direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 7e wijziging Middenweg 7
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991260-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De agrarische gronden ten westen van Peppers Unlimited aan de Hagedoornweg in IJsselmuiden zijn niet het meest geschikt verkavelt voor glastuinbouw. Een watergang deelt het plangebied namelijk in tweeën. Verlegging van de watergang is noodzakelijk om tot een meer doelmatig gebruik van de gronden te komen ten behoeve van glastuinbouw. Er is een wijzigingsplan nodig om de watergang binnen het gebied te kunnen dempen om gelijktijdig een nieuwe watergang rondom het perceel te kunnen realiseren. Voor dit wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 3.6. en artikel 10.3 van het geldende bestemmingsplan 'Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014'. Een kleine gedeelte van de verkeersbestemming zal worden gewijzigd naar de bestemming 'Water' en 'Agrarisch - Glastuinbouw' met gebruik van de algemene wijzigingsbevoegdheid op grond van art. 22, lid 22.1, sub 22.1.1 van het geldend bestemmingsplan. Op grond van deze regels is B&W bevoegd de grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij niet meer dan 10 m worden verschoven. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991260-VB01_0001.png"

Afbeelding: Ligging plangebied in het rood globaal weergegeven

1.2 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014', (vastgesteld op 06-03-2014). Op onderstaande afbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven. Het perceel heeft de bestemming 'Water' en de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' en mag worden gebruikt voor de uitoefening van agrarische bedrijven als kwekerijbedrijven en er bestaat de mogelijkheid tot realisatie van een bedrijfswoning. Daarnaast ligt op de locatie nog een dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'. De voorgenomen ontwikkeling wordt niet geheel toegestaan in het vigerende bestemmingsplan. Om de voorgenomen ontwikkeling plaats te kunnen laten vinden is een wijzigingsplan nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991260-VB01_0002.png"

Afbeelding: Verbeelding vigerend bestemmingsplan

1.3 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 Het plan worden de huidige en de toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 3 Beleidskader gaat in op het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. In Hoofdstuk 4 Onderzoek worden de uitgevoerde onderzoeken beschreven. Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid behandelt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In Hoofdstuk 6 Juridische regeling worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels. Vervolgens komen in Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg de resultaten van de inspraak en het wettelijk vooroverleg aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie liggen in het plangebied meerdere watergangen die het perceel doorkruisen. Het grootste gedeelte van de watergangen betreft kleine, smalle sloten met als doel het bevochtigen en afvoeren van overtollig water van het agrarisch perceel. Deze sloten hebben een globale noordzuidligging. Eén van de watergangen, gelegen in het noorden van het perceel, betreft een sloot die een doorstromende functie heeft. Deze watergang ligt in het verlengde van de Woldweg en loopt door tot aan de kassen, waarna hij in noordelijke richting afbuigt en verder langs de kassen loopt.

Door deze belangrijke watergang zijn de gronden niet optimaal verkavelt voor de ontwikkeling van glastuinbouw.

Op onderstaand uitsnede is de watergang zichtbaar, die in feite de gronden doorsnijdt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991260-VB01_0003.png"

Afbeelding: huidige te wijzigen watergang (bron: PDOK)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zullen de agrarische gronden, die evenwijdig lopen aan de bestaande kassen grotendeels worden samengevoegd. De tussengelegen kleine/smalle watergangen zullen worden gedempt. De watergang in het verlengde van de Woldweg heeft een groot waterschapsbelang en moet worden verlegd. Aan het einde van de Woldweg buigt de nieuwe watergang in noordelijke richting af. Aan het einde van het perceel Woldweg 1 -7 buigt de watergang in oostelijk richting af en vindt zo weer aansluiting op de bestaande watergang. Hiertoe zal de watergang aan de noordzijde verdiept en verbreed moeten worden om zo voldoende capaciteit te verkrijgen. Door verlegging van de watergang naar, zeg maar de randen van het gebied, en door demping van de bestaande watergang kunnen de agrarische gronden worden samengevoegd tot één grote kavel om zo grootschalige, toekomstige kassenbouw mogelijk te maken. De te nemen maatregelen zijn weergegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991260-VB01_0004.png"

Afbeelding: overzicht te nemen maatregelen

2.3 Wijzigingsbevoegdheid

Bij dit wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van twee wijzigingsbevoegdheden die zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Beide wijzigingsbevoegdheden worden benoemd. Vervolgens is ook het afwegingskader ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging per wijzigingsbevoegdheid benoemd en wordt aangegeven waar in dit wijzigingsplan ingegaan wordt op deze verschillende aspecten.

Artikel 3.6

Artikel 3.6 betreft de volgende bevoegdheid:

Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen:

  • a. van 'Agrarisch - Glastuinbouw' naar 'Water' voor het verleggen van watergangen, met dien verstande dat:
    • 1. het verleggen noodzakelijk is voor een doelmatige verkaveling van het glastuinbouwgebied;
    • 2. de afvoer- en waterbergingscapaciteit niet afneemt;
    • 3. het bevoegde waterstaatsgezag over de wijziging is gehoord;
  • b. voor het toestaan van het gebruik van een bedrijfswoning als voormalige agrarische bedrijfswoning ter plaatse van de 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2', door de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalige bedrijfswoning' aan de gronden te geven, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de woning niet meer als bedrijfswoning in gebruik is;
    • 2. gegarandeerd is dat de (voorheen) in eigendom zijnde gronden buiten de 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' gebruikt kunnen worden ten behoeve van de (glas)tuinbouw en de op deze gronden aanwezige bebouwing wordt gesloopt, dan wel gebruikt wordt ten behoeve van de (glas)tuinbouw, waarbij het opnemen van een voorwaardelijke verplichting op deze gronden een mogelijkheid is;
    • 3. er geen sprake is van nadelige gevolgen voor omringende glastuinbouwbedrijven;
    • 4. wanneer van toepassing, het persoonsgebonden overgangsrecht zoals opgenomen in Bijlage 3 Persoonsgebonden overgangsrecht uit de bijlage wordt verwijderd.

Het afwegingskader is als volgt en hierbij staat benoemd waar in dit document wordt ingegaan op de verschillende aspecten.


Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de woonsituatie;
    Het wijzigingsplan maakt de verlegging van een watergang mogelijk om tot een meer doelmatig gebruik van de gronden te komen ten behoeve van glastuinbouw. Deze ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de woonsituatie in en rondom het plangebied. De omgeving is immers geen woongebied en doet verder geen onevenredige afbreuk aan het woongenot.
  • b. de milieusituatie;
    Hierop wordt ingegaan in Hoofdstuk 4;
  • c. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    Hierop wordt ingegaan in paragraaf 4.4;
  • d. de cultuurhistorische waarden van de gronden;
    Hierop wordt ingegaan in paragraaf 4.2;
  • e. de fysieke en externe veiligheid;
    Hierop wordt ingegaan in paragraaf 4.10;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    Hierop wordt ingegaan in paragraaf 4.6 en 4.8;
  • g. de waterhuishouding;
    Hierop wordt ingegaan in paragraaf 4.9.

Artikel 10.3

Artikel 3.6 betreft de volgende bevoegdheid en beoordelingskader, waarbij is aangegeven waar in dit document wordt ingegaan op de verschillende beoordelingsaspecten :

Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen:

  • a. van 'Water' naar 'Agrarisch - Glastuinbouw', met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging wordt toegepast voor het verleggen van watergangen;
    • 2. het verleggen noodzakelijk is voor een doelmatige verkaveling van het glastuinbouwgebied;
    • 3. de afvoer- en waterbergingscapaciteit niet afneemt;
    • 4. het bevoegde waterstaatsgezag over de wijziging is gehoord;
  • b. ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden;
    • 1. de woonsituatie;
      Het wijzigingsplan maakt de verlegging van een watergang mogelijk om tot een meer doelmatig gebruik van de gronden te komen ten behoeve van glastuinbouw. Deze ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de woonsituatie in en rondom het plangebied. De omgeving is immers geen woongebied en doet verder geen onevenredige afbreuk aan het woongenot.
    • 2. de milieusituatie;
      Hierop wordt ingegaan in Hoofdstuk 4;
    • 3. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
      Hierop wordt ingegaan in paragraaf 4.4 en 4.5;
    • 4. de cultuurhistorische waarden van de gronden;
      Hierop wordt ingegaan in paragraaf 4.2;
    • 5. de fysieke en externe veiligheid;
      Hierop wordt ingegaan in paragraaf 4.10;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      Hierop wordt ingegaan in paragraaf 4.6 en 4.8.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In de keuze van het te voeren beleid dient rekening gehouden te worden met het opgestelde beleid op diverse overheidsniveaus. In dit hoofdstuk wordt hieraan de nodige aandacht besteed.

3.2 Europees beleid

3.2.1 Natura 2000-gebieden

Nederland kent ruim 160 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die in het verleden zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en/of aangemeld onder de Habitatrichtlijn. De gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben en worden in Nederland beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet.

Voor alle Natura 2000-gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. Als een activiteit mogelijk negatieve effecten heeft op deze doelstellingen, is op grond van de Natuurbeschermingswet hiervoor een vergunning nodig. Een vergunning kan ook nodig zijn voor activiteiten die buiten het beschermde Natura 2000- gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied (de externe werking). Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van Natura 2000-gebieden.

3.2.2 Europese Kaderrichtlijn Water 2000

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst is belangrijk in Europa. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 in werking getreden en vraagt aan alle lidstaten om resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel). De afspraken moeten er voor zorgen dat iedere lidstaat ervoor zorgt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater uiterlijk in 2027 op orde is. Uitgangspunt is een indeling in stroomgebieden. De gemeente Kampen valt onder het deelstroomgebied Rijn-Oost. In 2009 is het stroomgebiedbeheerplan vastgesteld, waarin de doelen, maatregelen en kosten zijn beschreven om aan het gewenste kwaliteitsniveau voor water te voldoen.

De gewenste ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze doelen. Een nadere omschrijving van het aspect water is terug te vinden in paragraaf 4.9.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het rijk hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer dan voorheen aan provincies en gemeenten overgelaten. Zo bevat het SVIR geen beleid meer met betrekking tot het landschap en de landbouwontwikkelingsgebieden (waaronder het concentratiegebied voor de glastuinbouw De Koekoekspolder). Het rijk richt zich uitsluitend op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de juridische doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De onderwerpen zoals genoemd in de Barro zijn in de voorliggende ruimtelijke onderbouwing niet aan de orde. Het Barro c.q. het nationale ruimtelijke rijksbeleid is daarom voor deze ruimtelijke onderbouwing niet relevant.

3.3.3 Activiteitenbesluit milieubeheer

Op 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit milieubeheer in werking getreden. Met dit besluit zijn diverse agrarische besluiten onder het Activiteitenbesluit gebracht, zoals het Besluit glastuinbouw en Besluit landbouw. Het Activiteitenbesluit bevat voorschriften voor glastuinbouw, open teelt (bijvoorbeeld vollegronds tuinbouwbedrijf), bedekte teelt (bijvoorbeeld witlofkwekerij) en veehouderijen.

Voor glastuinbouwbedrijven gelden eisen ten aanzien van energie (met name ten aanzien van energiebesparing), geluidsniveau, assimilatiebelichting, lozen van afvalwater en bodem. Voor zowel open als bedekte teelt gelden eisen ten aanzien van bodem, lozen van afvalwater, geur, geluid en energie. Voor veehouderijen gelden eisen ten aanzien van energie, geluid, ammoniak, geur, agrarische lozingen en bodem.

3.3.4 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet strijdig met het vigerende Rijksbeleid.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie en omgevingsverordening Overijssel

Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. De provincie geeft aan welke ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe de provincie deze wil realiseren.

Generieke beleidskeuzes

Het plangebied ligt binnen het Nationaal Landschap IJsseldelta. In de Nationale Landschappen gaat het om het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten van deze gebieden. Ook willen we de recreatieve toegankelijkheid vergroten. Voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met de doelstellingen van de Nationale Landschappen is geen plek. Binnen de Nationale Landschappen is er geen ruimte voor nieuwe windturbines.

Dit wijzigingsplan maakt de verlegging van een watergang mogelijk om tot een meer doelmatig gebruik van de gronden te komen ten behoeve van glastuinbouw. De voorgenomen ontwikkeling doet daarmee geen afbreuk aan de generieke beleidskeuzes.

