direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woonwijken Kampen, 2e herziening Beyerinckstraat 4 en 6
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991261-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is eigenaar van de grond en opstallen (voormalig schoolgebouw) aan de Beyerinckstraat 4-6 in Kampen. Voor de locatie zijn plannen ontwikkeld om de huidige maatschappelijke bestemming om te zetten in een woonbestemming. Om dit mogelijk te maken dient het bestemmingsplan herzien te worden.

In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening staat dat gemeenten ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingsplannen vast kunnen stellen. De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan dat niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Onderliggende ruimtelijke onderbouwing biedt dit inzicht.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Woonwijken Kampen, 2e herziening Beyerinckstraat 4 en 6' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991261-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

De Beyerinckstraat 4-6 ligt in het zuiden van Kampen in een jaren ‘70- woonwijk. Op onderstaande luchtfoto is de ligging van de locatie van het voormalige schoolgebouw binnen Kampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0001.png"

Ligging plangebied binnen Kampen. Bron: Google Maps.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0002.png"

Ligging plangebied. Bron: Google Maps.

Karakteristiek is dat het een gebied is waar de bouwwerken in het groen staan, in een open setting. De omgeving kenmerkt zich ook door veel water wat het groene karakter onderstreept. Op de volgende afbeeldingen is een impressie van de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0003.png"

] afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0004.png"

Aanzicht plangebied vanaf de Beyerinckstraat. Foto boven: de bestaande school. Op de onderste foto is ook het naastgelegen appartementengebouw zichtbaar.

Functies

De Beyerinckstraat 4-6 ligt in een ‘zone bijzondere doeleinden’ die bestaat uit twee basisscholen, een appartementengebouw en een voormalige kleuterschool (locatie van het plangebied). Op de volgende afbeelding zijn de verschillende functies weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0005.png"

Omliggende functies plangebied.

Bereikbaarheid en parkeren

Het plangebied ligt in een rustige woonwijk. De ene kant van de locatie grenst aan de Beyerinckstraat, de andere kant aan de Lelystraat. Het plangebied is vanaf de Europa-Allee (de doorgaande wijkontsluitingsweg die zorgt voor een goede verbinding tussen de verschillende Kampense wijken en de N-wegen die Kampen ontsluiten) via de Lelystraat en de Cruquiusstraat goed bereikbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0006.png"

Ontsluitingswegen plangebied.

De locatie is niet alleen goed ontsloten. Aan de Beyerinckstraat is zowel de mogelijkheid voor langsparkeren als voor dwars-parkeren. Hierover meer in paragraaf 3.8.

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Woonwijken Kampen’ (2011). Op onderstaande afbeelding is de verbeelding van de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0007.png"

Huidige bestemmingsplan. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Daarnaast valt het plangebied tevens binnen het parapluplan ‘Deprogrammeren woningbouw’ (2016). De locatie heeft de bestemming ‘Maatschappelijk’. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Het aantal bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag niet meer bedragen dan 1;
  • c. behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • d. een antennemast ter plaatse van de aanduiding 'antennemast',

met daarbij behorende bouwwerken, erven, terreinen, paden, parkeer- en groenvoorzieningen.

Bij de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan vervalt een deel van het plan "Woonwijken Kampen".

1.5 Beschrijving van het project

1.5.1 Algemeen

Op basis van de huidige maatschappelijke bestemming staat er een schoolgebouw op de locatie. Het gebouw wordt al geruime tijd niet meer als schoolgebouw benut. Ook andere maatschappelijke functies zijn niet gevonden om het pand en de locatie een geschikte bestemming te geven. Daarom wordt op basis van sloop en vervangende nieuwbouw woningbouw in de vorm van 20 appartementen voor senioren mogelijk gemaakt.

1.5.2 Stedenbouwkundige inpassing en ontwerp

Stedenbouwkundige inpassing

De locatie ligt in een strook met meer grotere bebouwingsvolumes. Zo zijn er in de directe omgeving twee scholen en direct grenzend aan het plangebied staat een appartementengebouw. Onderliggend plan sluit aan op deze bebouwingsstructuur. Op onderstaande afbeelding is het stedenbouwkundig plan weergegeven. Als bijlage 1 is het plan in groter formaat opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0008.png" Stedenbouwkundige invulling. Bron: De Velde Architecten.

De rooilijn en hoogte van het nieuwe gebouw zijn afgestemd op het bestaande naastgelegen appartementengebouw. De ene helft van het gebouw is gericht op de Lelystraat, het andere deel is op de Beyerinckstraat georiënteerd. En wel zo, dat het in het verlengde van de Leemansstraat ligt zodat de woningen aan de Beyerickstraat geen hinder ondervinden van de nieuwe bebouwing. Parkeren vindt voor een deel op eigen terrein plaats (24 parkeerplaatsen) en voor een deel in openbaar gebied (12 plaatsen). Kenmerkend voor dit deel van de wijk is dat de bebouwing in het groen staat. Het sportveldje naast het plangebied onderstreept het open karakter. Daarnaast kenmerkt de omgeving zich door veel water. In het ontwerp is hier rekening mee gehouden, ook in de type beplanting. Het appartementengebouw staat vrij in de ruimte en grenst aan groen en water. Het appartementengebouw is vanuit haar functie passend in de omgeving. Een omgeving waar wonen de overhand heeft, al dan niet in de vorm van hoogbouw. De bereikbaarheid van de locatie per auto is voorzien aan de Beyerinckstraat. Ook het parkeren wordt daar vanzelfsprekend opgelost. Dit gebeurt op eigen terrein, maar ook in de openbare omgeving is voldoende parkeergelegenheid aanwezig. Per fiets zijn de appartementen ook goed vanaf de Lelystraat bereikbaar.

Ontwerp

Het ontwerp bestaat uit een L-vorm geschakeld gebouw met drie lagen en een vierde terugliggende laag. Op onderstaande afbeelding is de footprint van het gebouw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0009.png"

Footprint appartementengebouw. Bron: de Velde Architecten.

Op de volgende afbeeldingen zijn de verschillende gevels van het gebouw weergegeven. Deze zijn in lijn met het naastgelegen gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0013.png"

Verschillende gevelaanzichten van het appartementengebouw. Bron: de Velde Architecten.

1.5.3 Conclusie

De plannen zijn ruimtelijk en functioneel goed inpasbaar op de locatie. De beeldkwaliteit en stedenbouwkundige invulling sluiten aan op de naastgelegen bebouwing. In de volgende hoofdstukken wordt het plan getoetst aan beleidsmatige, ruimtelijk en milieukundige aspecten.

1.6 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal;
  • de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • vervolgens komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Onder het laatste vallen inspraak en overleg.
  • De juridische planopzet wordt behandeld in het laatste hoofdstuk. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;
  • In hoofdstuk 7 wordt het proces van inspraak en overleg beschreven.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 meteen doorkijk naar 2040. in de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slecht 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

2.1.2 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro)

De juridische borging van de nationale belangen uit de SVIR vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld (en aangevuld op 28 augustus 2012) en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Onderliggend plan maakt geen onderdeel uit van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur, waardoor het Barro niet van toepassing is.

