.

De bestaande haven ligt in het gebied dat is aangemerkt als 'Wonen en werken in kleinschalige mixlandschap', uit onderstaande beschrijving blijkt dat de uitbreiding van de haven geen afbreuk doet aan het mixlandschap.

'Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel. Dit betekent ook het behoud van de diverse woonmilieus die voor verschillende groepen aantrekkelijk zijn: buurtschappen, landgoederen, bedrijfswoningen, (knoop)erven. Dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel kunnen hun werklocatie goed combineren met dit woon-/werklandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0006.png"

Figuur 2.3 Kaart 3 Waar- Ontwikkelingsperspectieven (bron: provincie Overijssel)

3. Hoe - Gebiedskenmerken

Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken de provincie van belang vindt en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

Bij elk gebiedskenmerk worden normerende of richtinggevende uitspraken gedaan. Deze uitspraken moeten, voor zover zij zich daarvoor lenen, worden vertaald in de bestemmingsplanregeling.

De gebiedskenmerken zijn als volgt ingedeeld:

  • 6. de natuurlijke laag;
  • 7. de laag van het cultuurhistorisch landschap;
  • 8. de stedelijke laag;
  • 9. de laag van de beleving.

Natuurlijke laag - Rivierengebied-rivier en uiterwaarden.

De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Het is voornamelijk een cultuurlandschap, de natuurlijke kwaliteiten kunnen hier met name in de keuze van de beplanting sterker ontwikkeld worden. Op een aantal plekken kan de natuurlijke overgang van de hoge oeverwal naar de dynamische uiterwaarden hersteld worden. In het winterbed kunnen alle - nu vaak losse en op zichzelf staande - wateren natuurprojecten samenhangende, ruimtelijke continue structuren worden. De beleefbaarheid en zichtbaarheid van het water, de natuurlijke dynamiek in relatie tot de cultuurhistorie zijn daarbij een belangrijk uitgangspunt. Voor de kommen is het de ambitie om het karakter van laag, nat gebied met zware klei te behouden en verder te ontwikkelen en de kansen voor natuurontwikkeling (kleimoeras) te benutten. Ambitie voor het Vecht-Regge-Dinkelsysteem is herstel van de natuurlijke dynamiek van deze typische laagland rivieren. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze ambitie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0007.png"

Figuur 2.4 Kaart 4 Hoe- Gebiedskenmerken, natuurlijke laag (bron: provincie Overijssel)

Laag van het agrarisch cultuurlandschap – Rivierenlandschap 

De ambitie is de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken. Rivierverruimende maatregelen inzetten om de identiteit van de rivier als ruimtelijke eenheid te versterken en het onderscheid tussen drukke en rustige zones te accentueren. Eventuele nieuwe bebouwing bouwt voort op de bestaande structuur van gehuchten, landgoederen, linten en erven. In het winterbed is aangepast agrarisch gebruik mogelijk, gericht op openheid en rekening houdend met veranderende (hydrologische) omstandigheden. Hou de rivier beleefbaar en ervaarbaar en vergroot de recreatieve mogelijkheden. Op de oeverwallen wordt gestreefd naar mix van functies (wonen, werken, landbouw). In de kommen is ruimte voor grootschalige landbouw. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze ambitie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0008.png"

Figuur 2.5 Kaart 5 Hoe- Gebiedskenmerken, laag van het agrarische cultuurlandschap (bron: provincie Overijssel)

Stedelijke laag – Informele trage netwerk, Woonwijk 1955 - nu

Het informele trage netwerk is het 'langzame' netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt

Het plangebied wordt in de stedelijke laag aangeduid als woonwijk van 1955 - nu. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter.

Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur en architectuur. Eén van de bijbehorende ambities voor de stedelijke laag is: een brede waaier aan woon/werk en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur. Het plan past binnen deze ambitie, omdat de bouw van deze woningen goed aansluit bij het bebouwingskarakter en de tijdsgeest waarin de wijk wordt gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0009.png"

Figuur 2.6 Kaart 6 Hoe- Gebiedskenmerken, Stedelijke laag (bron: provincie Overijssel)

Laag van beleving - niet van toepassing 

Het plangebied is niet opgenomen in de laag van de beleving. De overzijde van de Kerkstraat is aangeduid met 'IJssellinieinundatieveld'

2.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Het beleid Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO-beleid) is ontstaan om ontwikkelingen in het landelijk gebied mogelijk te maken in ruil voor een impuls van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' is ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse regelingen waaronder het Rood voor Roodbeleid. Er is een werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en de 'Catalogus Gebiedskenmerken'.

Toetsing beleid

Omdat de ontwikkeling in het landelijk gebied plaatsvindt, moet het initiatief voldoen aan het KGO-beleid. Twee principes zijn hierbij leidend;

  • 1. Elke ontwikkeling moet bijdragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 2. De ontwikkelingsruimte die men krijgt moet in evenwicht zijn met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

Uitgangspunt is dat plannen ontwikkelingsruimte krijgen als deze passen binnen het generieke beleid en de ontwikkelingsperspectieven van de provincie en worden uitgewerkt conform de gebiedskenmerken. Voorwaarde daarbij is dat de geboden ontwikkelingsruimte in evenwicht is met de te leveren kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing, zoals situering van gebouwen en erfbeplanting. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties wordt het plan getoetst aan de volgende drie variabelen:

  • 1. Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;
  • 2. Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving;
  • 3. Dient het initiatief een eigen belang, of ook maatschappelijke belangen.

Randvoorwaarden vanuit KGO:

  • De ontwikkeling richt zich op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik;
  • Bewaak evenwicht tussen ontwikkelruimte en landschappelijke en maatschappelijke tegenprestatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0010.png"

Figuur 2.7 Balans ontwikkeling vs Kwaliteit verbetering (bron: provincie Overijssel)

  • 1. Gebiedseigen of gebiedsvreemd

Het toevoegen van een extra woningen in het historische lint is gebiedseigen. De uitbreiding van de bestaande haven naar 133 ligplaatsen valt ook onder een gebiedseigen ontwikkeling. De sloop van landschapontsierende bebouwing past hier eveneens bij.

  • 2. Ontwikkeling en impact op de omgeving

De schaal van de ontwikkelingen is beperkt. De ontwikkelingen blijven beperkt tot het erf. De ontwikkelruimte van de 'nieuwe functies' vindt op de locatie van de huidige bebouwing plaats. De sloop van landschapontsierende bebouwing draagt bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit die ook impact heeft op de omgeving.

Wanneer we dit kwantificeren leidt dat tot het volgende:

  • De sloop van circa 1.071 m² landschapontsierende bebouwing (schaalgrootte middel, impact positief)
  • De sanering van een veehouderij in de bebouwde kom van Grafhorst (bestemming) (impact positief)
  • De sanering van ruim circa 900 m² asbest (schaalgrootte gemiddeld, impact positief)
  • De landschappelijke inpassing van het erf (schaalgrootte middel, impact positief)
  • Het toevoegen van 5 woningen in het historische lint, waarvan 1 binnen bestaande bebouwing (schaalgrootte klein en impact positief)

  • 3. Eigen belang versus maatschappelijke belangen

Het eigen belang van de ontwikkeling is de motivatie en aanleiding van het gehele project. De maatschappelijke belangen waaraan met dit plan invulling wordt gegeven, liggen in:

  • Het saneren van asbest (gezondheid en veiligheid);
  • Saneren van een veehouderij in de bebouwde kom van Grafhorst (gezondheid en veiligheid);
  • Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit door sloop en landschappelijke verbetering (ruimtelijke kwaliteit);
  • Vergroten van de lokale haven van Grafhorst, (recreatie/ maatschappelijke functie);
  • Vier extra woningen in de bebouwde kom van Grafhorst (woningnood);

Door het uitvoeren van dit project met als aanleiding het realiseren van eigen belangen, wordt invulling gegeven aan meerdere maatschappelijke belangen.

Conclusie KGO

De impact van de ontwikkeling zal zeer beperkt zijn en ten opzichte van de huidige situatie zal het plan feitelijk een positieve bijdrage hebben aan de beleefbaarheid van de omgeving en van het perceel. Het Oversticht heeft voor onderhavige ontwikkeling een advies opgesteld. Dit advies is opgenomen in bijlage 1.

'Het landschap heeft een open karakter aan de rand van het dorp. Weiland en water grenst aan de kleinschalige bebouwing met achtertuinen. Het is van belang bij deze inpassing dit karakter vast te houden, een geleidelijke overgang van water, weide naar de lintbebouwing met de tuinen. Anderzijds de grotere schuurvolumes een inpassing te geven, een inpassing die zorgt voor een fijne woonplek, verblijfsplek en werkplek.'

De vervanging van landschapontsierende bebouwing en de ruimtelijke inpassing van het erf levert een forse verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Door de inpassing van het erf en de beplanting die in het landschap past, wordt het landschap en erf versterkt. Er wordt rekening gehouden met de omgeving en het nieuwe gebouw en de functie worden ingepast in het landschap.

Met dit plan verdwijnt een agrarische bedrijf uit de kern van Grafhorst, hierdoor is sprake van een grote kwaliteitsbijdragen op het gebied van milieu en gezondheid. Daarbij komt dat de verhuur van ligplaatsen in de zomer een sociaal maatschappelijke functie hebben, doordat inwoners en hun kinderen van Grafhorst en IJsselmuiden. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van het provinciaal ruimtelijk beleid voor het buitengebied. Voor de landschappelijke inpassing is in samenspraak met Het Oversticht een inpassingsplan opgesteld. in figuur 2.8 is een schets opgenomen. In bijlage is deze schets verder uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0011.png"

Figuur 2.8 Schets KGO landschappelijke inpassing.

2.2.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, past binnen de beleidskeuzes van de provincie en aansluiten op het ontwikkelingsperspectief dat op het plangebied van toepassing is. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de kenmerken van het gebied.

Met dit plan worden vier nieuwe woningen in het bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt. Uit de verordening blijkt dat een plan dat voorziet in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties in overeenstemming moet zijn met de woonvisie van de gemeente. Over de aard, omvang en locatie van de woningbouwlocatie moet overeenstemming zijn bereikt met buurgemeenten en Gedeputeerde Staten van Overijssel. De inpassing in de woonvisie is beschreven in de volgende paragraaf.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de raad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid. Hierin wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De Structuurvisie is een richtinggevend document.

Kampen is volop in beweging. Op verschillende fronten en schaalniveaus wordt gewerkt aan een voortvarende ontwikkeling van deze historische stad en het karakteristieke omliggende landschap van de IJsseldelta. Deze ontwikkeling moet uiteraard een gezicht gaan krijgen door middel van grootschalige ontwikkelingen als project IJsseldelta Zuid en de Hanzelijn, maar net zo goed door middel van kleinschalige projecten binnen de stad, de omliggende dorpen en het landschap.

Een belangrijk thema van de structuurvisie is het zoeken naar een evenwicht tussen deze behoefte aan nieuwe stedelijke functies en het behouden van bestaande landschappelijke kwaliteiten als het open polderlandschap en het stedelijk groen. Daarbij is gekozen voor een insteek, waarbij niet ongebreideld wordt uitgebreid of ingebreid, maar zorgvuldig wordt omgegaan met de bestaande kwaliteiten van zowel landschap en als stad. Periodiek worden hiervoor de behoeftes bepaald. Op basis daarvan wordt stapsgewijs in kleine eenheden ontwikkeld, passend bij de maat en schaal van de gemeente Kampen. Geen grote ontwikkelingen in gang zetten die onomkeerbaar zijn, maar steeds een afgerond geheel maken.

Inzet is om de ontwikkelingsruimte in eerste instantie te zoeken binnen de bestaande stad en in de directe nabijheid, zodat in deze fase grootschalige uitbreidingen in het omliggende landschap niet noodzakelijk zijn. Het betreft met name herstructurering van bestaand gebied en het afbouwen van in gang gezette ontwikkelingen.

Uit figuur 2.8 blijkt dat het plangebied is aangemerkt als IJsselmuiden; de linten en Uiterwaarden; ecologische hoofdstructuur'. In de structuurvisie wordt ingezet op een robuust ecologisch raamwerk. Het fijnmazige watersysteem van de IJsseldelta vormt ook voor de natuur- en recreatieontwikkeling een belangrijke kapstok. Nieuwe natuurontwikkeling wordt gekoppeld aan dit blauwe raamwerk, zoals rond het Ganzendiep en langs de Randmeren, waar wordt ingezet op natuurcompensatie, in aansluiting op de bestaande Natura 2000-gebieden. Daarnaast zal ook ingezet worden op het verder uitbouwen van het fijnmazige ecologische netwerk langs wegen en waterlopen, zowel in als buiten het stedelijk gebied.

