Plan: | Woonwijken Kampen, 6e herziening Kennedylaan 4 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0166.00991296-VB01 |
Gelegen in de wijk Kampen-Zuid aan de Kennedylaan 4 te Kampen, ligt het perceel van de voormalige bibliotheek. Het voornemen is de bestaande bebouwing te slopen en daarvoor in de plaats een woongebouw ten behoeve van 52 appartementen te realiseren. Op basis van het geldende bestemmingsplan, zie hiervoor paragraaf 1.4, is de beoogde ontwikkeling niet mogelijk. De gemeente Kampen staat in principe positief tegenover deze ontwikkeling. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan dient hiervoor.
Het bestemmingsplan 'Woonwijken Kampen, 6e herziening Kennedylaan 4' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.
Het plangebied ligt ten westen van het historisch centrum van Kampen aan de Kennedylaan. De ligging van het plangebied in Kampen is gevisualiseerd in onderstaand figuur 1.1.
Figuur 1.1. Ligging plangebied
Het plangebied is juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Woonwijken Kampen' dat op 21 juli 2011 is vastgesteld door de gemeente Kampen. Het plangebied heeft hierin een maatschappelijke bestemming. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is een bouwvlak opgenomen, binnen dit bouwvlak zijn ten behoeve van de maximum bouwhoogte verschillende bouwhoogtes toegestaan. De maximum bouwhoogtes variëren tussen de 4 en maximaal 15 meter.
Voor een klein deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Voor de gronden gelegen binnen deze dubbelbestemming geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 50 cm en een oppervlakte groter dan 5.000 m² een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In paragraaf 4.3.2 wordt het aspect archeologie nader beschreven.
Figuur 1.2. Uitsnede geldende bestemmingplan 'Woonwijken Kampen' (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Voor het gehele plangebied gelden drie paraplubestemmingsplannen 'Parkeren (parapluplan)', 'Deprogrammeren Woningbouw (parapluplan)' en 'Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning (parapluplan)'. Hieronder wordt ingegaan op de drie parapluplannen. Bij inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan vervallen deze plannen volledig.
Parkeren (parapluplan)
In het parapluplan 'Parkeren' zijn regels opgenomen ten behoeve van parkeren. In paragraaf 2.3.5 wordt het plan getoetst aan het verkeersbeleid van de gemeente Kampen Vervolgens wordt in paragraaf 3.4 de uitwerking en de uitgangspunten voor dit bestemmingsplan beschreven. In de regels onder artikel Artikel 12 Regeling parkeren, zijn de regels overgenomen uit dit parapluplan 'Parkeren'.
Deprogrammeren Woningbouw (parapluplan)
Het parapluplan 'Deprogrammeren Woningbouw' heeft het doel om de harde plancapaciteit in directe bouwtitels, uitwerkingsverplichtingen en wijzigingsbevoegdheden af te waarderen. Hierdoor is er plancapaciteit beschikbaar gekomen om nieuwe gewenste woningbouwontwikkelingen mogelijk te maken. Dit parapluplan heeft geen uitwerking op dit bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt nieuwe woningbouw mogelijk gemaakt. Daarnaast zijn er geen uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning (parapluplan)
Dit parapluplan biedt het juridisch-planologisch instrument om ontwikkelingen ten aanzien van woningsplitsing en woningomzetting te reguleren. In de regels onder Artikel 11 Regeling woningsplitsing, woningomzetting en woninguitbreiding, zijn de regels overgenomen uit dit parapluplan 'Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetten en kamerbewoning'.
Conform het geldende bestemmingsplan 'Woonwijken Kampen' is het niet toegestaan om binnen de bestemming 'Maatschappelijk' de functie wonen te realiseren. Het transformeren van de maatschappelijke bestemming naar een woonbestemming met in totaal 52 woningen, past niet binnen het geldende bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor het plangebied en de beoogde ontwikkeling. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) door het kabinet vastgesteld en samen met de zogeheten Uitvoeringsagenda naar de Tweede Kamer gestuurd. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Nederland. In de uitvoeringsagenda wordt inzichtelijk welke inzet het Rijk en regio nu al verrichten en welke gezamenlijke acties de NOVI daaraan toevoegt.
Binnen de NOVI zijn acht voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Op basis van een zorgvuldig selectieproces zijn acht voorlopige NOVI-gebieden aangewezen:
De regio Zwolle (waaronder ook dit plangebied valt) is aangewezen als NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
1. De Omgevingsagenda.
Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Zwolle onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
2. De NOVI-gebieden.
Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat het voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met de NOVI.
De grote opgaven voor Nederland op het terrein van onder meer de volkshuisvesting, de transitie van het landelijk gebied en de opwek van duurzame energie, worden nu door verschillende ministeries uitgewerkt in nationale programma's. De keuzes die daarin gemaakt worden, zullen in de provincies ruimtelijk gaan landen. De samenhang daarvan wordt door het rijk bewaakt door middel van de programma's NOVEX en Mooi Nederland.
NOVEX
Het programma NOVEX geeft regie aan het leggen van de ruimtelijke puzzel in samenwerking met provincies, gemeenten en waterschappen. Het zorgt voor samenhang in het ruimtelijke beleid, verbindt de 22 nationale programma's en het versnelt de uitvoering door te sturen op heldere voorwaarden en concrete uitvoeringsafspraken.
In het kader van het programma zijn het NOVI-gebied Regio Zwolle aangewezen als een van de NOVEX-gebieden.
Verstedelijkingsgebied Regio Zwolle
Belangrijk vraagstuk in dit gebied is hoe de opgave voor wonen en werken te combineren met de klimaatopgave en het watersysteem in deze regio. Tot 2040 moeten er 49.000 woningen en 20.000 arbeidsplaatsen in de regio Zwolle worden gerealiseerd. De grootste uitdaging voor de regio zit in het “klimaatadaptief verstedelijken”. Door haar ligging in de delta van de IJssel én de Vecht is de regio extra kwetsbaar voor klimaatverandering en waterveiligheid.
Mooi Nederland
In het programma 'Mooi Nederland' staat ruimtelijke kwaliteit centraal. Het programma werkt aan een gedeeld beeld van de toekomst van ons land en regelt nieuwe concepten voor de inrichting van gebieden. In de regie op de ruimtelijke ordening staan drie perspectieven centraal:
'Mooi Nederland' schetst voor elk perspectief drie nog uit te werken concepten die op gebiedsniveau toepasbaar zijn. Daarbij wordt gedacht aan het tegengaan van 'verrommeling' door grootschalige bedrijfsvestigingen, samen met andere opgaven, mooi in het landschap op te laten gaan. Of de toepassing van 'groen' tegen hittestress en wateroverlast bij binnenstedelijke verdichting. Een ander concept in 'Mooi Nederland' is de teelt van 'biobased' bouwmaterialen zoals vezelgewassen. Het versterkt het landschap, het vermindert de CO2-uitstoot en verduurzaamt de woningbouw. Zoalsuit de motivering blijkt wordt met de herontwikkeling van Stadshavens nadrukkelijk aandacht gegeven aan de ruimtelijke kwaliteit.
De programma's Mooi Nederland en NOVEX regelen de aanscherping en versnelling van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Het streven is de aangescherpte NOVI in 2024 vast te stellen als nationaal ruimtelijk beleid.
In de Nationale Woon- en Bouwagenda worden de oorzaken van de wooncrisis, de doelstellingen en de programmatische aanpak voor de komende jaren geschetst. Het doel van de Nationale Woon- en Bouwagenda is het bevorderen van de beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van het woningaanbod in Nederland. Daartoe wordt een aanpak in zes programma's uitgewerkt.
Programma Woningbouw
In het woningbouwprogramma wordt gefocust op een versterking van de regie en samenwerking om gezamenlijk de urgente maatschappelijke opgaven een plek te geven in dit land waar ruimte schaars is. Daar waar de verschillende opgaves kunnen knellen, bijvoorbeeld bij het bouwen in diepe polders, zullen we afwegingen maken om de belangen van zowel de huidige als toekomstige generaties te beschermen. De uitvoering van dit programma richt zich op alle delen van ons land.
