direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2014, 5e wijziging Buitendijksweg 12A
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991243-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Het plan

1.1 Aanleiding en doel

Initiatiefnemer is voornemens om op de locatie Buitendijksweg 12A te Kampen de voormalige bedrijfswoning te betrekken als burgerwoning. De huidige bestemming is 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', waarbij een bedrijfswoning is toegestaan. Het voornemen is om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen - 2', waarbij gebruik wordt van een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014'. Met dit plan wil initiatiefnemer de bedrijfswoning omzetten naar burgerwoning.

De gemeente heeft aangegeven dat zij in principe medewerking willen verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling.

Met het voorliggende wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het bestemmingsplan te wijzigen waardoor de agrarische bestemming wordt omgezet naar een woonbestemming.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het wijzigingsplan 'Buitengebied 2014, 5e wijziging Buitendijksweg 12A' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991243-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het voorliggende plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Kampen, namelijk op een afstand circa 3,5 kilometer ten zuidwesten van de kern Kampen. Het plangebied wordt begrensd door weilanden en is ontsloten op de Buitendijksweg. Een overzicht van het plangebied met de bijbehorende (globale) ligging ten opzichte van de kern Kampen is hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991243-VB01_0001.png"

Afbeelding: globale ligging plangebied (rood omcirkeld)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991243-VB01_0002.png"

Afbeelding: perceel Buitendijksweg 12A

1.4 Huidige situatie

Op het perceel Buitendijksweg 12A te Kampen vond voorheen agrarische bedrijvigheid plaats. Het erf is redelijk traditioneel ingericht en is door middel van één in-/uitrit ontsloten op de Buitendijksweg. Op het erf staat een woning met voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. De voormalige bedrijfsbebouwing bestaat uit een schuur van circa 650 m2. De grond gelegen aan de voorzijde van de woning deed dienst als tuin.

Inmiddels vindt er geen agrarische bedrijvigheid meer plaats op het perceel.

In verband met de voormalige agrarische bedrijfsactiviteiten bestaat de bebouwing uit een schuur en een bedrijfswoning. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de bebouwing op het perceel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991243-VB01_0003.png"

Afbeelding: impressie vooraanzicht (bron: funda.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991243-VB01_0004.png"

Afbeelding: impressie vooraanzicht bedrijfswoning (bron: funda.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991243-VB01_0005.png"

Afbeelding: impressie bedrijfsschuur (bron: funda.nl)

1.5 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' van toepassing. Het perceel is in het bestemmingsplan voor het grootste gedeelte bestemd met de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' met een bouwvlak. De gronden zijn daarmee bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Ter plaatse is één agrarisch bedrijf met bijbehorende bedrijfswoning toegestaan. Daarnaast is het perceel aan de voorzijde bestemd met 'Tuin'. Ten slotte heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991243-VB01_0006.png"

Afbeelding: uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.6 Toekomstige situatie

Het planvoornemen betreft de wijziging van bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' naar bestemming 'Wonen'. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.9.1 sub a uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' van de gemeente Kampen. De bestemmingswijziging wordt mogelijk gemaakt onder de voorwaarde dat niet-karakteristieke bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. De bestaande schuur heeft geen aanduiding 'karakteristiek' in het vigerende bestemmingsplan en wordt derhalve als niet-karakteristiek beschouwd.

De schuur wordt dan ook volledig gesloopt en daarvoor komt vervangende nieuwbouw in de vorm van een kleinere schuur terug. Deze nieuwe schuur past qua omvang en verschijningsvorm beter bij een woonhuis dan de huidige schuur. Daarnaast wordt het de het plangebied landschappelijk ingepast. Hiervoor is een erfinrichtingsplan opgesteld, deze is opgenomen in Bijlage 1.

1.7 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 worden de relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus beschreven.
  • In hoofdstuk 3 komen de uitvoerbaarheidsaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen aan bod.
  • In hoofdstuk 4 komt vervolgens de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Onder het laatste vallen inspraak en overleg.
  • In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet behandeld. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de regels.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de voorgenomen ontwikkeling. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een 'doorzetting' van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Vanwege de beperkte omvang en aard van de ontwikkeling wordt niet nader ingegaan op het beleid vanuit het Rijk.

