direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2014, 8e wijziging Frieseweg 19 IJsselmuiden
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991272-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aan de Frieseweg 19 in IJsselmuiden was een agrarisch bouwperceel gevestigd. Op het perceel staat een boerderij, met daarachter een aantal schuren en een hooiberg. De grond en opstallen zijn verkocht. De boerderij ligt in een gebied waarbij sprake is van verschillende waarden. Zo hebben de gronden een waterstaatkundige functie, en ook vanuit cultuurhistorie en landschap hebben de gronden en de opstallen een bepaalde waarde. De gronden hebben ook een dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2'.

De bestaande boerderij wordt afgebroken en in vergelijkbare stijl op dezelfde locatie herbouwd, zodat de karakteristieke van het boerenerf behouden blijft. De grootste schuur achter de boerderij wordt eveneens afgebroken. De situering van de nieuwe schuur wijkt iets af van de huidige schuur. Hij is iets meer in westelijke richting gedraaid om het tussenliggende erf tussen schuur en boerderij beter te kunnen benutten. De uitvoering van de kleinere schuur is qua materiaal en kleurkeuze zodanig gekozen dat deze nauwelijks nog opvalt. De hooiberg wordt in stijl gerestaureerd op een iets gewijzigde locatie en als berging in gebruik worden genomen.

Het perceel ligt op een zeer markante locatie in het landschap. Vanuit deze positie is het voornemen om de ruimtelijke kwaliteit op de locatie te verbeteren. Het aantal woningen neemt door de bouwplannen niet toe.

Om het erf op grotere schaal landschappelijk in te passen en compensatie te bieden voor de transformatie van de schuren en de herbouw van de boerderij worden een aantal landschappelijke toevoegingen op het perceel gedaan.

Binnen het bestemmingsplan Buitengebied 2014 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' te wijzigen naar

'Wonen' als vervolgfunctie in verband met vrijkomende agrarische bebouwing. Het voorliggende wijzigingsplan biedt de planologisch-juridische regeling om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied betreft het perceel Frieseweg 19 in IJsselmuiden, Overijssel. Het plangebied wordt voor een belangrijk deel omringd door agrarische gronden en aan de westzijde de werf/jachthaven. De ontsluiting vindt plaats via de Frieseweg langs het water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991272-VB01_0001.png"

Afbeelding: Globale ligging plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplan

Voor het perceel Frieseweg 19 geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014', welke is vastgesteld op 6 maart 2014.

Voor de locatie geldt de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met een bouwvlak en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Landschap', 'Waarde - Cultuurhistorie' en 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'. Een gedeelte aan de voorzijde heeft de bestemming 'Tuin'. Over het gehele perceel ligt de aanduiding 'karakteristiek'. Omdat de voorgenomen ontwikkeling in strijd is met dit bestemmingsplan, is de voorliggende wijzigingsplan opgesteld. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991272-VB01_0002.png"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplan

1.4 Toekomstige situatie

Het planvoornemen betreft de wijziging van bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' gedeeltelijk naar bestemming 'Wonen' en gedeeltelijk naar bestemming 'Agrarisch'. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.9.1 sub a uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' van de gemeente Kampen.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit wijzigingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied en de diverse onderzoeksaspecten.
  • Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de juridische planopzet behandeld. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels.
  • De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid komen aan bod in hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een meer selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 3 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 3 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij het voorliggende wijzigingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de planprocedure te reageren op deze afweging.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal.
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ad 1.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het bouwen van twee extra woningen is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (AbRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). Met de voorgenomen ontwikkeling verbetert de ruimtelijke kwaliteit op de locatie.

Benadrukt wordt dat indien een ontwikkeling niet is aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, van het Bro, dit niet betekent dat de woningbehoefte niet hoeft te worden aangetoond. In het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende ruimtelijk plan moet de behoefte alsnog worden onderbouwd. In dat geval kan de ladder als leidraad dienen.

De nieuw te bouwen woonboerderij voorziet in een behoefte, waarbij sprake is van een functieverandering agrarisch naar een woonbestemming, met deels de sloop van enkele agrarische bedrijfsbebouwing. De provincie heeft de kaders gesteld voor functieverandering. In paragraaf 2.2 is ingegaan op het provinciaal beleid. Daarna is in paragraaf 2.3 aandacht besteed aan het gemeentelijk beleid. De ontwikkeling levert een bijdrage aan de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. In paragraaf 3.2 is uitgebreid ingegaan op de planvorming met daarbij ook de ligging en kwaliteit van de locatie.

Ad 2.

De locatie ligt buiten bestaand bebouwd gebied. De voorgenomen ontwikkeling en herbouw op iets gewijzigde locatie is een logisch vervolg op de vrijkomende agrarische gebouwen en de daarmee samenhangende leegstand. Door medewerking te verlenen ontstaat een belangrijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op deze locatie. De locatie - buiten bestaand bebouwd gebied - biedt voor de ontwikkeling de kwalitatieve geschiktheid.

Ad 3.

Met de ligging aan de Frieseweg biedt voldoende ontsluitingsmogelijkheden. De ontsluiting van het plangebied zal geen problemen opleveren. Multimodale ontsluiting is voor een woonboerderij is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het nationale beleid staat de planontwikkeling, gezien het karakter van het plan, niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

In 2017 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel. De Omgevingsvisie Overijssel schetst een visie op de fysieke leefruimte in Overijssel, hoe de provincie– samen met de partners – vorm en kleur willen geven aan die ruimte en hoe de provincie zich daarvoor wil inzetten.

Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn:

  • duurzaamheid;
  • ruimtelijke kwaliteit;
  • sociale kwaliteit.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1. ruimtelijke kwaliteit: het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is;
  • 2. duurzaamheid: duurzame ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien;
  • 3. sociale kwaliteit: het welzijn van de mens voor zover het gaat om het voldoen aan menselijke behoeften die samenhangen met de inrichting of vormgeving van de leefomgeving;

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie mogelijk gemaakt door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Omgevingsverordening Overijssel 2017

Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij ruimtelijke plannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Kwaliteitsimpuls Groene omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak

Het plangebied ligt binnen de Groene omgeving. Ontwikkelingen in de Groene omgeving laten de provincie samengaan met een impuls in kwaliteit, de ‘Kwaliteitsimpuls Groene omgeving’ (KGO). De KGO maakt het onder meer mogelijk om landschapontsierende opstallen te slopen door de mogelijkheid te bieden een gebouw met woonbestemming toe te voegen. Hoofddoel hierbij is het versterken van ruimtelijke kwaliteit. Bij dit voornemen wordt bebouwing gesloopt en herbouwd. Er wordt geen extra woonbestemming toegevoegd, maar de ruimtelijke kwaliteit wordt wel verbeterd. Hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 2.3.3 en 3.2.

Uitvoeringsmodel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • Generieke beleidskeuzes.
  • Ontwikkelingsperspectieven.
  • Gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het kan worden uitgevoerd.

  • 1. Generieke beleidskeuzes.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking . Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut (inbreiding), voordat uitbreiding kan plaatsvinden. In paragraaf 2.1 is nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling betreft een functieverandering, waarbij de woonboerderij op een iets gewijzigde locatie wordt teruggebouwd, waarbij landschapsontsierende gebouwen en een versterking ontstaat op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Hierna wordt ingegaan op andere relevante, generieke beleidskeuzen.

Weidevogel- en ganzengebied:

De provincie besteedt speciale aandacht aan de instandhouding en bescherming van weidevogel- en ganzengebieden. Via het benoemen van specifieke gebiedskenmerken wordt de waarde geborgd voor weidevogels en ganzen. Verbetering van inrichting en beheer vindt plaats op vrijwillige basis via weidevogelgebiedsplannen. Het plangebied ligt in een ganzengebied. In de huidige situatie betreft het gebied een bestaand agrarisch bedrijf met woning. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisering van een woning, bewoning van een woonboerderij, waarbij voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt De benodigde oppervlakte voor wonen met de daarbij horende bijgebouwen is kleiner dan de oppervlakte ten tijde van het agrarisch bedrijf. Hiermee worden voor wat betreft het ganzengebied geen knelpunten verwacht.

Beekdal- en veenweidegebieden:

Het herkennen, koesteren en verder uitbouwen van de dragende structuren van het agrarisch cultuurlandschap is een leidraad van de provincie. Door het voortborduren op die dragende structuren wordt samenhang en karakter versterkt. Door nieuwe initiatieven zorgvuldig en royaal in te passen en aan te sluiten op de dragende structuren kan dit worden vermeden en kunnen nieuwe kwaliteiten ontstaan. Herontdekken van de landschappelijke dragers en daarop voortbouwen kan ook het contrast tussen de verschillende landschappelijke ensembles groter maken. Het plangebied ligt voor een deel in een veenweidegebied. De voorgenomen ontwikkeling betreft een kleinschalige ontwikkeling die bijdraagt aan de ontwikkeling van nieuwe kwaliteiten van het gebied.

Nationale Landschappen:

De provincie zet hier in op het koesteren, conserveren, consolideren van bestaande kwaliteiten en het versterken van deze kwaliteiten door ze ontwikkelingsgericht in te zetten in ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied ligt binnen Nationaal Landschap 'IJsseldelta'. De woonboerderij wordt herbouwd op dezelfde locatie als de huidige boerderij. Deze woonboerderij voldoet aan de eisen die aan de typische halleboerderij zijn gesteld. Deels wordt de bedrijfsbebouwing gesloopt en deels teruggebouwd en/of gerestaureerd. De erfinrichting moet aan een aantal specifieke eisen voldoen. Op basis van het voorgaande wordt een ensemble gecreëerd, dat passend is binnen het Nationaal landschap en dat alle kenmerken draagt van een voormalige halleboerderij met een daarbij passend erf en bomensingel. Daarnaast zal de watergang langs het perceel hersteld worden. Daarmee wordt een bijdrage geleverd om de oorspronkelijke structuur van het landschap te herstellen. De voorgenomen ontwikkeling betreft een kleinschalige ontwikkeling, die bijdraagt aan de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap in het gebied.

Windenergie:

De provincie heeft voor de ontwikkeling van duurzame energie een kaart met zoekgebieden voor windenergie opgezet. Het plangebied valt in een gebied wat aangemerkt is als 'uitsluitingsgebied nationale landschappen'. Dit is niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.

  • 2. Ontwikkelingsperspectieven.

De locatie ligt binnen het gebied 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen op het functioneel gebruik van het plangebied. Daarmee doet het geen afbreuk aan de ambities binnen het ontwikkelperspectief.

  • 3. Gebiedskenmerken.