Watergebonden recreatie is een belangrijk onderdeel van het toerisme in de gemeente Kampen. Voor onder andere het Ganzendiep is in de structuurvisie opgenomen dat de gemeente verder wil inzetten op de ontwikkeling van de watergebonden recreatie De ontwikkeling past daarmee binnen de beleidsopgaven van de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0012.png"

Figuur 2.8 Uitsnede Structuurvisie Kampen 2030 (bron: gemeente Kampen)

2.3.2 Omgevingsvisie 1.0

Met het oog op de aanstaande omgevingswet is in maart 2023 de Omgevingsvisie 1.0 "Het Kampen van nu" vastgesteld. In deze omgevingsvisie staat in een samenhangende visie de huidige strategische hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid, zoals eerder gevat in bestaande beleidskaders of bouwstenen (onder andere structuurvisie, woonvisie, verkeerscirculatieplan etc.) Ook thema's zoals gezondheid en duurzaamheid zijn meegenomen. De omgevingsvisie ligt inhoudelijk grotendeels in het verlengde van de structuurvisie, zie hiervoor paragraaf 2.3.1, en biedt daarnaast ruimte voor initiatieven 'van buiten', met name als deze bijdragen aan de geformuleerde ambities en opgaven in de visie en verder bouwen aan de geformuleerde kernwaarden in de visie.

2.3.3 Bouwsteen Wonen

In aanloop naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Bouwsteen Wonen opgesteld en in oktober 2021 heeft de raad dit beleid vastgesteld. Dit document is de opvolger van de Woonvisie 2016-2021. In de Bouwsteen Wonen is aangegeven dat vanwege de grote vraag naar woningen het toevoegen van haalbare woningbouwplannen in de gemeente noodzakelijk is. Er is sprake van een grote woningbouwopgave.

Belangrijke maatregelen uit de Bouwsteen Wonen zijn onder andere:

Beschikbaarheid van woningen

Er wordt ingezet op het bouwen van meer woningen en stimuleren van de doorstroming:

Onderhavig plan voorziet met de bouw van 5 woningen in het dorp Grafhorst. In dorpen zoals Grafhorst worden minimaal tot geen nieuwe woningen gerealiseerd. Vooral onder starters die in Grafhorst willen blijven wonen of jonge gezinnen die weer terug willen verhuizen, zijn er in de kern minimale mogelijkheden.

Onderhavige locatie, in de kern van Grafhorst, is zeer geschikt voor het toevoegen van extra woningen. Daarmee past de ontwikkeling binnen het beleid van de gemeente Kampen en wordt er bijgedragen aan de woningbouw ontwikkeling in het dorp.

Ruimte voor kwaliteit

Met de sloop van alle bedrijfsgebouwen wordt het mogelijk om aan de Kerkstraat vier extra woningen en de te herbouwen reguliere woning te realiseren. De in totaal vijf woningen worden in het historische bebouwingslint langs de Kerkstraat geplaatst. Hierdoor verdwijnen stedenbouwkundige verstorende bedrijfsgebouwen en wordt door het toevoegen van de woningen het historische bebouwingslint versterkt en 'afgerond'

Aandacht voor leefbaarheid en duurzaamheid

De locatie bevindt zich in de kern Grafhorst. De toevoeging van de woningen draagt bij aan versterking van de leefbaarheid. De woningen zullen verder voldoen aan duurzaamheidseisen, net als de inrichting van de openbare ruimte.

2.3.4 Beleid vrijkomende agrarische bebouwing

De Colleges van de gemeenten Kampen, Zwartewaterland en Zwolle hebben voor het Nationaal Landschap IJsseldelta een gezamenlijk uitvoeringskader voor vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) opgesteld. De analyse is ook toepasbaar voor delen van het buitengebied die buiten het Nationaal Landschap IJsseldelta vallen.

De (on)mogelijkheden van activiteiten in VAB's worden bepaald op basis van:

  • omgevingscriteria op gebiedsniveau;
  • criteria op erfniveau (objectgericht).

Omgevingscriteria op gebiedsniveau

De gebiedskenmerken conform het provinciaal omgevingsbeleid zijn leidend voor de wijze waarop de kernwaarden in de praktijk herkenbaar kunnen worden ingezet en de hieruit volgende toelaatbaarheid van (bedrijfs)activiteiten.

Algemene en objectgerichte criteria

  • Tijdelijke en permanente opslag en/of uitstalling van materieel, materialen en overige attributen voor functioneel gebruik is niet toegestaan.
  • Toename van verkeersbewegingen is alleen mogelijk op de doorgaande wegen. Extra mobiliteit op de binnenwegen is ongewenst.
  • Behoud en of versterking van de ervenstructuur: Voor gebouwen die niet duidelijk op een terp (maar er naast of half er op) zijn gesitueerd, gebouwen die nadrukkelijk groter zijn dan het oorspronkelijke hoofdgebouw of gebouwen met een van het hoofdgebouw sterk afwijkend architectonisch handschrift geldt verwijdering als uitgangspunt.
  • Vervolgontwikkeling binnen het bestaande repertoire is mogelijk, mits passend bij de bestaande bebouwing, aansluitend bij de gebiedskwaliteiten en overeenkomstig de welstandsnota's.

De gemeente Kampen staat in principe positief tegenover nieuwe functies in VAB's, omdat dit helpt de karakteristieke bebouwing in stand te houden en daarmee een bijdrage aan de vitaliteit van het platteland levert. Het kan daarbij gaan om wijzigingen naar:

  • 1. wonen (met sanering van ontsierende bedrijfsbebouwing):
  • 2. werken (nieuwe economische functie).
  • 3. maatschappelijk.

Het gaat hierbij om een functiewijziging, waarbij een agrarische bedrijf wordt gewijzigd naar een 'haven' en woonfunctie. De agrarische bedrijfsbebouwing worden gesloopt, ter vervanging van de verschillende bedrijfsgebouwen die gesloopt worden winterstallingen ten behoeve van de bestaande functie gerealiseerd. Hiermee krijgt het perceel een recreatieve functie. Aan de Kerkstraat wordt het bestaande bebouwingslint versterkt met vijf woningen en levert zo een bijdrage aan het historische lint. Door de beoogde ontwikkeling ontstaan extra verkeersbewegingen, deze verkeersbewegingen zijn minder hinderlijk voor het dorp Grafhorst dan de vrachtwagen die nu door het dorp rijden voor de huidige functie. Tevens wordt het door de sloop van de twee bestaande woningen en het opschuiven van de nieuwe woningen, mogelijk het wegprofiel van de Kerkstraat aan te passen. Hierdoor wordt de doorstroming en de verkeersveiligheid van deze weg verbeterd.

2.3.5 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is op 25 november 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Het LOP is gericht op behoud en versterking van de kenmerkende gebiedswaarden in de verschillende IJsseldeltalandschappen. Uitgangspunt hierbij is de doorontwikkeling van de beeldstructuur in vlakken (polders), lijnen (dijken en wateren) en punten (kernen, woon- en werkgebieden, infrastructuur). Zwakke plekken moeten weer worden verstevigd en samenhang in verscheidenheid aangebracht door middel van beheer, herstel en nieuwe aanleg van landschapselementen. Het bij het plan behorende inrichtingsplan voorziet in deze waarden, en geeft borging van het behoud van deze waarden in de toekomst.

Het plangebied ligt volgens de landschapstypenkaart in één van de kernen (Grafhorst). Aangezien het plangebied in het overgangsgebied tussen Grafhorst en het buitengebied ligt, is het landschapsontwikkelingsplan meegenomen in deze toelichting.

In het Landschapsontwikkelingsplan zijn 11 deelgebieden opgenomen. Onderhavig plangebied ligt op de grens van twee deelgebieden namelijk ,deelgebied 1 'IJssel - IJssel natuurlijk' en deelgebied 5 'Stroomruggen en dijken - Leefbaar bovenland'. De deelgebieden zijn vervolgen weer verdeelt in verschillende landschap type. Voor onderhavige plangebied is het landschapstype 'IJsseluiterwaarden buitendijks' van toepassing.

Kenmerken van dit gebied zijn:

  • Tijden van hoog en laagwater;
  • Water slingerend door het landschap;
  • Open uiterwaarden en beslotenheid door dicht struikgewas en hagen;
  • Dijken, oude rivierarmen en reliëf
  • landbouw is een belangrijke (neven)functie;
  • Onregelmatige verkaveling met akkers en weiden
  • Rustgebied
  • Plekken van voormalige kleiwinning en restanten van steenfabrieken
  • Oude bebouwing op terpen en rivierduinen

Gewenste ontwikkelingen 'IJsseluiterwaarden buitendijks'

  • Versterken van de openheid
  • Herstellen van oude rivierlopen, aanleggen van nevengeulen voor waterafvoer;
  • Ontwikkeling van natte natuur, waterberging en extensieve begrazing;
  • Herstellen van hagen langs de weidegronden
  • extensieve recreatie op de dijken en de kaders, struinnatuur door de uiterwaarden.

Vanwege de ligging van de locatie in de kern van Grafhorst maar ook aan de rand van de landschapstypen 'IJsseluiterwaarden buitendijks' zullen de ontwikkelingsmogelijkheden van deze landschapstypen meegenomen worden in de inrichting van het erf en de uitstraling van het her te bouwen bedrijfsgebouwen en de her te bouwen bedrijfswoningen. De gewenste ontwikkelingen genoemd in de beide landschapstypen bieden voldoende mogelijkheden om het plan van initiatiefnemers te realiseren

Voor de beoogde ontwikkeling worden een inrichtings- en landschapsplan verder uitgewerkt. Met dit plan wordt rekening gehouden met het landschap.

2.3.6 Welstandsnota

De gemeente heeft op 30 maart 2017 een Welstandsnota opgesteld. De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

Het beleid gaat op hoofdlijnen uit van 3 typen criteria: objectgericht, gebiedsgericht en algemeen. Onderhavige ontwikkeling valt onder 'gebiedsgericht - Dorpen'.

'Gebiedsgericht: Grotere bouwplannen' hebben meer impact op hun omgeving en 'passendheid' in de omgeving is voor deze plannen van groter belang. Per gebiedstype gelden daarom gebiedsgerichte criteria die uitgaan van de bestaande karakteristieken en kwaliteiten van het betreffende (deel) gebied.

Naast de drie criteria werkt de nota met 3 niveaus. Het plangebied behoort tot Grafhorst, en valt daarmee in Niveau 2.

Niveau 2

  • IJsselmuiden-Dorp, de dorpen (Zalk, Wilsum, 's-Heerenbroek, Grafhorst), buitengebied met uitzondering van De Koekoek
  • Gemiddelde criteria: kwaliteit behouden en waar mogelijk versterken
  • Reguliere toetsing: geïntegreerde welstands-en monumentencommissie of een gemandateerd lid van de commissie.

'Gebiedsgericht - Dorpen'

Binnen de dorpen dienen de bestaande veelal heterogene en kleinschalige structuur en de bebouwingskarakteristieken behouden te blijven en waar mogelijk versterkt. Vernieuwing is mogelijk mits dit geen verstoring maar een aanvulling is op het silhouet en het dakenlandschap van het betreffende dorp en is afgestemd op de omringende bebouwing. Bij nieuwe bebouwing kan met name afwijkende schaal, maat, dakvorm een verstorende werking hebben op het karakter van het dorp.

Zoals in paragraaf 3.2.2 is beschreven wordt met de nieuwe woningen aangesloten op de omliggende gebouwen. De woningen worden in dezelfde rooilijn geplaatst als de naastgelegen gebouwen. Het toevoegen van de nieuwe woningen verstrekt het histrionische bebouwingslint langs de Kerkstraat. De woningen worden in dezelfde bouwstijl één of twee bouwlagen met een zadeldak al dan niet met wolfseinden of een schilddak gebouwd. Daarmee blijft de karakteristiek van het dorp behouden.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de Welstandsnota. De woningen worden op basis van de welstandnota 'Criteria Dorpen' verder uitgewerkt en getoetst door de welstandscommissie.

2.3.7 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (2010)

Eén van de beschikbare handvaten voor het te hanteren verkeers- en vervoerbeleid is een te maken integraal Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP). De gemeente Kampen heeft dit beleid vertaald in het GVV 2010. Hierin zijn de volgende ambities opgenomen: De gemeente wil:

  • blijven bewegen: voorzien in de mobiliteitsbehoefte van haar eigen inwoners en de vervoersbehoefte van de productie-, distributie- en (landbouw)bedrijven in de gemeente;
  • verder kunnen groeien: kunnen realiseren van de opvangfunctie voor woningen, bedrijven en regionale onderwijsinstellingen in de regio;
  • de regio aanjagen: de gemeente laten functioneren als economische motor;
  • een aantrekkelijke plek zijn: de (binnen)stad laten functioneren als regionaal centrum voor winkelvoorzieningen, recreatie, cultuur en zorg;
  • veiligheid zijn: ruimte reserveren voor veilige en leefbare plekken voor bewoners;
  • blijven ademen: overschrijding van lucht- en geluidsnormen actief voorkomen.