Voor een goede ruimtelijke regie en afstemming van genoemde opgaven, hebben Rijk en regio gezamenlijk verstedelijkingsstrategieën voor zeven regio's met de hoogste woningbouwopgave en verstedelijkingsdruk opgesteld. Binnen deze regio's zijn grootschalige integrale woningbouwgebieden geïdentificeerd waar intensieve betrokkenheid van het Rijk nodig wordt geacht. Tot en met 2030 kunnen in deze zeven regio's 600.000 woningen worden gerealiseerd. Tot 2040 gaat het om 900.000 woningen.
De cijfers kennen onzekerheid, aangezien het prognoses betreft. Daarom kent zijn in de prognoses drie varianten uitgewerkt. in de hoge variant zouden er circa 1.022.000 woningen nodig zijn en in de lage variant 759.000 woningen. Ongeacht het scenario zijn er dus fors meer woningen nodig.
Uit de prognoses blijkt dat voor de provincie Overijssel een behoefte is tot en met 2030 van 32.000 woningen. Uit de raming blijkt eveneens dat in 2031 een tekort is van 9.800 woningen.
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVEX, en het nationaal woon- en bouwagenda kan de conclusie worden getrokken dat het voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het beleid.
Een ruimtelijk plan dient te worden beoordeeld aan de hand van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Vraaggericht programmeren en het realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie, en om krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder is een procesvereiste. Dit houdt in dat bij ruimtelijke besluiten moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De Ladder werkt met de volgende opeenvolgende stappen:
In het Bro is de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. Een ruimtelijke onderbouwing die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet een beschrijving bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien deze die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Zie verder paragraaf 4.2 voor de toetsing van het plan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel komt vooral tot uitdrukking in de door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur en de Omgevingsverordening. De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening worden actueel gehouden met een jaarlijkse actualisatieronde. Eerder vastgestelde beleidswijzigingen worden dan verwerkt. Provinciale Staten hebben de (Tussentijdse) Actualisatie omgevingsverordening en omgevingsvisie 2020/2021 op 15 december 2021 vastgesteld.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel geschetst. Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening opgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied.
In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. De aanvraag past in dit model. Er is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, hetgeen aansluit op de generieke beleidskeuzes van de provincie.
Ontwikkelingsperspectief
Het plangebied valt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken binnen de stedelijke netwerken'. Het ontwikkelperspectief richt zich op herstructurering en transformatie. De herontwikkeling van een voormalig bibliotheek naar 52 woningen past binnen het ontwikkelingsperspectief van het provinciaal beleid.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes.
Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Cleantech Regio. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.
In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop daarmee wordt voorzien in de behoefte van deze gemeente.
In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op de behoefte.
Gebiedskenmerken
In een toelichting moet inzichtelijk worden gemaakt, hoe is omgegaan met de provinciale 'vierlagenbenadering' uit de catalogus Gebiedskenmerken.
Natuurlijke laag: Oeverwallen
De oeverwallen langs met name de IJssel zijn de hogere gronden langs de rivier; ze bestaan uit zand en leemhoudend materiaal, dat door de rivier ooit is afgezet. De oeverwallen werden als eerste bewoond en bewerkt en fungeerden als uitvalsbasis bij het in cultuur brengen van de omgeving. De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Als ontwikkelingen plaatsvinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan herstel van de natuurlijke variatie: bos op de hogere delen, open ruigte langs de voet van de oeverwal
Dit plan voorziet slechts in een perceel gebonden ontwikkeling. Er vinden geen ingrepen plaats die invloed hebben op deze oeverwallen. Het plangebied ligt in het stedelijke gebied van Kampen. Hierdoor is het op deze plek niet mogelijk om de natuurlijke variatie: bos op hogere delen en open ruigte langs de voet van de oeverwal te herstellen.
De laag van het agrarisch cultuurlandschap: niet van toepassing
Deze laag is niet van toepassing, de ontwikkeling vindt namelijk plaats in het stedelijke gebied van Kampen.
De stedelijke laag Woonwijk 1955 - nu
Het plangebied wordt in de stedelijke laag aangeduid als woonwijk van 1955 - nu. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter.
Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur en architectuur. Eén van de bijbehorende ambities voor de stedelijke laag is: een brede waaier aan woon/werk en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur. Het plan past binnen deze ambitie, omdat de bouw van deze woningen goed aansluit bij het bebouwingskarakter en de tijdsgeest waarin de wijk wordt gerealiseerd.
Laag van de beleving IJssellinie inundatieveld
Het plangebied is gelegen in de IJssellinie inundatieveld. De IJssellinie was een militaire verdedigingslinie die tussen 1951 en 1954 langs de IJssel gebouwd werd om Nederland door middel van inundatie (het onder water zetten van land) te beschermen tegen een landinvasie. In de gebiedskenmerken is dit gebied één van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen, is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.
In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorische elementen aanwezig.
Conclusie provinciaal beleid
Het plan past binnen de Generieke beleidskeuzes, de Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en de Gebiedskenmerken. Het initiatief is kleinschalig en vindt binnen bestaand bebouwd gebied plaats. Het plan is niet strijdig met Provinciaal beleid.
Waterbeheerplan
Wettelijk zijn taken vastgelegd die aangeven wat de maatschappij mag verwachten. In het waterbeheerplan worden deze taken beschreven en hoe deze in de periode 2016-2021 moeten worden uitgevoerd. Ook worden de benodigde maatregelen voorgesteld. Het waterbeheerplan geeft vooral de koers aan voor de komende jaren.
Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. De wettelijk vastgelegde taken geven aan wat de maatschappij van hen mag verwachten. Dat is zorgen voor:
Keur Waterschap Drents Overijsselse Delta
In de waterschapskeur staan regels:
Deze regels zijn er voor de veiligheid in het gebied: om overstromingen te voorkomen, maar ook om het grondwater op peil te houden en om voldoende water in sloten te houden.
De keur is een eigen verordening van het Waterschap die van oudsher zo heet. De Keur dient ter bescherming van de waterhuishoudkundige infrastructuur, de waterkeringen en de handhaving van het waterpeil. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. Voor een deel van de verboden activiteiten uit de Keur kan onder voorwaarden een watervergunning worden verleend.
De woonagenda West-Overijssel 2021-2025 volgt de regionale woonvisie West-Overijssel (2015) op.
De woonagenda is tot stand gekomen door middel van een interactief digitaal proces, dat vanaf de zomer van 2020 heeft plaatsgevonden. Daarvoor was al een gezamenlijk ambitiedocument opgesteld.
Vanuit een gezamenlijke agenda willen partijen de kwaliteit van West-Overijssel versterken: een groene en bereikbare regio met sterke steden, vitale kernen en platteland en een koploperspositie als het gaat om duurzaamheid, circulariteit en klimaatbestendigheid.
Voor de komende 10 jaren wordt een sterke groei van de regio verwacht. Die verwachting is opgebouwd uit drie elementen:
In de woonagenda worden drie woonstrategieën beschreven, welke de verschillen kenmerken tussen de steden, dorpen en het buitengebied. Het gaat om:
Op Kampen is ‘centraal wonen’ van toepassing. Om het regionale woningbouwprogramma kracht bij te zetten, zijn regionale sleutelprojecten aangewezen. Deze sleutelprojecten hebben de volgende kenmerken:
Tabel 1 laat zien dat de gemeenten in West-Overijssel samen tot 2030 een kleine 26.000 woningen in harde en zachte plancapaciteit hebben. Voor de gemeente Kampen geldt dat er tot 2030 circa 2.072 aan totale plancapaciteit is.
Tabel 1 Inventarisatie harde en zachte plancapaciteit najaar 2020 (bron: woonagenda 2021-2025)
Bovenstaande tabel is inmiddels achterhaald, waardoor de harde en zachte plancapaciteit tot 2030 nu zo'n 3500 tot 4000 woningen bedragen. De plancapaciteit van onderhavig plan maakt zowel onderdeel uit van de capaciteit zoals opgenomen in de Woonagenda, als van de nieuwe plancapaciteit tot 2030.
Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de raad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid. Hierin wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De Structuurvisie is een richtinggevend document.