Natuurlijke laag: Rivierengebieden

De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Het is voornamelijk een cultuurlandschap, de natuurlijke kwaliteiten kunnen hier met name in de keuze van de beplanting sterker ontwikkeld worden. Op een aantal plekken kan de natuurlijke overgang van de hoge oeverwal naar de dynamische uiterwaarden hersteld worden. In het winterbed kunnen alle - nu vaak losse en op zich zelf staande - wateren natuur projecten samenhangende, ruimtelijke continue structuren worden. De beleefbaarheid en zichtbaarheid van het water, de natuurlijke dynamiek in relatie tot de cultuurhistorie zijn daarbij een belangrijk uitgangspunt. Voor de kommen is het de ambitie om het karakter van laag, nat gebied met zware klei te behouden en verder te ontwikkelen en de kansen voor natuur ontwikkeling (kleimoeras) te benutten. Ambitie voor het Vecht-Regge-Dinkelsysteem is herstel van de natuurlijke dynamiek van deze typische laagland rivieren. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze ambitie.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Rivierenlandschap

De ambitie is de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken. Rivierverruimende maatregelen inzetten om de identiteit van de rivier als ruimtelijke eenheid te versterken en het onderscheid tussen drukke en rustige zones te accentueren. Eventuele nieuwe bebouwing bouwt voort op de bestaande structuur van gehuchten, landgoederen, linten en erven. In het winterbed is aangepast agrarisch gebruik mogelijk, gericht op openheid en rekening houdend met veranderende (hydrologische) omstandigheden. Hou de rivier beleefbaar en ervaarbaar en vergroot de recreatieve mogelijkheden. Op de oeverwallen wordt gestreefd naar mix van functies (wonen, werken, landbouw). In de kommen is ruimte voor grootschalige landbouw. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze ambitie.

Stedelijke laag

Voor het plangebied is de stedelijke laag niet van toepassing.

Laag van de beleving: Verblijfsrecreatie

In de omgeving van het plangebied bevindt zich een recreatieve haven. Deze haven is aangemerkt als verblijfsrecreatiegebied. De ambitie is de verblijfsrecreatie sterker te verbinden met de kwaliteiten van de omgeving en onderdeel uit te laten maken van het hele recreatieve netwerk. Het aanbod wordt hierdoor specifieker en sterker verbonden met de Overijsselse kenmerken. Tegelijkertijd kan de kracht van de sector dan beter worden benut om de kwaliteit van de omgeving te versterken. Zo kan het aanbod van recreatieve verblijfsmogelijkheden verbreden: in NO-Twente verblijf je op een boerenerf, in het wilde hart midden in de bossen met de reeën voor je huisje. In de Wieden-Weerribben vaar je, bij wijze van spreken, naar je lodge in het rietland. Hergebruik van vrijkomende gebouwen en kwaliteitsverbetering van bestaande terreinen zijn belangrijke strategieën. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze ambitie.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de raad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid. Hierin wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De Structuurvisie is een richtinggevend document.

Kampen is volop in beweging. Op verschillende fronten en schaalniveaus wordt gewerkt aan een voortvarende ontwikkeling van deze historische stad en het karakteristieke omliggende landschap van de IJsseldelta. Deze ontwikkeling moet uiteraard een gezicht gaan krijgen door middel van grootschalige ontwikkelingen als project IJsseldelta Zuid en de Hanzelijn, maar net zo goed door middel van kleinschalige projecten binnen de stad, de omliggende dorpen en het landschap.

Een belangrijk thema van de structuurvisie is het zoeken naar een evenwicht tussen deze behoefte aan nieuwe stedelijke functies en het behouden van bestaande landschappelijke kwaliteiten als het open polderlandschap en het stedelijk groen. Daarbij is gekozen voor een insteek, waarbij niet ongebreideld wordt uitgebreid of ingebreid, maar zorgvuldig wordt omgegaan met de bestaande kwaliteiten van zowel landschap en als stad. Periodiek worden hiervoor de behoeftes bepaald. Op basis daarvan wordt stapsgewijs in kleine eenheden ontwikkeld, passend bij de maat en schaal van de gemeente Kampen. Geen grote ontwikkelingen in gang zetten die onomkeerbaar zijn, maar steeds een afgerond geheel maken.

Inzet is om de ontwikkelingsruimte in eerste instantie te zoeken binnen de bestaande stad en in de directe nabijheid, zodat in deze fase grootschalige uitbreidingen in het omliggende landschap niet noodzakelijk zijn. Het betreft met name herstructurering van bestaand gebied en het afbouwen van in gang gezette ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991272-VB01_0003.png"

Afbeelding: Uitsnede Structuurvisie Kampen 2030

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991272-VB01_0004.png"

Gedeelte legenda Structuurvisie Kampen 2030

Het plangebied ligt in een gebied dat is aangemerkt als 'Uiterwaarden; ecologische hoofdstructuur'.

In de structuurvisie wordt ingezet op een robuust ecologisch raamwerk. Het fijnmazige watersysteem van de IJsseldelta vormt ook voor de natuur- en recreatieontwikkeling een belangrijke kapstok. Het buitendijkse gebied van de IJssel is een waardevol ecologisch gebied dat samen met de nieuwe blauwe bypass de gehele gemeente doorsnijdt. Een robuust ecologisch raamwerk dat water en natuur tot in de stad brengt; het ecologisch cement tussen de ver-schillende poldereilanden in de delta. Nieuwe natuurontwikkeling wordt gekoppeld aan dit blauwe raamwerk, zoals rond het Ganzendiep en langs de Randmeren, waar wordt ingezet op natuurcompensatie, in aansluiting op de bestaande Natura 2000 gebieden. Daarnaast zal ook ingezet worden op het verder uitbouwen van het fijnmazige ecologische netwerk langs wegen en waterlopen, zowel in als buiten het stedelijk gebied

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in sloop van de agrarische bebouwing met de bouw van een nieuwe woonboerderij op dezelfde locatie als de huidige boerderij. De nieuwbouw zorgt in combinatie met een erfbeplantingsplan voor een versterking van de karakteristieken van het landschap. De ontwikkeling past daarmee binnen de beleidsopgaven van de structuurvisie.

Conclusie:

Er zijn geen belemmeringen vanuit de structuurvisie.

2.3.2 Woningmarkt van Kampen in Balans

Deze ontwikkeling scoort in ieder geval punten op het onderdeel 'Voorkeur om leegstand buitengebied tegen te gaan door herbestemming VAB-locaties' en wellicht ook onder 'Voorkeur voor landschappelijk hoogwaardig ingeklede planontwikkeling (uitstijgend boven normaal niveau)'.

Er wordt met deze ontwikkeling geen aanspraak gemaakt op de woningcapaciteit van de gemeente. Het aantal woningen blijft gelijk.

2.3.3 Beleid vrijkomende agrarische bebouwing

De Colleges van de gemeenten Kampen, Zwartewaterland en Zwolle hebben voor het Nationaal Landschap IJsseldelta een gezamenlijk uitvoeringskader voor vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) opgesteld. De analyse is ook toepasbaar voor delen van het buitengebied die buiten het Nationaal Landschap IJsseldelta vallen.

De (on)mogelijkheden van activiteiten in VAB's worden bepaald op basis van:

  • a. omgevingscriteria op gebiedsniveau;
  • b. criteria op erfniveau (objectgericht).

Ad a. omgevingscriteria op gebiedsniveau

De gebiedskenmerken conform het provinciaal omgevingsbeleid zijn leidend voor de wijze waarop de kernwaarden in de praktijk herkenbaar kunnen worden ingezet en de hieruit volgende toelaatbaarheid van (bedrijfs)activiteiten.

Ad b. Algemene en objectgerichte criteria

  • Tijdelijke en permanente opslag en/of uitstalling van materieel, materialen en overige attributen voor functioneel gebruik is niet toegestaan.
  • Toename van verkeersbewegingen is alleen mogelijk op de doorgaande wegen. Extra mobiliteit op de binnenwegen is ongewenst.
  • Behoud en of versterking van de ervenstructuur: Voor gebouwen die niet duidelijk op een terp (maar er naast of half er op) zijn gesitueerd, gebouwen die nadrukkelijk groter zijn dan het oorspronkelijke hoofdgebouw of gebouwen met een van het hoofdgebouw sterk afwijkend architectonisch handschrift geldt verwijdering als uitgangspunt.
  • Vervolgontwikkeling binnen het bestaande repertoire is mogelijk, mits passend bij de bestaande bebouwing, aansluitend bij de gebiedskwaliteiten en overeenkomstig de welstandsnota's.

De gemeente Kampen staat in principe positief tegenover nieuwe functies in VAB's, omdat dit helpt de karakteristieke bebouwing in stand te houden en daarmee een bijdrage aan de vitaliteit van het platteland levert. Het kan daarbij gaan om wijzigingen naar:

  • 1. wonen (met sanering van ontsierende bedrijfsbebouwing):
  • 2. werken (nieuwe economische functie).
  • 3. maatschappelijk.


Het gaat hierbij om een functiewijziging, waarbij een agrarische bedrijf wordt gewijzigd naar een pure woonbestemming. De karakteristieke agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. De woonboerderij wordt op dezelfde locatie teruggebouwd als waar de huidige boerderij staat. De nieuw gerestaureerde hooiberg komt op een iets gewijzigde locatie terug op het erf en gaat dienst doen als berging. Ter vervanging van de verschillende bedrijfsgebouwen die gesloopt worden wordt 1 grote, maar kleiner in omvang, berging/garage teruggebouwd, Hiermee krijgt het perceel een woonfunctie, met een uitstraling van een voormalige boerderij en levert zo een bijdrage aan de vitaliteit van het platteland.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid voor functieverandering.

2.3.4 Landschapsontwikkelingvisie LOP Zwolle, Zwartewaterland en Kampen

De gemeente Kampen heeft in samenwerking met de naastgelegen gemeenten Zwolle en Zwartewaterland een landschapsontwikkelingsplan gemaakt. Met het landschapsontwikkelingsplan willen de gemeenten zich inzetten voor het behoud en de versterking van de kwaliteiten en kenmerken van het landschap.

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is op 25 november 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Het LOP is gericht op behoud en versterking van de kenmerkende gebiedswaarden in de verschillende IJsseldeltalandschappen. Uitgangspunt hierbij is de doorontwikkeling van de beeldstructuur in vlakken (polders), lijnen (dijken en wateren) en punten (kernen, woon- en werkgebieden, infrastructuur). Zwakke plekken moeten weer worden verstevigd en samenhang in verscheidenheid aangebracht door middel van beheer, herstel en nieuwe aanleg van landschapselementen.