Ontwikkelingsperspectieven

De Omgevingsvisie Overijssel gaat uit van lagen en gebiedskenmerken, maar geeft daarnaast ook voor de gehele provincie de ontwikkelingsperspectieven weer. Het plangebied valt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Glastuinbouwgebied'. Glastuinbouw is geconcentreerd in de Koekoekspolder. De Koekoekspolder is een gebied van circa 500 ha in de gemeente Kampen, waar ruimte is voor circa 250 ha kassen. Verdere uitbreiding van de glastuinbouw richting het Nationaal Landschap IJsseldelta (Mastenbroekerpolder) staan we niet toe. Samen met de gemeente en andere partners zorgen we voor een goede inrichting en beeldkwaliteit van de overgangszone Koekoekspolder - Nationaal Landschap. In deze overgangszone is tuinbouwgerelateerde bedrijvigheid wel mogelijk en glastuinbouw niet. Buiten de Koekoekspolder en buiten bestaande glastuinbouwbedrijfslocaties zijn er geen mogelijkheden voor uitbreiding en/of nieuwe vestigingen van glastuinbouwbedrijven.

Dit wijzigingsplan maakt de verlegging van een watergang mogelijk om tot een meer doelmatig gebruik van de gronden te komen ten behoeve van glastuinbouw. De voorgenomen ontwikkeling draagt daarmee bij aan de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebied wordt niet aangeduid in de stedelijke laag. Het plangebied kent volgens de Gebiedskenmerkencatalogus de volgende gebiedskenmerken:

De natuurlijke laag

Het plangebied valt onder de natuurlijke laag laagveengebieden (in cultuur gebracht). De ambitie is dat een hoog waterpeil van belang wordt geacht. Laagveengebieden (geen laagveenrestanten zijnde) krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op behoud van het veenpakket en het waterpeil is hier niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is. In het voorliggende plangebied worden geen veranderingen aan het waterpeil aangebracht.

Dit wijzigingsplan maakt de verlegging van een watergang mogelijk om tot een meer doelmatig gebruik van de gronden te komen ten behoeve van glastuinbouw. Watergangen worden zowel gedempt als gegraven, daarmee worden aanpassingen aan het veenpakket gedaan. Het dempen en graven van watergangen betreft ongeveer eenzelfde oppervlakte aan gronden. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling voldoet aan de norm.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap valt het plangebied onder de laagveenontginningen. De ambitie is de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken. De grote open ruimtes, het patroon van sloten met beplantingen, de vochtige bloemrijke weides met weidevogels geven dit landschap grote belevingswaarde. De grondgebonden landbouw is de drager van deze kwaliteiten, echter een nieuw perspectief op een gebiedsgerichte bedrijfsvoering - eventueel in combinatie met andere functies - is voor de toekomst van deze gebieden zeer wenselijk. Het karakteristieke bebouwingspatroon (voorkant aan de openbare weg; achterkant aan het landschap) vormt vertrekpunt bij herstructurering, verdichting en uitbreiding van de agrarische bebouwing en de woon-/ werkmilieus.

De laagveenontginningen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de ter plaatse karakteristieke maat en schaal van de ruimte, met onderscheid tussen gebieden met grote open ruimtes en gebieden met een langgerekte kavelstructuur met beplanting. In de laagveenontginningen is het waterpeil niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is. Als ontwikkelingen plaats vinden in de laagveenontginningen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het lint als karakteristieke bebouwingsstructuur. Het slotenpatroon en, waar aanwezig, de houtsingels als accentuering van de ruimtelijke structuur worden gerespecteerd en versterkt bij de verdere ontwikkeling van de agrarische functie.

Dit wijzigingsplan maakt de verlegging van een watergang mogelijk om tot een meer doelmatig gebruik van de gronden te komen ten behoeve van glastuinbouw. De nieuwe watergangen sluiten aan op bestaande watergangen, waarmee het slotenpatroon en ruimtelijke structuur wordt gerespecteerd en de verdere ontwikkeling van de agrarische functie mogelijk maakt.

De laag van de beleving

In de laag van de beleving is er geen informatie gevonden die belemmerend kan zijn ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied.

3.4.2 Waterbeheerplan

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Rijn en IJssel en Vechtstromen. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Dit heeft geresulteerd in waterbeheersplannen die op een groot aantal punten overeenkomen. De hoofdthema's zijn: het waarborgen van veiligheid, het watersysteembeheer en het ontwikkelen van de afvalwaterketen. Ook zijn in de waterbeheersplannen de maatregelen voor het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Waterbeheer 21e eeuw opgenomen. De waterschappen hebben voor het uitvoeren van de KRW-maatregelen een resultaatsverplichting. De plannen omvatten daarnaast een uitvoeringsprogramma op hoofdlijnen voor de periode tot en met 2027. De waterschappen willen de plannen verder vormgeven en uitvoeren in dialoog en in samenwerking met alle betrokken partijen. Het plangebied en de omgeving daarvan liggen in het beheersgebied van het waterschap Drens Overijsselse Delta.

3.4.3 Overstromingsrisicoparagraaf

Bij nieuwe ontwikkelingen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen, waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden.


Uit de verordeningskaart Watergebiedsreserveringen blijkt dat het plangebied in een overstroom baar gebied is gelegen (zie navolgende figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991260-VB01_0005.png"

Afbeelding: Overstroombaar gebied

In de omgevingsverordening heeft de provincie opgenomen dat ruimtelijke plannen die betrekking hebben op het overstroom baar gebied, voorzien dienen te zijn van een overstromingsrisicoparagraaf. Deze paragraaf biedt inzicht in:

  • De risico's bij overstroming;
  • De maatregelen en de voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen dan wel te beperken.

Risico-inventarisatie

De ernst van een overstroming wordt bepaald door:

  • De maximale waterdiepte tijdens een overstroming (is af te leiden uit de risicokaart);
  • De kans op een overstroming;
  • De beschikbare tijd voor evacuatie/ noodmaatregelen (hoe lang duurt het tot het water er is?)


Het plangebied is gelegen binnen dijkring 10. Deze dijkring wordt aan de westkant begrensd door de IJssel, Oostkant door het Zwarte Water en noordzijde door het Zwarte meer.

De maximale waterdiepte en kans op een overstroming

Voor de keringen van dijkring 10 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/ 2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/ 2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/ 2.000 per jaar kan optreden.


Op de risicokaart komt het volgende kaartbeeld naar voren bij overstromingen van een kleine kans (1/1000 tot 1/10.000 jaar). Dit zijn de overstromingen vanuit het primaire systeem (bijvoorbeeld de IJssel) waar de dijken een strenge norm hebben. Voor de betreffende locatie wordt een waterdiepte van meer dan 5,0 m gevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991260-VB01_0006.png"

Afbeelding: Uitsnede risicokaart

Evacuatie/ noodmaatregelen

Het plan betreft geen ontwikkeling van verblijfsfuncties. Wel ligt het plangebied aan een ontsluitingsweg van het tuinbouwgebied. Mochten er onverhoopt toch mensen aanwezig zijn in het plangebied, dan kan de locatie via deze weg snel worden geëvacueerd.