2.1 Provinciaal en regionaal beleid

De provincie Overijssel heeft met de Omgevingsvisie Overijssel het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd. De Omgevingsvisie beschrijft de koers van de provincie Overijssel op het terrein van ruimtelijke ontwikkeling, economie, milieu en water. Ruimtelijke kwaliteit, Duurzaamheid en Sociale kwaliteit vormen hierin de rode draad.

Een ambitie van de provincie is om diverse aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus te creëren die voorzien in de woonvraag. De woningbouw ontwikkelt zich primair in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. Het gaat hierbij om voormalige agrarische bedrijven, maar ook om (nieuwe) landgoederen.

Vanuit de beleidsambities staat de provincie voor een groot aantal opgaven, zoals de bouw van nieuwe en herstructurering van bestaande woonwijken en bedrijventerreinen, het vergroten van de veerkracht van watersystemen, de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland, schaalvergroting en verbreding in de landbouw, de ontwikkeling van nieuwe functies op voormalige boerenerven, ontwikkeling van duurzame energieopwekking en energiebesparing, en de verbetering van het wegen en spoornet.

2.1.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. In 2017 is de Omgevingsvisie vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt de Omgevingsvisie als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop 'norm' aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop 'richting' is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop 'inspiratie' staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

2.1.2 Omgevingsverordening

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Natuurlijke laag

Binnen de natuurlijke laag ligt het plangebied binnen het 'zeekleigebied en randmeren'. De ambitie van de provincie is om de stoerheid en het open karakter van deze landschappen te bewaren en te versterken.

De voorgenomen ontwikkeling doet niet af aan het huidige open karakter van het omringende landschap.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap valt het plangebied onder de 'laagveenontginningen'. De ambitie is de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken.

In het voorliggende plangebied worden geen veranderingen aan het waterpeil en het veenpakket aangebracht. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de norm.

Stedelijke laag

Binnen de stedelijke laag valt het plangebied binnen het 'informele trage netwerk' en 'verspreide bebouwing'. Het informele trage netwerk is het langzame netwerk (ruiter-, fiets-, wandel- en vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en de natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. In het kader van verspreide bebouwing dienen ontwikkelingen op erven bij te dragen aan het behoud en de versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen. Er blijft een duidelijk onderscheid tussen voorkant/achterkant en er vindt een koppeling van het erf aan het landschap plaats.

De situering zoals opgenomen in het erfinrichtingsplan draagt bij aan deze ambities.

Laag van beleving

In de laag van beleving is het gebied aangemerkt als 'IJssellinie inundatieveld'. Dit gebied is één van de bakens in de tijd en er geldt een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

Gelet op de geringe gevolgen van de functiewijziging van agrarisch naar wonen, is de ontwikkeling niet in strijd met het gebiedskenmerk.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Algemeen

De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de ‘Kwaliteitsimpuls Groene omgeving’ ontwikkelt als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, VAB, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.

Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.


Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd: Er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.


Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.


Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving: Rood voor Rood

Doel

Verbeteren ruimtelijke kwaliteit van buitengebied door sloop van landschapsontsierende (voormalige) bedrijfsbebouwing.


Kwaliteitsprestaties

Sloop van landschapsontsierende gebouwen. Versterking van natuur, landschap en erfkarakter.

Criteria en hoogte kwaliteitsprestaties

Uitgangspunt is de sloop van ten minste 850 m2 landschapsontsierende bedrijfsgebouwen (of 4.500 m2 kassen), waarbij alle landschapsontsierende gebouwen op een erf moeten worden afgebroken. Met behoud van de balans in ontwikkelingsruimte en tegenprestatie is maatwerk met andere kwaliteitsprestaties in bijv. natuur, landschap e.a. mogelijk. De hoogte van investeringen in ruimtelijke kwaliteit is afhankelijk van de getaxeerde waarde van de toegekende bouwkavel.