In het landschapsontwikkelingsplan zijn regels opgenomen hoe gehandeld moet worden als in het buitengebied bebouwing vrijkomt. Het vinden van passende functies voor die bebouwing is van belang. Daarnaast dient op zorgvuldige wijze te worden omgegaan met uitbreidingen op of nabij de oude erven. Het doel ervan is het behoud van karakteristieke en/of monumentale bebouwing en het vinden van het gewenste economische draagvlak, zonder dat dit leidt tot ongewenste invloeden op het landschap.

Op de landschapstypenkaart ligt de locatie binnen het gebied 'IJsseluiterwaarden buitendijks'. Het gebied kent een variatie in ruimte van landschap, openheid uiterwaarden. Verder kan worden aangegeven dat sprake is van beslotenheid rietkragen, wilgenstruwelen, dijken, nevengeulen en microreliëf. Over het algemeen liggen de uiterwaarden hoger dan de omliggende gronden. De grond betreft voornamelijk kleigronden.

Voor dit gebied zijn de ongewenste en gewenste ontwikkeling in de volgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991272-VB01_0005.png"

Door de nieuwbouw van de (woon-)boerderij neemt de bebouwing in de uiterwaarden niet toe. Bovendien kan de nieuwbouw niet aangemerkt worden als een ongewenste ontwikkeling, zoals hiervoor is aangegeven. Het vinden van een nieuwe functie wordt gezien als een versterking van de ruimtelijke kwaliteit.


Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met en is niet in strijd met de uitgangspunten in de landschapsontwikkelingsvisie.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij het wijzigingsplan komen kijken. In dit hoofdstuk wordt dan ook op de voor de voorgenomen ontwikkeling relevante aspecten ingegaan. Eerst wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. Daarna komen de ruimtelijke aspecten en de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid aan de orde.

3.2 Huidige en toekomstige situatie

3.2.1 Huidige situatie

De locatie Frieseweg 19 te IJsselmuiden ligt in feite in het buitengebied, namelijk net buiten de bebouwde kom van IJsselmuiden. De locatie bestaat uit een boerderij met vrij groot boerenerf. Op het erf zijn achter de boerderij een drietal agrarische bedrijfsgebouwen gesitueerd. Aan de achterkant van de boerderij iets meer ten westen staat een hooiberg. Er staat tussen de karakteristieke bedrijfsgebouwen en de naastgelegen werf een grote berging/schuur. De boerderij wordt van drie kanten omringd door agrarische gronden. Aan de westzijde is de werf /jachthaven gesitueerd. De Frieseweg is de ontsluitingsweg voor het perceel en loopt langs het water het Ganzendiep.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991272-VB01_0006.png"

Afbeelding: Huidige situatie (bron: Google Maps)

De locatie ligt op een markante plek, aan de rand van het agrarisch gebied. Het erf is een blikvanger met name vanaf het Ganzendiep en de doorgaande weg Frieseweg (weg Kampen - Ens).

Het erf heeft een duidelijke tweedeling, met de boerderij en de hooiberg aan de ene zijde en aan de andere zijde de andere agrarische bedrijfsbebouwing. De voorzijde van het perceel is besloten door hoge beplanting, met name aan de zuid- en oostzijde van het perceel. Aan de noordzijde en de westzijde van het perceel, in feite de achterzijde van het perceel ontbreekt de beplanting vrijwel geheel. In wordt is door middel van een aantal afbeeldingen een impressie gegeven van het plangebied.

3.2.2 Toekomstige situatie

Met de voorgenomen ontwikkeling ontstaat transformatie met behoud van het erfcomponent. In feite worden alle gebouwen op het perceel gesloopt. De boerderij wordt herbouwd op de fundamenten van de oude boerderij. De hooiberg wordt iets verplaatst in noord- westelijke richting. De berging/garage wordt meer in westelijke richting verplaatst, zodat meer erf ontstaat tussen de gebouwen. In Bijlage 6 Tekeningen toekomstige situatie zijn de tekeningen van de plannen opgenomen.

3.2.3 Erfinrichtingsplan

Voor het erf is een erfinrichtingsplan gemaakt. Dit plan is ook opgenomen in Bijlage 4 Erfinrichtingsplan. De beplanting aan de zuid- en oostzijde wordt gedund met behoud van een aantal bomen, zodanig dat meer een beplantingsstrook ontstaat langs de erfgrens. Het erf rond de boerderij en rond de walnoot aan de voorzijde wordt als gazon ingericht. De knotlinden aan de voorzijde van de boerderij blijven behouden. De bestaande moestuin blijft ook moestuin in de nieuwe situatie. Langs de erfgrens, de grens met de werf, komen elzen als afscheiding. Het meest noordelijk deel van het perceel wordt een boomgaard met ruig gras. De watergang langs het perceel zal worden hersteld.

De inrichting ziet er schetsmatig als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991272-VB01_0007.png"

Afbeelding: Uitsnede erfinrichtingsplan

Het erfinrichtingsplan is in goed overleg met de ervenconsulent van het Oversticht tot stand gekomen. Bij het opstellen is gebruik gemaakt van het werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Dit werkboek geeft belangrijke handreikingen en toetsingscriteria bij nieuwe ontwikkelingen Vastgesteld kan worden dat naast een investering in de ontwikkeling van een woonboerderij met bijgebouwen, tegelijkertijd geïnvesteerd wordt in de omgevingskwaliteit.

Transformatie van het erf biedt een grote meerwaarde ten opzichte van de huidige situatie. Door afbraak van de ontsierende schuren en nieuwbouw van 1 een schuur en hooiberg en de woonboerderij in de stijl van een karakteristieke oude boerderij biedt dit kansen om de ruimtelijke kwaliteit en uitstraling van het erf te verbeteren. De erfinrichting is vooral naar binnen gericht, zodat verrommeling wordt tegengegaan. In tegenstelling tot de oude situatie is in de nieuwe situatie sprake van 1 compact erf, wat nog eens wordt versterkt door de nieuw aan te leggen elzenhaag aan de westzijde van het erf. Het erfinrichtingsplan zal via een voorwaardelijke verplichting in het wijzigingsplan worden vastgelegd.

Parkeren

Parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. Parkeren betreft enkel het parkeren ten behoeve van de nieuw te bouwen woonboerderij. Het erf is groot genoeg om voldoende parkeerplaatsen op eigen erf te realiseren.

3.3 Milieutechnische toelaatbaarheid

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze toelichting (ruimtelijke onderbouwing) de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht. Hierbij is ingegaan op de milieutechnische toelaatbaarheid waarvoor dit wijzigingsplan is opgesteld.

3.3.1 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Een verkennend en eerste aanvullende onderzoek is uitgevoerd in juni/juli 2018. In juli 2019 is een tweede aanvullend onderzoek uitgevoerd door FMA - Nillesen. Het onderzoek is als Bijlage 2 Asbestonderzoek bodem bij deze toelichting gevoegd.

Samenvattende conclusie

Samenvattend kan het volgende worden geconcludeerd. Op de onderzoekslocatie geen ernstige bodemverontreiniging aanwezig is, die een belemmering zou kunnen vormen bij de voorgenomen aanvraag omgevingsvergunning activiteit bouwen en bestemmingswijziging.In het grondwater ter plaatse van peilbuis PB1 en PB15 wordt naast een streefwaarde overschrijding aan zink ook een tussenwaarde overschrijding aan barium aangetoond. In het algemeen kader landbodem is de toetsing 'achtergrond' uitgevoerd. Na indicatieve toetsing is gebleken dat de bovengrond ter plaatse van MM3 voldoet aan de bodemkwaliteit 'achtergrond'. In het algemeen kader landbodem is de toetsing 'wonen' uitgevoerd. Na indicatieve toetsing is gebleken dat de bovengrond ter plaatse van MM2 voldoet aan de bodemkwaliteit 'wonen'. Tevens blijkt uit de indicatieve toetsing dat de bovengrond ter plaatse van MM1 op basis van PAK en minerale olie niet toepasbaar is. De toetsing is weergegeven in bijlage 7 van het onderzoek.

Er is sprake van het diffuus voorkomen van verhoogde waarde aan PAK als gevolg van kooldeeltjes (verbrandingsresten). De oppervlakte van de PAK-verontreiniging wordt geschat op ca 40 m2 in een bodemlaag van 50 cm1. Het geschatte volume is daarmee 20 m3. Er is geen sprake van een ernstig geval welke bodemsanering noodzakelijk maakt. Bij grondverzet dient rekening gebouden te worden met de sterk PAK- houdende grond ter plaatse van boring B2, B107 en B108 in de bovengrond (0-50 cm- mv).

De tussenwaarde overschrijdingen aan barium en streefwaarde-overschrijdingen aan zink in het grondwater hebben geen actuele risico's in zich die een belemmering zou kunnen vormen bij de voorgenomen verkooptransactie. Er is geen aanleiding de gemeten concentraties in het grondwater als antropogene verontreiniging te zien. De concentratie aan barium en zink worden als van nature voorkomende diffuus verhoogde achtergrondwaarden beschouwd.

Op basis van de analyseresultaten in conform de CROW-400 de veiligheidsklasse berekend. De definitieve veiligheidsklasse dient door een veiligheidsdeskundige te worden vastgesteld. Voor de uitvoering van de werkzaamheden is op basis van de berekeningen conform CROW-400 uitgaande van de standaard analyseresultaten 'geen veiligheidsklasse van toepassing' ter plaatse van de sterke PAK- verontreiniging. De berekeningen zijn weergegeven in bijlage 6 van het onderzoek.

in het kader van dit onderzoek heeft er geen onderzoek naar het voorkomen van asbest conform NEN 5707: 2003 (monsterneming en analyse van asbest in bodem) en/of NEN 5897: 2005 (monsterneming en analyse van asbest in onbewerkt bouw- en sloopafval en recyclinggranulaat) plaatsgevonden. Dit onderzoek is apart uitgevoerd en is opgenomen in Bijlage 2 Asbestonderzoek bodem. Hierop wordt verder in deze paragraaf ingegaan.

Bij een bodemonderzoek op basis van de NEN-5740: 2009/A1: 2016 is de trefkans klein dat er met behulp van een edelmanboor asbestverdacht materiaal wordt opgeboord (verdringing van het materiaal).

Gesteld kan worden dat met onderhavig bodemonderzoek de actuele bodemkwaliteit is vastgesteld.

In juli 2019 is een verkennend bodemonderzoek naar asbest uitgevoerd door FMA - Nillesen. Het onderzoek is als Bijlage 1 Asbestonderzoek gebouwen bij deze toelichting gevoegd.

Samenvattende conclusie

Tijdens de maaiveldinspectie zijn op het maaiveld ter plaatse van het kookhuis en afdak geen asbestverdachte materialen waargenomen. In de graafgaten G01 en G02 is een zwakke bijmenging met bodemvreemd materiaal (puinresten, plastic) waargenomen.