Maatregelen

Het plangebied is gelegen in de Koekoekspolder. Dit betreft een laag gelegen gebied in de omgeving. Dit wijzigingsplan maakt de verlegging van een watergang mogelijk om tot een meer doelmatig gebruik van de gronden te komen ten behoeve van glastuinbouw. Deze ontwikkeling vraagt geen extra maatregelen ten behoeve van de waterveiligheid.

3.4.4 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet strijdig met het vigerende provinciale beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Kampen 2030

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de raad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid. Hierin wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De Structuurvisie is een richtinggevend document.

De gemeentelijke structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente Kampen. Doel is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is niet sectoraal, maar een integraal document. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030. De integrale structuurvisie biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De visie is niet primair gericht op uitbreiding, maar net zo goed op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten. In de structuurvisie wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van Kampen. Er wordt gestuurd op ruimtelijke structuren; waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom. De structuurvisie is een richtinggevend document, om voor de langere termijn de ruimtelijke samenhang tot stand te brengen en bezit daarom een zekere mate van globaliteit en abstractie. Het vormt de basis voor het toekomstig beleid; ter uitwerking van de structuurvisie zullen masterplannen, uitwerkingsplannen en bestemmingsplannen worden opgesteld.

De structuurvisie geeft aan dat landbouw in de economie van Kampen, IJsselmuiden en omgeving een belangrijke rol speelt en dat ook wordt ingezet om dit te versterken. Een belangrijk middel hiervoor is de doorontwikkeling van glastuinbouwgebied Koekoekspolder. Dit overloopterrein voor glastuinbouw uit de Randstad moet planologisch gezien in 2016 geheel ontwikkeld kunnen worden met kassen. In de Structuurvisie worden een aantal pijlers genoemd waaraan in de Koekoek aandacht besteed moet worden zoals: versterking landschappelijke kwaliteit, duurzame energievoorziening en waterberging.

Op de kaart van de Structuurvisie Kampen 2030 is de Koekoekspolder aangegeven als glastuinbouwontwikkelingsgebied. De groene lijnen duiden op de gewenste 'bomencarré' rond/door het glastuinbouwgebied. Nader onderzoek heeft echter aangetoond dat dit zeer moeilijk is te realiseren door de ligging van kabels en leidingen. De 'zon' geeft aan dat moet worden ingezet op duurzame energievoorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991260-VB01_0007.png"

Afbeelding: Uitsnede Structuurvisie Kampen 2030

Dit wijzigingsplan maakt de verlegging van een watergang mogelijk om tot een meer doelmatig gebruik van de gronden te komen ten behoeve van glastuinbouw. De nieuwe watergangen sluiten aan op bestaande watergangen, waarmee het slotenpatroon en ruimtelijke structuur wordt gerespecteerd en de verdere ontwikkeling van de agrarische functie mogelijk maakt. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Kampen 2030.

3.5.2 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is op 25 november 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Het LOP is gericht op behoud en versterking van de kenmerkende gebiedswaarden in de verschillende IJsseldeltalandschappen. Uitgangspunt hierbij is de doorontwikkeling van de beeldstructuur in vlakken (polders), lijnen (dijken en wateren) en punten (kernen, woon- en werkgebieden, infrastructuur). Zwakke plekken moeten weer worden verstevigd en samenhang in verscheidenheid aangebracht door middel van beheer, herstel en nieuwe aanleg van landschapselementen.

De ontwikkelingslijn voor de Koekoekspolder is als volgt omschreven:

  • vestiging van glastuinbouw in de Koekoekspolder overeenkomstig de Omgevingsvisie Overijssel en behoud van de kernkwaliteiten van de Mastenbroekerpolder;
  • het tegengaan van lichthinder door de tuinbouwsector;
  • de ontwikkelingsruimte voor de glastuinbouw wordt gevonden binnen De Koekoekspolder zelf;
  • in de overgangszone Koekoekspolder - Mastenbroekerpolder komt geen uitbreiding van glastuinbouw. Deze overgangszone krijgt een groen karakter, gericht op een goede inpassing in Nationaal Landschap IJsseldelta. Daarin kan tuinbouwgerelateerde bedrijvigheid wel een plek krijgen, evenals waterberging;
  • in het Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta wordt nadrukkelijk de aandacht gevestigd op duurzame energie.

Dit wijzigingsplan maakt de verlegging van een watergang mogelijk om tot een meer doelmatig gebruik van de gronden te komen ten behoeve van glastuinbouw. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de ontwikkelingslijn van de Koekoekspolder.

3.5.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet strijdig met het vigerende gemeentelijk beleid

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de aangevraagde bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie en luchtkwaliteit.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

In 2016 is de Erfgoedwet van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Naast bouwkundige monumenten zijn er ook aardkundige monumenten, natuurmonumenten en landschapsmonumenten.

Het perceel heeft op de gemeentelijke archeologische waardenkaart een lage archeologische verwachting. Hier kunnen archeologische resten liggen die afgedekt zijn door een minimaal 35 centimeter dikke conserverende laag (veendek, kleidek, stuifzand, afvallaag, plaggendek, et cetera) en zijn daardoor waarschijnlijk goed geconserveerd. Voor de IJsseldelta geldt daarnaast een verhoogde kans op het aantreffen van goed geconserveerde afgedekte scheepswrakken uit de 11e tot en met de 18e eeuw. Voor gronden met een lage verwachting geldt dat in principe geen locatie gebonden archeologische resten worden verwacht. Losse archeologische resten kunnen niet worden uitgesloten, maar aangezien hierop geen beleid is te maken gelden voor deze zones vanuit archeologisch oogpunt geen restricties ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanwege de lage verwachtingswaarde en de grootte van het plangebied kan aangenomen worden dat er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.

Cultuurhistorie

Het plangebied is niet aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht. Hiernaast zijn binnen het plangebied geen beschermde monumenten aanwezig. Vanuit monumentenzorg zijn er geen belemmeringen voor de planvorming.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Bodem

Door EcoReest is een indicatief bodem- en waterbodemonderzoek uitgevoerd. Op 20 augustus 2018 heeft het veldonderzoek plaatsgevonden. De rapportage is terug te vinden als Bijlage 2. Hieronder zijn de resultaten en conclusies uit de rapportage aangegeven.