Kampen is volop in beweging. Op verschillende fronten en schaalniveaus wordt gewerkt aan een voortvarende ontwikkeling van deze historische stad en het karakteristieke omliggende landschap van de IJsseldelta. Deze ontwikkeling moet uiteraard een gezicht gaan krijgen door middel van grootschalige ontwikkelingen als project IJsseldelta Zuid/Reevedelta, maar net zo goed door middel van kleinschalige projecten binnen de stad, de omliggende dorpen en het landschap. Al enkele jaren is de gemeente in samenwerking met de bevolking bezig met het inventariseren, analyseren en formuleren van de potenties en ambities van de gemeente. 'Wat voor een gemeente willen wij worden?'. In vastgestelde visies als 'Kampen lonkt naar 2030' en de 'Netwerkstadvisie Zwolle Kampen 2030' wordt een duidelijk beeld geschetst van de wensen en ambities voor de toekomst. Kampen staat daarmee voor een aantal belangrijke keuzes.
Een belangrijk thema van de structuurvisie is daarom het zoeken naar een evenwicht tussen deze behoefte aan nieuwe stedelijke functies en het behouden van bestaande landschappelijke kwaliteiten als het open polderlandschap en het stedelijk groen. Daarbij is gekozen voor een insteek, waarbij niet ongebreideld wordt uitgebreid of ingebreid, maar zorgvuldig wordt omgegaan met de bestaande kwaliteiten van zowel landschap en stad. Periodiek worden hiervoor de behoeftes bepaald. Op basis daarvan wordt stapsgewijs in kleine eenheden ontwikkeld passend bij de maat en schaal van de gemeente Kampen. Geen grote ontwikkelingen in gang zetten die onomkeerbaar zijn, maar steeds een afgerond geheel maken. Inzet is om de ontwikkelingsruimte in eerste instantie te zoeken binnen de bestaande stad en in de directe nabijheid, zodat in deze fase grootschalige uitbreidingen in het omliggende landschap niet noodzakelijk zijn. Het betreft met name herstructurering van bestaand gebied en het afbouwen van in gang gezette ontwikkelingen.
Tevens zorgt dit voor een impuls van bestaande voorzieningen en is weinig nieuwe infrastructuur nodig. Ten aanzien van wonen is de verwachting dat het aantal inwoners groeit van 49.000 naar 60.000 inwoners in 2030. Centrale opgave is het ontwikkelen van ontwikkelingsmogelijkheden voor ongeveer 6.000 nieuwe woningen tot 2030.
Figuur 2.1 Uitsnede structuurvisie 2030
Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied van Kampen. De beoogde sloop van de voormalige bibliotheek en nieuwbouw van 52 woningen past in de behoefte van inbreiding en versnelling in Kampen. Daarmee is de ontwikkeling passend binnen de structuurvisie en de ontwerp omgevingsvisie 1.0 (paragraaf 2.3.2).
Met het oog op de aanstaande Omgevingswet heeft de ontwerp omgevingsvisie 1.0 "Het Kampen van nu" ter inzage gelegen. Naar verwachting wordt de omgevingsvisie in het najaar van 2022 vastgesteld. In deze omgevingsvisie staat in een samenhangende visie de huidige strategische hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid, zoals eerder gevat in bestaande beleidskaders of bouwstenen (onder andere structuurvisie, woonvisie, verkeerscirculatieplan etc.) Ook thema's zoals gezondheid en duurzaamheid zijn meegenomen. De omgevingsvisie ligt inhoudelijk grotendeels in het verlengde van de structuurvisie, zie hiervoor paragraaf 2.3.1, en biedt daarnaast ruimte voor initiatieven 'van buiten', met name als deze bijdragen aan de geformuleerde ambities en opgaven in de visie en verder bouwen aan de geformuleerde kernwaarden in de visie.
In aanloop naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Bouwsteen Wonen opgesteld en in oktober 2021 heeft de raad dit beleid vastgesteld. Dit document is de opvolger van de Woonvisie 2016-2021. In de Bouwsteen Wonen is aangegeven dat vanwege de grote vraag naar woningen het toevoegen van haalbare woningbouwplannen in de gemeente noodzakelijk is. Er is sprake van een grote woningbouwopgave.
Belangrijke maatregelen uit de Bouwsteen Wonen zijn onder andere:
Beschikbaarheid van woningen
Er wordt ingezet op het bouwen van meer woningen en stimuleren van de doorstroming:
Onderhavig plan voorziet met de bouw van 52 appartementen nabij het centrum van Kampen in meer beschikbaarheid van woningen. Met dit project wordt een variatie (sociaal, middelduur en duur) aan appartementen aangeboden. Tevens zijn de appartementen levensloopbestendig. Daarmee past de ontwikkeling binnen het beleid van de gemeente Kampen
Betaalbaarheid
De gemeente wil een plek blijven waar ook lagere en middeninkomens een fijne woonplek kunnen vinden; Van de 52 woningen zijn 29 sociale huurwoningen en 14 (koop) middelduur, daarmee voorziet het plan in aanbod van woningen voor lagere en middeninkomens.
Ruimte voor kwaliteit
In de gemeente Kampen wordt ruimte geboden aan bijzondere woonmilieus, ook bij grotere gebiedsontwikkelingen. Ook wordt ruimte geboden aan bijzondere woonconcepten, bijvoorbeeld voor senioren; De bouw van de appartementen vindt plaats onder hoge kwaliteit, de appartementen zowel in het segment huur als koop zijn levensloopbestendig, het complex is voorzien van een lift. Bij de inrichting van de openbare ruimte is aandacht voor ruimtelijke kwaliteit en behoud van bestaand groen.
Aandacht voor leefbaarheid en duurzaamheid
De locatie bevindt zich nabij het centrum van Kampen. De toevoeging van de woningen draagt bij aan versterking van de leefbaarheid. De woningen zullen verder voldoen aan duurzaamheidseisen, net als de inrichting van de openbare ruimte.
Samenwerking en ruimte voor initiatieven
De gemeente kan en wil het niet alleen doen. Voor de woonopgave van de komende jaren moet nog meer dan in het verleden samen gewerkt worden met marktpartijen, corporaties en particulieren. Waar mogelijk worden werkzaamheden en verantwoordelijkheden bij het maatschappelijk middenveld gelegd. Waar nodig en publiekrechtelijk wenselijk neemt de gemeente de regie. Het plan is opgesteld in samenwerking met marktpartijen en de woningcorporatie. Daarnaast hebben leden van de klankbordgroep ook apart gesproken met de gemeente over deze ontwikkeling.
Belangrijke doelgroepen voor de kwalitatieve opgave zijn starters, doorstromers en senioren. De vergrijzing leidt tot meer alleenstaande huishoudens en het aandeel ouderen met een eigen woning neemt fors toe. Oudere huishoudens die willen verhuizen, zijn hierdoor niet meer alleen op de sociale huursector aangewezen, maar ook op de koopsector en de markthuur. Ouderen wonen daarnaast graag in de nabijheid van voorzieningen.
In de Bouwsteen Wonen is de leidraad 30-40-30 opgenomen. Dit betekent dat 30 procent van de woningen in de categorie goedkoop dient te vallen, 40 procent middelduur en 30 procent duur.
Voorliggend stedenbouwkundig ontwerp voorziet in 52 appartementen. Van de appartementen zijn 29 sociale huur, 14 koop middelduur en 9 duur. Dit komt neer op een verhouden van 56% sociale huurwoningen, 27% middenduur en 17% duur.
Wegens de behoefte aan appartementen op een centrumlocatie is gekozen om af te wijken van de leidraad 30-40-30. Het gaat om een binnenstedelijke locatie dichtbij voorzieningen waardoor er voor deze locatie is gekozen om meer sociale huur te realiseren.
Het groen in de bebouwde omgeving bepaalt mede de kwaliteit van het woon- en leefmilieu voor alles en iedereen die er gebruik van maakt. De gemeente Kampen voert een groenbeleid om hier gericht op te kunnen sturen. In de Groenstructuurvisie zijn de ambities en doelen op het gebied van groen vastgelegd. Met het vaststellen van de visie op 4 oktober 2012 is het Groenbeleidsplan 2004 komen te vervallen.