Relatie met initiatief en conclusie

Onderliggend plan voorziet in de herbestemming van een agrarische bestemde locatie naar een woonlocatie. Dit heeft geen significante invloed op de verkeersafwikkeling. Sterker nog, door de ontwikkeling wordt het mogelijk het wegprofiel van de Kerkstraat aan te passen. Hierdoor wordt de doorstroming en veiligheid van de Kerkstraat verbeterd.

Geconcludeerd kan worden dat de veiligheid en leefbaarheid in de buurt niet onder druk komen te staan op basis van onderliggend plan.

2.3.8 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen het gemeentelijke beleid. Met de ontwikkeling wordt een vrijkomende agrarische locatie herontwikkelt ten behoeve van een nieuwe functie. Met deze herontwikkeling worden verpauperde gebouwen met asbestdaken gesloopt, en wordt een recreatieve functie uitgebreid. Het toevoegen van vier nieuwe woningen komt ten goede aan de woningbehoefte in het dorp Grafhorst, daarnaast versterken deze woningen het historische bebouwingslint langs de Kerkstraat.

Hoofdstuk 3 Huidige en voorgenomen situatie

3.1 De huidige situatie

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Grafhorst, aan het Ganzendiep, in de gemeente Kampen. Grafhorst is gesticht op een zandrug langs het Ganzendiep. Het dorp kent een lange geschiedenis maar vanaf de jaren '30 van de vorige eeuw is het dorp vooral langs het lint aan de Grafhorsterweg aan de zuidkant van het dorp gegroeid. Ook de Voorstraat, de Achterstraat en de Kerkstraat werden vanaf deze tijd verder verdicht. Hierdoor ontstond een sterk gedifferentieerd gevelbeeld. In de jaren '70 volgde ook bebouwing aan de straten haaks op en parallel aan de Grafhorsterweg.

De woningen langs de Kerkstraat staan dicht op elkaar door de smalle diepen percelen. De meeste woningen bestaan uit twee bouwlagen met een kap vanaf de eerste bouwlaag. De woningen zijn niet voorzien van een voortuin en staan daardoor dicht op de weg. Het plangebied ligt aan het 'eind' van dit historische bebouwingslint. De bedrijfsbebouwing verrommelt, door de afwijkende schaal en oriëntatie en functie, het bebouwingslint langs de Kerstraat. Aan de zuidzijde, grenzend aan het plangebied, ligt een 'klein' bouwvlak met een agrarische bestemming, zonder bedrijfswoning. Op dit perceel staan enkele kleine gebouwen. Die locatie is door een veehouderij in gebruik.

Aan de westzijde van het plangebied ligt een watergang met ligplaatsen voor boten, deze ligt op ongeveer 100 meter vanaf de Kerkstraat. Op circa 245 meter aan de westzijde van het perceel liggen recreatieverblijven langs het Ganzendiep. Daartussen ligt landbouwgrond dat als grasland in gebruik is. In onderstaand figuur 3.1 zijn de verschillende functies en de locatie ervan, zoals hierboven beschreven, weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0013.png"

Figuur 3.1. Omliggende functies plangebied

(Agrarisch) bedrijf

Zoals in de inleiding beschreven, betreft het plangebied de gronden van een voormalig jongveeopfokbedrijf. Binnen het plangebied zijn verschillende (agrarisch) bedrijfsgebouwen aanwezig. Een jongveestal met een oppervlak van 193 m², een veeschuur van 292 m², een werktuigenberging met aangebouwde werkplaats van 348 m². Het kuilvoer wordt verpakt in balen achter de werktuigenberging opgeslagen.

Op het bedrijfsperceel zijn twee aaneen gebouwde bedrijfswoningen en een garage aanwezig. De twee bedrijfswoningen voldoen niet aan de huidige bouweisen. De woningen zijn te klein en daardoor zijn de verschillende gebruiksruimtes erg krap. Ook is de isolatie van de woningen niet meer van deze tijd.

Het bedrijf had op basis van de Wet milieubeheer een vergunning voor in totaal 50 melkkoeien, 20 stuks jongvee, 24 vleesstieren in de leeftijd van 0-2 jaar. Voor de locatie Kerkstraat 53 is een vergunning Natuurbeschermingswet 1998 verleend. Het bedrijf is inmiddels gestopt met haar activiteiten, de dieren zijn weg, en de ammoniakrechten zijn verkocht aan een derde. De stikstofrechten, die het bedrijf bezit op basis van haar vergunning, zijn nog niet verkocht.

Zoals beschreven is de Kerkstaat een nauwe doorgaande woonstraat. Hierdoor is de bereikbaarheid van het agrarische bedrijf voor agrarisch vrachtverkeer zeer matig tot slecht. Vrachtauto's die vee komen halen, kunnen soms niet verder, omdat op de toegangsweg (Kerkstraat/Achterstraat) auto's geparkeerd staan, waardoor de ruimte te smal is om door te rijden. Dit betekent dat het voorkomt dat initiatiefnemers de eigenaar van de auto midden in de nacht moeten wekken om de auto te verplaatsen. Kortom, voor beide partijen geen ideale situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0014.png"

Figuur 3.2 Luchtfoto, functies binnen het plangebied

Binnen het plangebied worden ligplaatsen voor (kleinere) boten verhuurd en is er een boothelling aanwezig. In de 'haven' zijn in totaal 83 ligplaatsen, verdeeld over twee oevers, aanwezig. Aan de westelijke oever zijn 73 ligplaatsen en de oostelijke over 10. De ligplaatsen zijn niet voorzien van steigers en zijn 'gewoon' via de wal bereikbaar. De haven heeft geen extra voorzieningen, op basis van het geldende bestemmingsplan is het mogelijk om een sanitaire voorziening van 30 m² te realiseren. De ligplaatsen worden door de minimale voorzieningen voornamelijk gebruikt door inwoners van Grafhorst en omgeving. Tot slot zijn er minimaal 10 parkeerplaatsen op het terrein aanwezig.

3.2 Beschrijving initiatief

Zoals beschreven in paragraaf 1.1 staat het bedrijf op een tweesprong. Gezien de ligging van het plangebied, aan het eind van een woonstraat in de bebouwde kom van Grafhorst, is deze locatie niet ideaal voor een schaalvergroting van het veehouderijbedrijf en zullen omliggende woningen waarschijnlijk extra hinder ervaren. Daarnaast is uitbreiding van het aantal dieren in verband met stikstof en ammoniak niet wenselijk en waarschijnlijk ook niet haalbaar op deze locatie.

Daarom is de wens om de huidige 'haven' uit te breiden met extra ligplaatsen en de bestaande bedrijfsgebouwen te vervangen door een winterstallingen voor boten. Gezien de huidige staat van de bedrijfswoningen is het voornemen om deze twee bedrijfswoningen te vervangen door een reguliere en een bedrijfswoning. Daarnaast is er de wens om vier nieuwe reguliere woningen aan het gebied toe te voegen. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken worden alle bestaande bebouwing gesloopt, hierdoor is het mogelijk het gehele erf in te richting ten behoeve van de functies. In figuur 3.3 zijn de te slopen gebouwen, met een totaal oppervlak van 1.071 m², weergegeven. In de volgende paragrafen worden de twee hoofdonderdelen van het voornemen, het wonen en de haven verder beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0015.png"

Figuur 3.3 Situatietekening, met te slopengebouwen (bron: Atelier Schraa)

3.2.1 Haven

Ligplaatsen

Voor de omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een rendabele verhuur van ligplaatsen voor kleinere boten is het nodig om het aantal ligplaatsen uit te breiden. In de huidige situatie zijn er 83 ligplaatsen, 73 aan de westzijde, 10 aan de oostzijde. De oostkant van de watergang biedt ruimte voor circa 50 extra ligplaatsen voor met name de iets grotere sloepen. De breedte van die ligplaatsen zal 3 meter bedragen. Deze ligplaatsen zijn geschikt voor boten met een breedte tot 2,5 meter en een lengte van maximaal 7 meter. Voor de aanleg van de ligplaatsen zal een vergunning worden aangevraagd.

Er zijn na uitbreiding 133 ligplaatsen aanwezig. Er zullen geen sanitaire of andere voorzieningen aangelegd worden. De activiteiten richten zich alleen op ligplaatsverhuur en winterstalling van boten. De (bestaande) boothelling kan door dagjesmensen tegen een vergoeding gebruikt worden.

Winterstalling

Initiatiefnemers willen de huurders van de ligplekken de mogelijkheid bieden om de boten in de winter te stallen. In de huidige situatie is dit niet mogelijk. In huidige situatie worden boten in de winter afgedekt met zeil op de wal geplaatst. Dit zorgt voor een rommelig aanzicht in de winter. Daarnaast veroorzaakt het klapperen van het zeil geluidoverlast. Ook worden boten in de winter gestald in de buurt van Giethoorn/Belt-Schutsloot. Dit betekent dat de eigenaren hun boten in het voorjaar en in het najaar heen en weer zullen moeten rijden. De initiatiefnemers wil daarom de boten in de winter binnen stallen. De huidige stallen zijn niet geschikt voor het stallen van boten, daarnaast zijn ze verouderd en voorzien van asbesthoudend materiaal. In de zomer wordt de (winter)stalling gebruikt voor de opslag van (lege) boottrailers. Door het stallen van de lege trailers in de stalling is het haventerrein in de zomer ook opgeruimd.

Het voornemen is om de drie bestaande stallen, met een gezamenlijk oppervlak van 833 m² te slopen en daarvoor in de plaats een winterstallingen met een oppervlak van circa 700 m² te herbouwen. In het voortraject van dit bestemmingsplan is het ontwerp van de winterstallingen voorgelegd aan Het Oversticht. Het Oversticht heeft als advies meegegeven dat een schuur/ winterstalling in de vorm van een kapschuur, waarbij de ene goothoogte hoger is dan de andere, een wenselijke vormgeving is op deze locatie. Dit advies is in het ontwerp, zie hiervoor figuur 3.3 verder uitgewerkt. Doordat het dak van de winterstalling zuidgericht is, is het optimaal geschikt voor het opwekken van duurzame energie. Daarom wordt de winterstalling voorzien van zonnepanelen.

Na realisatie van de plannen zijn er 133 ligplaatsen. Van deze 133 boten zijn er straks 40 grotere boten die in de stalling in de schuur komen te staan. Van de kleinere boten blijven in de winter circa 40 stuks op het erf achter de te bouwen schuur buiten staan. Deze boten worden op de kop neergelegd, om zo te voorkomen dat ze vollopen met regenwater en bij vorst kunnen beschadigen. Deze kleinere boten kunnen gestapeld worden.

Bedrijfswoning

Achter de huidige bedrijfswoningen staat de veeschuur en aan de noordzijde staat de jongveestal. Hierdoor is er weinig ruimte om beide woningen te verbouwen en te verruimen en daarbij te voldoen aan de huidige wooneisen. Ook de kosten van renovatie van de bestaande woningen zullen uitermate hoog zijn, mede vanwege de situering op het perceel en vanwege de beperkte ruimte. Met het slopen van de bedrijfsgebouwen ontstaat er ruimte om het perceel anders in te delen. Met het verdwijnen van de agrarische functie zijn twee bedrijfswoningen niet meer noodzakelijk. Het voornemen is dan ook om op de gronden van de haven een bedrijfswoning te realiseren en aan het bebouwingslint langs de Kerkstraat een reguliere woning. De bedrijfswoning wordt achter het bebouwingslint en naast de nieuwe winterstalling gesitueerd. Hierdoor is er direct zicht vanuit deze woning op de ligplaatsen en op de toegang tot de botenstalling. Daardoor kunnen initiatiefnemers controleren of er geen onbekende/ongewenste personen bij de boten komen. Het is daarom van belang dat er een vrij uitzicht is vanuit deze woning.

Bij de bedrijfswoning wordt een bijgebouw gerealiseerd. Dit bijgebouw gaat worden gebruikt voor de opslag van materiaal en materieel, waarmee de omliggende gronden en de haven worden onderhouden. Daarnaast worden hier de verreiker en trekker gestald, waarmee boten in en uit het water worden gehaald. Vanwege de eisen van de verzekering vinden initiatiefnemers het noodzakelijk om de privé berging apart van de botenstalling te houden. Anders zullen er extra kostbare maatregelen genomen moeten worden om aan de eisen van de verzekering te voldoen.