In de bovengrond, onder de druplijnen van het kookhuis en het afdak, is visueel en analytisch geen asbest aangetroffen.


Opgemerkt wordt dat het verkennend onderzoek asbest zich beperkt heeft tot de bodem rondom het kookhuis en afdak. Er kan derhalve geen uitspraak worden gedaan over de aan-/afwezigheid van asbest in de bodem op het overige deel van het perceel.


Volledigheidshalve wordt opgemerkt, dat een asbestonderzoek te allen tijde een steekproefsgewijze benadering heeft. Hierdoor is het altijd mogelijk, dat (zeer) plaatselijk (stukjes) asbest in de bodem wordt aangetroffen. Indien bij toekomstige werkzaamheden in de bodem onverhoopt toch asbestverdacht materiaal wordt aangetroffen, dan verdient het aanbeveling om eerst in het laboratorium vast te laten stellen of het materiaal daadwerkelijk asbesthoudend is.

Conclusie:

Het aspect bodem leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.2 Asbest

Gelet op het bouwjaar van de opstallen en het voornemen tot slopen van de gebouwen is besloten nader onderzoek te doen naar de aan- of afwezigheid van asbest. Een asbestinventarisatie heeft plaatsgevonden door Gebouwen Inspectie Nederland. Op basis van de inventarisatie is een rapport opgesteld, deze is als Bijlage 1 Asbestonderzoek gebouwen bij deze toelichting gevoegd. De conclusies en aanbevelingen zijn hieronder integraal opgenomen.

Naar aanleiding van het onderzoek dat uitgevoerd is op 5 februari 2019 kunnen de volgende conclusies getrokken worden: De onderzochte boerderij, de schuur, het kookhuis en het afdak bevatten asbesthoudende materialen, zie paragraaf 3.4. In en op de overige gebouwen is geen asbesthoudende materiaal aangetroffen. Het aangetroffen asbest dient verwijderd te worden door een gecertificeerd asbestverwijderingbedrijf. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de in de bronbladen aangegeven risicoklasse. Het asbestverwijderingsbedrijf is vrij om, naar eigen inzicht, het te saneren gebied of ruimte af te bakenen, binnen de onderzochte locatie. Een aanvullende asbestinventarisatie is van toepassing indien er ter plaatse van de locaties genoemd in paragraaf 3.3 werkzaamheden worden uitgevoerd. Het rapport is geschikt voor uitsluitend het verwijderen van het in dit rapport genoemde asbesthoudende materiaal in de woning en voor volledige renovatie of totaalsloop van de overige opstallen op het perceel.

Voor sloop van de bouwwerken is een sloopmelding vereist en ter plaatse van de aanduidingen 'karakteristiek' ook een omgevingsvergunning voor het slopen van de bouwwerken.

Conclusie:

Mits de aanwezige asbest, zoals aangegeven in de rapportage, wordt verwijderd door een gecertificeerd bedrijf bestaat er voor wat betreft het onderdeel asbest geen belemmeringen voor de gevraagde ontwikkeling.

3.3.3 Geluid

Wegverkeerslawaai

Bij de ontwikkeling van het perceel Frieseweg 19 gaat het in feite enkel om de functiewijziging van agrarisch bedrijf naar een woonfunctie. Het plan behelst niet het realiseren van nieuwe geluidgevoelige objecten. De bestaande boerderij wordt namelijk gesloopt en de nieuwe woning zal op dezelfde locatie worden herbouwd. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie is er op de locatie een woning gesitueerd. De Frieseweg, de feitelijke weg tussen Kampen en Ens is op een afstand van meer dan 175 m gelegen van het perceel Frieseweg 19. Door raadpleging van de geluidskaart van de provincie Overijssel is komen vast te staan de nieuwe woonboerderij buiten de 45 dB-contour ligt van de Frieseweg. Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat voor wat betreft de nieuwe woning kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en hierdoor een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991272-VB01_0008.png"

Afbeelding: Gedeelte geluidscontour Frieseweg (bron provincie Overijssel)

Industrielawaai

Bij de ontwikkeling van het perceel Frieseweg 19 gaat het in feite enkel om de functiewijziging van agrarisch bedrijf naar een woonfunctie. Het plan behelst niet het realiseren van nieuwe geluidgevoelige objecten. De bestaande boerderij wordt namelijk gesloopt en de nieuwe woning zal op dezelfde locatie worden herbouwd. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie is er op de locatie een woning gesitueerd. Het perceel grenst aan een recreatieve bestemming, namelijk de jachthaven. Hierop wordt verder ingegaan in de volgende paragraaf 3.3.4. Samengevat kan geconcludeerd worden de nieuw te bouwen woning op dezelfde plek gerealiseerd als de bestaande woonboerderij. Ten opzichte van de huidige situatie verandert er dus niets en eventueel geluid afkomstig van de jachthaven vormt geen probleem voor de ontwikkeling.

Conclusie:

Nader onderzoek naar de geluidbelasting vanwege geluid kan derhalve achterwege blijven.

3.3.4 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Van plangebied naar omgeving:

De wijziging van agrarisch naar een woonfunctie heeft tot consequentie dat binnen het plangebied sprake is van een nieuw milieugevoelig object. Echter de nieuw te bouwen woning word top dezelfde plek gerealiseerd als de bestaande woonboerderij. De consequenties qua milieuzonering voor wat betreft het plangebied naar de omgeving vormen daardoor geen probleem.

Van omgeving naar plangebied:

Ten westen van het plangebied bevindt zich een werf/jachthaven en ten zuiden een stroverwerkingsbedrijf. Op de respectievelijke percelen, Frieseweg 23 en 171 geldt een bedrijfsbestemming, waarbinnen enkel bedrijven in de categorieën 1 en 2 zijn toegestaan volgens de aan de regels gekoppelde bedrijvenlijst. Echter de nieuw te bouwen woning wordt op dezelfde plek gerealiseerd als de bestaande woonboerderij. Ten opzichte van de huidige situatie verandert er dus niets. Daarnaast bevinden de genoemde bedrijven zich op een dusdanige afstand dat gesteld kan worden dat nagenoeg aan de gestelde richtafstanden voldaan kan worden. Op grond van het voorgaande levert de omgeving geen problemen op voor de ontwikkeling binnen het plangebied.

Conclusie:

Het aspect milieuzonering leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.5 Geur

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is onderzocht of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal benut blijven.


Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf bevindt zich op een afstand van ongeveer 500 m. In een straal van 4 km komen geen agrarische bedrijven voor met een intensieve tak. Voor veehouderijen is in het landelijk gebied de geurafstand 50m.

De bestaande veehouderijen liggen op een grotere afstand van het plangebied.

Hiermee is in het kader van geur van agrarische bedrijven een goed woon- en verblijfsklimaat gegarandeerd. Met de voorgenomen ontwikkeling worden er geen agrarische bedrijven belemmerd in de bedrijfsvoering. De agrarische activiteiten ter plaatse zijn beëindigd.


Aan de milieuzoneringen van overige niet-agrarische bedrijven is in paragraaf 3.3.4 nadere aandacht besteed.

Conclusie:

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geur.

 

3.3.6 Externe veiligheid

Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door nieuwe ontwikkelingen geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.

Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord, staat in verschillende regelingen beschreven.

Daarnaast geldt voor de gemeente Kampen het externe veiligheidsbeleid 'Kampen IJsselsterk Veilig', dat op 29 mei 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan. De gemeente streeft naar een verantwoord evenwicht tussen risico's en de behoefte aan de activiteiten die de risico's veroorzaken. Daartoe conformeert de gemeente zich aan haar wettelijke verplichtingen. Daar waar de gemeente als bevoegd gezag een beoordelingsvrijheid, heeft zijn keuzes gemaakt. Dit betreffen zes beleidskeuzes, onderverdeeld in scope, gebiedsindeling, plaatsgebonden risico, groepsrisico, effectbenadering en risico-communicatie.

Niet alle veiligheidsaspecten worden in het kader van de ruimtelijke ordening beschreven of verantwoord, omdat hiervoor specifieke regels gelden die toegepast moeten worden bij bijvoorbeeld het verlenen van een omgevingsvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als voorzienbaar is dat door de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, dient het plan voldoende waarborgen te bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten).

Ook ruimtelijk niet-relevante aspecten blijven in een wijzigingsplan vaak buiten beschouwing. In algemene zin geldt dat bij deze plannen dient te worden voorkomen dat ongewenste veiligheidssituaties ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet (later) op grond van andere (specifiekere) regelingen geborgd is.

Om te bepalen of iets wel of niet verantwoord wordt geacht, wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Met betrekking tot het eerste aspect geeft bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) aan dat afhankelijk van de soort bestemmingen (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar) en het plaatselijke risico welke bestemming op welke afstand van de risicobron nog is toegestaan. Voor het groepsrisico bestaat geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Zeker als er sprake is van een toename van het groepsrisico dient dit verantwoord te worden, waarbij onder andere rekening gehouden moet worden met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied (van belang bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit).

Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt niet alleen gekeken naar het mogelijk effect van een ongeluk, maar ook naar de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet. Het risico is het product van deze kans en het effect.

De hulpdiensten gaan bij hun advisering uit van het meest waarschijnlijke scenario behorend bij de aanwezige of geplande risicobron. De advisering richt zich onder andere op de bereikbaarheid (ook vluchtwegen en zelfredzaamheid van te evacueren personen) en de bestrijdbaarheid. De calamiteit moet voldoende bereikbaar en bestrijdbaar zijn en de in het effect- en invloedsgebied aanwezige personen moeten zich zoveel mogelijk zelf in veiligheid kunnen brengen.

Korte toelichting op begrippen

Zonder in deze toelichting uitputtend in te willen gaan op hetgeen in bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gedefinieerd, is het nuttig hier toch kort enkele belangrijke begrippen toe te lichten.

Plaatsgebonden risico

Dit is het risico dat bestaat op een specifieke plaats om te overlijden aan een calamiteit. Uitgangspunt is daarbij dat één persoon continu en onbeschermd op deze plaats aanwezig is.

De notatie is PR 10-5/jr, PR 10-6/jr, PR 10-7/jr et cetera. PR 10-6/jr betekent dat men op die locatie - mits continu aanwezig- een kans heeft op overlijden van eens in de miljoen jaar. PR 10-8/jr betekent dat de kans op overlijden op die locatie eens in de 100 miljoen jaar is. Algemeen kan worden gesteld dat in een nieuwe situatie geen kwetsbare objecten binnen de PR 10-6/jr contour mogen komen en geen beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-5/jr contour.