De Groenstructuurvisie heeft betrekking op het totale areaal openbaar groen van de bebouwde kommen van Kampen, IJsselmuiden en de kleine kernen. Daarnaast geeft de visie aan welke particuliere groengebieden van betekenis zijn voor de groenstructuur.
In de groenstructuurvisie worden de bomen langs de Kennedylaan aangegeven als tweezijdige bomenrij op niveau buurtstructuur. De bomenrij tussen voetpad en rijbaan (zuidzijde) blijft behouden; er is dus geen sprake van aantasting van de bomenstructuur op buurtniveau.
Het Groene Hart (tegenover het plangebied) is aangeduid als een onderdeel van de hoofdgroenstructuur. Het verdwijnen, aantasten of niet realiseren van deze groenstructuur heeft verstrekkende gevolgen voor de groene identiteit en verbindingen in Kampen. In het Groene Hart liggen nog twee zichtbare landschappelijke linten: de Cellesbroekweg en de Broederbroeksweg en twee monumentale bomengroepen met populieren op de hoek Cellesbroekweg en Europa-Allee.
Het Groene Hart behoort tevens tot de primaire ecologische structuur van de stad: een geheel van robuuste groene lijnen en gebieden dat zorgt voor een ononderbroken groene verbinding door het stedelijk gebied, in aansluiting op het buitengebied en de provinciale Ecologische Hoofdstructuur.
Onderhavig plan ligt buiten het Groene Hart. Deze hoofdgroenstructuur zal door de beoogde ontwikkeling niet wordt aangetast.
Eén van de beschikbare handvaten voor het te hanteren verkeers- en vervoerbeleid is een te maken integraal Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP). De gemeente Kampen heeft dit beleid vertaald in het GVV 2010. Hierin zijn de volgende ambities opgenomen: De gemeente wil:
Relatie met initiatief en conclusie
Onderliggend plan voorziet in de herbestemming van een maatschappelijk bestemde locatie naar een woonlocatie. Dit heeft geen significante invloed op de verkeersafwikkeling van de wijk en voor Kampen in zijn algemeenheid. Daar waar de verkeersbewegingen in de maatschappelijke bestemming op piekmomenten aanwezig was (halen/brengen), is dat nu gelijkmatiger over de dag verdeeld. Geconcludeerd kan worden dat de veiligheid en leefbaarheid in de buurt niet onder druk komen te staan op basis van onderliggend plan.
In de gemeente Kampen willen we zorgvuldig omgaan met de bebouwde omgeving. Hiervoor heeft de gemeente een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving.
Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een aanvraag omgevingsvergunning inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen. Middels de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in verschillende welstandsniveau's en criteriagebieden.
Voor het onderhavig plangebied wordt het volgende aangegeven:
Welstandsniveau 3;
Criteriagebied Woonwijken;
Deelgebied Woonerfwijken
Het welstandsbeleid is erop gericht de karakteristiek van de verschillende wijken te respecteren. Afhankelijk van het belang van een ensemble, cluster, straatwand of bouwblok doet een verandering afbreuk aan de karakteristieken en is al dan niet gewenst. De mate waarin eenvormigheid binnen de detaillering behouden dient te blijven, verloopt van grootschalige hoogbouw, via rijtjeswoningen, naar kleinschalige individuele woonhuizen. Gebouwen met een bijzondere functie, én winkelcentra, kantoorgebouwen en appartementengebouwen worden (ook) beoordeeld aan de hand van de algemene criteria. Gebouwen langs de beelddragers vallen onder het reguliere welstandsniveau. Hiervoor is behouden en waar mogelijk versterken van de kwaliteit het uitgangspunt.
De welstandsnota is voor onderhavige ontwikkeling niet toereikend. Daarom is het voorontwerp van het woongebouw, separaat behandeld door de welstandscommissie. De welstandscommissie heeft aangegeven dat met het verwerken van minimale aanpassing van het ontwerp de commissie kan instemmen met het nu voorliggende ontwerp
Omgeving
Onderhavig plangebied is gelegen in het noordelijke deel van de woonwijk Kampen-Zuid. De wijk Kampen-Zuid ligt direct ten zuiden van de historische binnenstad en ten noorden van de wijk Bovenbroek en ten zuiden van het Groene Hart. Kampen-Zuid is gerealiseerd in de jaren dertig van de twintigste eeuw en is de eerste uitbreiding van de stad aan de zuidzijde. Het grootste gedeelte van de bebouwing in de wijk bestaat uit woningen met één- en twee lagen.
De Kennedylaan vormt de noordelijke grens van Kampen-Zuid. Ten noorden van deze weg is het plantsoen/ Groene Hart gelegen. Het Groene Hart vormt een groene buffer tussen de binnenstad en de omliggende wijken. In het Groene Hart liggen verschillende voorzieningen. Ter hoogte van het plangebied liggen het stadhuis en sporthal De Reeve.
Plangebied
Het plangebied betreft de kavel van de voormalige bibliotheek. De Kennedylaan vormt de noordwestzijde grens van het plangebied (figuur 3.1). De zuidoostzijde wordt gevormd door de weg 'Van Gelderplantsoen'. Het plangebied wordt aan de overige zijdes begrensd door twee woongebouwen (figuur 3.2). Beide woongebouwen hebben maximaal 5 bouwlagen. Ten zuiden van de Van Gelderplantsoen zijn twee-onder-een-kap-woningen gesitueerd (figuur 3.3).
Binnen het plangebied staat midden op de kavel het gebouw van de voormalige bibliotheek, bestaande uit één tot twee bouwlagen met verschillende kapconstructies. Aan de noordoostzijde van het pand is een parkeerterrein aangelegd. De gronden rondom het gebouw en het parkeerterrein zijn groen ingericht.
In de volgende luchtfoto (figuur 3.1) wordt de omgeving van het plangebied weergegeven. Figuur 3.2 is een weergave van het plangebied vanaf de Kennedylaan en figuur 3.3 een weergave van het plangebied vanaf de Van Gelderplantsoen.
Figuur 3.1. Luchtfoto plangebied met de omliggende functies (bron: Pdok.nl)
Figuur 3.2 Huidige situatie plangebied vanaf de Kennedylaan (bron: Google Street View)
Figuur 3.3 Huidige situatie plangebied vanaf de Van Gelderplantsoen (bron: Google Street View)
Het initiatief omvat de sloop van het huidige bibliotheekpand. Op deze locatie wordt vervolgens een appartementengebouw gerealiseerd, met ruimte voor 52 appartementen. Van deze 52 appartementen worden 29 sociale huur, 14 koop met een oppervlakte tussen 60 - 100 m² en 9 appartementen met een oppervlak van 100-140 m².
In aansluiting op de hoogten van de belendende appartementengebouwen heeft de nieuwbouw een hoogte van 5 bouwlagen in het bouwdeel evenwijdig aan de Kennedylaan. Het bouwdeel haaks op de Kennedylaan heeft 4 bouwlagen.
De entrees van de twee bouwdelen liggen aan de onderdoorgang. Balkons en bergingen zijn inpandig en onderdeel van het hoofdvolume. De gronden rondom het gebouw en het parkeerterrein worden groen en parkachtig ingericht.
In figuur 3.4 wordt de situering van het beoogde voornemen weergeven. Figuur 3.5 is een voorlopige impressie van het beoogde woongebouw.
Figuur 3.4. Situatietekening plangebied (bron: SACON)
Figuur 3.5 Voorlopige impressie
Een belangrijk uitgangspunt voor het invullen van het plangebied is het realiseren van een goede beeldkwaliteit. Het vertrekpunt van de architectuur is dat het beoogde woongebouw naast twee bestaande woongebouw met ieder een eigen bouwstijl/ uitstraling wordt gerealiseerd. Hierdoor is het van belang dat het nieuwe woongebouw eveneens een eigentijdse uitstraling krijgt.
De welstandsnota, zie hiervoor paragraaf 2.3.6, is voor dit gebied meer gericht op reguliere woningbouw. In de welstandsnota worden geen eisen beschreven voor woongebouwen. De welstandsnota is daarom voor onderhavige ontwikkeling niet toereikend. Daarom is het ontwerp van het woongebouw, separaat behandeld door de welstandscommissie.