Voorgenomen ontwikkeling

De bestaande schuur is 650 m2 groot en er kan dus niet worden voldaan aan de vereiste 850 m2 te slopen bebouwing. Echter is de gemeente toch positief over het voornemen. De voorgenomen ontwikkeling geeft invulling aan een leegstaande (bedrijfs)woning en schuur. De schuur die niet meer in gebruik is wordt volledig gesloopt en daarvoor komt een schuur terug die qua omvang en verschijningsvorm beter past bij een woonhuis. Verder wordt het plan landschappelijk ingepast, de houtsingel aangelegd/hersteld en een gaashekwerk aangelegd. Dit is vastgelegd in het erfinrichtingsplan dat is opgenomen als Bijlage 1. Daarnaast kent het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' van de gemeente Kampen een wijzigingsbevoegdheid welke een wijziging van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' naar de bestemming 'Wonen" mogelijk maakt, onder de voorwaarde dat niet-karakteristieke bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Het voornemen betreft de sloop van niet-karakteristieke bedrijfsbebouwing en valt daarmee ook binnen de regeling van de wijzigingsbevoegdheid.

2.1.3 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta

In de Nota Ruimte zijn verschillende Nationale Landschappen aangewezen. Het plangebied ligt in één daarvan; het Nationaal Landschap IJsseldelta. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet vergroot worden. De opgave voor het gebied IJsseldelta is in eerste instantie uitgewerkt in een ontwikkelingsperspectief. Daarna volgt uitwerking in een uitvoeringsprogramma.

Het gebied IJsseldelta heeft drie kernkwaliteiten:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

De provincie Overijssel zet met haar beleid in op het behoud en het versterken van landschappen met zeldzame of unieke landschapskwaliteiten. Door het wijzigen van de bestemming wordt er een bijdrage geleverd aan de verbetering en het behoud van de bijzondere kwaliteiten van het landschap. Het plangebied wordt namelijk landschappelijk ingepast middels een erfinrichtingsplan. Landschappelijke inpassing in het erfinrichtingsplan vindt plaats door aan te sluiten bij de karakteristieken van naoorlogse boerderijen. Voor het bedrijfsgedeelte c.q. achtergevel van het woonhuis is de singelbeplanting weggelaten en wordt volstaan met een bomenrij. In de singelbeplanting rond het bedrijfsgedeelte zijn openingen gemaakt welke refereren aan de uitritten van het voormalig agrarisch bedrijf naar de landerijen. Verder past de nieuwe schuur qua omvang en verschijningsvorm beter bij een woonhuis dan de huidige schuur. De ontwikkeling draagt daarmee dus bij aan het verbeteren van de landschapskwaliteiten. Het provinciaal beleid vormt daarom geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

2.1.4 Conclusie provinciaal beleid

Het provinciaal beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van de beoogde ontwikkeling.

2.2 Gemeentelijk beleid

2.2.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

De gemeentelijke structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente Kampen. Doel is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is niet sectoraal, maar een integraal document. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030. De integrale structuurvisie biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De visie is niet primair gericht op uitbreiding, maar net zo goed op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten. In de structuurvisie wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van Kampen. Er wordt gestuurd op ruimtelijke structuren; waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom.

Op de kaart behorend bij de structuurvisie ligt het plan binnen een gebied dat is aangewezen als 'agrarisch landschappelijk gebied'. De voorgenomen ontwikkeling omvat een functieverandering van agrarisch naar wonen. Naar aanleiding van de functieverandering worden agrarische bedrijven in de omgeving niet belemmerd in de bedrijfsvoering. De structuurvisie leidt daarmee niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

2.2.2 Woonvisie Kampen 2016-2021

In de Woonvisie worden de verschillende woonbelangen in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt erin gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van de samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld. Ook worden er in de visie toekomstige ontwikkelingen geschetst.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een functieverandering van agrarisch naar wonen. Er is geen sprake van (een) extra woning(en). De ontwikkeling past binnen het gemeentelijk woonbeleid.