Resultaten en conclusies

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991260-VB01_0008.png"

Uit tabel 5 blijkt het volgende:

In de geanalyseerde mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de geanalyseerde parameters aangetoond boven de achtergrondwaarden en/of detectiegrenzen. Bij (indicatieve) toetsing van de betreffende resultaten aan de normen uit de Regeling Bodemkwaliteit (T1-toetsing) blijkt, dat de betreffende monsters voldoen aan de normen voor de klasse landbouw/natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991260-VB01_0009.png"

Uit tabel 6 blijkt het volgende

Toepassing op landbodem

Bij toetsing van de resultaten ten behoeve van toepassing op landbodem voldoet het slib ter plaatse aan de normen voor de klasse Landbouw/Natuur.

Toepassing in oppervlaktewater

Het slib uit de onderzochte watergang is aangemerkt als vrij toepasbaar in oppervlaktewater.

Verspreiding op het aangrenzend perceel

Het slib uit de onderzochte watergang voldoet aan de normen voor verspreidbaarheid op aangrenzende percelen.

Het plan om bagger te verwerken moet ten minste vijf werkdagen van te voren worden gemeld bij https://www.meldpuntbodemkwaliteit.nl

De meldingsplicht geldt voor alle toepassingen van grond en baggerspecie, met uitzondering van:

  • de toepassing van grond of baggerspecie door particulieren;
  • het toepassen van grond of baggerspecie binnen een landbouwbedrijf indien de grond of baggerspecie afkomstig is van een tot dat landbouwbedrijf behorend perceel grond waarop een vergelijkbaar gewas wordt geteeld als op het perceel grond waar de grond of baggerspecie wordt toegepast;
  • het verspreiden van baggerspecie uit een watergang over de aan de watergang grenzende percelen;
  • het toepassen van schone grond en baggerspecie in hoeveelheden kleiner dan 50 m3. Voor het toepassen van schone grond en baggerspecie in hoeveelheden vanaf 50 m3 moet eenmalig de toepassingslocatie worden gemeld.

Voor de verwerking van de onderhoudsspecie die voldoet aan de maximale waarden voor verspreiding over het aangrenzend perceel geldt in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit (Regeling bodemkwaliteit) dat:

  • Vrijkomende specie tot aan de perceelsgrens mag worden verspreid. Hiervoor geldt een ontvangstplicht t.a.v. het aangrenzende perceel.
  • Er hoeft niet getoetst te worden aan de kwaliteit van de ontvangende bodem.
  • De verspreiding over aangrenzende percelen hoeft niet te worden gemeld.

Conclusie

Het aspect bodem leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Ecologie

Door EcoReest is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Op 15 augustus 2018 heeft ten behoeve van de quickscan een veldonderzoek plaatsgevonden. De rapportage is terug te vinden als Bijlage 1. Hieronder zijn de conclusies naar soorten- en gebiedsbescherming aangegeven. De tekst is integraal overgenomen uit de rapportage.

Conclusie en aanbevelingen soortenbescherming

Binnen het onderzoeksterrein zijn geen jaarrond beschermde nesten als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen. Daarnaast zijn er geen beschermde soorten of potentiële nest – of verblijfplaatsen voor beschermde soorten aangetroffen.

De te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten of soorten die alleen onder de zorgplicht vallen waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de ontwikkelingswerkzaamheden in de toekomst. Populaties van bovengenoemde soorten worden bij toekomstige ontwikkeling niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.

Het voorkomen van vogelnesten kan op voorhand niet uitgesloten worden. Alle in gebruik zijnde nesten zijn beschermd. Indien er in de toekomst geen ontwikkelingswerkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen (globaal 1 maart t/m 1 september), of wanneer de werkzaamheden starten voor het broedseizoen en doorlopen tot in het broedseizoen wordt er geen overtreding van de Wet natuurbescherming verwacht wat betreft nestlocaties voor vogels. Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen starten moet voorafgaand hieraan de locatie worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog. Indien bij de controle nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is.

Wij merken op dat te allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.

Opgemerkt wordt tot slot dat bij eventuele toekomstige ontwikkeling de locatie wel geschikt kan geraken voor de rugstreeppad als gevolg van grondverzet en dergelijke ter plaatse. Hier zal bij een toekomstige bouwfase rekening mee gehouden moeten worden.

 Conclusie gebiedsbescherming

De onderzoekslocatie is gelegen ten oosten van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken. De afstand tussen de onderzoekslocatie en dit Natura 2000-gebied bedraagt drie kilometer. Gezien het toekomstige gebruik van het plangebied (kassen) en de aanwezigheid van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in het Natura 2000-gebied de Rijntakken, kan een significant negatief effect op het Natura-2000 gebied als gevolg van toegenomen stikstofuitstoot niet worden uitgesloten. Een toetsing in het kader van de PAS is daarom noodzakelijk.

Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland. Daar er geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN is verder onderzoek naar invloeden op het NNN niet van toepassing.

Conclusie

Op basis van de quickscan kan worden vastgesteld dat er soortenbescherming geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Stikstof

Het aspect stikstof dient in het kader van dit wijzigingsplan nader te worden onderzocht. Enerzijds zal bekeken moeten worden in hoeverre de verlegging van de watergang leidt tot een toename van stikstofdepositie in de beschermde natuurgebieden in de directe omgeving. Anderzijds kan worden vastgesteld dat dit wijzigingsplan uiteindelijk de mogelijkheid biedt tot realisatie van kassen op het perceel. Hoewel dit wijzigingsplan enkel betrekking heeft op de verandering van de watergang kan het uiteindelijk doel waarvoor de gronden gebruikt gaan worden niet buiten beschouwing worden gelaten. Bij de realisatie van de kassen op het terrein en het uiteindelijk gebruik van de kassen zal ook beoordeeld moeten worden in hoeverre sprake is van een toename van stikstofdepositie in de beschermde natuurgebieden.

Door EcoReest is een stikstofberekening uitgevoerd naar de demping en de verlegging van de watergang. Deze is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. De conclusie en de aanbevelingen uit de rapportage zijn hieronder integraal overgenomen.

Door het gebruik van machines en de daarmee samenhangende verkeersgeneratie ten behoeve van de voorgenomen werkzaamheden zal stikstof vrijkomen die mogelijk via de lucht in gevoelige habitattypen terecht kan komen.

Uit de stikstofberekening die met behulp van de AERIUS Calculator is uitgevoerd blijkt dat de voorgenomen plannen in de aanlegfase niet zullen leiden tot een significante toename in stikstofdepositie op gevoelige habitats van Natura 2000-gebieden. Dit betekent dat er geen vergunning hoeft te worden aangevraagd of melding hoeft te worden gedaan voor de toename in stikstofdepositie.