2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder moet alleen worden doorlopen als er (in navolging van de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 van de Bro) sprake is van een ontwikkeling in een bestaand stedelijk gebied of een stedelijke ontwikkeling. In de Bro worden deze begrippen als volgt gedefinieerd:

Bestaand stedelijk gebied

Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Stedelijke ontwikkeling

Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De ladder is op 1 juli 2017 gewijzigd, waarmee ruimtelijke besluiten moeten worden gemotiveerd op basis van:

  • 1. Beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. Beschrijving in hoeverre binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Toets aan de ladder

Er is sprake van een ’nieuwe’ stedelijke ontwikkeling wanneer het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan op grond van het voorheen geldende planologisch regime aanwezig was of kon worden gerealiseerd. Voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen is sprake van een stedelijke ontwikkeling die ’ladderplichtig’ is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening, wordt daarom een motivering op basis van de ladder gegeven. Art. 3.1.6 lid 2 Bro formuleert dit als volgt:

‘De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onderliggend initiatief betreft een stedelijke ontwikkeling, omdat het om de ontwikkeling van 20 woningen gaat. Derhalve dient het plan onderbouwd te worden aan de hand van de Ladder voor Duurzame verstedelijking.

Actuele regionale behoefte

Woonvisie

De woonvisie Kampen 2016-2021 is vastgesteld in de gemeenteraad op 7 juli 2016. De Woonvisie geeft richting aan het woonbeleid voor doelgroepen (waaronder senioren) en aan het kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogramma. De Woonvisie vormt tevens het kader voor de prestatieafspraken met de woningbouwcorporaties en de provincie Overijssel. De verschillende woonbelangen worden in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen, maar ook op de bestaande voorraad en op maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld. In de Woonvisie worden bepaalde doelen nagestreefd, zoals dat er in de gemeente Kampen met het woningbouwprogramma naar een duurzame kwaliteitsverdeling tussen wijken, buurten en dorpskernen wordt gestreefd, met een variatie aan woningtypen en bewoners. In het voorliggende plangebied wordt aangesloten bij de Woonvisie 2016-2021.

Regionale afspraken

In januari 2016 heeft de gemeente Kampen regionale woonafspraken ondertekend waarbij afgesproken is om de woningbouwcapaciteit in balans te brengen. Uitgangspunt voor het opstellen van de woonafspraken is de motie Renkema-2014. Deze motie gaat in op het wijzigen van de Omgevingsverordening om het terugdringen van overcapaciteit van woningbouw te realiseren: ‘Het voorkomen en het aanpakken van overcapaciteit op de woningmarkt waarbij kwantitatieve afspraken worden gemaakt om de geplande woningvoorraad in overeenstemming te brengen met de demografische ontwikkelingen en marktontwikkelingen’. Het onderdeel programmeren en zuinig ruimtegebruik heeft ook consequenties voor de gemeente Kampen. Eén van de uitgangspunten van de regionale woonafspraken betekent dat binnen 3 jaar toegewerkt wordt naar maximaal 100% bestemmingsplancapaciteit. De gemeente had teveel woningbouwcapaciteit waardoor er geen nieuwe woningen toegevoegd kunnen worden. In het kader van de regionale woonafspraken heeft de gemeente Kampen het parapluplan ‘Deprogrammeren Woningbouw’ opgesteld om deze plancapaciteit af te waarderen. In juli 2016 is het parapluplan door de raad goedgekeurd waardoor de capaciteit onder de 100% is gekomen. Alleen plannen met een duidelijke meerwaarde komen voor deze capaciteit in aanmerking. Het voorliggende plan benut een gedeelte van deze resterende woningen. Hierover heeft de raad in december 2017 beslist.

Onderzoek mogelijkheden in bestaand stedelijk gebied

Het plan betreft een stedelijke ontwikkeling. De locatie betreft een locatie in bestaand stedelijk gebied, waarbij een bestaande schoollocatie wordt gesloopt om plaats te maken voor woningbouw. Onderliggend plan betreft zodoende een ontwikkeling waarin wordt voorzien binnen bestaand stedelijk gebied.

Motivering locatiekeuze

De huidige maatschappelijke bestemming blijkt niet benut te kunnen worden. Een alternatief voor de maatschappelijke functie op deze locatie is wonen omdat de locatie ligt binnen een bestaand stedelijk woonmilieu.

Conclusie Rijksbeleid

Onderliggend plan voldoet aan het Rijksbeleid. Vanuit de gemeente is woningbouwcapaciteit vrijgemaakt binnen de woningbouwcontingenten voor het onderliggende plan. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit project voldoet aan de ladder van duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Op 12 april 2017 heeft Overijssel haar nieuwe Omgevingsvisie vastgesteld. Speerpunten in het beleid zijn duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit. Met name duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn op dit initiatief van toepassing.

Duurzaamheid

De provincie heeft de ambitie om bestaande ruimte, bebouwing en infrastructuur beter en slimmer te benutten. Denk aan multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel boven- als ondergronds), hergebruik en herbestemming van vrijkomend vastgoed (in stedelijk en landelijk gebied) en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten. Onderliggend initiatief sluit daar op aan. Een bestaand pand wordt gesloopt om een toekomstbestendige ontwikkeling te realiseren.

Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit wordt door de provincie vooral gezien als functioneel, mooi en toekomstbestendig. Dit is een optelsom van:

  • gebruikswaarde: functionaliteit, bereikbaarheid, toegankelijkheid, nut en noodzaak van een initiatief dat ontwikkeld wordt
  • belevingswaarde: beeldkwaliteit, het ‘mooie’, de identiteit van een gebied, het gevoel van (toekomstige) gebruikers en bewoners
  • toekomstwaarde: het vermogen om ruimtelijke gevolgen van veranderende omstandigheden op te vangen (flexibiliteit, beheerbaarheid)

Onderliggend initiatief sluit daar op aan. De locatie wordt op de huidige manier niet maximaal benut. De nieuwe ontwikkeling voorziet in een juiste functie, afgestemd op de omgeving (beeldkwaliteit) met een grote toekomstwaarde (duurzaamheid).

Conclusie

Onderliggend initiatief sluit aan op de ambities in de Omgevingsvisie. Een onbenutte locatie wordt gebruikt om een toekomstbestendige bestemming te realiseren op basis van ruimtelijke kwaliteit.

2.2.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Woningbouwontwikkeling op inbreidingslocaties (in de vorm van transformatie) is een actueel onderwerp in de verordening.

In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Uitvoeringsmodel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie niveaus wordt bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het kan worden uitgevoerd.

1. Generieke beleidskeuzes.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt de 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut (inbreiding), voordat uitbreiding kan plaatsvinden. Door middel van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3) wordt de verplichting opgelegd om voor stedelijke functies eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. In onderliggend initiatief wordt hier aan voldaan. Om flexibel te kunnen inspelen op veranderende woningbouwbehoeften hanteert de provincie als uitgangspunt dat in bestemmingsplannen maximaal 80% van de woningbouwbehoefte mag worden vastgelegd. Daarbij gaat het zowel om rechtstreekse bouwtitels als om woningen die na vaststelling van een uitwerkings- of wijzigingsplan gerealiseerd kunnen worden. De 20% die niet op voorhand is geprogrammeerd in geldende bestemmingsplannen kan gebruikt worden om in de gemeente of binnen de regio medewerking te verlenen aan nieuwe initiatieven die niet konden worden voorzien. Gedacht kan worden aan panden die leeg komen te staan of inbreidingslocaties die door sloop vrijkomen en die zich goed lenen voor een woonfunctie. Wanneer de actuele behoefte aan woningbouw volledig (100%) is belegd in geldende bestemmingsplannen, zal eerst capaciteit elders moet worden geschrapt voordat meegewerkt kan worden aan een nieuw initiatief. Dat laatste is in de gemeente Kampen gedaan, waardoor onderliggend plan mogelijk wordt gemaakt.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van herstructurering van een locatie binnen het bestaand stedelijk gebied van Kampen/IJsselmuiden.