Groepsrisico

Het groepsrisico kan niet in een grootheid worden uitgedrukt, maar wordt bepaald door het aantal personen dat op een plek aanwezig is (de persoonsdichtheid) in relatie tot de afstand van de risicobron en de ligging van de veiligheidscontouren. Het groepsrisico wordt in tabelvorm gegeven waarbij de cumulatieve kans wordt genoemd dat een groep van 10, 100, 1000 personen enzovoorts ten gevolge van een calamiteit overlijden. Grafisch kan dit in de vorm van een Fn-curve worden gevisualiseerd.

Kwetsbare objecten op grond van het Vuurwerkbesluit:

  • a. woningen: gebouwen of afzonderlijke gedeelten van een gebouw die voor bewoning bestemd zijn, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 zijn gelegen;
  • b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;
  • c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn.
  • d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;
  • e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
  • f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
  • g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;
  • h. winkels, hotels, restaurants en cafés;
  • i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;
  • j. gebouwen die worden of plegen te worden gebruikt voor sportieve of recreatieve doeleinden;
  • k. een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd;
  • l. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;
  • m. rijkswegen en spoorwegen.

Kwetsbare objecten op grond van het Bevi:

  • a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld in onderdeel b, onder a;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen, of
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen
  • c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object, of
    • 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf.

Beperkt kwetsbare objecten op grond van het Bevi:

  • a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  • b. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • c. kantoorgebouwen, voor zover de bruto oppervlakte niet meer dan 1500 m2 per object bedraagt;
  • d. hotels en restaurants, voor zover de bruto oppervlakte niet meer dan 1500 m2 per object bedraagt;
  • e. winkels, voor zover het niet betreft: complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  • f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  • g. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover het niet betreft: kampeer- en recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
  • h. bedrijfsgebouwen, voor zover de bruto oppervlakte niet meer dan 1500 m2 per object bedraagt;
  • i. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  • j. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

Beschrijving van het plangebied en de veiligheidsrisico's

Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld om een woonfunctie toe te staan, waar voorheen een agrarisch bedrijf was gevestigd. Het plangebied ligt op ruim 500 meter afstand van de IJssel, wat geldt als route voor gevaarlijke stoffen.

Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld.

Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.

  • Luchtverkeer.
  • Spoorwegverkeer.
  • Wegverkeer.
  • Transport over water.
  • Inrichtingen.
  • Buisleidingen.

Luchtverkeer

Risico's met betrekking tot luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

Risico's met betrekking tot vervoer over het spoor zijn voor het plangebied niet aan de orde. De lijn Zwolle - Kampen ligt op circa 950 meter afstand en hierover vindt uitsluitend personenvervoer plaats.

Wegverkeer

Risico's met betrekking tot vervoer over de weg zijn voor het plangebied niet aan de orde. Het plangebied ligt op circa 175 meter afstand van de N765 en op circa 300 meter afstand van de N760. Voor beide wegen geldt dat hier geen transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Transport over water

Het plangebied ligt op een afstand van circa 530 meter van de IJssel, waarvoor geen 10-6 contour geldt. Hierdoor valt het plangebied in zijn geheel buiten de 200 meter zone van deze transportroute.

Transport van gevaarlijke stoffen over de IJssel vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Op basis van de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat binnen of nabij het plangebied geen Bevi-inrichtingen aanwezig zijn.

 

Buisleidingen

In het plangebied lopen geen ondergrondse buisleidingen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plangebied is ook niet gelegen binnen het invloedsgebied van dergelijke leidingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Overstromingen

Op de Risicokaart is aangegeven dat het plangebied in zijn geheel in een overstromingsgebied (onbeschermd) ligt. Uitgangspunt is dat de kans groot is van overstromingen, aangezien het gebied niet binnen een dijkkring valt en in feite onbeschermd gebied vormt. Vastgesteld kan worden dat een deel van het erf hoger ligt dan de omliggende agrarische gronden. De kans op overstromingen wordt verder aangegeven als een middelgrote of kleine kans, waarbij het erf ook overstroomd kan raken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991272-VB01_0009.png"

Afbeelding: Overstromingskaart IJssel (bron: risicokaart)

Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en derhalve zullen eerst de laaggelegen gebieden onder water lopen. Afhankelijk van hoe snel het water kan worden afgevoerd kan in het plangebied een overstroming plaatsvinden.

Aangezien het plangebied niet binnen een dijkring ligt zijn maatregelen om het risico te beperken zeer beperkt mogelijk. Er dient aandacht te zijn voor onderhoud van het dijklichaam en de daarbij horende kunstwerken, met name tussen het Ganzendiep en de IJssel. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en).

Voor nieuwe ontwikkelingen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan navolgende voorzieningen/ maatregelen:

  • aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied;
  • voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, eventueel verhoogde drempels;
  • aansluiting plangebied op dichtstbijzijnde weg, zodat bereikbaarheid gewaarborgd blijft;
  • zodanig inrichten gebouw zodat bij eventuele overstromingen schade zoveel mogelijk wordt beperkt (bijvoorbeeld materiaalgebruik, minder gevoelige ruimten begane grond);
  • opstellen van evacuatie plan;
  • belangrijke functies dan wel belangrijke apparatuur (bijvoorbeeld generator en dergelijke) verhoogd of op eerste verdieping situeren.

Conclusie:

Voor wat betreft de externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de gevraagde ontwikkeling. Voor het onderdeel overstromingen gaat het om een bewustwordingsproces. Er is een reële kans van overstroming in overweging wordt gegeven de bovengenoemde maatregelen/voorzieningen te nemen.

3.3.7 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn. Op circa 460 meter ten noordoosten van het plangebied ligt een 110 kV hoogspanningslijn. Voor deze leiding geldt een indicatieve zone van 50 meter aan beide zijden van de leiding. Het plangebied ligt ruim buiten deze zone.

Conclusie:

Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.

3.4 Water

3.4.1 Algemeen

De watertoets In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

De watertoets is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water en vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij Waterschap Drents Overijsselse Delta. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan.

3.4.2 Waterrelevant Beleid

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

3.4.3 Afvalwater

In het kader van de wet moet de nieuwbouwwoning/woonboerderij voor het afvalwater een 'voldoende' voorziening worden getroffen. Er is voor gekozen om een aansluiting te maken op de in de directe omgeving gelegen drukrioleringsysteem. Het rioleringssysteem grenzend aan het plangebied bestaat uit een drukrioleringssysteem met een beperkte capaciteit waarop alleen huishoudelijk afvalwater kan worden aangesloten. Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend. In paragraaf 3.4.4 wordt nader ingegaan op hoe met het hemelwater wordt omgegaan.

3.4.4 Watertoetsproces

Op 8 februari is de digitale watertoets ingevuld. Resultaat is dat de normale procedure dient te worden doorlopen. Op basis van de watertoets neemt het Waterschap binnen 4 weken contact op over welke voorzieningen/maatregelen zij noodzakelijk acht voor realisering van de woonboerderij met daarbij horende bijgebouwen.

Overleg met Waterschap

In januari 2019 is contact geweest met de afdeling vergunningen van het Waterschap. Uit het mailcontact is naar voren gekomen dat aan de noord westzijde van het perceel sprake is van een overige waterkering, zoals in bruine lijn is aangegeven op onderstaand plattegrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991272-VB01_0010.png"

Bij deze waterkering geldt een beschermingszone van 20 m gerekend vanuit de kruin, waar de keur van het Waterschap op van toepassing is. Voor alle werkzaamheden binnen deze zone is een watervergunning vereist.

Gezien de reeds aanwezige bebouwing zijn er mogelijkheden voor de herbouw van een schuur mits in ieder geval de oppervlakte binnen de zonering van de waterkering niet groter wordt, er geen sprake is van een kelder of kruipruimte, de schuur niet dichterbij de buitenkruinlijn wordt gesitueerd en er een watervergunning is verleend.

Voor beplanting geldt dat bomen minimaal 7 meter uit de buitenkruinlijn mogen worden geplant. Voor het plaatsen van struiken geldt een minimale afstand van 4,5 meter uit de as/buitenkruinlijn.

Het Waterschap geeft aan dat ondanks de hoge ligging van het gebied (gelegen tussen de bruine en de blauwe lijn in het plangebied in verband met beheer van de waterkering een strook grond ter plaatse van de waterkering vrij wordt gehouden van bebouwing, bomen en struiken.

De struiken aan de zuid-west zijde van het perceel staan er op dit moment al en waren in het kader van het erfinrichtingsplan van groot belang.

De elzenhaag aan de westzijde van het perceel komen niet dichterbij dan 7 meter uit de buitenkruinlijn van de waterkering. De bomen in de boomgaard zijn op voldoende afstand van de buitenkruinlijn gesitueerd, zodat aan de eisen van het Waterschap worden voldaan.

Daarnaast zal de watergang aan de oostzijde langs het perceel worden hersteld. Dit is opgenomen in het erfinrichtingsplan (zie Bijlage 4 Erfinrichtingsplan).

Resultaten watertoets

Vastgesteld kan worden dat na bestudering van de overgelegde informatie besloten is dat volstaan kan worden met een korte procedure. De resultaten van het invullen van de watertoets zijn als Bijlage 7 Watertoets bij deze toelichting gevoegd. In onderstaande tekst zijn de belangrijkste zaken uit de korte procedure weergegeven en voor zover noodzakelijk aangevuld.

Invloed op de waterhuishouding

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 100 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het hemelwater van de boerderij en de schuur wordt geinfiltreerd in de bodem. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Op het terrein wordt ten behoeve van het hemelwater een greppel/wadi aangelegd aan de voet van de terp, zodat het hemelwater kan infiltreren in de bodem..

Overstroombaar gebied

Het plan ligt in een overstroombaar gebied. Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks). Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR). De provincie Overijssel verplicht initiatiefnemers een overstromingsrisicoparagraaf op te stellen ten behoeve van het ruimtelijke plan.

In de overstromingsrisicoparagraaf moet worden aangegeven hoe rekening wordt gehouden met waterveiligheid en voorzieningen voor noodsituaties (vluchtlocaties, aangepast bouwen, evacuatieroutes, bescherming van vitale infrastructuur, geleiding van water naar gebieden waar het minder schade toebrengt). Als er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn om in deze laaggelegen gebieden nieuwe stedelijke functies toe te voegen, dient de waterveiligheid ook op langere termijn gegarandeerd te zijn, bijvoorbeeld door de technische inrichting van het gebied en/of de wijze van bouwen.

Vastgesteld kan worden dat de vervangende (woon-)boerderij op een terp wordt gebouwd. Een terp die hoger is gelegen dan het naastgelegen dijklichaam. Mocht de (zomer-)dijk overstromen dan hoeft dit nog niet meteen een probleem te vormen voor de woning. De ontsluitingsweg is in feite op de (zomer-)dijk gelegen en kan bij overstromingen dienen als evacuatieroute naar meer beschermd gebied (dijkring 10). De evacuatieroute is dusdanig kort, dat hier geen problemen worden verwacht en bij overstromingen snel gehandeld kan worden.