2.2.3 Welstandsnota

De gemeenteraad van Kampen heeft op 21 februari 2017 besloten de Welstandsnota vast te stellen. De nota treedt in werking op de dag na bekendmaking. De Welstandsnota vormt een kader voor de toetsing van welstand, waarbij het gaat om kwaliteit van gebouwde omgeving en beoordeling van reclame-uitingen. Deze Welstandsnota is een actualisatie van de vorige nota, welke wordt ingetrokken. De nota is overzichtelijker en beknopter gemaakt en sluit aan bij de huidige wetgeving.

Het plangebied valt onder het buitengebied van de gemeente Kampen, waar 'gemiddelde welstandscriteria' gelden. Binnen dit criteria is het doel om kwaliteit te behouden en waar mogelijk te versterken. De welstandstoets wordt uitgevoerd door een geïntegreerde welstands- en monumentencommissie of een gemandateerd lid van de commissie

Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied 'Buitengebied, Kamperveen en Dronten'. Over het deelgebied wordt het volgende aangegeven:

''Het slagenlandschap oftewel veenontginningsgebied wordt gekenmerkt door de structuur van lange, rechte, smalle, parallelle kavels, gescheiden door sloten, haaks op lange weteringen, dijken en wegen. De strakke geometrische lijnen worden plaatselijk doorbroken door kolken achter de dijken, de vlakheid door terpen en dijken.

De boerderijen, veelal melkveebedrijven, zijn op regelmatige afstand van elkaar gesitueerd met een meer geconcentreerde bebouwing in o.a. de buurtschappen Zuideinde en Hogeweg. Terpen van voor de aanleg van de Afsluitdijk (waarvan twee in Zuideinde), zijn relatief zeldzaam, de meeste hoger liggende historische bebouwing staat direct tegen de dijken. De boerderijen op maaiveldniveau zijn gesticht na ruilverkaveling en de aanleg van de Afsluitdijk, met grote vrijstaande of, met een tussenlid aan de eveneens grote bedrijfsgebouwen gekoppelde, woningen.


Zuideinde heeft naast woningen aan het lint een school, een kerk en een begraafplaats. Onlangs zijn hier, aan een weg haaks aan het bebouwingslint, enkele kavels voor vrijstaande en half vrijstaande woningen uitgegeven. Kenmerkend voor Hogeweg is de kronkelende weg met kolken.''

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal rekening moeten worden gehouden met de in de welstandsnota opgenomen welstandscriteria. Het bouwplan zal worden getoetst aan de welstandseisen. Vooralsnog lijkt de welstandsnota geen problemen op te leveren voor de voorgenomen ontwikkeling.

2.2.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Jurisprudentie stelt dat met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van een ontwikkeling waarop de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht.

Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd (RvS, 15-08-2012, 201200752/1/R2). In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten summier worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Wijzigingsbevoegdheid

In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' is in artikel 4.9.1 sub a een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen' voor het toestaan van een opvolgfunctie in verband met vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat wordt voldaan aan de genoemde randvoorwaarden.

Randvoorwaarden

Hieronder is nader op de randvoorwaarden ingegaan.

  • 1. Het agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden is redelijkerwijs niet langer mogelijk.

Op de locatie is het agrarisch bedrijf beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden is daardoor redelijkerwijs niet langer mogelijk.

  • 2. Het bestemmingsvlak wordt niet vergroot.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt het bestemmingsvlak niet vergroot.

  • 3. De karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf worden niet aangetast.

De huidige bebouwing is niet aangeduid als 'karakteristiek'. Het betreft daarom niet-karakteristieke bebouwing.

  • 4. Niet-karakteristieke bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter geldt dat een oppervlakte van maximaal 100 m2 aan bestaande niet-karakteristieke bijbehorende bouwwerken niet gesloopt hoeft te worden, tenzij deze oppervlakte al in de vorm van karakteristieke bijbehorende bouwwerken aanwezig is, in afwijking hiervan mogen gebouwen 1 op 1 worden vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken tot een maximale oppervlakte van 250 m2.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (schuur) gedeeltelijk gesloopt. Dit betreft niet-karakteristieke bebouwing.

 

  • 5. Eén (bedrijfs)woning blijft gehandhaafd.