Ruimtelijke inpassing
De nieuwbouw sluit aan de Kennedylaan-zijde aan op de rooilijnen van de belendende appartementengebouwen Parkstaete en Coeborch. Daar waar de twee rooilijnen samenkomen, is een sprong in de gevel waardoor de bebouwing geleed wordt. Op deze plek wordt een onderdoorgang voor voetgangers tussen het Van Gelderplantsoen en de Kennedylaan gerealiseerd en zijn de entrees van de twee bouwdelen.
De groene parkachtige uitstraling van de omgeving wordt gehandhaafd. Analoog aan de naastgelegen appartementengebouwen is ook de nieuwbouw alzijdig. Door de corridorontsluiting van de plattegronden heeft de nieuwbouw rondom voorgevels. In aansluiting op de hoogten van de belendende appartementengebouwen heeft de nieuwbouw een hoogte van 5 bouwlagen in het bouwdeel evenwijdig aan de Kennedylaan. Het bouwdeel haaks op de Kennedylaan heeft 4 bouwlagen. Het plan voldoet daarmee aan de als uitgangspunt meegegeven maximale bouwhoogte van 5 lagen aan de Kennedylaan. Het gebouw 'Parkstaete' heeft op de hoeken een hoogte van 18,5 meter boven maaiveld, daartussen heeft het gebouw Parkstaete een hoogte van ca. 16,5 meter boven maaiveld. De beoogde nieuwbouw heeft een hoogte van circa 15,5 meter boven maaiveld.
Als uitgangspunt is ook meegegeven dat de bouwhoogte in de richting van het van Gelderplantsoen afgebouwd moet worden om aan te sluiten op de schaal van de laagbouw. De nieuwbouw bouwt af naar een hoogte van 4 lagen, vergelijkbaar met de hoogte van de 'Coeborch'. Deze hoogte is mogelijk doordat het bouwvolume aan de open ruimte van het plantsoen grenst. Door de overgang van 5 naar 4 lagen wordt de overgang naar de laagbouw op passende wijze vormgegeven.
Er is voor gekozen niet het maximale plangebied te bebouwen, maar het parkeerterrein zodanig te situeren dat met de nieuwbouw ruim afstand gehouden wordt van de grondgebonden woningen aan het Van Gelderplantsoen en van de zuidelijke hoek van de appartementen in Parkstaete.
Verkeersontsluiting
In de huidige situatie wordt het plangebied ontsloten op het Van Gelderplantsoen. Het Van Gelderplantsoen is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom van Kampen. De straat heeft een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur en is geen doorgaande weg.
Met de beoogde ontwikkeling is het voornemen om het plangebied direct te ontsluiten op de Kennedylaan en geen ontsluiting voor autoverkeer te realiseren op het Van Gelderplantsoen. Om de verkeerseffecten op de omgeving te onderzoeken, is een verkeersonderzoek opgesteld (bijlage 1). In dit onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:
Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan. De extra verkeersgeneratie die door de beoogde ontwikkeling ontstaat is minimaal, namelijk (1.088-1.019) 69 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Met de beoogde ontwikkeling wordt het plangebied direct ontsloten op de Kennedylaan, hierdoor zal op het Van Gelderplantsoen sprake zijn van een afname van verkeer.
Parkeren
Om de parkeerbehoefte te berekenen is voor onderhavige ontwikkeling een notitie parkeren opgesteld. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. In dit onderzoek zijn meerdere onderdelen onderzocht, namelijk:
De gemeente Kampen heeft haar parkeernormen opgenomen in de Nota Parkeernormen gemeente Kampen uit augustus 2020. De gemeentelijke parkeernormen zijn gebaseerd op parkeerkencijfers van CROW. Uit de notitie parkeren (bijlage 2) blijkt dat voor de totale ontwikkeling een parkeerbehoefte ontstaat van 83 parkeerplaatsen, hiervan zijn maximaal 67 parkeerplaatsen voor bewoners en 16 voor bezoekers.
Binnen het plangebied worden in totaal 67 parkeerplaatsen voor bewoners gerealiseerd. De situering van deze parkeerplaatsen zijn weergegeven in figuur 3.6.
Figuur 3.6 Situatietekening met beoogde parkeerterrein (bron: SACON architecten)
Vanwege de ligging en het gebrek aan ruimte is het moeilijk de parkeerbehoefte geheel op eigen terrein op te lossen conform de norm. Bezoekers worden daarom verzocht uit te wijken naar de omliggende parkeerterreinen. Daarom is ook de parkeerdruk in de omgeving onderzocht. Het onderzoeksgebied rondom het plangebied is opgedeeld in 11 parkeersecties, drie hiervan zijn de parkeerplaatsen ten noordwesten van het gebied, 6 zijn er op het Van Gelderplantsoen en de laatste twee bevinden zich op de Horstsingel. De resultaten van de parkeerdrukmeting zijn weergegeven in tabel 2.1 en 2.2 van bijlage 2.
De acceptabele loopafstand voor bezoekers van woningen is 100 tot 250 meter conform CROW publicatie 381 ('Toekomstbestendig parkeren – van parkeerkencijfers naar parkeernormen'). Dit betekent dat de parkeerfaciliteiten op het Burgemeester Berghuisplein beschikbaar zijn voor bezoekers van de appartementen.
Uit tabel 2.1 van bijlage 2 blijkt dat er ruim voldoende parkeercapaciteit beschikbaar is om de parkeerbehoefte voor bezoekers op te vangen. Er is daarmee sprake van een acceptabele parkeersituatie.
Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling welke binnen bestaand stedelijk gebied. Sinds de verhuizing van de bibliotheek staat het pand leeg. Het pand wordt nu tijdelijk gebruikt als basisschool vanwege herbouw van deze basisschool.Gezien de locatie, welke omringd is door woningbouw, is de locatie uitermate geschikt voor woningbouw.
De Omgevingsverordening van de provincie Overijssel regelt in artikel 2.2.2 dat nieuwe woningen enkel zijn toegestaan wanneer de behoefte hiervan is aangetoond. Ook is vastgelegd dat de woningen moeten passen binnen de geldende woonafspraken. Indien een ontwikkeling niet past binnen de gemaakte woonafspraken dan dient door middel van een actueel onderzoek instemming te worden verkregen voor deze ontwikkeling van zowel de gemeenten in de regio als door Gedeputeerde Staten.
De gemeente Kampen vormt samen met de gemeenten Staphorst, Steenwijkerland, Olst-Wijhe, Zwartewaterland, Zwolle, Hardenberg, Dalfsen, Ommen, Deventer en Raalte de woningmarktregio West-Overijssel. Binnen deze regio worden onderling woonafspraken gemaakt. Dit gebeurt in de Regionale Woonprogrammering (RWP), die iedere twee jaar wordt geactualiseerd, zie hiervoor paragraaf 2.2.3. Voor de gemeente Kampen geldt dat er tot 2030 circa 3500 tot 4000 woningen aan totale plancapaciteit is.
De gemeente Kampen heeft in de Bouwsteen Wonen de kwantitatieve en kwalitatieve opgaven uitgewerkt, paragraaf 2.3.3 gaat hier nader op in.
In de Bouwsteen Wonen is de leidraad 30-40-30 opgenomen. Dit betekent dat 30 procent van de woningen in de categorie goedkoop dient te vallen, 40 procent middelduur en 30 procent duur. Wegens de behoefte aan appartementen op een centrumlocatie is gekozen om af te wijken van de leidraad 30-40-30. Het gaat om een binnenstedelijke locatie dichtbij voorzieningen waardoor er voor deze locatie is gekozen om meer sociale huur te realiseren.
Voorliggend stedenbouwkundig ontwerp voorziet in 52 appartementen. Van de appartementen zijn 29 sociale huur, 14 koop middelduur en 9 duur. Dit komt neer op een verhouden van 56% sociale huurwoningen, 27% middenduur en 17% duur.