2. Ontwikkelingsperspectieven.

Op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart is het plangebied aangemerkt als 'woonwijk'. Rond de binnensteden liggen de diverse woonwijken en bedrijventerreinen elk met hun eigen woon-, werk- of gemengd milieu. Herstructurering van de woon-, werk- en voorzieningenmilieus moet deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. In de gebieden aangemerkt als 'Woonwijk' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus. De voorgenomen ontwikkeling past binnen dit ontwikkelingsperspectief.

3. Gebiedskenmerken.

Natuurlijke laag: Het gebied ligt in een gebied dat gekenmerkt wordt door 'Oeverwallen'. In de catalogus wordt aangegeven dat de rivieren, uiterwaarden, rivierdalen en directe omgeving van insnijdende rivieren een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op instandhouding van een robuust watersysteem, de waterkwaliteit, ruimte voor water en de natuurkwaliteit.

Stedelijke laag: De locatie ligt is binnen de stedelijke laag bestempeld als 'Woonwijken 1955 - nu'. Voor 'woonwijken 1955-nu' geeft de catalogus gebiedskenmerken aan: als er ontwikkelingen plaatsvinden in deze naoorlogse wijken, dan dient de bebouwing zich te voegen in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel, maar het mag als onderdeel daarvan wel herkenbaar zijn. Een eventuele herstructurering borduurt voort op de bestaande kwaliteiten van de bebouwing en het stedenbouwkundig ontwerp en tevens op de natuurlijke laag. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt daaraan invulling gegeven. De omzetting van maatschappelijke functie naar woonfunctie past binnen de ambities voor deze laag. De locatie ligt binnen bestaand bebouwd gebied. Met de herontwikkeling verbetert ook de ruimtelijke situatie ter plekke. De woonappartementen zijn passend in de omgeving (woonwijk). Het gebiedskenmerk biedt ruimte voor dergelijke herstructureringsprojecten.

Conclusie

Onderliggend initiatief sluit aan op de Omgevingsverordening. Er wordt ten aanzien van woningbouw sterk gestuurd op inbreiding boven uitbreiding. Onderliggend plan voorziet hierin door middel van transformatie/herbestemming van een binnenstedelijke locatie.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030

De Structuurvisie Kampen 2030 spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de hele gemeente Kampen. De structuurvisie is een integraal document waarin de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad worden beschreven en waarin vooruitgekeken wordt naar 2030. De integrale structuurvisie biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. Het thema ‘wonen’ kent een belangrijke positie in de structuurvisie. Ten aanzien van wonen is opgenomen dat de focus in de komende periode komt te liggen op goede senioren- en starterswoningen. De beste kansen voor senioren liggen in de bestaande stad, in de buurt van het centrum of voorzieningen. Onderliggend initiatief sluit daar in de vorm van seniorenappartementen op relatief korte afstand van voorzieningen op aan. Het plan sluit ook aan bij de opgave om woningbouw op basis van inbreiding mogelijk te maken: ‘Eerst kijken naar de mogelijkheden voor inbreiding en herstructurering en pas daarna de blik richten op een nieuwe uitbreidingsrichting’. In de structuurvisie zijn verschillende woonwijken in Kampen aangeduid als ‘bestaand bebouwd gebied’ en als ‘herstructurering woonwijken’. Onderliggend plan ligt binnen een gebied dat beide aanduidingen kent. Op de volgende afbeelding is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0015.png"

Ligging plangebied binnen bestaand stedelijk gebied met een herstructureringsopgave.

Binnen de gebieden die zijn aangewezen als ‘Herstructurering woonwijken’ zijn mogelijkheden om herstructureringsopgaven door te voeren. Onderliggend plan voorziet in een dergelijke opgave. In navolging van d structuurvisie, waarin is opgenomen dat groen in de stad is een belangrijke kwaliteit is, wordt bij de ontwikkeling rekening gehouden met het omliggende groen en water.

Conclusie

Onderliggend initiatief is in lijn met de structuurvisie. Het plan voorziet in de ontwikkeling van woningen voor senioren op een locatie waar op basis van inbreiding een herstructureringsopgave mogelijk is.

2.3.2 Woonvisie 2016-2021

De raad heeft op 7 juli 2016 besloten de Woonvisie gemeente Kampen vast te stellen. De Woonvisie 2016-2021 vormt in de komende jaren de basis voor het woonbeleid binnen de gemeente en gaat in op de volgende thema’s: Woonopgave, Betaalbaarheid en beschikbaarheid, Wonen, welzijn en zorg en Bestaande voorraad. Daarbij vindt provinciale en regionale afstemming plaats. De provincie Overijssel en de gemeenten in West-Overijssel hebben eind 2014 een regionale woonvisie vastgesteld. Op basis daarvan zijn eind 2015 regionale woonafspraken gemaakt. In deze afspraken komt onder meer de regionale woningbouwprogrammering naar voren. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt hierbij een belangrijk uitgangspunt. De gemeenteraad van Kampen heeft de regionale woonafspraken in januari 2016 vastgesteld. De regionale woonafspraken en de regionale woonvisie worden dan ook als kader gehanteerd in deze Woonvisie Kampen 2016-2021. De woningbouwopgave in Kampen vraagt zowel om een kwalitatief als een kwantitatieve opgave.

Kwantitatief

De komende tien jaar heeft de gemeente ruimte voor 1880 nieuwe woningen. Dit is conform de regionale woonafspraken die met de provincie zijn gemaakt. Jaarlijks betreft het een nettoproductie van 188 woningen. Om tot maximaal 100 procent plancapaciteit te komen, heeft de gemeente de beleidsnotitie Woningmarkt in Balans geschreven. In maart 2016 heeft de gemeenteraad deze notitie vastgesteld. In de beleidsnotitie Woningmarkt in Balans staat hoe de gemeente in twee stappen de overcapaciteit wil wegbestemmen. De eerste stap richt zich op gronden die van de gemeente zijn, de tweede stap gaat over gronden van derden. Doel is om in vier jaar een gezonde woningbouwprogrammering te bereiken, waardoor weer ruimte ontstaat voor nieuwe initiatieven. Mede op basis van dit beleid is voor onderliggend plan capaciteit beschikbaar.

Kwalitatief

Naast de kwantitatieve opgave is ook de kwalitatieve opgave van belang. Welk type woningen gaat de gemeente bouwen? Voor welke doelgroepen gebeurt dat? En welke prijzen horen daarbij? De gemeente wil zoveel mogelijk aansluiten bij de vraag vanuit de markt. Onderstaande grafiek laat de woonmilieuvoorkeuren van inwoners uit de gemeente Kampen zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0016.png"

Uit bovenstaande grafiek blijkt dat de vraag vooral ligt bij stedelijke en suburbane woonmilieus. Onder de stedelijke milieus valt ook het vrijkomend vastgoed. In de diverse woonmilieus is volgens de Woonvisie voldoende aanbod nodig. Onderliggend plan geeft hier invulling aan.

Conclusie

Onderliggend plan geeft invulling aan een behoefte aan stedelijk wonen op een locatie van vrijkomend vastgoed. Voor deze locatie is tevens plancapaciteit vrijgemaakt waarmee invulling wordt gegeven aan de kwantitatieve woningvraag in Kampen. Het plan is daarmee in lijn met de Woonvisie.