Overstromingsrisicogebied

Het plan ligt binnen een overstromingsrisicogebied. Overstromingsrisicogebieden (vrijwaringsgebieden in verband met het overstromingsrisico) zijn aangewezen door de provincie Overijssel. Het belang van het water is in deze gebieden kaderstellend. Deze gebieden worden niet beschermd door primaire keringen en liggen daarmee wettelijk buitendijks. In het gebied mag worden gebouwd, maar geldt dat nieuwe kapitaalintensieve functies worden geweerd in verband met het overstromingsrisico.

In de onderhavige situatie gaat het niet om een nieuwe kapitaalintensieve functie. Het gaat hierbij om vervangende bouw, waarbij een agrarisch bedrijf is beëindigd en waarvoor een woonboerderij teruggebouwd gaat worden. Verder kan worden aangegeven dat de woonboerderij op een terp is gebouwd, die hoger ligt dan de (zomer-)dijk. Vastgesteld kan worden dat de zomerdijk al in geen 50 jaar meer overstroomd is en al meerdere jaren achter de balgstuw Ramspol ligt. Een stuw die de nodige bescherming bied bij hoog water vanaf het IJsselmeer.

Conclusie:

Indien rekening wordt gehouden met de uitgangspunten van het Waterschap en voor de werkzaamheden een watervergunning wordt aangevraagd en verleend, dan zijn er voor wat betreft het onderdeel water geen belemmeringen voor deze ontwikkeling.

3.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de wet Natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur opgenomen.

Uit de quickscan Ecologie is het volgende naar voren gekomen voor wat betreft de gebiedsbescherming. De conclusie is integraal uit het rapport overgenomen:

De onderzoekslocatie is gelegen ten noorden van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Rijntakken. De afstand tussen de onderzoekslocatie en dit Natura 2000-gebied bedraagt circa 200 meter. Gelet op de aard van de ingreep (kleinschalige sloop en vervangingsbouw), de aard van het toekomstige gebruik (wonen met tuin), de tussenliggende N-weg en de kernopgave van het gebied Rijntakken wordt er geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming uitgevoerd. Van de geplande ingreep wordt geen invloed verwacht op beschermde waarden van het Natura 2000-gebied.

Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland. Daar er geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN is verder onderzoek naar invloeden op het NNN niet van toepassing.

Soortenbescherming

Op basis van de wet Natuurbescherming zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de wet Natuurbescherming is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de wet Natuurbescherming gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Uit de quickscan Wet natuurbescherming is gebleken dat ter plaatse van de te slopen schuurtjes en/of wagenberging sprake is van een potentiële verblijfplaats van een kerkuil. Nest- en verblijfplaatsen van de kerkuil zijn jaarrond beschermd in het kader van de Wet natuurbescherming. Het volledige rapport is terug te vinden als Bijlage 8 Quickscan ecologie bij deze toelichting. Uit de rapportage blijkt ook dat van de geplande ingreep geen invloed wordt verwacht op de beschermde waarden van het Natura 2000 gebied. Binnen die beschermde waarden is stikstofdepositie opgenomen. Bij de beoordeling gaat het juist om de aard en omvang van de ingreep en in mindere mate om hoe groot de afstand bedraagt tot.

Op basis van de soortenbescherming dis nader onderzoek gedaan naar de kerkuil. Indien de sloop- en bouwactiviteiten niet plaatsvinden binnen het broedseizoen dan is de verwachting dat dit geen problemen oplevert voor de aanwezige kerkuil in de achterste schuur. Op deze wijze kan gewerkt worden aan herbouw van de woonboerderij, mits de werkzaamheden niet in de nachtelijke uren plaatsvinden. Wettelijk gezien moet voorafgaand aan de sloop van de achterste schuur nader onderzoek plaatsvinden naar de kerkuil. Dit onderzoek is uitgevoerd en opgenomen in Bijlage 9 Nader ecologisch onderzoek kerkuil.

Uit dit onderzoek is het volgende gebleken. Nesten van kerkuil zijn jaarrond beschermd middels de Wet natuurbescherming. Dat betekent dat het niet toegestaan is om de nestplaats zonder ontheffing te verwijderen of te verstoren. Uit de resultaten van het nader kerkuil onderzoek ter plaatse blijkt echter dat er geen sprake is van een nest- of ander vorm van een verblijfplaats van een kerkuil. Bij de voorgenomen werkzaamheden worden verblijfplaatsen niet aangetast. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming ten aanzien van de kerkuil is daarom niet nodig. Opgemerkt wordt dat ten allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet

Conclusie:

Het aspect ecologie leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

3.6 Cultuurhistorie en archeologie

3.6.1 Cultuurhistorie

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het Nationaal Landschap IJsseldelta. In dit landschap zijn cultuurhistorisch gezien, naast de boerderijen op huisterpen, de lintdorpen langs de omringende dijken kenmerkend. Belangrijk zijn verder de oude Zuiderzeedijk en de markegrenzen (ten zuiden van Wilsum en het Zwarte Water). De grootste concentraties historische bouwkunst zijn te vinden in de plaatsen IJsselmuiden, Genemuiden, Grafhorst en Wilsum. Ook vanuit archeologisch oogpunt zijn de vele huisterpen interessant. De grotendeels met veen en kleiafzettingen bedekte pleistocene zandkoppen en de rivierduinen langs de IJssel zijn naar verwachting rijk aan goed geconserveerde resten van Mesolithicum tot bronstijd.

In het uitvoeringsprogramma (van Nationaal Landschap IJsseldelta) worden de volgende cultuurhistorische waarden vermeld: de IJsseldelta is één van de Nationale Landschappen. Zij dankt die status aan enkele specifieke kenmerken, de zogenaamde kernkwaliteiten. Dit zijn grofweg:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

In het landschap zijn onder meer de volgende ruimtelijk waardevolle elementen van belang:

  • De natuurlijke hoogteverschillen in het terrein.
  • Het agrarische karakter van de randen van het dorp van belang met zijn sloten en verkavelingen. Hierbij is het verschil van karakter tussen deze gebieden, gescheiden door de Zwolseweg, van belang..
  • Het contrast tussen stroomrug met rivierenlandschap ten zuiden van de Zwolseweg en veenpolderlandschap ten noorden van de Zwolseweg.
  • Het contrast tussen open landschap en verdichte erven (bebouwing en beplanting).
  • De zichten vanuit het open landschap op de erven aan de rand van het dorp.
  • Het open vizier tussen het dorp 's-Heerenbroek en de wijk Stadshagen.
  • Zicht op dakenlandschap vanaf de dijk.
  • Zwolseweg met bebouwing en beplanting als structuurdrager.
  • Informele ligging van kleine boerderijen in de dorpskern aan de zuidzijde van de Zwolseweg, grotere boerenerven aan de Zwolseweg.
  • Bouwhoogte 1 laag met kap; veel rieten daken.

De bestaande boerderij kan als karakteristiek worden aangemerkt. Het betreft een Hallehuisboerderij. Samenvattend kan dit type boerderij als volgt worden benoemd:

  • Boerderij met bijgebouwen zoals, stallen, kapschuren, hooibergen (vaak meerdere) Woning en bedrijf in een volume Zowel grote als kleine oppervlakten
  • De kapvorm wordt soms gekenmerkt door een wolfseind op het voorhuis en een doorlopende dakschild bij het bedrijfsgedeelte. Ook is het mogelijk dat het woonhuisdeel van dit type boerderij een topgevel heeft.
  • Smalle staldeur in plaats van grote deeldeur.
  • Pannen - en rietendak of combinaties daarvan.
  • Assymmetrische voorgevels.

Binnen het bestemmingsplan is deze boerderij als 'karakteristiek' aangemerkt, waarbij behoud, bescherming en/of herstel van de Cultuurhistorische waarden van belang zijn.

Bij deze aanduiding zijn de massa, de dakvorm en de gevelindeling beschermd. In het kader van het principeverzoek voor de sloop is aangegeven dat de cultuurhistorische waarden niet mogen worden aangetast. De nieuwbouw zal daardoor qua omvang, materialisering en indeling vanuit cultuurhistorisch oogpunt moeten voldoen aan de karakteristiek van de hallehuisboerderij. Er is een ontwerp gemaakt voor de nieuwbouw, waarbij rekening is gehouden met de culthuurhistorische waarden en typische kenmerken van een hallehuisboerderij. De goothoogte van het definitieve ontwerp zal 2550 mm worden. De schetsen van de nieuwbouw zijn als Bijlage 6 Tekeningen toekomstige situatie bij deze toelichting gevoegd evenals het erfinrichtingsplan dat als Bijlage 4 Erfinrichtingsplan is toegevoegd.

De verplaatsing en restauratie van de hooiberg vindt plaats waarbij de setting van de bouwvolumes (inclusief schuur en woonboerderij) is aangepast en meer de bestaande richting van volumes op het historische erf volgen. Voor de lengte en breedte van de boerderij moet de bestaande maatvoering worden aangehouden. De gevelindeling van de voorgevel en de achtergevel moet zijn afgeleid van de bestaande situatie. Een geringe afwijking is mogelijk. De goot- en nokhoogte dient gehandhaafd te blijven.

De drieroedige hooiberg is een zogenaamde koekoeksberg met grijperkast, welk typisch is voor het gebied en daarmee een waardevol element op het erf vormt. In het plan dient de hooiberg om cultuurhistorische waarden op het erf gehandhaafd te blijven.

De achter de boerderij staande samengestelde opstallen zijn ook binnen het bestemmingsplan aangeduid als 'karakteristiek'. Vervangende nieuwbouw is mogelijk mits deze qua situering en vormgeving goed is ingepast in de huidige erfstructuur en erfinrichting.

Conclusie:

De woonboerderij is ontwerpen met inachtneming van de kenmerken van de hallehuisboerderij. De goot- en dakhoogte zijn gehandhaafd en de omvang is dezelfde gebleven. De achter- en voorgevel zijn grotendeels hetzelfde gebleven. De hooiberg wordt gerestaureerd en iets verplaatst op het erf. de garage/berging wordt iets verplaatst op het erf en word ingepast in de huidige erfstructuur- en erfinrichting. Dit alles wordt geborgd door midden van het erfinrichtingsplan dat is opgenomen in Bijlage 4 Erfinrichtingsplan en evenals al voorwaardelijke verplichting in de regels van dit plan zal worden opgenomen. Op basis van het voorgaande kan worden gesteld dat de cultuurhistorische waarden van het perceel worden gerespecteerd en vindt een goed kwaliteitsimpuls plaats door nieuwbouw. Er zijn wat betreft de cultuurhistorie geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.6.2 Archeologie

De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.