Onderhavige ontwikkeling is onderdeel van de harde plancapaciteit zoals die zijn meegenomen in het woningbouwprogramma. Binnen het plangebied worden 52 appartementen gerealiseerd, deze appartementen zijn bereikbaar via een lift en gelijkvloers. Hierdoor zijn de appartementen levensloopbestendig. Door de diversiteit aan appartementen en het realiseren van levensloopbestendige woningen wordt er voldaan aan de kwalitatieve behoefte.
Gelet op het bovenstaande en met een regionale afstemming wordt geconcludeerd dat voldaan is aan het vereiste van de ladder.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat 'een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden' in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Met voorliggend plan wordt op de locatie van de voormalige bibliotheek een nieuw woongebouw gerealiseerd. Het huidige gebouw is van 1983 tot 2016 in gebruik geweest ten behoeve van de bibliotheek en heeft geen monumentale status. In het plangebied zijn verder geen cultuurhistorische waarden aanwezig waar het plan een negatief effect op kan hebben.
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Op de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart is het plangebied aangemerkt met een lage verwachtingswaarde. Daarom is in het geldende bestemmingsplan grotendeels geen dubbelbestemming opgenomen voor de archeologische (verwachtings)waarden met bijbehorende bepalingen.
Voor een klein deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Voor de gronden die zijn gelegen binnen deze dubbelbestemming geldt dat bij bodemingrepen groter dan 5.000 m² en dieper dan 50 cm een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling vinden bodemingrepen plaats die dieper zijn dan 50 cm, maar de bodemingrepen die plaatsvinden in dit gebied zijn kleiner dan de gestelde eis van 5.000 m², namelijk maximaal 500 m². Op basis van het voorgenoemde is er geen onderzoek noodzakelijk.
Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden.
In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen aanwezig. Het gebied is dus aan te merken als rustige woonomgeving. Aan de overzijde van de Kennedylaan is het gemeentehuis (kantoor) van de gemeente Kampen en een sporthal gesitueerd. De afstand tussen het plangebied en deze twee functies bedragen 60 en 100 meter. Op basis van de VNG-brochure valt een kantoor in milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter en een sporthal in milieucategorie 3,1 met een richtafstand van 50 meter. Aan de gestelde richtafstand wordt dan ook ruimschoots voldaan. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een verantwoorde milieuzonering.
Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of ‘immissie') verstaan we de geurconcentratie die gedurende een bepaalde tijd op een geurgevoelig object zoals een woning ‘terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Vanwege de geurbelasting op een gebied kan het woon- en verblijfklimaat daar als onvoldoende worden beschouwd om bijvoorbeeld woningbouw te realiseren. Geur van bedrijven heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.
In principe dienen alle geurgevoelige objecten te worden beschermd tegen geuroverlast. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan dient voor het aspect geur bekeken te worden of er bij omliggende of te vestigen geurgevoelige objecten sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of omliggende bedrijven door de vestiging van geurgevoelige objecten niet worden belemmerd.
In de omgeving van het plangebied zijn geen geuruitstotende bedrijven aanwezig. Nader onderzoek is dus niet noodzakelijk.
Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en de daarbij behorende Circulaire Bodemsanering 2009 en voor het toepassen van grond het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.
Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden, is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s). Daarom heeft een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden (bijlage 3).
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat geen verontreiniging, zoals de definitie in de Wbb is vastgelegd, is aangetroffen. In het kader van de bestemmingsplanwijziging kan worden gesteld dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bij gewijzigd gebruik naar functie Wonen niet zal leiden tot gebruiksbeperkingen of gezondheidsrisico's. Vanuit het aspect bodem bestaat geen belemmering voor het project.
Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.
Wegverkeerslawaai
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones of bij bepaalde veranderingen aan de weg zelf (zoals het verhogen van de maximumsnelheid of het uitbreiden van het aantal rijstroken) moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).
Voor onderhavige ontwikkeling is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4.
In voorliggende situatie is sprake van een nieuwe geluidsgevoelige bestemming langs bestaande wegen. Ten gevolge van de Europa-Allee geldt voor de nieuwe appartementen een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en een maximale ontheffingswaarde van 63 dB.
De Kennedylaan betreft een weg met een maximum snelheid van 30 km/h. De grenswaarden in het kader van de Wet geluidhinder zijn niet direct van toepassing. In het kader van een goed woon- en leefklimaat is wel de relatie gelegd met deze waarden.
Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat ten gevolge van de Europa-Allee voor de nieuwe appartementen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Ten gevolge van de Kennedylaan zijn wel geluidsbelastingen berekend die hoger zijn dan 48 dB. De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt 49 dB. Daarmee is de geluidsbelasting beperkt hoger dan de voorkeursgrenswaarde, maar niet hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB die geldt langs gezoneerde wegen. Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet doelmatig of ruimtelijk gezien niet inpasbaar.
Hogere grenswaarden ten gevolge van 30-km/h wegen zijn in voorliggende situatie niet mogelijk. Wel is het wenselijk om bij de isolatiewaarde van de nieuwe appartementen rekening te houden met de gecumuleerde geluidsbelasting om te zorgen voor een aanvaardbare geluidssituatie.
In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het Besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.
De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
Hierbij geldt: Bijlage 3A van de Regeling NIBM geeft aan, in welke gevallen een nieuwe woningbouwlocatie in ieder geval NIBM is. NIBM-grens woningbouwlocaties (voorschrift 3A.2):
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Situatie plangebied.
De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van 52 appartementen. In het verkeersonderzoek, zoals opgenomen in bijlage 1 is de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bepaald. Hieruit blijkt dat de extra verkeersgeneratie die door de beoogde ontwikkeling ontstaat minimaal zijn, namelijk (1.088-1.019) 69 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Middels de NIBM-tool is berekend of de toename niet in betekenende mate is. Met de berekening van de verkeersgeneratie is geen rekening gehouden met het verdwijnen van de huidige functie uit het gebied, deze interne saldering is in deze verkeersgeneratie niet meegenomen.
Tabel 4.1: NIBM-Tool
Uit de NIBM-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0.04 µg/m³ en van fijn stof van 0,01 µg/m³ (zie tabel 4.1). De fijn stof toename blijft onder de 1,2 µg/m³, de grens van 1,2 voor N02 wordt ook niet overschreden.
De emissie van het plan is voor emissie Niet in Betekenende Mate en de achtergrondconcentratie stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) voldoet aan de grenswaarden wet milieubeheer en aanbevelingen WHO. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd, zie hiervoor figuur 4.1. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauwe cirkel.
Uit figuur 4,1 blijkt dat in een straal van minimaal 600 meter geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. In de directe omgeving van het besluitgebied zijn geen hoofdgastransportleidingen gelegen. Over de omliggende wegen vindt geen structureel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Vanuit externe veiligheid bestaat geen belemmering voor het project.
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het beleid van het Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerprogramma WDODelta 2022-2027. Daarnaast is de Keur van het Waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan gemeente Kampen van belang.
Relevant beleid
Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerprogramma. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in 'Water Raakt!'. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. U kunt de genoemde documenten raadplegen op onze site www.wdodelta.nl.
Invloed op de waterhuishouding
Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 100 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseert het waterschap om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.
Voorkeursbeleid hemelwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is, dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
Algemeen
Voor onderhavig initiatief is de watertoets inclusief geohydrologie onderzoek opgesteld. Deze rapportage is opgenomen in bijlage 8. Ten noordwesten van het plangebied ligt aan de overkant van de Kennedylaan een primaire watergang. Ten zuidoosten van het plangebied, langs het Marnixpad, ligt eveneens een primaire watergang.
Waterveiligheid
In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.
De waterveiligheid in het gebied rondom Kampen wordt bepaald door een complex samenspel van factoren. Naast de afvoer van de rivier IJssel is de grootste dreiging voor Kampen de opstuwing vanaf het IJsselmeer bij noordwesterstorm.
Dijkringgebied 11 ligt in de provincies Gelderland en Overijssel. Aan de noord- en oostzijde ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen 'meergedomineerd' en 'riviergedomineerd' zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.