2.3.3 Groenstructuurvisie

Het groen in de bebouwde omgeving bepaalt mede de kwaliteit van het woon- en leefmilieu voor alles en iedereen die er gebruik van maakt. De gemeente Kampen voert een groenbeleid om hier gericht op te kunnen sturen. In de Groenstructuurvisie zijn de ambities en doelen op het gebied van groen vastgelegd. Met het vaststellen van de visie - 4 oktober 2012 - is het Groenbeleidsplan 2004 komen te vervallen.

De Groenstructuurvisie heeft betrekking op het totale areaal openbaar groen van de bebouwde kommen van Kampen, IJsselmuiden en de kleine kernen. Daarnaast geeft de visie aan welke particuliere groengebieden van betekenis zijn voor de groenstructuur.

Relatie met het plan

Onderliggen plangebied ligt in de Flevowijk. De Flevowijk komt naar voren als een buurt met weinig gemeentelijk groen (29 vierkante meter openbaar groen per woning), maar hier draagt het particuliere groen in bezit van woningcorporaties bij aan het groene karakter van de buurt. Het groenbeleid van de wooncorporaties bepaalt dus mede het groenbeeld in de buurt. In de Groenstructuurvisie zijn de hoofdgroenstructuur en de buurtgroenstructuur opgenomen. Op onderstaande kaart is te zien dat de locatie geen onderdeel uitmaakt van de hoofdgroenstructuur, maar wel grenst aan de buurtgroenstructuur. Tevens ligt de locatie in de directe nabijheid van het waterlint dat door de wijk loopt. Het plan wordt daar kwalitatief op afgestemd, zie bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0017.png"

Ligging plangebied ten opzichte van de buurtgroenstructuur ( licht groen) en wijkgroenstructuur (donker groen).

Conclusie

Het nieuwe gebouw wordt omringd door groen. Het plan sluit daarmee aan op de bestaande groenstructuren in de omgeving. In afstemming met de gemeente is het beplantingsplan opgesteld, afgestemd op gewenste soorten in relatie tot beheer en onderhoud.

2.3.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

Een van de beschikbare handvaten voor het te hanteren verkeers- en vervoerbeleid is een te maken integraal Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP). De gemeente Kampen heeft dit beleid vertaald in het GVV 2010. Hierin zijn de volgende ambities opgenomen: De gemeente wil:

  • blijven bewegen: voorzien in de mobiliteitsbehoefte van haar eigen inwoners en de vervoersbehoefte van de productie-, distributie- en (landbouw)bedrijven in de gemeente;
  • verder kunnen groeien: kunnen realiseren van de opvangfunctie voor woningen, bedrijven en regionale onderwijsinstellingen in de regio;
  • de regio aanjagen: de gemeente laten functioneren als economische motor;
  • een aantrekkelijke plek zijn: de (binnen)stad laten functioneren als regionaal centrum voor winkelvoorzieningen, recreatie, cultuur en zorg;
  • veiligheid zijn: ruimte reserveren voor veilige en leefbare plekken voor bewoners;
  • blijven ademen: overschrijding van lucht- en geluidsnormen actief voorkomen.

Relatie met initiatief en conclusie

Onderliggend plan voorziet in de herbestemming van een maatschappelijk bestemde locatie naar een woonlocatie. Dit heeft geen significante invloed op de verkeersafwikkeling van de wijk en voor Kampen in zijn algemeenheid. Daar waar de verkeersbewegingen in de maatschappelijke bestemming op piekmomenten aanwezig was (halen brengen) is dat nu gelijkmatiger over de dag verdeeld. Geconcludeerd kan worden dat de veiligheid en leefbaarheid in de buurt komen niet onder druk komen te staan op basis van onderliggend plan.

2.3.5 Extern veiligheidsbeleid

Het doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico’s in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico’s dient te worden omgegaan. Bij externe veiligheid gaat het om de risico’s op de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico’s doen zich voor rondom zowel risicovolle inrichtingen, transportassen of buisleidingen waarover respectievelijk waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving en beleidsnota’s. Invulling geven aan wettelijke verplichtingen en beleid vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid. Dit betekent dat onder meer nadere invulling wordt gegeven aan de omgang met groepsrisico en plaatsgebonden risico. Er zijn vele redenen om de gemeentelijke beleidsruimte bij de omgang met externe veiligheid te benaderen vanuit één gemeentelijke visie. De belangrijkste staan hieronder weergegeven:

  • Zorg dragen voor één duidelijke aanpak vanuit alle gemeentelijke taken.
  • Tijdige afstemming met alle betrokkenen.
  • Afstemming met de (ruimtelijke en economische ontwikkelingen) welke de gemeente nastreeft.
  • Efficiency: een externe veiligheidsbeleid zorgt er voor dat al veel belangrijke informatie bekend is en besluiten sneller kunnen worden genomen.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen streeft naar een verantwoord evenwicht tussen risico’s en de behoefte aan de activiteiten die de risico’s veroorzaken. Daartoe conformeert de gemeente Kampen zich aan haar wettelijke verplichtingen. Daar waar de gemeente als bevoegd gezag een beoordelingsvrijheid heeft maakt zij in dit beleidsdocument keuzes op het gebied van externe veiligheid. Die keuzes hebben de vorm van algemene uitgangspunten en gebiedsgerichte ambities.

Conclusie

Onderliggend plan maakt geen activiteiten mogelijk die risico’s veroorzaken. In hoofdstuk 4.3.5 wordt hier dieper op ingegaan voor onderliggend plangebied, waarbij gekeken wordt naar de invloed van mogelijk aanwezige risicobronnen in de omgeving van het plangebied en het eventuele effect daarvan op het plan.

2.3.6 Welstandsnota (2017)

De gemeente Kampen wil zorgvuldig omgaan met de gebouwde omgeving. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken. De gemeente wil de kwaliteit van de bebouwing behouden en in een aantal gebieden verbeteren. In de welstandsnota wordt voor de aanvragers van een omgevingsvergunning beschreven aan welke criteria bouwwerken moeten voldoen. De welstandsnota geldt alleen voor vergunningsplichtige bouwwerken zoals bepaald in de Wabo en Bor, Bijlage II (vergunningsvrij bouwen).

Het welstandbeleid van de gemeente Kampen is ingedeeld in verschillende gebieden. Onderliggend plan ligt in de Flevowijk en valt daardoor binnen de ‘Wederopbouw en jaren ’60 stempelbouwwijken’. De Flevowijk is een typisch voorbeeld van planontwikkeling van de CIAM-beweging, met als uitgangspunten ‘licht-lucht-ruimte’, de scheiding van functies en de zogenaamde ‘stempels’, terugkerende identieke open blokverkavelingen.

Relatie met het initiatief

Het appartementengebouw is vrij in de ruimte neergezet en sluit daarmee aan op de stedenbouwkundige structuur van de Flevowijk, waar licht-lucht-ruimte de boventoon voeren.

Conclusie

Het plan is in lijn met het geldende welstandsbeleid. Voor een uitgebreide beschrijving van de welstandscriteria wordt verwezen naar de Welstandsnota.