In de voorliggende situatie blijft één woning gehandhaafd. De voormalige bedrijfswoning wordt omgezet naar burgerwoning.

  • 6. Het aantal woningen neemt niet toe.

Bij de voorgenomen ontwikkeling neemt het aantal woningen niet toe.

  • 7. De geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen zal niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen gerealiseerd.

  • 8. Bij wijziging naar de bestemming 'Wonen' in afwijking van en/of in aanvulling op sub a onder 1 tot en met 7 geldt dat wanneer er sprake is van een karakteristieke bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten van tenminste 1.000 m3, het aantal woningen binnen deze bebouwing mag worden vergroot tot niet meer dan 2.

In het voorliggende geval blijft één woning gehandhaafd. De voormalige bedrijfswoning wordt omgezet naar burgerwoning. Het aantal woningen neemt niet toe.

  • 9. Bij wijziging naar de bestemming 'Maatschappelijk' in afwijking van en/of in aanvulling op sub a onder 1 tot en met 7 geldt dat de verkeersaantrekking in vergelijking met de oorspronkelijke activiteit niet of nauwelijks toeneemt en de infrastructuur niet verzwaard wordt.

In dit geval is de bepaling niet aan de orde omdat de bestemming niet wordt gewijzigd naar 'Maatschappelijk'.

  • 10. Bij wijziging naar de bestemming 'Bedrijf' in afwijking van en/of in aanvulling op sub a onder 1 tot en met 7 geldt dat enkel bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2 zoals genoemd in de Bijlage 3 Bedrijvenlijst is toegestaan, de verkeersaantrekking in vergelijking met de oorspronkelijke activiteit niet of nauwelijks toeneemt en de infrastructuur niet verzwaard wordt.

In dit geval is de bepaling niet aan de orde omdat de bestemming niet wordt gewijzigd naar 'Bedrijf'.

Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging dient een evenredige belangenafweging plaats te vinden waarbij verschillende aspecten betrokken worden. Hieronder is nader op deze aspecten ingegaan.

  • De ervenstructuur

Teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing van het nieuw te bouwen bijgebouw, is er een erfinrichtingsplan opgesteld welke is opgenomen in Bijlage 1. De bestemming wordt gewijzigd van een agrarisch (bedrijfs) bestemming naar een woonbestemming. De bestaande schuur is past qua verschijningsvorm en functie niet bij een woonbestemming. In de toekomstige situatie is de schuur kleiner qua omvang en past deze beter bij het woonhuis. Daarnaast wordt er een houtsingel aangelegd/hersteld en wordt er een gaashekwerk aangelegd, wat zorgt voor een duidelijke erfafscheiding. Het huis en de schuur staan momenteel leeg. In de nieuwe situatie is er een invulling voor het plangebied.

  • De woonsituatie

Bij de voorliggende situatie worden geen nieuwe woningen gerealiseerd. De bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. Daarmee is de woonsituatie gelijk.

  • De verkeersveiligheid

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt geen significante verkeerstoename verwacht. Er is juist sprake van een verlaging van de verkeerslast van en naar de locatie. Er zal immers geen landbouwverkeer meer plaatsvinden over de weg van en naar de boerderij.

  • De parkeergelegenheid

In het voorliggende geval wordt de aanwezige bedrijfswoning omgezet naar burgerwoning. Het aantal woningen blijft gelijk. Er is geen sprake van een toename aan parkeerbehoefte. Overigens is op het erf voldoende ruimte voor parkeren.

  • De sociale veiligheid

De agrarische bedrijfsactiviteiten worden beëindigd en de aanwezige bedrijfswoning wordt omgezet naar burgerwoning. De woonfunctie blijft hierdoor behouden. Dit betekent dat de mate van sociale veiligheid niet wijzigt ten opzichte van de bestaande situatie.

  • De externe veiligheid

Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 3.4.6.

  • De milieusituatie

Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 3.4.

  • De natuur- en landschapswaarden van de gronden

Op het aspect natuurwaarden wordt nader ingegaan in paragraaf 3.6. Er is een erfinrichtingsplan opgesteld teneinde een goede landschappelijke inpassing te waarborgen, zie Bijlage 1.