Een tweede berekening is uitgevoerd voor wat betreft de bouw en ingebruikneming van het kassencomplex. Deze stikstofberekening is eveneens door EcoReest uitgevoerd en is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. De conclusie en de aanbevelingen uit de rapportage zijn hieronder integraal overgenomen.

Door het gebruik van machines en de verkeersgeneratie ten behoeve van de voorgenomen werkzaamheden en de daaropvolgende gebruiksfase zal stikstof vrijkomen die mogelijk via de lucht in gevoelige habitattypen terecht kan komen.

Uit de stikstofberekening die met behulp van de AERIUS Calculator is uitgevoerd blijkt dat de voorgenomen plannen in de aanlegfase niet zullen leiden tot een significante toename in stikstofdepositie op gevoelige habitats van Natura 2000-gebieden (zie tevens bijlage 1).

Uit de berekening van de gebruiksfase blijkt echter een overschrijding van de drempelwaarde voor vijf Natura 2000-gebieden (zie bijlage 2). Nader onderzoek naar de huidige vergunningssituatie, de beoogde uitbreiding en verdere eisen uit de Wet natuurbescherming is dan ook noodzakelijk om te bepalen of uitbreiding tot de mogelijkheden behoord en welke stappen hiervoor noodzakelijk zijn.

Geadviseerd wordt hieromtrent contact op te nemen met een daarvoor gespecialiseerd bureau en de provincie Overijssel.

Conclusie
Het wijzigingsplan heeft betrekking op het dempen en verleggen van de watergang in het plangebied, alsmede het dempen van enkele greppels. Uit het stikstofonderzoek blijkt dat de aanlegfase niet zal leiden tot een significante toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Voor wat betreft dit wijzigingsplan zijn er geen beperkingen op het gebied van stikstof.

De tweede berekening gaat in op de bouw van het kassencomplex en de uiteindelijke ingebruikneming van het complex. De bouw zelf levert geen problemen op voor wat betreft de stikstofdepositie. De ingebruikneming zou op basis van de standaardberekening van Aerius calculator leiden tot een overschrijding van de drempelwaarde voor vijf Natura 2000-gebieden.

In het kader van de Wet natuurbescherming zal bij de vergunningverlening voor de ingebruikneming van de kassencomplex de stikstofdepositie nader onderzocht moeten worden. De Provincie is bevoegde instantie voor de uiteindelijke beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming.

4.6 Geluid

Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Ook is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor. Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

Dit wijzigingsplan maakt de verlegging van een watergang mogelijk om tot een meer doelmatig gebruik van de gronden te komen ten behoeve van glastuinbouw. Er worden geen geluidsgevoelige functies gerealiseerd. Daarnaast blijven de gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' hetzelfde als in de huidige situatie en worden er dus geen (extra) mogelijkheden gerealiseerd voor de vestiging van functies die geluidoverlast met zich meebrengen.

Conclusie

Het aspect geluid leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur: 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen hoeven niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.


In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met het voorgenomen plan is geen sprake van een significante verkeersaantrekkende werking. Dit wijzigingsplan maakt slechts de verlegging van een watergang mogelijk om tot een meer doelmatig gebruik van de gronden te komen ten behoeve van glastuinbouw.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Geurhinder

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is onderzocht of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal benut blijven.


In een straal van 500 m rond het perceel waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft komen geen agrarische bedrijven voor. Het dichtsbijzijnde agrarisch bedrijf ligt op een minimale afstand van 520 m tot het perceel. Het gaat hierbij niet om intensieve bedrijven. Voor veehouderijen (houden van rundvee) in het landelijk gebied de geurafstand 50m, zodat hier ruim aan wordt voldaan.

De bestaande veehouderijen liggen op een grotere afstand van het plangebied. Hiermee is in het kader van geur van agrarische bedrijven een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd. Andersom gezien worden met de voorgenomen ontwikkeling geen agrarische bedrijven belemmerd in de bedrijfsvoering.

Voor kassen geldt een grootste afstand van 30 m voor wat betreft de aspect geluid. Voor geur geldt een afstand van 10 m. Binnen een straal van 30 meter rondom de nieuw te realiseren kassen bevinden zich geen woningen,zodat een goed woon- en verblijfsklimaat is gegarandeerd.

Conclusie

Het aspect geur leidt niet tot belemmering van de voorgenomen ontwikkeling. Er behoeft verder geen onderzoek naar het aspect geur te worden gedaan.

4.9 Water

4.9.1 Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheersplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid beheer en onderhoud stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding

Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Binnen het plangebied neemt de verharding toe met meer dan 1500m2. Voor deze toename hoeft er geen compenserende waterberging te worden aangelegd. Bij de ontwikkeling van de Koekoek is rekening gehouden met de toename van het glasareaal en is er als compensatie voor de toekomstige toename van verhard oppervlak op voorhand extra waterberging aangelegd. Uitgangspunt voor deze extra waterberging was een toename van het glasareaal tot 225 ha en 10 ha bedrijvigheid. De uitbreiding die nu plaatsvindt past binnen deze toename tot 225 ha.

Om de uitbreiding aan de middenweg 5 en 7 mogelijk te maken dienen er een aantal kavelsloten gedempt te worden. Hiervoor zal een compenserende waterberging worden aangelegd.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 100 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Voor alle ruimten gelegen beneden straatpeil geldt dat de waterafvoer op het hoofdriool alleen kan plaats vinden middels een persleiding en een pompvoorziening met terugslagvoorziening. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan het toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een waterkering die op de Legger van het Waterschap Drents Overijsselse Delta is opgenomen. De functie / stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta worden eisen gesteld met betrekking tot werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering is een Watervergunning op grond van de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta noodzakelijk. Indien een Watervergunning noodzakelijk is, wordt deze (na eventueel nader overleg) aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De waterkering is op de plankaart opgenomen als “Waterstaat – Waterkering”. De beschermingszone langs de waterkering heeft op de plankaart een gebiedsaanduiding “vrijwaringszone – dijk”.

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter.

Er vindt een lozing van water op het oppervlaktewater plaats. Vindt de lozing plaats vanuit een inrichting dan gelden meestal de algemene regels van het Activiteitenbesluit en kan een melding verplicht zijn. Deze kan ingediend worden via www.aim.vrom.nl. Het lozen van water vanuit niet-inrichtingen is in principe vergunningplichtig in het kader van de Waterwet. Voor kleinere, kortdurende lozingen kan in overleg worden afgezien van de vergunningplicht. Voor het lozen van water kan tevens een Waterwet-vergunning op basis van de Keur noodzakelijk zijn.