De gemeente Kampen heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991272-VB01_0011.png"

Afbeelding: Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Kampen

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991272-VB01_0012.png"

Legenda Archeologische waarden en verwachtingskaart

Voor het plangebied geldt een middelmatige verwachting. Dit houdt in dat bij ontwikkelingen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 50 cm archeologisch onderzoek plaats moet vinden. Verder is het plangebied gelegen in een complex van waardgronden ten oosten van het Ganzendiep. Deze gronden zijn een middelhoge archeologische verwachtingswaarde toegekend. Dit is vooral gebaseerd op mogelijke aanwezigheid van prehistorische vondsten. In het bestemmingsplan is deze waardering opgenomen als een - Waarde Archeologie 2- terrein.


Door werking van de IJssel zijn mogelijke niveau 's met dergelijke resten tamelijk diep gelegen. Overigens is wel verondersteld dat het Ganzendiep de oorspronkelijke loop van de IJssel is geweest. Er is een trefkans op aanwezigheid van archeologisch erfgoed in onderhavig plangebied.


Gezien de omvang van de werkzaamheden geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek. Wel blijft de meldingsplicht uit de Erfgoedwet van kracht. Dit betekent dat wanneer resten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs aangenomen kan worden dat ze van oudheidkundige/ historische betekenis kunnen zijn, het bevoegd gezag wordt geïnformeerd. Het bevoegd gezag in deze is de gemeente.

Conclusie:

Omdat de voorgestelde ontwikkeling niet groter is dan 5.000 m2, is er geen archeologisch onderzoek nodig. Wel geldt altijd nog een meldingsplicht uit de Erfgoedwet. Mochten archeologische resten worden aangetroffen, die van oudheidkundige betekenis kunnen zijn, dan moet het bevoegd gezag wroden geinformeerd. Er zijn geen archeologische overwegingen, die deze ontwikkeing belemmeren.

3.7 Besluit milieueffectrapportage

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings-plichtig zijn.
  • b. In het geval van een (wijzigings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten.
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Er is geen sprake van een plan of besluit of vormt een kader voor activiteiten die mogelijk nadelige gevolgen hebben voor het milieu Het plan valt niet onder te brengen onder onderdeel C en D van het Besluit m.e.r.

Het voorliggende plan biedt een juridische-planologische regeling voor een functiewijziging naar wonen. Het gaat om een wijzigingsplan op basis waarvan een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende onderdeel is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' bedraagt circa 190 meter. Gelet op de huidige bedrijfsbestemming en de functiewijziging naar wonen, de aard en schaal van de wijziging, de tussenliggende barrières en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, zijn er geen significante negatieve effecten te verwachten op het Natura 2000-gebied. Voorgaande houdt in dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de wet Natuurbescherming voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Overijssel hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor het voorliggende plan.

Het is niet nodig om voor alle nieuwe activiteiten een milieueffectrapportage (MER) op te stellen en een m.e.r.-procedure te volgen. De verplichting voor een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit is vermeld in bijlage C van het Besluit m.e.r., de activiteit daarbij in omvang minimaal gelijk is aan de daarbij vermelde drempelwaarden en de activiteit mogelijk wordt gemaakt in één van de in het Besluit m.e.r. aangewezen wettelijke plannen of besluiten.

Op basis van het hiervoor genoemde is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie:

Geconcludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het wijzigingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsregels en begripsbepalingen.

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het wijzigingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de regels van het moederplan, de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

Het wijzigingsplan 'Buitengebied 2014, 8e wijziging Frieseweg 19 IJsselmuiden’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het wijzigingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het wijzigingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.


De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels


In een wijzigingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de wijzigingsbevoegdheid wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het wijzigingsplan.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele wijzigingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

4.2 Plansystematiek

4.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.


4.2.2 Regels

Inleidende regels

In het artikel begrippen staan de begrippen omschreven die we in de regels gebruiken. Ze staat op alfabet met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingsplan die we verplicht zijn als eerste te noemen. We proberen hiermee misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen.


Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.


Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.


Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.


Specifieke gebruiksregels

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.


Omgevingsvergunning

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.


Wijzigingsbevoegdheden

In een enkele bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

4.3 Bestemmingen

In het wijzigingsplan 'Buitengebied 2014, 8e wijziging Frieseweg 19 IJsselmuiden' komen de volgende bestemmingen voor:

Agrarisch

Tuin

Wonen-2

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

Waarde - Archeologie 2

Waarde - Cultuurhistorie

Waarde - Landschap

Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de 'onderliggende' bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

4.3.1 Agrarisch

Deze bestemming regelt de onbebouwde agrarische gronden (weilanden). Op deze gronden staan we in principe geen bebouwing toe. Binnen deze bestemming staan we ook hobbymatige veehouderij nabij woningen toe. Op deze manier is het ook mogelijk voor burgers om hobbydieren in de nabijheid van de woning te weiden.

Bebouwing

Bestaande schuilstallen en vergelijkbare bouwwerken bestemmen we positief door het opnemen van een bouwvlak op maat en een maatvoeringsaanduiding. Nieuwe schuilstallen staan we niet toe.

Aanleggen van een werk

In het agrarisch gebied kunt u niet zonder een omgevingsvergunning oppervlakteverhardingen groter dan 1000 m2 aanbrengen. Verhardingen die horen bij het normale agrarische gebruik vallen hier niet onder, zoals het aanleggen van kavel- of koepaden of verhardingen die bij een normale exploitaitie horen. Kuilvoerplaten en dergelijke moeten binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf worden geconcentreerd, dus niet in de bestemming Agrarisch. Oppervlakteverhardingen groter dan 1000 m2 zijn dus eventueel mogelijk, maar hiervoor moet u een omgevingsvergunning aanvragen.

4.3.2 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ ligt op gronden waarvan we het uit stedenbouwkundige overwegingen niet wenselijk vinden deze te bebouwen. Meestal gaat het hier om voorkant- en hoeksituaties. In het geval van karakteristieke bebouwing en/of cultuurhistorische waardevolle erven hebben we de bestemming 'Tuin' meer nauwkeurig om de bebouwing gelegd om deze waarden beter te kunnen beschermen. Binnen de bestemming tuin hebben we wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. Voor het overige kunt u in de bestemming tuin niet bouwen, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

4.3.3 Wonen - 2

De bestemming Wonen - 2 ligt op de overige woningen die door particulieren worden bewoond. Binnen de bestemming staan we grondgebonden woningen toe, waarbij we per woning één huishouden toestaan. Deze woningen zijn in de meeste gevallen vrijstaand. Wanneer er toch meerdere woningen aanwezig zijn in één gebouw, bijvoorbeeld doordat in het verleden woningsplitsing heeft plaatsgevonden, hebben we het aantal woningen aangegeven met de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.

Met een afwijkingsprocedure kunnen we karakteristieke woningen van meer dan 1000 m3 opsplitsen zodat bewoning met twee huishoudens mogelijk is. Op deze manier wordt het financieel gemakkelijker om het onderhoud van deze karakteristieke panden te betalen. De splitsing moet wel plaatsvinden met respect voor de karakteristieke waarden van het pand.

Hoofdbebouwing

Een woning mag u bouwen in een bouwvlak. Bouwvlakken hebben we net als bij agrarische bedrijven afgestemd op de plaatselijke situatie en ze variëren in principe in diepte van minimaal 15 meter tot 30 meter maximaal. De bouwvlakken lopen waar mogelijk door tot 6 meter uit de zijdelingse perceelsgrens. Dit laatste is gelijk aan de grotere woonpercelen in de randen van de bebouwde kom zodat de manier van bestemmen zoveel mogelijk hetzelfde blijft. Binnen een bouwvlak staan we één hoofdgebouw toe. Waar we meerdere woningen binnen één bouwvlak toestaan, kan deze bebouwing alleen aan-ééngebouwd plaatsvinden, zodat de karakteristieke vorm van de bebouwing (zoals bijvoorbeeld de boerderij met deel) behouden blijft. Een hoofdgebouw mag een inhoud van maximaal 750 m3 hebben. Deze inhoud slaat alleen op het hoofdgebouw; eventuele aangebouwde ondergeschikte bijbehorende bouwwerken hoeven we dus niet mee te rekenen bij de inhoudsmaat.

Erfbebouwing

In het gebied buiten het bouwvlak met de bestemming Wonen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een totale oppervlakte van 100 m2. Omdat we bebouwing met een kap in het buitengebied wenselijk vinden, hebben we een goot- en bouwhoogte voorgeschreven van respectievelijk 3 en 6 meter. Bijbehorende bouwwerken moeten 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, tenzij er sprake is van een aanduiding 'bijgebouwen'.

Via een sloop- en vervangingsregeling kunt u bestaande landschapsontsierende bebouwing vervangen, voor zover uw bouwplan niet past binnen de oppervlakte van 100 m2. Het gaat hier vaak om voormalige VAB-locaties. We hebben hierbij de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundige en landschappelijke verbetering. Dit kan bestaan uit een landschapsinrichtingsplan of de sloop van verpauperde bebouwing of bebouwing die niet binnen de karakteristieken van het gebied passen. Er mag 1 op 1 worden teruggebouwd tot 250 m2, dus sloop van 250 m2 bebouwing en nieuwbouw van 250 m2. Hiernaast is een maximaal terug te bouwen oppervlakte van 350 m2 mogelijk, mits u een grotere sloopinspanning levert: alle oppervlakte die boven de 250 m2 wordt gesloopt, mag u voor 1/3 terugbouwen. Dus bij sloop van 400 m2 mag u 250 m2 en 1/3 van 150 m2, dus in totaal 300 m2 terugbouwen. Met andere woorden, de minimale sloopinspanning voor de maximale 350 m2 is 550 m2.

Uiterwaarden

In het geldende bestemmingsplan voor de Uiterwaarden van de IJssel, hebben we destijds samen met Rijkswaterstaat de bestaande bebouwing met een beperkte uitbreiding als maximale oppervlakte vastgelegd. Dezelfde oppervlaktes staan ook in dit bestemmingsplan opgenomen via de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)'. Dit maximum geldt voor de totale bebouwing; de onderverdeling tussen hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken is aan de eigenaar van het perceel.