2.3.7 Conclusie

Onderliggend plan sluit aan op zowel Rijks, provinciaal als gemeentelijk beleid. Het plan voorziet in lijn met het beleid van de verschillende overheden in een binnenstedelijke herstructureringsopgave waarmee, op basis van ruimtelijke kwaliteit, invulling wordt gegeven aan een doelgroep (senioren). Daarnaast wordt het plan uitgevoerd op basis van de stedenbouwkundige kwaliteiten en kenmerken die gelden voor de Flevowijk: licht-lucht-ruimte.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de aangevraagde bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.2.1 Milieuzonering

Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstanden hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast

Analyse

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich overwegend woningen. Woningen hebben ten opzichte van elkaar geen negatief effect vanuit milieukundig oogpunt. Op ruim 60 meter van het plangebied bevindt zich een maatschappelijke bestemming aan de Gevers van Endegeeststraat. De maatschappelijke bestemming voorziet niet in de mogelijkheid om activiteiten te ontplooien die van invloed zijn o het nieuwe plan. andersom geldt dat ook. De maatschappelijke bestemming wordt door het woningbouwplan niet beperkt. Op circa 70 meter van de toekomstige bebouwing is een nutsvoorziening aanwezig in de vorm van een transformatorhuisje. Dit heeft geen invloed op onderliggend initiatief en omgekeerd.

Conclusie

Vanuit het milieuaspect bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen om het plan te realiseren.

3.2.2 Bodem

Beleidskader

Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen, gelden andere normen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Analyse

In het kader van onderliggend plan heeft een verkennend asbest- en bodemonderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 2. Het doel van het verkennend asbest- en bodemonderzoek is het bepalen van de algemene milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater). Het verkennend bodemonderzoek asbest is specifiek gericht op het bepalen of de grond asbesthoudend is of niet. In het opgeboorde bodemmateriaal zijn geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op een mogelijke bodemverontreiniging ter plaatse. Visueel is zowel op het maaiveld als in de bodem geen asbest waargenomen. De inspectie-efficiëntie van het maaiveld wordt geschat op 100%. De locatie is systematisch geïnspecteerd (raaien van 1,5 m gelopen, haaks op elkaar).Tijdens de maaiveldinspectie voorafgaand aan het verkennend bodemonderzoek asbest zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen.

In de bodem ter plaatse van onderhavige onderzoekslocatie zijn maximaal licht verhoogde gehalte aangetoond. Deze licht verhoogde gehalten betreffen PAK in de grond en barium in het grondwater. De herkomst van het licht verhoogde gehalte aan PAK in de grond en het licht verhoogde gehalte aan barium in het grondwater is onbekend. Mogelijk betreft het licht verhoogde gehalte in het grondwater een van nature verhoogde achtergrondwaarde.

Conclusies

De kwaliteit van de bodem is middels onderhavig bodemonderzoek voldoende vastgelegd. Tijdens het bodemonderzoek is maximaal een licht verhoogd gehalte aan PAK in de grond en maximaal een licht verhoogd gehalte aan barium in het grondwater aangetoond. Verder zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.

Voor wat betreft de gemeten licht verhoogde gehalten aan PAK in de grond en barium in het grondwater zijn er, ten aanzien van de kwaliteit van de bodem, op basis van de Wet bodembescherming (Wbb) geen aanvullende maatregelen noodzakelijk. Het aspect bodem is geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.2.3 Geluid

Beleidskader

Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kennen grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moeten op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven. Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden. De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai.

Analyse

In het kader van onderliggend plan heeft akoestisch onderzoek plaatsgevonden naar wegverkeerslawaai. Industrielawaai, luchtverkeerslawaai en spoorweglawaai zijn, vanwege de ligging in bestaand stedelijk gebied, voor onderliggend plan niet relevant. Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidsbelastingen afkomstig van het wegverkeerslawaai op de nieuw te bouwen appartementen voor de toekomstige situatie (over tien jaar, 2028). Deze mag niet meer bedragen dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het onderzoek is uitgevoerd binnen de wettelijke kaders van de Wet geluidhinder en is opgenomen als bijlage 3. Voor onderliggend plan geldt dat de invloed van de Europa Allee en de Leliestraat in beeld gebracht moet worden. Uit het onderzoek, gebaseerd op de verkeersgegevens van de Europa Allee en de Leliestraat, komen de volgende resultaten naar voren: De te verwachten geluidsbelastingen vanwege wegverkeer op de gevels van de binnen het plangebied geprojecteerde appartementen, bedraagt 44 dB of minder. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het wegverkeer op de nabij het plangebied gelegen 30 km/u-wegen en zone-plichtige wegen, niet wordt overschreden waardoor sprake is van een goede ruimtelijke ontwikkeling. Wegverkeer vormt volgens de Wet geluidhinder derhalve geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen bouwplannen.

Conclusie

Het aspect akoestiek vormt geen beletsel voor de voorgenomen bouwplannen.

3.2.4 Luchtkwaliteit

Beleidskader

Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet Milieubeheer in werking getreden. In deze wet is ook de regeling voor luchtkwaliteit opgenomen. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wet Milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Analyse

Het plan voldoet aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen. De 20 appartementen dragen niet in betekenden mate bij aan een luchtverontreiniging.

Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het plan.

3.2.5 Externe veiligheid

Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het PR is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door het bevoegde gezag in acht worden genomen (mag niet van worden afgeweken). Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan. De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is om die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico heeft in beginsel geen wettelijk basis en het wettelijk gezag kan alleen op grond hiervan niet haar oordeel baseren. In de praktijk heeft de oriëntatiewaarde wel juridische relevantie en fungeert als markeringspunt, niet als wettelijke waarde met rechtsgevolgen (het al dan niet doorgaan van een plan).

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) staat wanneer het groepsrisico moet worden verantwoord. In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen.

Analyse

Om te bepalen of er externe risico’s zijn in de omgeving van het plangebied is de risicokaart geraadpleegd. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van deze risicokaart gegeven. Hieruit blikt dat zich in de buurt geen risico’s bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0018.png"

Uitsnede risicokaart. Bron: www.risicokaart.nl.

Conclusie

Vanuit het milieuaspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit plan.

3.3 Mer-beoordeling

Beleidskader

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel. In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden.

  • 1. De initiatiefnemer stelt een aanmeldingsnotitie op.
  • 2. Het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  • 3. De initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

Vormvrije m.e.r-beoordeling

Het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De oppervlakte van de voorgenomen activiteit blijft onder de drempelwaarden van 100 hectare en het bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m². De voorgenomen activiteit voorziet niet in het bouwen van 2000 of meer woningen.

Conclusie

De voorgenomen activiteit blijft onder de genoemde drempelwaarden voor stedelijke ontwikkelingsprojecten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Volstaan kan worden met een vormvrije mer-beoordeling. Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en daarom hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld. Als bijlage 8 van deze toelichting is een aanmeldnotitie MER opgenomen. In artikel 7.16 Wm is beschreven waar een aanmeldingsnotitie aan moet voldoen. In de aanmeldnotitie worden de voorgenomen activiteiten en de waarschijnlijke gevolgen van de activiteit voor het milieu beschreven. Deze gevolgen zijn niet negatief, wat voor het college van B&W reden is geweest om geen milieueffectrapportage op te stellen voor onderliggend plan.

3.4 Water

3.4.1 Watertoets

Beleidskader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Analyse

Op 12 juni 2018 is voor het plangebied een digitale watertoets uitgevoerd. Dat heeft geleid tot de volgende analyse en conclusies (zie ook bijlage 4). In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te ‘toetsen op water’, de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze waterparagraaf heeft betrekking op Beyerinckstraat 4-6 Kampen.

Relevant beleid

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in ‘Water Raakt!’. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. De toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi’s heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Conclusie

Het aspect water is geen beperkende factor voor onderliggend plan.