In onderstaand figuur 3.4 zijn de verschillende onderdelen met betrekking tot de haven weergegeven. Aan de noordoost-zijde wordt de bedrijfswoning gerealiseerd, ten zuiden van de bedrijfswoning komt een kleine privéberging met daarnaast de winterstalling die worden voorzien van zonnepanelen. De havenuitbreiding van circa 400m² is met een blauw vlak weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0016.png"

Figuur 3.4 Schematische situatietekening inrichting haven (bron: Atelier Schraa)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0017.png"

Figuur 3.5 3D impressie bedrijfswoning en winterstallingen (bron: Atelier Schraa)

Behoefte ligplaatsen 

Initiatiefnemer heeft al veel vraag naar extra ligplaatsen en heeft 15 mensen op de wachtlijst staan. Daarnaast zijn er nu in Grafhorst geen ligplaatsen voor inwoners die niet zelf aan het water wonen. Ongeveer 85% van de verhuurde ligplaatsen zijn verhuurd aan booteigenaren die wonen in Grafhorst en IJsselmuiden. Dit geldt ook voor de nieuw te verhuren ligplaatsen. Deze huurders zullen vanwege de korte afstand van de ligplaatsen tot hun woning niet snel voor een ligplaats verder weg kiezen. Juist voor de jeugd van Grafhorst en IJsselmuiden is het laagdrempelig om gebruik te maken van de boot als deze dicht bij hun woonplaats ligt, doordat zij er op de fiets naar toe kunnen. Daarnaast zijn er een aantal eigenaren van recreatiewoningen in de directe omgeving die hun boot bij initiatiefnemers hebben liggen. Ook omdat de huurders van de ligplaatsen vooral de boten voor dagtripjes gebruiken, is de ligging nabij hun woonplaats of recreatiewoning een vereiste. De doelgroep van de ligplaatsen zijn de inwoners van Grafhorst en IJsselmuiden met kleinere boten geschikt voor dagtochten. Doordat de ligplaatsen op fietsafstand liggen, kunnen ook de kinderen van de eigenaren zelfstandig het water op. Doordat de ligplaatsen op fietsafstand liggen vergroot het de beleving van het Ganzendiep bij de jongeren. Dit betekent ook dat jongeren veel het water op kunnen, waardoor de kans groter is dat zij ook later met een boot het water op willen.

Binnen gemeente Kampen zijn 295 ligplaatsen voor boten. In dit aantal zijn de ligplaatsen van watersportverenigingen niet meegeteld, omdat leden van de watersportverenigingen niet de doelgroep is waarop initiatiefnemers zich richten. Ook de ligplaatsen bij initiatiefnemers zijn in dat aantal niet meegenomen. Er zijn na uitbreiding 133 ligplaatsen aanwezig. Er zullen geen sanitaire of andere voorzieningen aangelegd worden. De activiteiten richten zich alleen op ligplaatsverhuur en winterstalling van boten. De boothelling kan door dagjesmensen tegen een vergoeding gebruikt worden.

De verdeling van de ligplaatsen in Gemeente Kampen over de verschillende locaties is weergegeven in tabel 1.1.

Tabel 1.1. Verdeling ligplaasten in de gemeente Kampen

Haven   Ligplaatsen  
Kroes botenbouwers   50  
Kalkovens   20  
Camping Vinke (Seveningen)   50  
Roggebotsluis   125  
Roggebotsluis   50  
Totaal   295  

Aan de IJssel vlakbij de afsplitsing van het Ganzendiep ligt een jachthaven. Bij deze jachthaven is een steiger aangelegd ten behoeve van de ligplaatsen voor de boten. Daarnaast zijn er allerlei voorzieningen zoals douche, toilet, sanitair, elektra, verkoop gasflessen, wasmachine en droger aanwezig. Bovendien is daar kortdurend recreatief nachtverblijf mogelijk. Hierdoor is de verhuur van ligplaatsen door initiatiefnemers niet te vergelijken met de activiteiten van de jachthaven en ligt de uitbreiding van de haven, deze jachthaven niet in de weg. Bovendien zijn de prijzen voor de verhuur van ligplaatsen met dezelfde grootte vergelijkbaar.

Er is een andere bestaande boothelling in Grafhorst. De parkeergelegenheid bij deze boothelling is erg matig. In de directe omgeving van die boothelling staan ook vaak fietsen van personen die gebruik maken van de zwemmogelijkheid in het Ganzendiep. Doordat er vaak fietsen in de weg staan en de parkeermogelijkheden zeer beperkt zijn en verder weg liggen van de boothelling, is deze boothelling slecht te gebruiken.

Behoefte Winterstalling

De huidige huurders van ligplaatsen die hun boten bij initiatiefnemers in de winterstalling willen doen, stallen hun boten nu vooral in/rondom Giethoorn en Belt-Schutsloot. Zij maken dus geen gebruik van de winterstalling in gemeente Kampen. Door winterstalling op het erf aan te bieden, zal er sprake zijn van veel minder verkeersbewegingen. Bovendien is er in Grafhorst zelf geen winterstalling voor boten beschikbaar.

De winterstalling zal alleen voor de huurders van de ligplaatsen van initiatiefnemers zijn en niet voor booteigenaren die hun boot in de zomer ergens anders hebben liggen.

Aan de Frieseweg te Kampen is een bedrijf gesitueerd dat naast stalling voor caravans en campers ook stalling voor boten aanbiedt. Doordat deze stalling vlakbij de havens aan de IJssel en aan het begin van het Ganzendiep ligt, zullen booteigenaren die hun boot daar hebben liggen, gebruik maken van deze stalling. En zoals aangegeven maken de huidige booteigenaren die een ligplaats bij initiatiefnemers hebben, geen gebruik van de winterstalling in gemeente Kampen.

Kortom in de gemeente Kampen zijn niet tot nauwelijks mogelijkheden om boten in de winter te stallen, daarmee voorziet de ontwikkeling in een behoefte.

Weiland

Het grasland van circa 2 ha, aansluitend aan de haven en het erf, houden initiatiefnemers nog in gebruik. Initiatiefnemers hebben de ervaring dat dit grasland, als zij het in gebruik geven aan een derde, niet zo goed onderhouden wordt als zij wensen. Dit draagt niet bij aan het 'visitekaartje' dat initiatiefnemers voor ogen hebben. Doordat deze grond aansluitend aan de haven ligt, willen zij dat dit grasland er verzorgd bij ligt. De initiatiefnemers overwegen om aan de noordoostzijde van de ligplaatsen aan het Ganzendiep een picknicktafel te plaatsen die ook door passerende fietsers te gebruiken is.

3.2.2 Wonen

In het dorp Grafhorst zijn momenteel geen concrete woningbouwplannen, maar er is wel een behoefte aan woningen.Vooral starters die in Grafhorst willen blijven wonen of jonge gezinnen die weer terug willen verhuizen komen in de huidige woningmarkt moeilijk aan een woning.

Onderhavige locatie is zeer geschikt voor het toevoegen van extra woningen. Met de sloop van alle bedrijfsgebouwen wordt het mogelijk om aan de Kerkstraat vier extra woningen en de te herbouwen reguliere woning te realiseren.

Deze vijf woningen worden in het historische bebouwingslint langs de Kerkstraat geplaatst. Hierdoor verdwijnen stedenbouwkundige verstorende bedrijfsgebouwen en wordt door het toevoegen van de woningen het historische bebouwingslint versterkt en 'afgerond'. Aansluitend op woningen aan de Kerkstraat worden de nieuwe woningen in de rooilijn van de naastgelegen gebouwen gerealiseerd. De woningen zullen overeenkomstig met de aangrenzende bebouwing worden gerealiseerd met één of twee bouwlagen, met een zadeldak al dan niet met wolfseinden of een schilddak. Daarmee blijft de karakteristiek van het dorp behouden.

Het voornemen is om de mogelijkheid tot drie vrijstaande woningen en twee aaneen gebouwde woningen te realiseren. Bij Iedere woning is het mogelijk op het erf een vrijstaande berging en/of garage. De woningen worden op basis van de welstandsnota verder uitgewerkt en getoetst door de welstandscommissie. In paragraaf 2.3.6 wordt de toets aan de welstandsnota verder beschreven. In figuur 3.6 wordt een schematische weergave van de beoogde woningen gegeven. In figuur 3.7 staat een (impressie) 3D-weergave van deze woningen in het historische bouwlint.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0018.png"

Figuur 3.6 Schematische situatietekening woningen (bron: Atelier Schraa)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0019.png"

Figuur 3.7 3D weergave woningen (bron: Atelier Schraa)

3.2.3 Resume

De nieuwe situatie bestaat uit:

  • De uitbreiding van de ligplaatsen van 83 naar 133 ligplaatsen;
  • De bouw van een nieuwe bedrijfswoning en berging
  • Een winterstalling ten behoeve van 40 grote boten
  • Realiseren van 5 reguliere woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0020.png"

In figuur 3.8 wordt een schets van de totale ontwikkeling weergeven.

Figuur 3.8 Schematische situatietekening totale ontwikkeling (bron: Atelier Schraa)

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Verkeer

Het plangebied wordt in oostelijke richting ontsloten via de Kerstraat, Achterstraat, Grafhorsterweg op de provinciale N-weg (N760). In westelijke richting wordt het gebied ontsloten op De Noord. In zuidelijke richting loopt de Branderdijk. Dit is, met uitzondering voor fietsverkeer, een doodlopende weg.

In de huidige situatie wordt het perceel gebruikt als jongveeopvokbedrijf en haven ten behoeve van 83 ligplaatsen. Vrachtwagens ten behoeve van de agrarisch bedrijfsvoering komen altijd door het dorp, over de Kerkstraat richting het plangebied. Een andere route is niet mogelijk. Zoals beschreven in paragraaf 3.1 is de Kerkstraat zeer smal en is het in de huidige situatie, door het parkeren van auto's van derden, niet altijd mogelijk om het agrarische bedrijf te bereiken. Daarnaast moeten de vrachtwagens via dezelfde weg terug om het plangebied te verlaten. Kortom niet een ideale ligging voor een agrarisch bedrijf. Het verdwijnen van de agrarische bedrijfsvoering komt, in het kader van vrachtwagen bewegingen, dan ook ten goede aan heel Grafhorst.

Doordat de nieuwe woningen ten opzicht van de bestaande bedrijfswoningen verder achteruit gebouwd zullen worden, kan de bochtstraal van de Kerkstraat worden vergroot. De afwikkeling van regulier verkeer en de verkeersveiligheid wordt hierdoor gunstiger.

De haven wordt voor het grootste gedeelte gebruikt door mensen in de omgeving en dan vooral bewoners van Grafhorst. De meeste gebruikers komen dan ook met de fiets of lopend. Met de uitbreiding van de ligplaatsen van 83 naar 133 ligplaatsen kunnen extra verkeersbewegingen ontstaan. Naar verwachting worden de extra ligplaatsen en de winterstalling, zoals beschreven in paragraaf 3.2.1, grotendeels gebruikt door bewoners van Grafhorst. Met het realiseren van de winterstalling is het voor de gebruikers niet meer noodzakelijk om hun boot in de winter elders te stallen. Dit heeft als groot voordeel dat de betreffende boten niet meer door Grafhorst vervoerd hoeven te worden.

In de zomer kan het, door de extra ligplaatsen, drukker zijn in de richting van het plangebied. Met name parkeren op eigen terrein moet daarom goed worden ingepast. In de volgende paragraaf wordt hierop ingegaan.

3.3.2 Parkeren

De gemeente Kampen heeft haar parkeernormen opgenomen in de Nota Parkeernormen gemeente Kampen uit augustus 2020. De gemeentelijke parkeernormen zijn gebaseerd op parkeerkencijfers van CROW. De gemeente Kampen heeft voor de beoogde ontwikkeling een berekening gemaakt van de parkeerbehoefte van zowel de oude als de nieuwe situatie, zie hiervoor tabel 1.

Tabel 1: berekening parkeerbehoefte

  aantal/ m2   Parkeernorm   Parkeerbehoefte  
Huidige situatie        
Stallen   485 m²   1,1/ 100 m²   5,33  
Werkplaats   348 m²   2,4/ 100 m²   8,35  
Bedrijfswoning   2 stk.   2,2 per woning   4,4  
Jachthaven   83 ligplaats   0,6 per ligpl.   49,8  
Subtotaal       67,88  
       
Beoogde situatie        
Twee onder één kapwoning   2   2,1 per woning   4,2  
vrijstaande woning   4   2,2 per woning   8,8  
Jachthaven   133   0,6 per ligpl.   79,8  
Subtotaal       92,8  
Totaal toename       24,92  
       

Uit tabel 1 blijkt dat de parkeerbehoefte in de huidige situatie 67,88 parkeerplaatsen bedraagt. Door de beoogde ontwikkeling ontstaat een parkeerbehoefte van 92,8 parkeerplaatsen Door de ontwikkeling ontstaat dus een toename van 25 parkeerplaatsen.

In de huidige situatie zijn op het haventerrein 10 parkeerplaatsen aanwezig. op basis van 83 ligplaatsen is dit een percentage van 12%. Dit is lager dan een gemiddelde jachthaven. Dit komt omdat de meeste gebruikers uit het dorp zelf komen en omdat er naast de ligplaatsen geen extra voorzieningen zoals een restaurant of botenverhuur aanwezig zijn.