Gezien de verschillende belangen, die verschillende partijen hebben bij het grondwater, is het beheer van het grondwater wettelijk geregeld in de Grondwaterwet. In het kort komt het er op neer dat grote grondwateronttrekkingen vergunningplichtig zijn. Voor kleinere onttrekkingen geldt een meldingsplicht bij het waterschap.

Door deze uitbreiding is de capaciteit van de huidige onttrekking niet voldoende. Er zal extra capaciteit aangelegd moeten worden. Een aanvraag voor de uitbreiding van de onttrekking zal worden aangevraagd.

Het rioleringssysteem grenzend aan het plangebied bestaat uit een drukrioleringssysteem met een beperkte capaciteit waarop alleen huishoudelijk afvalwater mag worden aangesloten. Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend.

Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet

mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Overleg Waterschap Drents Overijsselse Delta

Voor de uitbreiding van het bedrijf Pepper Unlimited aan de Middenweg heeft overleg plaats gevonden met het waterschap DOD. In het gebied bestemt voor de uitbreiding van tuinbouw worden de bestaande hoofdwatergangen van het waterschap verlegd en worden kavelsloten in het terrein gecompenseerd. De waterberging in de Koekoekspolder is voldoende voor de ontwikkeling van 250 ha. glastuinbouw. Het waterschap WDOD heeft voor de ontwikkeling van glastuinbouw voldoende waterberging aangelegd in de gehele Koekoekspolder.

De kavelsloten in het te ontwikkelen terrein worden wel gecompenseerd door watergangen langs de rand van het terrein te verbreden. De Hagendoornweg is een primaire waterkering tussen de Mastenbroekpolder en Koekoekspolder. Binnen de beschermingszone van de waterkering worden geen kavelsloten gecompenseerd. De profielen van hoofdwatergangen en te compenseren watergangen inclusief vrije ruimte zijn ontvangen van het waterschap en worden toegepast door de gemeente.

De verlegde hoofdwatergangen en de verbrede kavelssloten langs de rand van het terrein worden in de toekomst varend onderhouden door het waterschap. Er wordt een vaarduiker aangelegd ter plaatse van de Woldweg.

Het toekomstig vrijkomende afvalwater van deze ontwikkeling wordt door de initiatiefnemer aangesloten op de bestaande drukriolering in de Koekoekspolder.

Het hemelwater afkomstig van de ontwikkeling wordt geloosd op het oppervlaktewater dat is verlegd en gecompenseerd i.v.m. de uitbreiding van de glastuinbouw.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl, zie bijlage Watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. Naast het invullen van de digitale watertoets heeft er ook een overleg plaatsgevonden met het waterschap. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.

4.9.2 Overstromingsrisicoparagraaf

Quickscan

Het plangebied is gelegen in dijkring 10 Mastenbroek en wordt binnen dijkring 10 beschermd door waterkering 105.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991260-VB01_0010.png"

Figuur: Waterkeringen. Bron: Waterschap Groot Salland

Dijkring 10 wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Omdat het plangebied gelegen is in dijkring 10 is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie

Waterkering 105 heeft een door de provincie Overijssel vastgestelde veiligheidsnorm: 1/100 jaar. De vastgestelde maatgevende hoogwaterstand is vastgesteld in 2006: NAP -0,55 m.

Voor de keringen van dijkring 10 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/2000e per jaar. In het project Veiligheid Nederland in Kaart wordt de actuele kans op een overstroming per jaar groter dan 1% geschat. Indien de geïdentificeerde zwakke plekken in de dijkring zijn aangepast bedraagt de geschatte overstromingskans 1/400e per jaar (Rijkswaterstaat DWW & Jacobs, 2005). Conform de aanname van het PBL, wordt voor de overstromingsrisicozonering bij een dergelijke overschrijdingskans (norm) uitgegaan van een kleine kans op overstromen (Pieterse e.a., 2009).

Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op meer dan 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie figuur Maximale waterdiepte).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991260-VB01_0011.png"

Figuur: Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 10 bij IJsselmuiden. Bron: Provincie Overijssel

Voor dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Het maatgevende doorbraakscenario voor polder de Koekoek is het scenario met een dijkdoorbraak ter hoogte van IJsselmuiden. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor een dijkdoorbraak in IJsselmuiden geschat tussen de 6 en 24 uur (zie figuur Tijd tot kaart).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991260-VB01_0012.png"

Figuur: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak bij IJsselmuiden. Bron: Provincie Overijssel

Geschiktheidsbeoordeling / maatregelen

Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden die gelegen zijn binnen de dijkringen Mastenbroek en IJsseldelta kunnen alleen voorzien in het realiseren van nieuwe bebouwing binnen deze gebieden als er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. De voorwaarde van zwaarwegend maatschappelijk belang wordt niet gesteld ten aanzien van agrarische functies en incidentele woonbebouwing waarvan bij het beoogde plan sprake is. Het gaat bij dit plan om de realisatie van een modern tuinbouwgebied, wat als zwaarwegend maatschappelijk belang kan worden aangemerkt. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie. Hoe deze in geval zal plaatsvinden is onderwerp van het beleid voor risicocommunicatie dat (landelijk) in ontwikkeling is en door de gemeente, samen met het waterschap en de Veiligheidsregio IJsselland, ook wordt ontwikkeld.

4.10 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden te worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ("Indeling Leidraad maatramp") zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.

Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • of er (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Dit wijzigingsplan maakt de verlegging van een watergang mogelijk om tot een meer doelmatig gebruik van de gronden te komen ten behoeve van glastuinbouw. Deze ontwikkeling maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. Daarnaast liggen in de directe nabijheid van het plangebied geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals bijvoorbeeld aardgas, plaatsvindt. Verder vindt in de directe nabijheid van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is gesteld dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan/wijzigingsplan onderzoek moet worden uitgevoerd naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. In de Wet ruimtelijke ordening is opgenomen dat een gemeente de gemaakte kosten op een particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot ontwikkeling van een bouwplan overgaat. Daarnaast kan de gemeente eisen stellen met betrekking tot de te ontwikkelen locatie, zoals kwaliteitseisen van het openbaar gebied. De kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van dit besluit en de bouw, ontsluiting en aansluiting van de woningen zijn voor rekening van initiatiefnemer. Dit geldt eveneens voor eventuele verzoeken voor planschade.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het wijzigingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de regels van het moederplan, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

6.1 Inleiding

Het wijzigingsplan 'Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 7e wijziging Middenweg 7’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het wijzigingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In een wijzigingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de wijzigingsbevoegdheid wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het wijzigingsplan.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

6.2 Plansystematiek

6.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

6.2.2 Regels
6.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

6.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2008 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

6.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Enkelbestemmingen

In het wijzigingsplan 'Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 7e wijziging Middenweg 7' komen de volgende enkelbestemmingen voor:

6.3.2 Dubbelbestemmingen

Daarnaast komen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Landschap' voor.