Nevenactiviteiten

U kunt een beroep- of bedrijf aan huis uitvoeren of een bed&breakfast exploiteren. We hebben dit bij recht mogelijke gemaakt gelet op de meer verspreide ligging van de woningen in het buitengebied t.o.v. woningen in de bebouwde kom, omdat de verwachte hinder op de omgeving kleiner is. De oppervlakte van deze functies staat op maximaal 25% van het bruto-vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 40 m2. Het moet gaan om echte Bed en Breakfast; een zelfstandige kookgelegenheid kan dus niet. We proberen zo te voorkomen dat B&B's voor zelfstandige (recreatieve) bewoning in gebruik kan worden genomen. In de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel zijn nieuwe recreatiewoningen namelijk verboden. Hiernaast kan ook de plaatselijke horeca profiteren va n deze toeristische mogelijkheden, doordat deze in de behoefte aan een avondmaaltijd kan voorzien. De oppervlakte van 40 m2 kunnen we met een afwijkingsprocedure onder voorwaarden verruimen naar 100 m2.

Binnen de bestemming staan we een hobbymatige paardrijbak toe. Lichtmasten bij een paardrijbak zijn onder voorwaarden mogelijk met een afwijkingsprocedure.

Binnen karakteristieke bebouwing (aangeduid met 'karakteristiek') staan we via een afwijkingsprocedure onder voorwaarden ruimere mogelijkheden voor nevenactiviteiten toe, zowel qua functies als qua oppervlakte. Tot maximaal 250 m2 mogen er inpandige nevenactiviteiten plaatsvinden. We hebben geen specifieke functies genoemd, zodat u deze regeling flexibel kunt invullen. Het kan gaan om bed&breakfast of een beroep- en bedrijf aan huis, maar ook om bijvoorbeeld een kinderdagverblijf, dierenpension ed. We vinden het alleen van belang dat de impact op het landschap en de omgeving nihil is of dat sprake is van een verbetering. Op deze manier bieden we aan eigenaren van karakteristieke panden de mogelijkheid om extra inkomsten te genereren waarmee het onderhoud van de panden kan worden betaald.

Water - Waterstaat

Deze bestemming ligt op die gebieden waar bebouwing ten behoeve van de waterhuishouding noodzakelijk is. Deze bebouwing bestaat uit sluizen, gemalen en dergelijke. De gebouwen maken we binnen een bouwvlak mogelijk tot een maximale bouwhoogte van 5 meter.Waarde - Archeologie 1, 2 en 3: ondergrondse bescherming

Waarde - Archeologie 1 en 2 regelen de gebieden waar we verwachten dat er archeologische waarden in de bodem zitten.

Waarde 1 geeft gebieden met een hoge verwachtingswaarde aan; bij ingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek nodig.

Bij Waarde 2 hebben we een middelhoge verwachtingswaarde, hier ligt de grens op 5000 m2.

Waarde 3 beschermt gebieden waar daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Dit gebied heeft het hoogste beschermingsniveau: bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek nodig. Deze waarde ligt hoofdzakelijk op terpen.

Om deze bescherming compleet te maken, heeft u een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van grotere werken, met name werkzaamheden waarbij u gaat graven. Ook voor deze activiteiten geldt een ondergrens waar binnen activiteiten zonder vergunning mogelijk zijn (2500 m2, 5000 m2 en 100 m2)

Waarde - Landschap: bovengrondse bescherming van landschapselementen

Deze bestemming ligt op het hele Nationale Landschap IJsseldelta. Hiermee beschermen we de kernkwaliteiten van het NLIJ. Hiernaast hebben we ook aan enkele gebieden binnen het zuidelijke deel van het buitengebied de bestemming Waarde - Landschap gegeven. Het gaat hier dan om de diverse dijklichamen die in het gebied liggen, zoals de Zwartedijk, Schansdijk etc. Ook de oude lanenstructuur van voormalige landgoederen hebben we beschermd.

De bescherming bestaat uit de mogelijkheid nadere eisen te stellen wanneer gebruik of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden kunnen aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten mogelijk binnen de bestemming, maar wij kunnen als gemeente zelf actie ondernemen wanneer we dat noodzakelijk vinden (vinger aan de pols).

Hiernaast verbieden we om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het vergraven, dempen, verbreden of verdiepen van sloten, vijvers en poelen. Dit zou namelijk tot gevolg kunnen hebben dat het voor het Nationaal Landschap IJsseldelta kenmerkende verkavelingspatroon wordt aangetast. Om de kenmerkende openheid van het nationaal landschap te beschermen hebben we ook het aanplanten van bossen en houtopstanden aan een vergunning gebonden.

Om de regeldruk voor agrariërs niet al te groot te maken, geldt het verbod niet voor dwarssloten (hierdoor wordt het verkavelingspatroon niet aangetast) en hebben we de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf van het verbod uitgesloten. Werkzaamheden op het bedrijfserf kunnen dus gewoon plaatsvinden. De echt waardevolle boerenerven hebben we beschermd met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie, zodat we deze erven via deze bestemming al voldoende hebben beschermd. Ook kunnen we bij niet cultuurhistorisch waardevolle erven met de aanduiding 'houtsingel' binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf waardevolle singelbeplanting beschermen.

Waarde - Cultuurhistorie: bescherming van ervenstructuur

Deze bestemming ligt op cultuurhistorisch waardevolle boerenerven. Het kan hier gaan om agrarische bedrijven die nog in werking zijn en om voormalige boerenerven die nu door particulieren worden bewoond. Via deze bestemming beschermen we de ervenstructuur. De ervenstructuur bestaat uit het erfensemble dat is opgebouwd uit:

  • de samenhang van de bebouwing (opzet hoofd- en bijgebouwen),
  • de aanwezige beplanting (singelbeplanting, boomgaard, losse bomen)
  • en de onbebouwde ruimte (siertuin, moestuin, erfbestrating ed).

Omdat een erfensemble vaak in meerdere bestemmingen ligt (Water, Tuin, Wonen, Verkeer etc.), hebben we dit beschermd via een dubbelbestemming.

De bescherming bestaat uit de mogelijkheid van de gemeente om nadere eisen te stellen wanneer gebruik of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten dus mogelijk binnen de bestemming, maar we kunnen dus als gemeente actie ondernemen wanneer we dit noodzakelijk vinden (vinger aan de pols).

Hiernaast hebben we het verboden om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het aanbrengen van grotere oppervlakteverhardingen (> 150 m2), het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden en het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

Aanduiding 'karakteristiek': bescherming individuele bebouwing

In de diverse enkelbestemmingen hebben we karakteristieke bebouwing beschermd via de aanduiding 'karakteristiek'. Deze gebouwen zijn aangewezen naar aanleiding van twee cultuurhistorische inventarisaties die Het Oversticht heeft uitgevoerd. Het gaat hier allereerst om de beschermde monumenten, zoals rijks- en gemeentelijke monumenten. Overigens hebben we voor deze panden geen extra regels gesteld, omdat deze al voldoende beschermd worden door de eisen vanuit de Monumentenwet 1988. Hiernaast gaat het om panden waarvan het naar de openbare ruimte gekeerde gevelbeeld van cultuurhistorische waarde is.

Via deze aanduiding is de massa, dakvorm en gevelindeling beschermd. Via nadere eisen kunnen we eisen stellen aan de gevelindeling, situering, omvang en nokrichting van gebouwen. Ook geldt er een sloopverbod voor deze panden. Met omgevingsvergunning is (gedeeltelijke) sloop wel mogelijk, wanneer voldoende is gewaarborgd dat de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast, bijvoorbeeld doordat nieuwe bebouwing plaatsvindt die qua omvang, materialisering en indeling vanuit cultuurhistorisch oogpunt voldoet. Dit is ter beoordeling van het Cluster Cultuurhistorie van de afdeling Fysieke leefomgeving van de gemeente Kampen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een wijziginsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een wijzigingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.


Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op grond van artikel 3.1.1 tweede lid Bro is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel heeft dergelijke gevallen aangegeven in de zogenaamde 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen'. De Inspectie Vrom heeft dit gedaan in een brief van 26 mei 2009. Voor wat betreft de uitzonderingslijst is er sprake van een nieuwe ontwikkeling en uitbreiding met KGO. Het plan voldoet aan de wijzigingsbevoegdheid waarin het beleidskader voor de KGO in dit geval is vastgelegd. Deze wijzigingsbevoegdheid is door de provincie akkoord bevonden, waarmee voldaan is aan de voorwaarden om van vooroverleg af te zien.

In het kader van het vooroverleg ex. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan verzonden aan het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Reactie Waterschap

Het Waterschap heeft op 8 oktober 2019 per mail aangegeven dat binnen de zone van overige waterkering de hoeveelheid bebouwd oppervlak niet mag toenemen. Met dit plan wordt voorzien in een afname van de hoeveelheid bebouwd oppervlak waardoor voldaan wordt aan de eis van het Waterschap.

Reactie eigenaren

Het plan is in het kader van vooroverleg ook toegestuurd aan de betrokken eigenaren van het agrarisch bouwperceel. De reacties geven voor ons geen aanleiding om het wijzigingsplan aan te passen of niet in procedure te brengen. De individuele wensen van betrokken eigenaren kunnen niet in dit wijzigingsplan worden meegenomen. Hierover vindt separaat aan dit plan besluitvorming plaats.


Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan 'Buitengebied 2014, 8e wijziging Frieseweg 19 IJsselmuiden' heeft overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage gelegen.

Op 2 januari 2020 ontvingen wij een zienswijze. Omdat op de onderhavige procedure de Algemene Termijnenwet van toepassing is, is deze zienswijze tijdig ingediend. Daarnaast is reclamant aan te merken als belanghebbende bij het ontwerp-wijzigingsplan. De zienswijze is derhalve ontvankelijk.

De inhoud van de zienswijze wordt onderstaand weergegeven en van een gemeentelijke reactie voorzien.

Een deel van het wijzigingsplan betreft een wijziging van “Agrarisch – Agrarisch bedrijf” naar “Agrarisch”. Reclamant is het oneens met deze wijziging.

Deze zienswijze kunnen wij niet honoreren. Eén van de voorwaarden om mee te kunnen werken aan een woonbestemming is, dat het agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd en er geen nieuw agrarisch bedrijf meer wordt gestart op deze locatie. Anders kan niet voldaan worden aan het vereiste van een goed woon- en leefklimaat voor de woonbestemming. Ook de provinciale regelgeving biedt hiervoor geen ruimte.

De zienswijze geeft ons dan ook geen aanleiding het wijzigingsplan aan te passen.

Economische uitvoerbaarheid

Er is sprake van een particulier initiatief, waarbij de gemeente Kampen alleen medewerking verleent door middel van de vervaardiging van het plan. De kosten die verbonden zijn aan de planontwikkeling en de eventuele planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Gesteld kan daarom worden, dat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluiten begrepen gronden al anderszins verzekerd is. Een verdere beschrijving van de economische uitvoerbaarheid wordt daarom achterwege gelaten.