Bij een nieuwe ontwikkeling, hoeft geen rekening gehouden te worden met een theoretisch te kort en hoeft een nieuwe ontwikkeling alleen te voorzien in de toename in parkeerplaatsen die ontstaat (25 parkeerplaatsen).

Met de gemeente Kampen is afgesproken dat bij de woningen wordt voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein. Afhankelijk van het definitieve ontwerp van de woningen kan de situering van de parkeerplaatsen wijzigingen. Op basis van de (schets) situatietekening, zie figuur 3.8. Worden bij iedere woning minimaal 2 parkeerplaatsen en een garage gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen worden voornamelijk gebruikt door de bewoners van de woningen. Bezoekers van de woningen, kunnen indien noodzakelijk op het haventerrein parkeren.

Voor de parkeerbehoefte op het haventerrein is afgesproken dat wordt voorzien in de toename in parkeerbehoefte, zoals berekend in tabel 1. Dit komt erop neer dat bovenop het bestaand aantal parkeerplaatsen (10 stk), nog eens 25 parkeerplaatsen extra worden gerealiseerd. Dus in totaal 35 parkeerplaatsen.

In figuur 3.9 wordt een schets van de nieuwe situatie weergeven. Op het haventerrein worden 52 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit is een toename van 42 parkeerplaatsen, daarmee wordt voldaan aan de gemeente afspraken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0021.png"Figuur 3.9 Schets beoogde ontwikkeling, met locatie parkeerplaatsen (bron: Atelier Schraa)

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden, zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Zoals aangegeven in paragraaf 1.3 heeft het plangebied, op grond van het geldende bestemmingsplan, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. De voor 'Waarde - Archeologie-1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

De aanvrager van een omgevingsvergunning dient, voor bouwwerken met een oppervlakte van groter dan 2.500 m2 en dieper dan 50 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

Voor de beoogde ontwikkeling is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. In de huidige situatie is het grootste gedeelte al bebouwd, waardoor de gronden al geroerd zijn en mogelijke archeologische resten zijn verstoord. De nieuwe gebouwen komen, anders gesitueerd, op dezelfde locatie als de huidige bebouwing, daarnaast blijft het oppervlak onder de 2.500 m², dus is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor dit plan.

4.1.2 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische elementen aanwezig. Wel kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. De beoogde ontwikkeling, is een perceelgeboden ontwikkeling. Met deze ontwikkelingen worden de structuren en kenmerken van het landschap niet aangetast. De bebouwing langs de Kerkstraat kan als historisch bebouwingslint worden gezien. Door de bestaande bebouwing te vervangen voor nieuwe woningen, die in de rooilijn van de naastgelegen gebouwen worden gesitueerd, wordt het historische lint versterkt wat ten goede komt aan de cultuurhistorie langs van de Kerkstraat.

4.2 Bodemkwaliteit

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

In 2021 is in het plangebied een verkennend (bijlage 3), aanvullend bodemonderzoek en een asbestonderzoek (bijlage 4), en nog een aanvullend en nader bodemonderzoek (bijlage 5 en 6) uitgevoerd.

Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoek locatie. Voor de opzet van het onderzoek is uitgegaan van een gedeeltelijk onverdachte locatie en gedeeltelijk verdachte locatie (voormalig stortgat, buiten gebruik zijnde dieselolietank).

Resumerend beoordeling en verzoek om aanvullend onderzoek

Het aanvullend uitgevoerde bodemonderzoek is akkoord bevonden door de gemeente Kampen. Indien de aangetoonde bodemverontreinigingen voorafgaand aan de sloop en ontwikkeling worden gesaneerd, bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging.

Voorafgaand aan de sloop van de opstallen (de verontreinigingen raken de funderingen) moet een BUS-melding (ter beoordeling) worden ingediend bij de Omgevingsdienst IJsselland. Er mag niet eerder worden gestart met de saneringswerkzaamheden dan dat er door de Omgevingsdienst IJsselland is ingestemd met de ingediende BUS-melding. De verdere saneringsprocedures moeten met de Omgevingsdienst worden afgestemd.

De bestemmingswijziging treedt niet eerder in werking dan dat door de Omgevingsdienst IJsselland is ingestemd met het ingediende saneringsevaluatie/ BUS-evaluatie.

4.3 Ecologie

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. '

4.3.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

De minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten negatieve significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • Alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • Het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en;
  • De nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN) 

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Toetsing gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel ligt op ruim 2 kilometer afstand. Het dichtstbijzijnde gebied van het Natuurnetwerk Nederland ligt eveneens op een afstand van ruim 2 kilometer. Gezien de aard en de omvang van de voorgenomen ontwikkelingen en de afstand van het plangebied tot beschermde gebieden, kan worden gesteld dat dit plan geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de omgeving heeft.

Natura 2000-gebieden: impact stikstofdepositie 

Het plangebied maakt geen deel uit van een natura 2000-gebied. Wel ligt het plangebied op korte afstand van stikstofgevoelige habitats. Gezien de afstand en de aard van de ingrepen is er geen sprake van directe aantasting, zoals effecten door geluid of optische verstoring van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Indirecte effecten door stikstofemissie in de aanlegfase zijn mogelijk wel aan de orde. Om aantoonbaar te maken of er wel of geen sprake is van stikstofdepositie, is een stikstofberekening uitgevoerd waarvan de rapportage in bijlage is opgenomen.

Voor de aanleg- en gebruikfase is een stikstofdepositie berekening uitgevoerd, deze is te vinden in bijlage 9. Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat zowel tijdens de aanlegfase als tijdens de gebruikfase geen negatieve effecten op deze gebieden ontstaan.

Om deze reden hoeft voor dit project op dit punt geen vergunning op grond van de Wnb te worden aangevraagd.

4.3.2 Soortenbescherming

Ten aanzien van de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.

Met de beoogde ontwikkeling worden bestaande gebouwen gesloopt en een watergang ten behoeve van ligplaatsen verbreed. Met de sloop van deze gebouwen en het verbreden van de watergang kunnen beschermde soorten worden verstoord. Daarom is voor de beoogde ontwikkeling een quickscan ecologie uitgevoerd, deze quickscan is als bijlage 7 opgenomen. Op basis van dit rapport kan worden bepaald of er eventueel aanvullend onderzoek nodig is, of dat de sloop en nieuwbouw kunnen worden uitgevoerd, zonder verdere maatregelen te treffen.

Toetsing soorten bescherming

Uit de quickscan blijkt dat:

  • onder de daken van de gebouwen in het plangebied bevinden zich mogelijk jaarrond beschermde nesten van huismus en gierzwaluw;
  • in het gebied en binnen de verstoringszone hiervan kunnen meerdere algemene broedvogels tot broeden komen;
  • het is mogelijk dat het woonhuis en de oude koeienstal vleermuisverblijfplaatsen bevatten;
  • in de omgeving van het plangebied is de rugstreeppad bekend, Indien tijdens de werkzaamheden geschikt habitat ontstaat in de vorm van bijvoorbeeld tijdelijke zanddepots, dan kan de rugstreeppad in korte tijd het gebied koloniseren. Daarnaast is het grasperceel langs de schuur mogelijk geschikt als landhabitat voor rugstreeppadden.
  • als de werkzaamheden aan de lighaven niet zorgvuldig volgens een vooraf opgezet plan uitgevoerd worden is het mogelijk dat er onnodige sterfte onder vissen plaatsvindt.

In de quickscan zijn vervolgstappen in de vorm van maatregelen beschreven. Een vervolgmaatregel kan bestaan uit het uitvoeren van nader onderzoek om de aanwezigheid van een beschermde soort te bevestigen of uit te sluiten. Maar de vervolgmaatregel kan ook aangeven dat er een aanvraag voor een ontheffing op de verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming benodigd is. In de volgende tabel zijn de verschillende vervolgmaatregelen per beschermde soort opgenomen.

Tabel 4.1. Soort(groep)en van de Wet natuurbescherming waarvoor een vervolgactie benodigd is. (bron: quickscan ecologie)

Soortgroep   Soort(en)   Bescherming   Aanwezig   Vervolgactie  
Jaarrond beschermde broedvogels   Huismus en Gierzwaluw   3.1   Mogelijk   Nader onderzoek  
Algemene broedvogels   Diverse soorten   3.1   Mogelijk in vogelbroedseizoen   Mitigerende maatregelen  
Vleermuizen   Diverse soorten   3.5   Mogelijk   Nader onderzoek  
Amfibieën   Rugstreeppad   HR   Mogelijk   Nader onderzoek  
Vissen   Diverse soorten   Zorgplicht   Waarschijnlijk   Mitigerende maatregelen  

Er is vervolgonderzoek geweest naar de huismus, gierzwaluw, vleermuizen en rugstreeppad. Dit rapport is opgenomen in bijlage 8.

Dit zijn de resultaten:

  • Rugstreeppad

Er zijn tijdens het onderzoek geen roepende rugstreeppadden aangetroffen binnen het plangebied of binnen de polder waarbinnen het plangebied zich bevind. Aanwezigheid van landhabitat voor de rugstreeppad kan daarom worden uitgesloten.

  • Huismus

Er zijn tijdens het onderzoek geen nestlocaties van huismus aangetroffen binnen de plangebieden.

  • Gierzwaluw

Er zijn tijdens het onderzoek geen nestlocaties van gierzwaluw aangetroffen binnen het plangebied.

  • Kraamperiode vleermuizen

Er zijn tijdens het onderzoek geen kraam- of zomerverblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen binnen de plangebieden.

  • Paarperiode vleermuizen

Er is één paarverblijf van ruige dwergvleermuis aangetroffen binnen het plangebied.

Er is wordt een ontheffing op de Wet natuurbescherming voor het verwijderen van één paarverblijfplaats van een ruige dwergvleermuis bij bevoegd gezag, provincie Overijssel, aangevraagd.

Deze ontheffing kan verkregen worden door het aanbieden van voldoende alternatieve verblijfplaatsen die een overeenkomstige functie kunnen vervullen als de aangetroffen verblijfplaats.

Naast het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming blijven tevens de overige mitigerende maatregelen uit de voorliggende QuickScan gelden.

Deze zijn als volgt:

  • Er dient rekening gehouden te worden met het vogelbroedseizoen (indicatief maar niet bindend: 15 maart – 15 juli)
  • Er dient geen lichtoverlast veroorzaakt te worden op gebouwen, waterpartijen/gangen en bomen.
  • Bij het dempen van (delen) van watergangen dient er niet gewerkt te worden onder het vriespunt en dient er in één richting gewerkt te worden zodat aanwezige amfibieën en vissen kunnen vluchten.
  • Ondanks dat er geen rugstreeppadden zijn aangetroffen is het mogelijk dat er geschikt habitat ontstaat tijdens de werkzaamheden. De rugstreeppad is een zeer mobiele soort die gebruik kan maken van tijdelijke zanddepots, zandafgravingen of tijdelijke ondiepe waterplassen. Er dient voorkomen te worden dat dergelijk leefgebied ontstaat tijdens de werkzaamheden.

4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere:
    • woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen;
    • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Het project blijft ruim onder de grenswaarde van 1.500 woningen, het plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging. Dit blijkt ook uit onderstaande berekening middels de NIBM-tool.

Uit de NIBM-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0.67 µg/m³ en van fijn stof van 0,15 µg/m³. De fijn stof toename blijft onder de 1,2 µg/m³, de grens van 1,2 voor N02 wordt ook niet overschreden. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta , verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

4.5.1 Beleid

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW);
  • Waterbeleid voor de 21e eeuw.

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • provinciaal Waterplan;
  • provinciale omgevingsvisievisie;
  • Verordening Ruimte.

Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 ingevoerd en heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen (verbinding infiltratie- en kwelgebieden). Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21).

De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd: vasthouden, bergen en afvoeren schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Waterwet

De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit en achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.

Op grond van o.m. de Waterwet is voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het ‘gebiedseigen water’ wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de Keur van het waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken). De waterschapsverordening vervangt de Keur bij inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is vastgesteld op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Belangrijke ambities hierin zijn het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Nederland voldoet met dit plan aan de Europese eisen beschreven in de KRW, de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS), het plan geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.