De overstromingsdreiging in dijkring 11 ontstaat door storm op het IJsselmeer of door hoogwater op de IJssel. De maatgevende omstandigheden langs de benedenloop van de IJssel worden vanaf de IJsselmonding tot net stroomopwaarts van Kampen vrijwel volledig bepaald door een hoge IJsselmeerwaterstand. De maatgevende omstandigheden langs de IJssel worden vanaf een aantal kilometers bovenstrooms van Kampen vrijwel volledig door de rivierafvoer bepaald. Tussen beide gebieden ligt een overgangsgebied, waar maatgevende omstandigheden kunnen ontstaan ten gevolge van een hoge IJsselmeerwaterstand in combinatie met een hoge rivierafvoer.
In de watertoets, zie hiervoor bijlage 8 paragraaf 4.7, blijkt dat de overstromingskans voor het plangebied klein is, waarbij de waarbij de overstromingsdiepte dan 2,0-5,0 meter bedraagt.
Evacuatie
Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen achter in het gebied. Dit betekent dat met preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert.
In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten (vergelijk de Betuwe in 1995). Voor dijkring 11 geldt dat niet in alle gevallen het mogelijk zal zijn om tijdig te besluiten tot evacueren. Bij storm of het plotseling falen van de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering. Het verplaatsen van mensen naar buiten de dijkring in reactie op het ontstaan van een bres is vrijwel onhaalbaar gezien de snelheid waarmee de overstroming zich door het gebied verplaatst. Na een doorbraak is het daarom verstandiger om te vluchten naar een hogere plek (de zolder). In geval van een doorbraak door storm op het IJsselmeer is het, door de storm zelf, onmogelijk om mensen te verplaatsen of zelfs hulp te bieden in het gebied. Tenslotte zijn mensen slecht voorbereid op een mogelijke overstroming omdat deze gebeurtenissen zich vrijwel nooit voordoen (veiligheidsnorm is gemiddeld eens in de 2000 jaar). Als een dijkdoorbraak plaatsvindt, zijn evacuatiemogelijkheden naar elders nagenoeg onmogelijk. Wel is dan nog evacuatie naar bovenverdiepingen mogelijk.
Risico-inventarisatie?
Het plangebied ligt binnen een 'beschermd' gebied. Daarnaast kunnen mensen binnen de gebouwen naar de verdieping gaan.
Ontwatering en drooglegging
Om aan de ontwatering en drooglegging te voldoen dient het terrein opgehoogd te worden. Hierbij mag geen afstroming naar de openbare ruimte dan wel particulieren percelen plaatsvinden. Geadviseerd wordt om de toekomstige bouwpeilen circa 20 cm hoger aan te leggen dan het naastgelegen wegpeil. Op basis van de grondwaterstanden en fluctuatie zullen inzake de ontwikkeling zowel voor, tijdens als wellicht na realisatie maatregelen genomen moeten worden.
Verhard oppervlak
Met de realisatie van het woongebouw en het parkeerterrein neemt het verhard oppervlak beperkt toe. Tevens wordt het parkeerterrein voorzien van half verharding. In het kader van de watertoets, (zie hiervoor bijlage 8) worden de parkeerplaatsen voor 50% verhard beschouwd.
Uit de watertoets blijkt dat ten opzichte van de huidige situatie het verhard oppervlak toeneemt met 100 m2. Het verhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt circa 2.930 m2.
Waterberging
Conform het beleid van waterschap Drents Overijssels Delta is ten aanzien van de ontwikkeling en de toename van het toekomstig verhard oppervlak geen compenserende berging benodigd omdat de toename van het verhard oppervlak niet meer bedraagt dan 1.500 m2.
De gemeente Kampen stelt de eis dat bij uitbreiding van het verhard oppervlak de afvoer naar het gemeenteriool niet mag toenemen. Het moet gedoseerd plaatsvinden door een infiltratievoorziening met een inhoud van minimaal 10 mm over het verhard oppervlak op eigen terrein te realiseren.
Riolering
hemelwater
In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat worden verwerkt.
Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. Binnen het planvoornemen is voldoende groen aanwezig om de berging van 36 mm door middel van laagten in het ontwerp van de buitenruimte te kunnen bergen.
Als invulling voor het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van de planlocatie wordt gedacht aan de toepassing van een bovengrondse waterbergingsvoorziening zoals een wadi, greppel of groen-/waterdak. Een alternatief is om het hemelwater ondergronds te bergen door bijvoorbeeld de toepassing van infiltratiekratten of infiltratie onder de wegfundering.
Het schoon regenwater afkomstig van het dak zal (deels) worden geïnfiltreerd onder de wegfundering en worden afgevoerd op de vijver. Regenwater afkomstig van het parkeerterrein wordt bovengronds afgevoerd richting de vijver.
Vuilwater
Als gevolg van de ontwikkeling zal het aanbod van vuilwater mogelijkerwijs wijzigen.
Voor de berekening van het toekomstige aanbod en eventuele toename hierin, is voor de berekening uitgegaan van een gemiddeld verbruik van 120 liter per dag geproduceerd per IE. Per woning wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbezetting van 2,5 bewoners. Dit betekent dat er dus 2,5 x 120 liter = 300 liter per dag per woning wordt geloosd. Conform het planontwerp zullen er in totaal 52 appartementen worden gerealiseerd. Dit komt overeen met een aanbod c.q. toename van circa 15,6 m³/dag. De berekening is gebaseerd op basis van aannames en betreft derhalve een indicatie van hoeveelheden.
Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving. De mogelijkheden en wijze van aansluiting zal in overleg met de gemeente besproken moeten worden. Tevens zal voor de aansluiting een vergunning aangevraagd moeten worden.
(Water) kwaliteit
Uitgangspunt bij elke ruimtelijke ontwikkeling is, dat de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater niet mag verslechteren ten opzichte van de huidige situatie. Waar mogelijk wordt een verbetering nagestreefd. De waterkwaliteit wordt beïnvloed door het (veranderende) ruimtegebruik en het gebruik van bouwmaterialen.
Met het beoogde bouwplan worden geen uitlogende materialen gebruikt.
Conclusie
Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten, zoals opgenomen in bijlage 8, is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.
Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 zijn beide aspecten geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierbij dient te worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt.
Voor onderhavige ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoerd. In dit onderzoek, zie hiervoor bijlage 5, zijn de effecten door de beoogde ontwikkeling in het kader van gebiedsbescherming en soortenbescherming onderzocht.
Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang.
Het plangebied ligt op ca. 850 meter afstand van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Overige Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand (> 2 km).
Door de afstand tot het Natura 2000-gebied en de dempende werking van tussenliggende bebouwing en infra-structuur zijn significant negatieve effecten ten gevolge van geluid, verlichting en/of trillingen veroorzaakt door de werkzaamheden op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden uitgesloten.
Wel kan een toename van stikstofdepositie als gevolg van extra bebouwing en de verkeersaantrekkende werking negatieve effecten op beschermde waarden in Natura 2000-gebied(en) hebben.
Stikstofdepositie
In de natuurtoets (bijlage 5) zijn de potentiële effecten van onderhavig plan voor de aanlegfase en gebruikfase onderzocht. Uit de berekeningen Bijlage 6 Aerius-berekening) blijkt dat tijdens de aanlegfase er sprake is van een depositie van 0,01 mol/ha/jr op het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Om deze reden is intern salderen toegepast. Uit de salderingsberekening blijkt dat per saldo geen sprake is van depositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Uit de AERIUS-berekening met betrekking tot de gebruiksfase blijkt dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Geconcludeerd wordt dat erin zowel in de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van een stikstofdepositie met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. De voortoets voor het plan voldoet, ten aanzien van de effecten van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden aan artikel 2.7, lid 1 van de Wet natuurbescherming.
Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet voorziet in de bescherming van planten en dieren in heel Nederland. Voorafgaand aan deze ruimtelijke ontwikkeling is een inventarisatie van beschermde dier- en plantensoorten uitgevoerd, om duidelijkheid te verkrijgen in de aanwezigheid van de beschermde soorten.
Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.
Voor onderhavige ontwikkeling hebben meerdere veldonderzoeken plaatsgevonden. De resultaten van deze onderzoeken zijn verwerkt in de opgestelde natuurtoets (bijlage 5).