  • De cultuurhistorische waarden

Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 3.3.

  • De gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden

De voorgenomen ontwikkeling is milieuhygiënisch acceptabel. Nabijgelegen bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. In paragraaf 3.4 is hier nader op ingegaan.

3.3 Cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

3.3.1 Archeologie

In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Erfgoedwet, welke in 2017 van kracht is geworden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente. Kampen heeft vastgesteld archeologiebeleid dat verankerd is in de Erfgoedverordening en de Erfgoednota.

Conclusie

Het plangebied is bestemd met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2'. Voor de locatie van het woonhuis en de bestaande schuur geldt de bestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Dit betekent dat er een hoge verwachtingswaarde bestaat. Rondom de bestaande bebouwing ligt een middelmatige verwachtingswaarde met als dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De omvang van de terreinen met bodemverstoring blijft beneden de ondergrens die geldt voor locaties met een middelmatige of hoge verwachtingswaarde. Voor het plan in deze vorm geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek.

3.3.2 Monumentenzorg

In het plangebied zijn geen Rijks-en gemeentelijke monumenten en geen karakteristieke panden aanwezig.

3.4 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van dit wijzigingsplan de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.4.1 Milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandscriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Indien er bedrijven in de omgeving aanwezig zijn hebben deze in een vergunning of in het Activiteitenbesluit vastgelegde rechten. Een gevoelig object te dichtbij bouwen kan impliciet betekenen dat het bedrijf aan zwaardere eisen moet voldoen waardoor het bedrijf planschade kan claimen.

Onderzocht moet daarom worden of dergelijke bedrijven in de omgeving aanwezig zijn en uitgesloten moet worden dat deze door de wijzigingen benadeeld worden. Alleen in geval bedrijven in de omgeving geprojecteerd zijn (het bestemmingsplan maakt de vestiging mogelijk maar ze zijn nog niet gerealiseerd) kan gebruik worden gemaakt van de VNG brochure “Bedrijven en Milieuzonering”.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen. Daarnaast worden bij de voorgenomen ontwikkeling geen nieuwe woningen of andere milieugevoelige objecten gerealiseerd en ook worden geen nieuwe milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt. De huidige bedrijfswoning heeft hetzelfde beschermingsniveau als de toekomstige functie. Er treedt daardoor geen belemmering op. Daarom hoeft er geen toetsing plaats te vinden op milieuhygiënische aspecten.

3.4.2 Geur

Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of 'immissie') verstaan we de geurconcentratie die gedurende een bepaalde tijd op een geurgevoelig object zoals een woning 'terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Vanwege de geurbelasting op een gebied kan het woon- en verblijfklimaat daar als onvoldoende worden beschouwd om bijvoorbeeld woningbouw te realiseren. Geur van bedrijven heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.

In principe dienen alle geurgevoelige objecten te worden beschermd tegen geuroverlast. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan dient voor het aspect geur bekeken te worden of er bij een omliggende of te vestigen geurgevoelige objecten sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of omliggende bedrijven door de vestiging van geurgevoelige objecten niet worden belemmerd.

In de voorliggende situatie worden geen nieuwe woningen of andere geurgevoelige objecten gerealiseerd en ook worden geen nieuwe geuremitterrende activiteiten mogelijk gemaakt. Daarom hoeft er geen nadere aandacht te worden besteed aan het aspect geur.

3.4.3 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s). Aangezien de voorgenomen ontwikkeling slechts een functiewijziging van agrarisch naar wonen betreft, heeft de ontwikkeling geen gevolgen voor de bodemkwaliteit.

Conclusie

Het aspect bodem levert geen belemmering op voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

3.4.4 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Industrielawaai is in dit geval niet aan de orde omdat het plangebied niet nabij een gezoneerd industrieterrein ligt.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt aan de Buitendijksweg. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt geen nieuw geluidgevoelig object mogelijk gemaakt. Daarom hoeft hier niet verder op te worden ingegaan.