Waterschapsbeleid

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheer-plan 2021-2026.Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in 'Water Raakt!'. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Voorkeursbeleid hemelwater en riolering

Bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromen hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT -riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Bij het ontwerp van het watersysteem hanteert het waterschap de volgende uitgangspunten:

  • Bij het ontwerp van het watersysteem wordt rekening gehouden met toenemende neerslagintensiteit als gevolg van klimaatverandering. Bij een bui met een herhalingstijd van 100 jaar valt er op dit moment circa 100 mm in 48 uur. In 2050 is dit naar verwachting circa 120 mm in 48 uur
  • Op basis van de KNMI'14-klimaatscenario's adviseert het waterschap rekening te houden met minimaal 10% meer neerslag in 2050.
  • Het waterschap toetst het plan op basis van de werknormen die zijn vastgesteld in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Voor de bebouwde omgeving betekent dit dat in een neerslagsituatie die eens in de 100 jaar plaatsvindt er geen water in woningen mag stromen en dat belangrijke ontsluitingswegen vrij blijven van water. Andere kapitaalintensieve functies, zoals elektriciteits- of communicatievoorzieningen mogen ook niet onder water staan.
  • Toetsbui voor extreme neerslagsituatie : Het systeem wordt getoetst op basis van een hoeveelheid neerslag die eens in de 100 jaar wordt overschreden. Er wordt rekening gehouden met een bui van 111mm in 48 uur (T=100 + 10%). Naar verwachting is dit 120mm in 48 uur in 2050. De toegestane afvoer in deze neerslagsituatie is 1,6 l/s/ha. Er mag bij deze bui geen water in woningen komen en belangrijke ontsluitingswegen blijven vrij van water.

Bij ontwikkelingen waarbij de toename van het verhard oppervlak 1.500 m 2of groter is, wordt vanuit het waterschap retentie geëist

Gemeente Kampen

Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang. In het Gemeentelijk Rioleringsplan heeft de gemeente Kampen haar ambities voor de rioleringszorg naar concrete doelen, strategieën en benodigde activiteiten vertaalt. Het GRP is een verplichting vanuit de ‘Wet milieubeheer’ en beschrijft de wijze waarop de gemeente haar zorgplichten invult. Deze zorgplichten zijn:

  • 1. Zorg dragen voor inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • 2. Zorgdragen voor inzameling en verwerking van hemelwater (voor zover niet particulier);
  • 3. Zorgdragen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van het gebied niet structureel belemmert.

Met betrekking tot de omgang met hemelwater geldt dat de particulier primair zorgt draagt voor het hemelwater op eigen perceel. De gemeente draagt zorg voor de inzameling en verwerking van hemelwater in de openbare ruimte. Hier is de gemeente zowel beheerder als eigenaar. Daarnaast heeft de gemeente een zorgplicht indien de particulier het hemelwater niet op eigen terrein kan verwerken. Het hemelwaterbeleid richt zich in eerste plaats op in- en uitbreidingslocaties, herinrichtingen en rioolrenovaties. Hierbij maakt de gemeente Kampen de volgende relevante beleidskeuzes:

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 100 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseert het waterschap om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Bij rioolvervanging, wegreconstructies of herinrichting wordt waar mogelijk en doelmatig hemelwater afgekoppeld van de gemengde rioolstelsels.

  • Bij nieuwbouw moeten zo min mogelijk uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink worden gebruikt, om verspreiding van deze stoffen in oppervlaktewater of de bodem te voorkomen.
  • Bovengrondse afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven riolering.
  • Transport van hemelwater moet worden geminimaliseerd. Het beste is om hemelwater te infiltreren vlakbij de plek waar het valt, dus bij voorkeur op de kavel met een overloop van de voorziening naar de tuin en mogelijk naar openbaar gebied.
  • Wadi’s verdienen de voorkeur als een centrale infiltratievoorziening nodig is.
  • De keuze voor bovengrondse hemelwaterafvoer richting een wadi of andere centrale infiltratievoorziening impliceert dat hiermee rekening moet worden gehouden in het stedenbouwkundige plan en de civiele planuitwerking. Het gaat vooral om de detaillering vanaf regenpijp via perceelsgoot en straatgoot richting infiltratievoorziening, met de notie dat water van hoog naar laag stroomt.
  • Dimensioneren van retentievoorzieningen en overig oppervlaktewater worden in overleg met het waterschap bepaald.
  • De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten:
      • Op drukriolering mag in geen enkel geval hemelwater worden aangeboden omdat dit de werking van het drukrioleringssysteem verstoort. Perceeleigenaren moeten eventueel op hun riolering aangesloten hemelwater afkoppelen.
      • Nieuwbouw moet voldoen aan het Bouwbesluit. Hemelwater en afvalwater worden op de erfgrens gescheiden aangeleverd. Bovendien moet hemelwater maximaal worden geïnfiltreerd op het eigen terrein waar dat niet tot overlast leidt.
      • Bij uitbreiding van de woning of verhardoppervlak zorgt de eigenaar of gebruiker dat de afvoer naar het gemeenteriool niet toeneemt maar gedoseerd plaats vindt door een infiltratievoorziening (bijvoorbeeld kratten of een laagte in de tuin) met een inhoud van minimaal 10 mm over het verhard oppervlak op eigen terrein;
      • Bij nieuwe woningen of bedrijven waarvan het perceel aan oppervlaktewater grenst, schoon verhard oppervlak van bijvoorbeeld de daken zoveel mogelijk rechtstreeks afvoeren naar dit oppervlaktewater. De lozingspunten mogen het beheer en het onderhoud van watergangen niet belemmeren.
  • Er wordt gestimuleerd dat particulieren regenwater niet via de riolering afvoeren, maar op eigen terrein bergen, vasthouden en verwerken als dat niet tot overlast leidt.

4.5.2 Doorwerking in het plan

Beleidsregels Grote Rivieren

In de Rijks Beleidsregels grote rivieren wordt voor de gebieden rond de grote rivieren aangegeven welke activiteiten toegestaan zijn. Dit wordt weergegeven op kaarten. Onderhavig plangebied is opgenomen op kaartblad 103, zie hiervoor figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0022.png"

Figuur 4.1 Uitsneden kaartblad 103

Uit figuur 4.1 blijkt dat het plangebied deels is gelegen in een 'groen' en 'geel' gebied. In de gele gebieden zijn ontwikkeling vrijgesteld van de vergunningplicht op grond van de Waterwet en haar beleidsregels. In de groenen gebieden wel.

Aangezien het plangebied in beide gebieden is gelegen, is contact geweest met Rijkswaterstaat. Vanuit Rijkswaterstaat zijn er geen bezwaren om de betreffende wijzigingen door te voeren mits het binnen het gebied ligt dat geel gearceerd is.

De beoogde woningen en winterstalling zijn in het gele gebied gelegen, voor dit onderdeel is dan ook geen vergunning noodzakelijk. In het groene gebied wordt de beoogde haven uitgebreid voor dit onderdeel dient een vergunning te worden aangevraagd.

Watertoets

Het Waterschap Drents Overijssel Delta laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke (bestuurlijke) accenten het waterschap in de samenwerking met de partners willen leggen. Van daar uit wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2022-2027 beschreven.

Een belangrijk onderdeel van de planvorming is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De ontwikkeling is aan het waterschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets. Uit deze digitale watertoets blijkt dat voor dit project de normale procedure gevolgd moet worden. Het waterschap adviseert de normale procedure en heeft een uitgangspuntennotitie opgesteld, zie hiervoor Uitgangspuntennotitie waterschap, welke verwerkt is in deze paragraaf.

Voldoende water

Het waterschap staat voor voldoende water en water van een goede kwaliteit. Ze stemmen hiervoor de waterpeilen, het onderhoud en de inrichting van het watersysteem in landelijk en stedelijk gebied zo goed mogelijk af op de functies en doelen. Hierbij anticipeert het waterschap op de klimaatverandering door meer robuustheid in het watersysteem te realiseren. Deze robuustheid zorgt ervoor dat het waterschap beter in staat is de extremen van nat en droog in het watersysteem op te vangen, om zo bij te dragen aan de leefbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving.

Waterveiligheid

Ingezet wordt op meerlaagsveiligheid. Dit betekent onder andere enerzijds dat de waterkeringen op orde worden gebracht en anderzijds wordt geprobeerd om te bereiken dat in de ruimtelijke ordening meer rekening wordt gehouden met waterveiligheid en eventuele gevolgen van een overstroming. En om adequaat te kunnen optreden bij hoog water zorgt het waterschap ervoor dat de crisisbeheersing op orde is. De regionale waterkeringen worden in de planperiode opnieuw getoetst, waarbij gekeken wordt of daarbij gebruikgemaakt kan worden van nieuwe normen gebaseerd op de risicobenadering. Tevens gaat het waterschap extra aandacht schenken aan de vele kilometers overige keringen die bescherming bieden op lokale schaal.

Locatiespecifieke eigenschappen

Het plangebied ligt in het stroomgebied van het Ganzendiep. Het plangebied ligt in beschermingzone B van de primaire waterkering (licht gele omlijning links). Een ander deel van het plangebied ligt in beschermingszone A (donker gele omlijning rechts). Daarnaast ligt een deel van het het plangebied dicht in de buurt van de primaire waterkering zelf (donker rode omlijning). Het plangebied heeft een maximumpeil van -0,2m NAP en een minumumpeil van circa -0,4m NAP. In figuur 4.2 is de legger weergegeven van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0023.png"

Figuur 4.2 Legger plangebied (Waterschap West-Overijsselde Delta)

Watersysteem

Wijzigingen aan het watersysteem

Dempen of graven wateren: Voor het dempen, verleggen of graven van wateren (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Voor het dempen van watergangen (of greppels dieper dan 40 cm) dient gecompenseerd te worden. Vooroverleg voor het aanvragen van een vergunning wordt geadviseerd.

Relatie met het plan

In het plan is geen sprake van het dempen of graven van wateren. In het plangebied wordt wel water verlengd in de haven ten behoeve van het realiseren van extra ligplaatsen. In het plangebied wordt 399,76 m2 extra water gerealiseerd. Voor dit aspect dient een watervergunning te worden aangevraagd.

Waterveiligheid

Beschermen van inwoners tegen overstromingen van binnendijkse gebieden is een uitgangspunt van het waterschap. In het plangebied ligt een primaire waterkering. Met betrekking tot waterkeringen hanteert het waterschap een kernzone en verschillende beschermingszones.

  • De functie en stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur worden eisen gesteld met betrekking tot werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering is een Watervergunning op grond van de Keur noodzakelijk.
  • Volgens het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) krijgen de gronden waarop een primaire waterkering ligt de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" (tot 4 m uit de teen van de waterkeringen). De gronden die deel uitmaken van de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering krijgen de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - dijk" (tot 100 m uit de teen van de waterkering).
  • De gronden waarop een regionale kering ligt krijgen de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" (tot 4 m uit de teen van de waterkeringen).

Beschermingszones

Het plangebied ligt in de beschermingszone deel A, voorheen -en in de Keur nog steeds zo genoemd- de beschermingszone, beschermt de directe invloedszone van de dijk. De beschermingszone deel A varieert in breedte en neemt op verschillende locaties langs de dijk toe. De oorzaak hiervan is het fenomeen piping. Bij piping spoelt tijdens hoogwater zand onder de dijk weg waarbij de dijk mogelijk ondermijnd raakt en bezwijkt. Om piping te voorkomen is bescherming van de pipinggevoelige zone nodig. Voor de beschermingszone A geldt een milder keurregime dan voor het waterstaatswerk. Volgens de Keur is het onder meer verboden om zonder vergunning bouwwerken te plaatsen (bijvoorbeeld een woning of een stal) en afgravingen te verrichten (bijvoorbeeld een sloot).

Het plangebied ligt daarnaast beschermingszone B- voorheen -en in de Keur nog steeds zo genoemd- de buitenbeschermingszone, beschermt dijk tegen invloeden van grootschaliger handelingen. De beschermingszone deel B varieert in breedte. De breedte is afhankelijk van de breedte van de beschermingszone deel A. De begrenzing verandert niet; dit blijft 96 meter uit het waterstaatswerk. Voor de beschermingszone deel B geldt het mildste keurregime, zo is het mogelijk bouwwerken te plaatsen zonder watervergunning mits aan de randvoorwaarden voldaan wordt.

Relatie met het plan

Zoals vermeld bevindt zich net buiten het plangebied een primaire en regionale waterkering en in beschermingszones A en B. Voor alle werkzaamheden binnen deze zone is een watervergunning vereist.

Gezien de reeds aanwezige bebouwing zijn er mogelijkheden voor de winterstalling en de woningen mits in ieder geval de oppervlakte binnen de zonering van de waterkering niet groter wordt, er geen sprake is van een kelder of kruipruimte, de bebouwing niet dichterbij wordt gesitueerd en er een watervergunning is verleend.

In paragraaf 4.5.3 Overstromingsrisico wordt nader ingegaan op het overstromingsrisico.

Waterbergingsopgave

Conform het beleid van waterschap Drents Overijssels Delta is ten aanzien van de ontwikkeling en de toename van het toekomstig verhard oppervlak geen compenserende berging benodigd omdat de toename van het verhard oppervlak niet meer bedraagt dan 1.500 m 2

De gemeente Kampen stelt de eis dat bij uitbreiding van het verhard oppervlak de afvoer naar het gemeenteriool niet mag toenemen. Het moet gedoseerd plaatsvinden door een infiltratievoorziening met een inhoud van minimaal 10 mm over het verhard oppervlak op eigen terrein te realiseren.