3.4.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

3.4.2.1 Quickscan

Het plangebied ligt in dijkring 11, IJsseldelta. Dijkringgebied 11 ligt in de provincies Gelderland en Overijssel. Aan de noord- en oostzijde ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen 'meergedomineerd' en 'riviergedomineerd' zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau. De overstromingsdreiging in dijkring 11 ontstaat door storm op het IJsselmeer of door hoogwater op de IJssel. De maatgevende omstandigheden langs de benedenloop van de IJssel worden vanaf de IJsselmonding tot net stroomopwaarts van Kampen vrijwel volledig bepaald door een hoge IJsselmeerwaterstand. De maatgevende omstandigheden langs de IJssel worden vanaf een aantal kilometers bovenstrooms van Kampen vrijwel volledig door de rivierafvoer bepaald. Tussen beide gebieden ligt een overgangsgebied, waar maatgevende omstandigheden kunnen ontstaan ten gevolge van een hoge IJsselmeerwaterstand in combinatie met een hoge rivierafvoer.

3.4.2.2 Evacuatie

Het plangebied ligt in dijkring 11, IJsseldelta. Dijkringgebied 11 ligt in de provincies Gelderland en Overijssel. Aan de noord- en oostzijde ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen 'meergedomineerd' en 'riviergedomineerd' zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau. De overstromingsdreiging in dijkring 11 ontstaat door storm op het IJsselmeer of door hoogwater op de IJssel. De maatgevende omstandigheden langs de benedenloop van de IJssel worden vanaf de IJsselmonding tot net stroomopwaarts van Kampen vrijwel volledig bepaald door een hoge IJsselmeerwaterstand. De maatgevende omstandigheden langs de IJssel worden vanaf een aantal kilometers bovenstrooms van Kampen vrijwel volledig door de rivierafvoer bepaald. Tussen beide gebieden ligt een overgangsgebied, waar maatgevende omstandigheden kunnen ontstaan ten gevolge van een hoge IJsselmeerwaterstand in combinatie met een hoge rivierafvoer.

3.4.2.3 Risico-inventarisatie

Op basis van de provinciale risicokaart wordt voor de locatie de overstromingskans geschat op een kleine kans. Hierbij wordt opgemerkt dat de locatie binnen een 'beschermd' gebied ligt. Binnen het gebouw kunnen mensen naar de verdieping gaan. Paragraaf 2.14.4 van de Omgevingsverordening schrijft voor dat plannen die betrekking hebben op gebieden die zijn gelegen binnen (onder andere) de dijkring 11 IJsseldelta alleen voorzien in het realiseren van nieuwe bebouwing binnen deze gebieden wanneer sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang. De voorwaarde van zwaarwegend belang wordt niet gesteld ten aanzien van kleinschalige ontwikkelingen en incidentele woonbebouwing zoals onderhavig initiatief.

3.5 Ecologie

Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld in de Wet natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming regelt de wet de bescherming van zes verschillende soorten natuurgebieden: het natuurnetwerk Nederland, bijzondere provinciale natuurgebieden, bijzondere provinciale landschappen, nationale parken, bijzondere nationale natuurgebieden en Natura 2000-gebieden. Bij activiteiten of ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor een van deze gebieden moet een vergunning worden aangevraagd.

In het kader van onderliggend plan heeft ecologisch onderzoek plaatsgevonden. De rapportage is als bijlage 5 opgenomen. Het rapport beschrijft de resultaten van een zogenaamde quickscan van beschermde natuurwaarden in en rond het plangebied. Op basis daarvan zijn uitspraken gedaan over de (mogelijke) effecten van de voorgenomen ontwikkelingen en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen.

3.5.1 Gebiedsbescherming

Kampen is een oude Hanzestad gelegen aan de benedenloop van de IJssel, nabij de uitmonding in het IJsselmeer en het Ketelmeer. De planlocatie is gelegen in de Flevowijk, binnen de bebouwde kom van de stad Kampen. De Flevowijk is in het begin jaren 60 gebouwd. Ten noordoosten, oosten en zuidoosten van de planlocatie loopt de rivier IJssel. Ten zuiden ligt een open poldergebied dat wordt doorkruist door de doorgaande provinciale weg N50. Ten westen liggen het Drontermeer en het Vossemeer. De planlocatie ligt binnen de bebouwde kom in een jaren zogeheten jaren 60 wijk met bijpassende bebouwing, bestaande uit rijtjeshuizen en vrijstaande woningen. Op de planlocatie staat een voormalig schoolgebouw. Het terrein is grotendeels betegeld en omsloten met een hek. Om het perceel is gedeeltelijk een groene haag aanwezig. Voor de voorgenomen ontwikkelingen wordt het bestaande gebouw geamoveerd, waarna het perceel opnieuw wordt ingericht voor woningbouw.

Op de onderstaande afbeelding wordt weergegeven welke natuurgebieden binnen een straal van 3 km, gezien vanaf het plangebied, aanwezig zijn. De Natura 2000-gebieden zijn Europees beschermd. De beschermde Natuurmonumenten, het Natuur Netwerk Nederland (NNN), zijn vastgelegd in provinciaal beleid. De locatie waar het onderzoek heeft plaatsgevonden is blauw omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0019.png"

Afbeelding: Blauw: Plangebied, Rood: Natura 2000 Rijntakken, Groen: NNN

In de omgeving liggen de Natura 2000: Rijntakken. De dichtstbij gelegen provinciaal beschermde gebieden behoren tot de NNN en bevinden zich op circa 1 km afstand van het plangebied. De afstand van het plangebied tot beschermde gebieden is dermate groot in verhouding tot de schaal van de ingreep dat een negatief effect op voorhand is uit te sluiten.

3.5.2 Soortenbescherming

Het terrein bestaat grotendeels uit een voormalige schoolplein dat geheel betegeld is. Langs de grens van het terrein staat een haag. Op de schoolplein staan enkele essen. Tijdens het veldbezoek werden geen beschermde of bedreigde plantensoorten of resten hiervan in het plangebied aangetroffen, het voorkomen van strikter beschermde plantensoorten zijn derhalve uit te sluiten.

Zoogdieren

Er zijn geen zoogdieren in het plangebied waargenomen. De meest voor de hand liggende soort(en) op deze locatie is (zijn) huismuis en huisspitsmuis. De hagen en het omliggend openbaar groen is geschikt voor soorten als mol, konijn, egel, eekhoorn en steenmarter.

De soorten huismuis en mol zijn niet beschermd in de Wet natuurbescherming, voor deze soorten geldt de algemene zorgplicht. Huisspitsmuis, egel en konijn zijn opgenomen in de lijst nationaal beschermde soorten, Wet natuurbescherming. In het kader van de ruimtelijke inrichting geeft de provincie Overijssel vrijstelling voor deze soorten, eveneens is voor deze soorten de algemene zorgplicht onverminderd van kracht. Soorten als eekhoorn en steenmarter zijn beschermd in de lijst Nationaal beschermde soorten.

De ingreep zal naar verwachting leiden tot een beperkt en tijdelijk verlies van leefgebied van de bovengenoemde zoogdieren. Dit heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten, omdat er voldoende alternatief leefgebied aanwezig blijft. Wel geldt de algemene zorgplicht ten aanzien van deze soorten.

Mogelijk gebruiken de steenmarter het plangebied als foerageergebied. In de toekomst blijft het plangebied geschikt als foerageergebied. Tevens is er ruim voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de nabije omgeving. Negatieve effecten op steenmarter wordt niet verwacht.

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen negatieve effecten op grondgebonden zoogdieren verwacht. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk.

Vleermuizen

De locatie is wel geschikt als verblijf- en foerageergebied van de vleermuis. Daarom is op dit onderdeel nader onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 6. Uit dit onderzoek blijkt het volgende.