Railverkeerslawaai

Op circa 135 meter ten zuiden van het plangebied ligt de Hanzelijn. Ook hierbij geldt dat er bij de voorgenomen ontwikkeling geen nieuw geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt en daarom niet nader hoeft te worden ingegaan op dit aspect.

3.4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit (als onderdeel van de Wet milieubeheer) in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Hieronder vallen onder andere woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling).

Het bestemmingsplan betreft een functieverandering van agrarisch naar wonen. Hierbij wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Er is geen toename van het aantal woningen. Door de voorgenomen ontwikkeling wordt geen significante toename aan verkeer verwacht. De luchtkwaliteit zal hierdoor niet in betekende mate verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

3.4.6 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van

een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

Het planvoornemen betreft een functieverandering van agrarisch naar wonen. Dit heeft geen invloed op de externe veiligheid, aangezien er geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Tevens bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen, geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en ook geen transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991243-VB01_0007.png"

Afbeelding: uitsnede plangebied (rode stip) via risicokaart.nl

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op de externe veiligheid, zowel binnen het plangebied als op de omgeving.

3.5 Water

3.5.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheersplan 2016-2021.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. Het waterschap is hiermee op de hoogte gebracht van het plan. Er is geen sprake van een waterbelang. Het betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan. Hiermee is het watertoetsproces doorlopen. De watertoets is opgenomen in Bijlage 2.

 

3.5.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Quickscan

Het plangebied ligt in dijkring 11, IJsseldelta. Dijkringgebied 11 ligt in de provincies Gelderland en Overijssel. Aan de noord- en oostzijde ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen 'meergedomineerd' en 'riviergedomineerd' zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.

De overstromingsdreiging in dijkring 11 ontstaat door storm op het IJsselmeer of door hoogwater op de IJssel. De maatgevende omstandigheden langs de benedenloop van de IJssel worden vanaf de IJsselmonding tot net stroomopwaarts van Kampen vrijwel volledig bepaald door een hoge IJsselmeerwaterstand. De maatgevende omstandigheden langs de IJssel worden vanaf een aantal kilometers bovenstrooms van Kampen vrijwel volledig door de rivierafvoer bepaald. Tussen beide gebieden ligt een overgangsgebied, waar maatgevende omstandigheden kunnen ontstaan ten gevolge van een hoge IJsselmeerwaterstand in combinatie met een hoge rivierafvoer.

Evacuatie

Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen, achter in het gebied. Dit betekent dat met preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert.

In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten (vergelijk de Betuwe in 1995). Voor dijkring 11 geldt dat niet in alle gevallen het mogelijk zal zijn om tijdig te besluiten tot evacueren. Bij storm of het plotseling falen van de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering. Het verplaatsen van mensen naar buiten de dijkring in reactie op het ontstaan van een bres is vrijwel onhaalbaar gezien de snelheid waarmee de overstroming zich door het gebied verplaatst. Na een doorbraak is het daarom verstandiger om te vluchten naar een hogere plek (de zolder). In geval van een doorbraak door storm op het IJsselmeer is het, door de storm zelf, onmogelijk om mensen te verplaatsen of zelfs hulp te bieden in het gebied. Tenslotte zijn mensen slecht voorbereid op een mogelijke overstroming omdat deze gebeurtenissen zich vrijwel nooit voordoen (veiligheidsnorm is gemiddeld eens in de 2.000 jaar). Als een dijkdoorbraak plaatsvindt zijn evacuatiemogelijkheden naar elders nagenoeg onmogelijk. Wel is dan nog evacuatie naar bovenverdiepingen mogelijk.

Risico-inventarisatie

Op basis van de provinciale risicokaart wordt voor de locatie de overstromingskans geschat op een kleine kans. Hierbij wordt opgemerkt dat de locatie binnen een 'beschermd' gebied ligt. Binnen het gebouw kunnen mensen naar de verdieping gaan.