Ten opzichte van de huidige situatie zal ten aanzien van de ontwikkeling het verhard oppervlak niet toenemen. Het plangebied is namelijk in de huidige situatie nagenoeg volledig bestraat of bebouwd. Met de beoogde ontwikkeling worden 4 extra woningen aan het gebied toegevoegd. Deze woningen zijn voorzien van tuinen, ervan uitgaande dat deze tuinen niet volledig worden verhard, neemt de verharding in het gebied af. Met de ontwikkeling wordt de bestaande haven uitgebreid met 399 m² oppervlakte water. Hierdoor neemt het oppervlakte water binnen het plangebied toen. Voor het graven van het nieuwe oppervlaktewater geldt een vergunningsplicht omdat dit binnen de beschermingszone van de primaire waterkering plaatsvindt.

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat binnen het plangebied wordt voldaan aan de waterbergingsopgave.

Hemelwater

In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat worden verwerkt. .

Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. Binnen het planvoornemen is voldoende groen aanwezig om de minimaal benodigde berging van 10 mm door middel van laagten in het ontwerp van de buitenruimte te kunnen bergen. Tevens grenst het plangebied aan oppervlakte water. Hierdoor is het mogelijk om overtollig regenwater via een ondergronds systeem af te voeren in de richting van het oppervlakte water.

Vuilwater

Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving. De mogelijkheden en wijze van aansluiting zal in overleg met de gemeente besproken moeten worden. Tevens zal voor de aansluiting een vergunning aangevraagd moeten worden.

Uitlogende materialen

De gemeente streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (koper, zink, lood) om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen: Woningbouw nieuwbouw, Woningbouw beheer en Utiliteitsbouw is een tweetal maatregelen (S/U237 en S/U444) en is ook van toepassing op onderhavige planlocatie. De emissies vanuit bouwmaterialen richting het oppervlaktewater dienen in verband met de waterkwaliteit zoveel mogelijk te worden beperkt door bij voorkeur gebruik te maken van producten die voorzien zijn van een keurmerk.

Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is.Bij nieuw aan te leggen water vindt overleg met het waterschap plaats.

  • Wijze van onderhoud watersysteem: Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of

vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.

1. Rijdend onderhoud vanaf de kant: Bij onderhoud vanaf de kant geldt een obstakelvrije zone van 5m vanaf de boveninsteek van de watergang.

2. Varend onderhoud: Varend onderhoud is mogelijk bij een doorvaarbare watergang. In principe moet met een minimale totale oeverlengte van 300 m of een totale oppervlakte van 1.500 m2 rekening gehouden worden. Er wordt rekening gehouden met een minimale doorvaarhoogte van 1,55 m ten opzichte van het maximale waterpeil. De doorvaarbreedte is minimaal 2,50 m. Voor varend onderhoud geldt tevens een minimale diepte van 1 m met een aanleg- en onderhoudsdiepte van 1,30 m. Elk onderhoudswater heeft een goed bereikbare inlaadplaats voor de boot en minimaal 1 losplaats ten behoeve van het maaisel per 100 m oeverlengte. Beheer en onderhoudsafspraken nieuwe watergangen: Voor nieuwe watergangen moeten beheer en onderhoudsafspraken worden vastgelegd. Toegankelijkheid van water: alle wateren die een functie hebben in de waterhuishouding (afvoer, aanvoer of berging) liggen in openbaar gebied. Beheer en onderhoudsafspraken nieuwe watergangen: Voor nieuwe watergangen is het nodig om afspraken over beheer en onderhoud met het waterschap vaste te leggen. het waterschap neemt nieuwe primaire A-watergangen, inclusief de peil regulerende kunstwerken in beheer en onderhoud, nadat is vastgesteld dat deze watergangen voldoen aan de daarvoor geldende criteria. Een uitzondering hierop zijn de kunstwerken voor het vaarwegbeheer. Nieuwe bomen langs een watergang zijn vergunning plichtig of melding plichtig. Toegankelijkheid van water: Het is noodzakelijk dat alle wateren die een functie hebben in de waterhuishouding (afvoer, aanvoer of berging) voor het waterschap toegankelijk is.

Relatie met het plan

Zoals blijkt uit het inrichtingsplan, blijft het Ganzendiep en ander oppervlakte water zowel vanaf de kant als vanaf het water bereikbaar voor onderhoud. In het plangebied worden geen nieuwe watergangen gerealiseerd en is en blijft het water toegankelijk.

4.5.3 Overstromingsparagraaf

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden die minder snel en minder diep overstromen en gebieden die snel en diep kunnen overstromen.

Bij nieuwe ontwikkelingen is het wenselijk om tijdig te overwegen welke voorzieningen en maatregelen genomen kunnen worden, met het oog op het beperken van eventuele risico's en nadelige effecten van overstromingen. Het betreft ook een bewustwordingsaspect dat bouwen in risicovolle gebieden specifieke risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgegaan moet worden.

Onder overstroombare gebieden worden gebieden verstaan die normaal gesproken niet onder water staan maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Dit betreft zowel buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water kunnen komen te staan.

In figuur 4.3 is een uitsnede van kaart 12 Watergebiedsreserveringen, uit de provinciale verordening weergegeven. Het plan bevindt zich in overstroombaar gebied, maar is gelegen buiten een overstromingsrisicogebied (vrijwaringsgebied in verband met het overstromingsrisico).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0024.png"

Figuur 4.3 Uitsnede kaart 12 Watergebiedsreserveringen (bron: Omgevingsverordening Overijssel)

Het plangebied ligt op de grens van dijktraject 10-2 (tussen Ijsselmuiden en Genemuiden) en wordt aan de westzijde ontsloten door de IJssel, aan de noordzijde door het Zwarte meer en aan oostzijde door het Zwarte water. In figuur 4.4 zijn de dijktrajecten weergegeven, met nadere zoom op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0025.png"

Figuur 4.4 Dijktrajecten (bron: waterveiligheidsportaal.nl)

Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor de dijktrajecten nabij het plangebied geldt een overstromingskans van 1 op 3000 jaar.

In figuur 4.5 is de maximale waterdiepte bij een dijkdoorbraak uit de atlas voor de leefomgeving weergegeven. Hieruit blijkt dat voor het laagste delen in het plangebied een maximale waterdiepte wordt geschat van maximaal 2 meter. Deze diepte geldt voor de gronden grenzend aan het Ganzendiep. Voor de locatie van de beoogde woningen geldt een geschatte maximale waterdiepte van maximaal 1 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991355-VB01_0026.png"

Figuur 4.5 Maximale waterdiepte bij een dijkdoorbraak. (bron: atlas voor de leefomgeving)

Maatregelen

Bij de omvorming naar bewoning van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft hierbij ook bewustwording dat wonen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Het betreft hier een herontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied. Hierdoor zijn de mogelijkheden voor maatregelen kleiner dan bij een geheel nieuwe ontwikkeling. Binnen deze ontwikkeling geldt dat de nieuwe wooneenheden op de verhoogde gronden (dijk) komen te staan. Dit zorgt ervoor dat woningen niet als eerste onderwater komen te staan, en ingeval van dijkdoorbraak is vluchten via de dijk, in verschillende richtingen, mogelijk . Meer informatie is o.a. te vinden op de website www.onswater.nl.

4.6 Geluid

4.6.1 Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige gebouwen enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Het uitgangspunt is dat op de gevels van geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Indien hier niet aan wordt voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Deze hogere waarde is te verlenen tot 63 dB in de bebouwde kom. Wegen waarvoor de zoneplicht niet geldt, zijn woonerven en wegen waarop een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Het plangebied is gelegen aan de Kerkstraat. Heel Grafhorst is aangewezen als 30 km/uur gebied. In het kader van de Wgh, zijn deze wegen dus niet onderzoeksplichtig. Nader akoestisch onderzoek na weg verkeerslawaai is dus niet noodzakelijk.

4.6.2 Industrielawaai

In het kader van een ruimtelijke beoordeling van de geluidsaspecten gelden geen wettelijke normen. De gemeenteraad en B&W komt bij deze beoordeling beleidsvrijheid toe. De gemeenteraad kan uitgaan van de toetsingssystematiek uit de VNG-Brochure bedrijven en milieuzonering, maar kan ook aansluiten bij de geluidnormen die in het milieuspoor worden gehanteerd, zoals het Activiteitenbesluit milieubeheer. In paragraaf 4.7 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de systematiek uit de VNG-Brochure bedrijven en milieuzonering.

Activiteitenbesluit milieubeheer

De vraag rijst of de activiteiten met betrekking tot boten, te weten het bieden van ligplaatsen en winterstalling, de schuur voor opslag van materieel en werkplaats voor (hobbymatige) onderhoudsactiviteiten als inrichting in de zin van de wet Milieubeheer moet worden beschouwd. De definitie van een inrichting staat in artikel 1.1 lid 1 van deze wet: Een inrichting is "elke door de mens bedrijfsmatige of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht." Daarnaast moet een categorie uit Bijlage I van het Besluit Omgevingsrecht van toepassing zijn.

Bij de toets of iets een inrichting is, zijn dus drie begrippen van belang:

  • 1. bedrijfsmatige omvang
  • 2. binnen een zekere begrenzing
  • 3. categorie uit Bijlage I

In onderhavig geval is het twijfelachtig of er sprake is van bedrijfsmatige omvang, vinden de activiteiten zeker plaats binnen een zekere begrenzing. Of er een categorie uit Bijlage I aan de activiteiten gekoppeld kan worden, wordt onderstaand besproken.

De enige categorie die van toepassing kan zijn is categorie 13. Deze luidt als volgt:

Categorie 13

13.1.Inrichtingen voor:

a.het vervaardigen, onderhouden, repareren, behandelen van de oppervlakte, keuren, reinigen, verhandelen, verhuren of proefdraaien van:

1°.vliegtuigen;

2°.motoren, motorvoertuigen of -vaartuigen;

3°.caravans;

4°.landbouwwerktuigen;

5°.bromfietsen;

Het stallen van boten valt dus niet onder categorie 13, het plegen van onderhoud, reinigen, schuren, verven e.d. wel, maar dus alleen als het op bedrijfsmatige schaal gebeurt. Voor onderhavige aanvraag is dit niet het geval. Daarom kan en is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de toetsingssystematiek uit de VNG-Brochure bedrijven en milieuzonering.

4.7 Bedrijven- en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs uit te sluiten is.

Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Externe werking

In de huidige situatie is binnen het plangebied een jongveeopvokbedrijf aanwezig. Op basis van de VNG-brochure geldt voor het fokken en houden van dieren milieucategorie 3.2 met een richtafstand van 100 meter. In de huidige situatie ligt de dichtstbijzijnde woning van derden op 4 meter, gemeten vanaf het bouwvlak tot de perceelgrens van de woning. In de huidige situatie wordt dus niet voldaan aan de richtafstand.

Met de beoogde ontwikkeling wordt het aantal ligplaatsen in de haven uitgebreid, daarnaast wordt er een winterstalling ten behoeve van 40 boten mogelijk gemaakt. In de VNG-brochure is uitsluitend een jachthaven met diverse voorzieningen opgenomen. Hiervoor geldt een milieucategorie 3.1 met een grootste richtafstand van 50 meter. Met de beoogde ontwikkeling wordt geen nieuwe Jachthaven mogelijk gemaakt, omdat er geen voorzieningen komen. Dus de gestelde richtafstand van 50 meter gaat niet op voor deze ontwikkeling.

Het voornemen is om het bestaande aantal ligplaatsen uit te breiden en een winterstalling te realiseren. Er wordt geen restaurant en/ of sanitair voorzieningen mogelijk gemaakt.

Daarom is voor de toetsing gekeken naar de twee onderdelen die de ontwikkeling mogelijk maakt. Ligplaatsen en de winterstalling. De ligplaatsen zijn vergeleken met de richtafstand van een jachthaven 50 meter. De winterstalling worden uitsluitend gebruikt voor het stallen van boten, groot onderhoud aan de boten is in de stalling niet mogelijk en wenselijk. In de winterstallingen worden dan ook geen voorzieningen, zoals afzuigingsinstalaties, getroffen die groot onderhoud mogelijk maken. Daarom kan het stallen van boten worden vergeleken met de richtafstanden van een opslaggebouw, 30 meter.

De ligplaatsen liggen op 110 meter ten opzichte van de dichtstbijzijnde (bestaande) woningen. Met de beoogde ontwikkeling worden ook een vijftal reguliere woningen mogelijk gemaakt. Deze liggen op 100 meter ten opzichte van de ligplaatsen, daarmee wordt ruim voldaan aan de gestelde richtafstand. De winterstallingen worden op circa minimaal 30 meter ten opzichte van woningen gesitueerd, deze afstand geldt voor de bestaande woningen in de omgeving en de nieuwe woningen, die met de beoogde ontwikkeling worden gerealiseerd.