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het kader van de soortbescherming onder de Wnb een ontheffing dient te worden aangevraagd voor de volgende soorten:
Er dient in de uitvoering van het plan en voorbereidingen daarvan rekening te worden gehouden met het uitvoeren van compenserende en mitigerende maatregelen zoals het realiseren van vervangende verblijfplaatsen of nestgelegenheid, het werken volgens een ecologisch werkprotocol en ecologische begeleiding.
Ontheffing Wet natuurbescherming
Op basis van de onderzoeksresultaten is bepaald dat in het kader van de Wet natuurbescherming een ontheffing noodzakelijk is. De ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming ios verleend op 16 november 2022 (Bijlage 7 Ontheffing Wet natuurbescherming).
De invulling van de mitigerende en compenserende maatregelen en de locatie hiervan worden opgenomen in het activiteitenplan voor de ontheffing Wnb.
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
In en rondom het plangebied zijn geen kabels, leidingen of zoneringen aanwezig die planologische beperkingen vormen voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D 11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen genoemd. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer, is een projectmer noodzakelijk.
Met dit bestemmingsplan worden 52 woningen mogelijk gemaakt. De drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. wordt hiermee niet overschreden. In het kader van het Besluit m.e.r. is voor de beoogde ontwikkeling dan ook geen sprake van een directe mer(beoordelings)-plicht.
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden.
Voor voorgenomen ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bijlage 9) opgesteld.
Uit de effecten die in deze notitie vormvrije m.e.r. beoordeling zijn beschreven, kan geconcludeerd worden dat, als gevolg van de realisatie, er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en er geen aanleiding is voor het doorlopen van een milieueffectrapportage.
Wanneer er geen 'belangrijke nadelige gevolgen' zijn voor het milieu, is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet noodzakelijk om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.
Het voorstel is om de gemeente Kampen op basis van deze notitie te laten besluiten dat geen milieueffectrapportage nodig is. Het college van B&W van de gemeente Kampen heeft hierover op dd.19 september 2022 een besluit genomen. Er hoeft geen milieueffectrapportage te worden opgesteld, omdat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten zijn.
Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.
Belanghebbende
Vooruitlopend op de beoogde ontwikkeling zijn meerdere gesprekken en bijeenkomsten georganiseerd tussen de gemeente, initiatiefnemer en omwonenden.
De eerste bijeenkomst was in november 2019, toen is de hele omgeving uitgenodigd en geïnformeerd over het voornemen. Na deze eerste bijeenkomst is een klankbordgroep geformeerd en die is viermaal bijeen geweest. Daarnaast hebben leden van de klankbordgroep ook apart gesproken met de gemeente over deze ontwikkeling.
Op korte termijn is weer een bijeenkomst met de klankbordgroep en daarna zal de omgeving ook nogmaals worden informeren.
Vooroverleg
In het kader van vooroverleg wordt het (concept)ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de direct betrokkenen en verzonden aan de overlegpartners. De resultaten van dit vooroverleg en de inspraak worden meegenomen in het ontwerpbestemmingsplan.
Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.
Vaststellingsfase
Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het resultaat van de zienswijzennota wordt verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor deels een ontwikkeling van de gemeente en deels een particuliere ontwikkeling. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De initiatiefnemer heeft aangetoond dat het plan financieel haalbaar is.
Kostenverhaal
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Voor dit plan wordt een anterieure overeenkomst opgesteld. Daarmee is het kostenverhaal voldoende vastgelegd. Daarnaast worden er afspraken gemaakt over het verhalen van planschade.
In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.
Het bestemmingsplan 'Woonwijken Kampen, 6e herziening Kennedylaan 4’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.
De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2008 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
Bestemmingsomschrijving:
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.
Bouwregels:
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.
Specifieke gebruiksregels:
In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.
Omgevingsvergunning:
Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.
Wijzigingsbevoegdheden:
In een enkele bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.
In het bestemmingsplan 'Woonwijken Kampen, 6e herziening Kennedylaan 4' komt de volgende bestemming voor:
Binnen deze bestemming zijn woningen toegestaan. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Daarbij zijn op de verbeelding de maximum bouwhoogten aangegeven.
Afwijken en wijzigen
Middels het afwijken van de regels is het mogelijk zowel beroepen als kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis uit te oefenen. Hierdoor zijn zaken als kapsalons en schoonheidssalons aan huis nu ook met een makkelijke procedure mogelijk. Hiernaast is ondergeschikte productiegebonden detailhandel toegestaan. Denk hierbij aan batterijenverkoop bij een horlogemaker, het zalfje en poedertje bij de schoonheidsspecialist, de haargel bij de kapper. Ook is het middels het afwijken van de regels mogelijk om een Bed & Breakfast (B&B) aan huis te voeren. In de definitie van B&B wordt geregeld dat B&B-kamers niet kunnen worden omgezet naar permanente bewoning. Zo mag er geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig zijn. Al deze activiteiten zijn enkel in ondergeschikte vorm aan de woonbestemming mogelijk en mogen het woonkarakter niet aantasten. In de regels staan alle voorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan om af te wijken van het plan.
Voor gebieden met archeologische waarden is een dubbelbestemming opgenomen.
Als bodemroerende ingrepen archeologische waarden kunnen schaden, kunnen er door de gemeente voorwaarden aan de bouwvergunning worden verbonden of kan een archeologisch onderzoek geëist worden.
Bij het toekennen van de dubbelbestemming van de gebieden met een 'Archeologische waarde', wordt uitgegaan van de in 2009 vervaardigde gemeentelijke archeologische waardenkaart. Met behulp hiervan kan voor ieder willekeurig plangebied in de gemeente de archeologische betekenis - volgens de huidige inzichten- op perceelsniveau worden aangegeven.
Deze waardenkaart is ingedeeld met terreincategorieën bestaande uit: monumenten en gebieden met verwachtingswaarden. De monumenten zijn bekende vindplaatsen; hiervan staat vast dat de lokale bodem een archeologische waarde heeft. Voor locaties met verwachtingswaarden bestaat het vermoeden dat de lokale bodem archeologische waarde heeft. Op grond van de waardenkaart worden in dit bestemmingsplan de volgende terreincategorieën onderscheiden:
Waarde 2: terreinen met een middelmatige verwachting
Het vrijstellingscriterium voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van plangebieden op deze vindplaatsen ligt in het geval bij ingrepen kleiner dan 5.000 m2 en niet dieper dan 0.5 m–min maaiveld.
Bij de vergunningverlening speelt de archeologische deskundige een belangrijke rol. De verantwoordelijkheid voor beslissingen ligt uiteindelijk bij burgemeester en wethouders. Voor een omgevingsvergunning is meestal een archeologisch rapport nodig. In bepaalde gevallen is een archeologisch rapport niet nodig ('uitzondering bouwregels'). Ook voor het uitvoeren van werken is een omgevingsvergunning nodig, tenzij hierop een uitzondering van toepassing is ('uitzondering op verbod').
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met het waterschap en de diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009.
Op 6 oktober 2022 heeft de provincie per e-mail bevestigd en aangegeven dat het plan past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid. Hiermee is voldaan aan het wettelijk voorgeschreven vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan is op 27 september 2022 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en het Gemeenteblad en heeft vanaf 28 september 2022 gedurende 7 weken ter inzage gelegen. De termijn van zes weken op grond van de Algemene wet bestuursrecht werd met één week verlengd omdat de informatieve publicatie in de gemeentelijke informatierubriek in het huis-aan-huisblad de Brug voorafgaand aan de termijn van terinzagelegging had ontbroken. Tijdens deze periode zijn er 27 zienswijzen binnengekomen.De zienswijzen zijn opgenomen in de 'Reactienota zienswijzen' en voorzien van een gemeentelijke beantwoording. De reactienota zienswijze is als Bijlage 10 bij dit bestemmingsplan gevoegd. De zienswijzen hebben niet geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.
Wel zijn er ambtelijke wijzigingen doorgevoerd op de verbeelding en in de planregels ten opzichte van het ontwerp. Voor de beschrijving van alle aanpassingen wordt verwezen naar hoofdstuk 3 in de 'Reactienota zienswijze'Bijlage 10 .