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

6.3.3 Algemene aanduidingsregels

De diverse aanduidingsregels zijn extra regels die gelden bovenop de regels die gesteld zijn in de bestaande bestemmingen. Vaak wordt gewerkt met de hiervoor in de SVBP2012 opgenomen gebiedsaanduidingen. Op deze wijze kun je één keer een regeling in de algemene aanduidingsregels op te nemen dan een aparte regeling in alle aparte van toepassing zijnde bestemmingen. In het bestemmingsplan ‘Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 7e wijziging Middenweg 7’ wordt geen gebruik gemaakt van nadere gebiedsaanduidingen.

6.3.4 Agrarisch - Glastuinbouw

De Koekoekspolder is aangewezen als concentratiegebied voor glastuinbouw en ook als zodanig ingericht. In het verlengde hiervan is het bestemmingsplan er op gericht om zoveel mogelijk percelen te behouden voor (hergebruik als) glastuinbouw en zo min mogelijk glastuinbouwbeperkende functies toe te staan. Een groot deel van het plangebied heeft dan ook de bestemming Agrarisch - Glastuinbouw. Binnen deze bestemming bestaat ruimte voor de uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven of de vestiging van nieuwe volwaardige glastuinbouwbedrijven. Ook de vestiging en/of uitbreiding van witlofteeltbedrijven, champignionkwekerijen en vollegrondtuinbouwbedrijven is mogelijk.

In de bouwregels zijn de bouwmogelijkheden opgenomen voor de gronden binnen deze bestemming. De bouw van nieuwe kassen en/of bedrijfsgebouwen is bij recht mogelijk. Hierbij geldt de voorwaarde dat nieuwe bedrijufsgebouwen en/of kassen uitsluitend gebouwd kunnen worden bij volwaardige of reele (glas)tuinbouwbedrijven. In de begripsbepalingen is aangegeven wat onder een volwaardig bedrijf wordt verstaan.

Voor de vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven (met bedrijfswoning) geldt dat er minimaal 5000 m2 aan kassen moet worden gebouwd. Nieuwvestiging van andersoortige tuinbouwbedrijven (met bedrijfswoning) bijvoorbeeld intensieve kwekerijen (witlofteeltbedrijven) is mogelijk via een binnenplanse afwijkingsregel. Daarbij moet worden aangetoond dat teelt van een (gespecialiseerd) glastuinbouwbedrijf zodanig is dat deze op beperkte schaal bedrijfseconomisch verantwoord en levensvatbaar is. In een dergelijk geval moet een advies overlegd worden van een glastuinbouwdeskundige.

Door het hanteren van de volwaardigheidseis c.q. de ondergrens van 5000 m2 betreffende de omvang van nieuwe glastuinbouwbedrijven wordt voorkomen dat medewerking wordt verleend aan het oprichten van gebouwen en bouwwerken voor niet-bedrijfsmatige activiteiten. Zo blijft het areaal met de bestemming glastuinbouw optimaal beschikbaar voor volwaardige moderne glastuinbouwbedrijven en worden geen nieuwe bedrijfswoningen gebouwd ten behoeve van niet-volwaardige bedrijven.

Binnen de bestemming zijn flexibele bouwregels opgenomen voor de bouw van kassen, bedrijfsgebouwen en overige bouwwerken die de ontwikkeling van moderne glastuinbouwbedrijven faciliteren. Hierbij gaat het onder meer om gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de watervoorziening en duurzame energie-installaties.

Bij nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven is ook de bouw van een bedrijfswoning toegestaan. Een tweede bedrijfswoning is uitsluitend mogelijk als indien de bedrijfseconomische noodzaak hiervoor is aangetoond en er sprake is van een oppervlak van minimaal 6 ha glas. Bij volwaardige glastuinbouwbedrijven bestaat ook de mogelijkheid voor detailhandel in eigen of streekeigen producten. Daarbij geldt een maximaal verkoopoppervlak van 40 m2.

Naast flexibele bouwregels zijn in het bestemmingsplan ook enkele bevoegdheden opgenomen die een optimale inrichting van het glastuinbouwgebied kunnen bevorderen. Hierbij gaat het om wijzigingen die het verplaatsen van watergangen en/of waterbergingen mogelijk maken.

Overige (agrarische) bedrijvigheid

In de Koekoekspolder bevinden zich ook andere bedrijven dan glastuinbouwbedrijven. Voor zover deze bedrijven legaal zijn, zijn ze in het bestemmingsplan positief bestemd. Waar het gaat om de bedrijven voor witlofteelt (intensieve kwekerijen) zijn de uitbreidingsmogelijkheden vergelijkbaar met de glastuinbouwbedrijven. De uitbreidingsmogelijkheden voor de aanwezige grondgebonden agrarische bedrijven, intensieve veehouderijbedrijven en agrarische loonbedrijven zijn beperkt, gelet op de ligging in een glastuinbouwgebied en de mogelijk negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden. Zie voor dit laatste aspect ook het MER behorende bij het moederplan 'Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014'.

6.3.5 Water

De waterbestemming is gegeven aan de tochten. Ook de bij het water behorende kunstwerken en voorzieningen vallen binnen deze bestemming.

6.3.6 Waarde - Landschap

Het gehele plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' gekregen. De bijbehorende regels zijn gericht op het behoud, bescherming en/of herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komen in de landschappelijke waarden c.q. structuurdragers van de Koekoekspolder.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Vooroverleg

Deze paragraaf wordt gebruikt in geval van wel vooroverleg.

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan verzonden naar de volgende instanties:

  • Waterschap Drents Overijsselse Delta;
  • Provincie Overijssel.

De provincie heeft per mail op respectievelijk 21 maart 2019 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het bestemmingsplan. Het waterschap heeft per mail op 29 april 2019 aangegeven ook geen bezwaar te hebben tegen het bestemmingsplan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan is op 4 juni 2019 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad 'De Brug' en de Staatscourant en heeft vanaf 5 juni 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.