Interne werking

Grenzend aan het plangebied geldt op basis van het geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming. Planologisch is hier een agrarisch bedrijf, geen intensieve veehouderij, toegestaan. In de huidige situatie is hier geen permanent bedrijf gevestigd.

De afstand tussen het agrarischeperceel en de dichtstbijzijnde woningen bedraagt ongeveer 15 meter. Dit is een bestaande woningen aan de overzijde van de Kerkstraat. Met onderhavige ontwikkeling worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. De dichtstbijzijnde woning die onderhavige ontwikkeling mogelijk maakt komt op minimaal 15 meter vanaf dit agrarische perceel.

Omdat reeds op kortere afstand van het agrarische perceel een bestaande burgerwoningen van derden aanwezig is, alsmede het feit dat het agrarische perceel niet actief gebruikt wordt als veehouderij, worden door het toekennen van een woonbestemming, het agrarische perceel niet extra in hun bedrijfsvoering beperkt.

Conclusie

Op basis van de VNG-Brochure bedrijven en milieuzonering en de daarin opgenomen richtafstanden kan worden geconcludeerd dat er sprake van een goed woon- en leefklimaat is. Daarnaast verdwijnt met de beoogde ontwikkeling een veehouderij, wat ten goede komt aan de luchtkwaliteit van het gebied en het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.

4.8 Geur

Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of ‘immissie') verstaan we de geurconcentratie die gedurende een bepaalde tijd op een geurgevoelig object zoals een woning ‘terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Vanwege de geurbelasting op een gebied kan het woon- en verblijfklimaat daar als onvoldoende worden beschouwd om bijvoorbeeld woningbouw te realiseren. Geur van bedrijven heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.

In principe dienen alle geurgevoelige objecten te worden beschermd tegen geuroverlast. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan dient voor het aspect geur bekeken te worden of er bij omliggende of te vestigen geurgevoelige objecten sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of omliggende bedrijven door de vestiging van geurgevoelige objecten niet worden belemmerd.

In de omgeving van het plangebied zijn geen geuruitstotende bedrijven aanwezig. Nader onderzoek is dus niet noodzakelijk. Daarnaast verdwijnt met dit plan een geuruitstodend bedrijf. Daarmee wordt het woon- en leefklimaat van de omgeving verbeterd.

4.9 Kabels en leidingen

4.8 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een KLIC-melding in kaart gebracht. In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.

4.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (Bevi, Bevb, Bevt). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Overijssel bekeken. Hieruit blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen bovengrondse tanks of ondergrondse buisleidingen liggen. Daarnaast is de Kerkstraat geen transportroute voor gevaarlijke stoffen. Binnen een straal van circa 3 kilometer zijn geen gevaarlijke activiteiten aanwezig.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij realisatie van het plan van initiatiefnemers moet er een belangenafweging gemaakt worden ten aanzien van belanghebbenden/omwonenden. Belangrijke aspecten hierin zijn visuele en verkeerstechnische aspecten en mogelijke inbreuk op privacy. Van groot belang voor de beoordeling van deze punten is uiteraard de ligging van het object ten opzichte van omwonenden.

De omliggende objecten zijn een veehouderijbedrijf en burgerwoningen. Zoals in hoofdstuk 4 is weergegeven zijn door de wijziging geen nadelige gevolgen te verwachten door de functiewijziging voor het agrarische bedrijf aan de zuidzijde. Gezien de wijziging van een agrarisch veehouderijbedrijf naar een bedrijf voor verhuur van ligplaatsen van boten en winterstalling voor boten is er juist een verbetering te verwachten voor de burgerwoningen.

Belanghebbenden

Initiatiefnemers hebben hun plannen met de dichtstbijzijnde buren besproken en hebben de plannen ook besproken met dorpsbelangen. De reacties op de plannen zijn positief.

Op 19 september 2022 heeft een inloopavond plaatsgevonden. Tijdens deze avond zijn de beoogde plannen nogmaals aan de belanghebbende voorgelegd. Tijdens deze bijeenkomst worden belanghebbende officieel gevraagd naar hen mening en krijgen de mogelijkheid om schriftelijk te reageren op het plan. In bijlage 11 zijn de resultaten van deze avond opgenomen.

Vooroverleg

In het kader van vooroverleg wordt het (concept)ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de direct betrokkenen en verzonden aan de overlegpartners. De resultaten van dit vooroverleg en de inspraak worden meegenomen in het ontwerpbestemmingsplan.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het resultaat van de zienswijzennota wordt verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Grondexploitatie

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Financiële haalbaarheid

Financiële haalbaarheid De ontwikkeling is een particulier initiatief. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Hiermee is de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.

Kostenverhaal

De kosten die verbonden zijn aan het nieuwe bestemmingsplan en de uitvoering van de activiteiten zijn voor rekening van initiatiefnemers. Om de plannen te kunnen uitvoeren is het realiseren van een woonbestemming voor de woningen van groot belang. Door de verkoop van deze woningen kunnen de plannen gefinancierd en gerealiseerd worden.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan '’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

6.2 Plansystematiek

6.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

6.2.2 Regels
6.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

6.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

6.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

6.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan '' komen de volgende bestemmingen voor:

Agrarisch

Deze bestemming regelt de onbebouwde agrarische gronden (weilanden). Op deze gronden staan we in principe geen bebouwing toe. Binnen deze bestemming staan we ook hobbymatige veehouderij nabij woningen toe. Op deze manier is het ook mogelijk voor burgers om hobbydieren in de nabijheid van de woning te weiden.

Bedrijf

In het plangebied aanwezige bedrijf wordt geregeld middels de bestemming 'Bedrijf' (tot en met categorie 2). Bedrijven van een zwaardere categorie dan categorie 2, zoals weergegeven in de staat van bedrijfsactiviteiten, zijn binnen het plangebied niet toegestaan, tenzij deze specifiek zijn aangeduid. Ook zijn er geen bedrijfswoningen toegestaan, tenzij deze op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, al mogelijk of aanwezig waren.

Daarnaast is detailhandel binnen deze bestemming niet toegestaan, met uitzondering van productiegebonden detailhandel.

Ook Bevi-inrichtingen, vuurwerkbedrijven, Wgh-inrichtingen en inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D

Door de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - botenopslag' wordt de opslag van boten toegestaan met het darbijbehorende kleinschalig onderhoud. van het Besluit milieueffectrapportage zijn hier niet toegestaan.

Tuin

Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht

Verkeer - Verblijfsgebied

De (erfontsluitings)wegen voor de afwikkeling van het wijkverkeer en de verharding op erven hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Daarnaast zijn binnen deze bestemming ook parkeerplaatsen, groen, en waterpartijen mogelijk.

Water

Deze bestemming omvat al het water dat van primair belang is voor de waterhuishouding van het gebied. Water dat voor de waterhuishouding niet van belang is, hebben we opgenomen in de bestemmingsomschrijving van andere bestemmingen.

Binnen deze bestemmingen maken we met gebruik van aanduidingen specifieke watergerelateerde activiteiten mogelijk. Gewone aanlegplaatsen waar we geen nachtverblijf toestaan duiden we aan met 'steiger'.

Wonen

De woningen hebben de bestemming 'Wonen' gekregen.

Er mogen vrijstaande en halfvrijstaande woningen op het erf worden opgericht, waarbij het maximum aantal wordt bepaald aan de hand van het aantal dat op de kaart is aangegeven. De woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. De maximale goot- en bouwhoogte is de op de verbeelding aangegeven goot- respectievelijk bouwhoogte. Uitgangspunt voor bijbehorende bouwwerken is dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 50 m2 mag bedragen. Verder zijn er algemene regels opgenomen waaraan de bijbehorende bouwwerken moeten voldoen. Bij de specifieke gebruiksregels zijn regels opgenomen die worden gezien als strijdig gebruik. Het gaat hierbij om het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning, het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen en bouwwerken voor bedrijfsactiviteiten. Binnen het plan is een afwijkingsmogelijkheid, middels een omgevingsvergunning opgenomen voor de aan-huis-verbonden-beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan.

Waarde - Archeologie 1

Voor gebieden met archeologische waarden is een dubbelbestemming opgenomen. Er zijn twee dubbelbestemmingen, namelijk 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2'.

Deze bestemming regelt dat wanneer er bodemroerende ingrepen worden gepleegd die archeologische waarden kunnen schaden, er voorwaarden aan de bouwvergunning kunnen worden verbonden of een archeologisch onderzoek geëist kan worden. Hoewel ongebruikelijk, is dit mogelijk op grond van artikel 40 van de Monumentenwet 1988.

Selectiebeleid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt planvorming ook getoetst op archeologische monumentenzorg. In verband met beheer van archeologische waarden in het eigen grondgebied past de gemeente een selectiebeleid toe, bestaande uit: vrijgave voor planvorming, onderzoek als voorwaarde voor planvorming of behoud waarbij archeologische waarden in de bodem niet verstoord mogen worden en dit behoud geborgd dient te zijn in de planvorming.

Bij bestemming van gebieden met een 'archeologische waarde', wordt uitgegaan van de in 2009 vervaardigde gemeentelijke archeologische waardenkaart. Met behulp hiervan kan voor ieder willekeurig plangebied in de gemeente de archeologische betekenis - volgens de huidige inzichten - op perceelsniveau worden aangegeven.

De waardenkaart is ingedeeld met terreincategorieën bestaande uit: monumenten en gebieden met verwachtingswaarden. De monumenten zijn bekende vindplaatsen; hiervan staat vast dat de lokale bodem archeologische waarde heeft. Voor locaties met verwachtingswaarden bestaat het vermoeden dat de lokale bodem archeologische waarde heeft.

De monumenten in het grondgebied van de gemeente zijn als topografische eenheden duidelijk te identificeren: de stadskern, de dorpskernen, de havezateterreinen, twee voormalige kerklocaties, prehistorische vindplaatsen en meer dan 200 terpen. Afgezien van de dorpskernen zijn deze vindplaatsen geregistreerd op de AMK.

Voor het overige gemeentelijke grondgebied gelden verwachtingswaarden die variëren van laag, middelmatig tot hoog. Verwachte objecten in het 'overige gebied' betreffen objecten zoals boerderijen, waterbouwkundige werken (bijvoorbeeld sluizen), scheepswrakken et cetera waarvan sporen in het bodemarchief kunnen zijn opgenomen. Een belangrijke categorie verwachtingswaarden betreffen de prehistorische vindplaatsen.

Voor de bekende vindplaatsen wordt een duidelijke begrenzing gehanteerd. De stadskern is gelegen binnen de (deels voormalige) 17e-euwse vestingwerken aan de landzijde, en de IJssel. Voor de dorpsgebieden geldt de begrenzing op basis van de kadastrale kaart uit 1832. De havezateterreinen, de verlaten kerklocaties en de meer dan 200 terpen worden afgebakend door perceelsgrenzen. De omvang van de prehistorische vindplaatsen is niet bekend. De begrenzing van de bekende vindplaatsen is planologisch van aard; de precieze omvang van de hier binnen gelegen archeologische waarden is alleen mogelijk door gericht bodemkundig onderzoek.

Op grond van de waardenkaart wordt nu een drietal terreincategorieën onderscheiden: waarde 1: terreinen met een middelmatige verwachting, waarde 2: terreinen met een hoge verwachting en waarde 3: terreinen met een hoge archeologische waarde (monumenten). Binnen het plangebied komen waarde 1 en 2 voor.

Waarde 1: terreinen met een hoge verwachting

Het vrijstellingscriterium voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van plangebieden op deze vindplaatsen ligt in het geval bij ingrepen kleiner dan 2.500 m2 en niet dieper dan 0,5 m –min maaiveld.

Waarde 2: terreinen met een middelmatige verwachting

Het vrijstellingscriterium voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van plangebieden op deze vindplaatsen ligt in het geval bij ingrepen kleiner dan 5.000 m2 en niet dieper dan 0,5 m –min maaiveld.

Waterstaat - Waterkering

Binnen het plangebied ligt een waterkering die is opgenomen op de Legger van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie en stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd.

Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van deze waterkering worden door de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta eisen gesteld.

De beschermingszone van de waterkering heeft daarom op de verbeelding een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gekregen met daarbij behorende regels.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met het waterschap en de diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009.

De wet (artikel 3.1.1.2 Bro) biedt de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. In 2011 is van deze wettelijke mogelijkheid gebruik gemaakt door vaststelling van een lijst waarop ruimtelijke plannen zijn aangegeven waarvoor het verplichte vooroverleg achterwege kan blijven. Vorig jaar is de lijst op onderdelen aangepast naar aanleiding van recente ontwikkelingen en actualisering van de Omgevingsverordening Overijssel.

7.1.1 Zienswijzen

Het ontwerp is op 5 december gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en de Staatscourant en heeft vanaf 6 december gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is er één zienswijze binnengekomen. Deze zienswijze heeft geleidt tot een wijziging van de toelichting. Paragraaf 2.1.5 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is toegevoegd. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de zienswijze.