Door het lage aantal vleermuizen dat tijdens het onderzoek is waargenomen en de aanwezigheid van voldoende foerageergebied in de directe omgeving van het plangebied, kan redelijkerwijs uitgesloten worden dat het plangebied een essentieel foerageergebied voor vleermuizen is. Ontheffingsaanvraag is dan ook niet nodig. Tevens zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen.

Vogels

De bomen en de beplanting rondom het pand kan in zijn geheel een functie hebben als foerageergebied en als broedplaats voor vogelsoorten. In het plangebied zijn geen bewoonde nesten en/of nestactiviteiten aangetroffen. De algemene vogelsoorten benutten de bomen en stuiken in het gebied als foerageergebied en nestgelegenheid. Enkele bomen en struiken zullen verdwijnen, hiermee zal het foerageergebied van verschillende vogelsoorten verdwijnen. In de directe omgeving is echter in ruimte mate gelijksoortig foerageeren broedgebied aanwezig. Negatieve effecten op vogels door verlies van broed- en foerageergebied zijn derhalve te verwaarlozen.

Amfibieën

Het terrein beschikt niet over oppervlaktewater en is daarom ongeschikt als voortplantingsbiotoop voor amfibieën. Als landbiotoop is het in beperkte mate geschikt voor soorten als pad, bastaard- en bruine kikker. De omgeving wordt gevormd door stedelijk gebied. Bovengenoemde soorten zijn opgenomen in de lijst nationaal beschermde soorten, Wet natuurbescherming. In het kader van de ruimtelijke inrichting geeft de provincie Overijssel vrijstelling voor deze soorten. Voor deze soorten is de algemene zorgplicht van toepassing.

In de nabij omgeving zijn enkele watergangen aanwezig. De oevers zijn ietwat steil en begroeid met weinig kritische soorten. Op basis hiervan zijn alleen de weinig kritische soorten te verwachten, zoals gewone pad en bastaard- en bruine kikker. Het voorkomen van beschermde soorten is derhalve uit te sluiten.

Conclusie

Het aspect ecologie is geen beperkende factor voor onderliggend plan.

3.6 Asbest

Beleidskader

In het Bouwbesluit is bepaald dat het verboden is om zonder of in afwijking van een sloopmelding te slopen indien daarbij asbest wordt verwijderd of de hoeveelheid sloopafval naar redelijke inschatting meer dan 10 kuub zal bedragen. Van de melding maakt een asbestinventarisatierapport deel uit. De inventarisatieplicht geldt niet voor gebouwen die na 1994 zijn gebouwd.

Analyse

In het kader van onderliggend plan heeft een asbestonderzoek plaatsgevonden (zie bijlage 7). Het doel van de inventarisatie is, het door middel van deskresearch, visuele inspectie en monsterneming en analyse, nagaan of zich in bovengenoemd gebouw locaties bevinden waar asbesthoudende materialen aanwezig zijn. In het gebouw zijn diverse asbesthoudende toepassingen aangetroffen. Bij de sloop dient rekening te worden gehouden met deze toepassingen die volgens protocol gesaneerd dienen te worden.

Conclusie

In de bestaande, te slopen, bebouwing zijn asbesthoudende materialen aangetroffen. deze dienen volgens protocol gesaneerd te worden.

3.7 Cultuurhistorie

3.7.1 Archeologie

Beleidskader

In de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijziging van de Monumentenwet 1988) stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Analyse

Onderliggend plangebied kent geen archeologische bestemming. Daarnaast is de ondergrond van de locatie reeds verstoord. Ook geldt een lage archeologische verwachting. Op onderstaande afbeelding uit de archeologische verwachtingenkaart blijkt dat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0020.png"

Uitsneden archeologische waarden- en verwachtingskaart, Gemeente Kampen.

Conclusie

Gezien de verstoorde ondergrond en de lage archeologische verwachting, vormt het aspect archeologie geen belemmering voor onderliggend plan.

3.7.2 Monumentenzorg

Beleidskader

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet naast een toets aan archeologie ook een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en/of monumenten rekening is gehouden.

Analyse

In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische landschappelijke waarden. Het betreft een binnenstedelijke locatie in een Wederopbouw en jaren ’60 stempelbouwwijk. Het pand maakt geen onderdeel uit van een beschermd stadsgezicht en het betreft geen monument. Wel is rekening gehouden met de stedenbouwkundige kenmerken van de Flevowijk: lucht-licht-ruimte.

Conclusie

Onderliggend plan heeft geen invloed op cultuurhistorische waarden in het plangebied. deze waarden zijn niet aanwezig.

3.8 Verkeer en parkeren

Beleidskader

Bij (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen dient voldoende parkeergelegenheid te worden gerealiseerd. De CROW-parkeernorm (publicatie 317-2012) biedt daarvoor de kaders. Hierin is per woningbouwtype gecombineerd met de doelgroep en de ligging van de woning een normering van toepassing. Deze wordt door de gemeente Kampen gehanteerd voor onderliggend plan.

Analyse

Onderliggend plan voorziet in 20 seniorenappartementen. De appartementen worden gebouwd in een gebied dat te typeren is als matig stedelijk/rest bebouwde kom/woningcategorie koop, etage, midden. Daarvoor geldt een bandbreedte van 1,4 tot 2,2 parkeerplaatsen per woning (inclusief bezoekersparkeren). Voor onderliggend plan wordt als uitgangspunt het midden van de bandbreedte gehanteerd. Dat betekent dat er 1,8 parkeerplaats per woning (inclusief bezoekersparkeren) moet worden gerealiseerd, wat het totaal voor dit plan op 36 brengt. Het plan voorziet in 36 parkeerplaatsen. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991261-VB01_0021.png"

Parkeren in het plangebied. De rode parkeerplaatsen zijn openbaar.

Bij de stedenbouwkundige invulling is rekening gehouden met onderscheid tussen 24 parkeerplaatsen op eigen terrein (P) en 12 in openbaar gebied (OP).

Conclusie

Onderliggend plan voorziet in voldoende parkeercapaciteit. De behoefte van 36 parkeerplaatsen wordt stedenbouwkundig en ruimtelijk op een goede manier opgelost op eigen terrein en in de openbare omgeving.

3.9 Kabels en leidingen

3.10 Conclusie

Ruimtelijke en milieutechnische aspecten vormen geen beperking om het onderliggend plan te realiseren en de bestemming te wijzigen.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding. Het plan is door de initiatiefnemer middels een inloopbijeenkomst gepresenteerd aan en besproken met omwonenden. Tijdens deze bijeenkomst is overwegend positief gereageerd door omwonenden. De bijeenkomst heeft niet geleid tot aanpassing van het plan. Daarnaast heeft op ambtelijk niveau vooroverleg plaatsgevonden met de gemeente en heeft welstand haar oordeel over de plannen gegeven.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

4.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

De ontwikkeling betreft een initiatief van een ontwikkelaar. Alle kosten die zijn verbonden aan de ontwikkeling het plan komen ten laste van deze ontwikkelaar. Eventuele planschade komt ook voor rekening van initiatiefnemer. Deze afspraak is vastgelegd in een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Er wordt geen exploitatieplan vastgesteld omdat de kosten anderszins zijn geregeld.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Woonwijken Kampen, 2e herziening Beyerinckstraat 4 en 6’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Woonwijken Kampen, 2e herziening Beyerinckstraat 4 en 6' komen de volgende bestemmingen voor:

5.3.1 Algemene aanduidingsregels

De diverse aanduidingsregels zijn extra regels die gelden bovenop de regels die gesteld zijn in de bestaande bestemmingen. Vaak wordt gewerkt met de hiervoor in de SVBP2012 opgenomen aanduidingen. Op deze wijze kun je één keer een regeling in de algemene aanduidingsregels op te nemen dan een aparte regeling in alle aparte van toepassing zijnde bestemmingen. In het bestemmingsplan ‘Woonwijken Kampen, 2e herziening Beyerinckstraat 4 en 6’ wordt gebruik gemaakt van de volgende specifieke aanduidingen:

  • maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte';
  • maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden'
  • bouwaanduiding 'gestapeld'
5.3.2 Groen

In de bestemming ‘Groen’ zijn paden voor langzaam verkeer (fiets- en voetpaden) toegestaan. Uitgangspunt is dat enkel openbaar groen (dwz geen particulier eigendom) als ‘Groen’ wordt bestemd. Bermen of tussenstroken bij fietspaden en wegen worden in de bestemming ‘Verkeer-verblijfsgebied’ geregeld. Parkeervoorzieningen zijn niet toegestaan in de bestemming ‘Groen’.

De grotere groenvoorzieningen, zoals de dijk langs de IJssel, de groene randen van het gebied, de groenzones tussen de wijken en centraal door de wijken slingerende groenvoorzieningen, hebben de bestemming ‘Groen’ gekregen. Op deze wijze is het structuurgroen beschermd. Insteek is dat gronden met de bestemming Groen dusdanig belangrijk groenvoorzieningen zijn, dat verkoop van gronden met deze bestemming aan particulieren niet mogelijk is.

Afwijken en wijzigen

Er is een wijzigingsbevoegdheid mogelijk van ‘Groen’ naar ‘Verkeer of Verkeer -Verblijfsgebied’. Op deze wijze kan op een makkelijke manier medewerking worden verleend aan een verbreding van het straatprofiel of de aanleg van extra parkeerplaatsen, terwijl tegelijk wel geborgd is dat omwonenden hierop (procedureel) kunnen reageren. De stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorishe waarden van het betreffende gebied moeten dit dan wel mogelijk maken.

5.3.3 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ wordt gebruikt om die gebieden bij woningen te bestemmen die vanuit stedenbouwkundig oogpunt onbebouwd moeten blijven. Het gaat om hoek- en voorkantsituaties. Gronden met de bestemming ‘Tuin’ mogen niet bebouwd worden.

Binnen deze bestemming is wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. Voor het overige is bouwen hier niet toegestaan, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

5.3.4 Verkeer - Verblijfsgebied

De hoofdwegen hebben de bestemming ‘Verkeer’ gekregen. In de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ zijn de lokale wegen en de verblijfsgebieden zoals straten en pleinen opgenomen. Hier zijn naast verkeersdoeleinden ook groen en speelvoorzieningen mogelijk.

De bestemming ‘Verkeer en verblijfsgebied’ wordt gelegd op gebieden met een verblijfskarakter. Dit zijn woongebieden of centrumgebieden. Binnen de bestemming vallen fietspaden, voetgangersgebieden, pleinen, parkeerterreinen, wegen, alsmede groenvoorzieningen, bermen en water. De openbare ruimte in de binnenstad valt in zijn geheel, voor zover niet als ‘Groen’ of ‘Water’ bestemd, in de bestemming ‘Verkeer-Verblijfsgebied’.

Afwijken en wijzigen

In de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen teneinde gronden met de bestemming te kunnen wijzingen in de bestemming ‘Tuin’ of ‘Wonen’ zonder bouwvlak, in verband met eventuele grondverkoop.

5.3.5 Wonen

Binnen deze bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan. Wanneer er sprake is van de aanduiding 'gestapeld' is ook gestapelde woonbebouwing mogelijk. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Daarbij zijn op de verbeelding de maximum goot- en bouwhoogten aangegeven.

Conform het bestemmingsplan 'Deprogrammeren woningbouw' is het aantal woningen in dit bestemmingsplan gemaximeerd. Via een bepaling in de regels is vastgelegd dat maximaal 20 woonappartementen gebouwd mogen worden.

Enkel op bouwvlakken waar de aanduiding 'dakopbouw' aanwezig is, wordt vanuit stedenbouwkundig oogpunt een dakopbouw acceptabel geacht (met name de Flevowijk). Wanneer deze aanduiding niet aanwezig is, is een dakopbouw niet gewenst. Lessenaarsdaken zijn specifiek geregeld door het gebruik van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere dakvorm'.

Afwijken en wijzigen

Middels het afwijken van de regels is het mogelijk zowel beroepen als kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis uit te oefenen. Hierdoor zijn zaken als kapsalons en schoonheidssalons aan huis nu ook met een makkelijke procedure mogelijk. Hiernaast is ondergeschikte productiegebonden detailhandel toegestaan. Denk hierbij aan batterijenverkoop bij een horlogemaker, het zalfje en poedertje bij de schoonheidsspecialist, de haargel bij de kapper. Ook is het middels het afwijken van de regels mogelijk om een Bed & Breakfast aan huis te voeren. In de definitie van B&B wordt geregeld dat B&B-kamers niet kunnen worden omgezet naar permanente bewoning. Zo mag er geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig zijn. Al deze activiteiten zijn enkel in ondergeschikte vorm aan de woonbestemming mogelijk en mogen het woonkarakter niet aantasten. In de regels staan alle voorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan om af te wijken van het plan.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met het waterschap en de diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009.

De wet (artikel 3.1.1.2 Bro) biedt de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. In 2011 is van deze wettelijke mogelijkheid gebruik gemaakt door vaststelling van een lijst waarop ruimtelijke plannen zijn aangegeven waarvoor het verplichte vooroverleg achterwege kan blijven. Vorig jaar is de lijst op onderdelen aangepast naar aanleiding van recente ontwikkelingen en actulisering van de Omgevingsverordening Overijssel.

Woningbouw in bestaand stedelijk gebied met meer dan 7 woningen is uitgesloten van de "uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen". Recente ontwikkelingen en jurisprudentie inzake woningbouwplannen in relatie tot de ladder voor duurzame verstedelijking zijn voor de provincie aanleiding geweest om deze plannen weer voor vooroverleg aan te laten bieden, dit teneinde zicht te houden op een evenwichtige regionale programmering en op het doorstaan van de rechterlijke toets bij de Raad van State.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het conceptbestemmingsplan verzonden naar de provincie Overijssel en het waterschap Drents Overijsselse Delta. De provincie alsmede het waterschap hebben beide per mail op respectievelijk 21 november 2018 en 5 december 2018 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het bestemmingsplan, waarmee het vooroverleg positief is afgerond.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is op 19 februari 2019 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad 'De Brug' en de Staatscourant en heeft vanaf 20 februari 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er een drietal zienswijzen binnengekomen.

Alle drie de zienswijzen zijn op tijd binnengekomen en daarmee ontvankelijk, maar ongegrond verklaard. Wel wordt aan één van de zienswijzen tegemoet gekomen door de eerder voorgestelde zomereik te vervangen door een cultivar van de zomereik, de Quercus Robur 'Cristata'. Dit is een middelgrote boom met een ronde, halfopen kroon. Deze boom wordt maximaal 10 meter hoog en breed en groeit langzamer dan de eerder voorgestelde boomsoort zoals opgenomen in het landschapsinrichtingsplan en blijft daardoor ook kleiner. Voor de behandeling van deze zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage 9 Zienswijzereactienota.