Paragraaf 2.14.4 van de Omgevingsverordening schrijft voor dat plannen die betrekking hebben op gebieden die zijn gelegen binnen (onder andere) de dijkring 11 IJsseldelta alleen voorzien in het realiseren van nieuwe bebouwing binnen deze gebieden wanneer sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang. Het plan stelt ook zodanige voorwaarden dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd. In de voorliggende situatie is geen sprake van nieuwe bebouwing, maar is er sprake van een bestaande bebouwing waar een nieuwe functie in komt (agrarisch wordt wonen). In het kader van het voorliggende plan hoeft daarom hier geen nadere aandacht aan te worden besteed.

3.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming (Wnb). In dit kader is een quickscan ecologie uitgevoerd. Zowel in de wet als in dit onderzoek is onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Hieronder worden de conclusies besproken. Het volledige onderzoek is raadpleegbaar via Bijlage 3.

Gebiedsbescherming

De onderzoekslocatie is gelegen ten oosten van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Veluwerandmeren. De afstand tussen de onderzoekslocatie en het Natura 2000-gebied bedraagt ca. 0.2 kilometer. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande ingreep is er geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming uitgevoerd.

Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuur Netwerk Nederland. Daar het NNN geen externe werking kent is verder onderzoek in het kader hiervan niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Binnen het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen. De locatie is voorts niet geschikt als broedlocatie voor overige vogelsoorten. Daarnaast zijn er geen beschermde soorten of potentiële nest- of verblijfplaatsen voor beschermde soorten aangetroffen.

De te verwachte diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten of soorten die alleen onder de zorgplicht vallen waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.

Ongeacht bovenstaande conclusies blijft de zorgplicht gelden. De zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of de ontheffing of vrijstelling is verleend.

Conclusie

Met inachtneming van de zorgplicht levert het aspect ecologie geen belemmeringen op.

3.7 Verkeer

Bij de voorgenomen ontwikkeling is slechts sprake van functieverandering van agrarisch naar wonen. De aanwezige bedrijfswoning wordt omgezet naar burgerwoning. Het aantal woningen blijft gelijk. Er wordt geen significante verkeerstoename verwacht en ook geen toename aan parkeerbehoefte. Er is juist sprake van een verlaging van de verkeerslast van en naar de locatie. Er zal immers geen landbouwverkeer meer over de weg van en naar de boerderij hoeven. De ontsluiting zal via de huidige ontsluiting op de Buitendijksweg blijven plaatsvinden.

3.8 Kabels en leidingen

In of bij het plangebied zijn geen kabels of leidingen op bestemmingsplanniveau gelegen die een risico vormen voor de veiligheid. Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een wijziingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De wijzigingsbevoegdheid is via het moederplan aan burgemeester en wethouders gegeven. Voor het opstellen van een wijzigingsplan geldt de uniforme voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen 8 weken na afloop van de ter inzage legging een besluit moeten nemen.

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

Ingevolge artikel 3.1.1 Bro geldt dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dat overleg moet worden gevoerd met overlegpartners. Zoals gebleken is in Hoofdstuk 2, worden er met de voorgenomen ontwikkeling geen belangen geschaad van betrokken bestuursorganen. Hierom wordt afgezien van vooroverleg.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

Er is sprake van een particulier initiatief, waarbij de gemeente Kampen alleen medewerking verleent door middel van de vervaardiging van het plan. De kosten die verbonden zijn aan de planontwikkeling en de eventuele planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Gesteld kan daarom worden, dat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluiten begrepen gronden al anderszins verzekerd is. Een verdere beschrijving van de economische uitvoerbaarheid wordt daarom achterwege gelaten.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het wijzigingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de regels van het moederplan, de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het wijzigingsplan 'Buitengebied 2014, 5e wijziging Buitendijksweg 12A’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het wijzigingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In een wijzigingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de wijzigingsbevoegdheid wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het wijzigingsplan.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

In het wijzigingsplan 'Buitengebied 2014, 5e wijziging Buitendijksweg 12A' komen de volgende bestemmingen voor:

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde - Archeologie 1;
  • Waarde - Archeologie 2.

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

5.3.1 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ ligt op gronden waarvan we het uit stedenbouwkundige overwegingen niet wenselijk vinden deze te bebouwen. Meestal gaat het hier om voorkant- en hoeksituaties. In het geval van karakteristieke bebouwing en/of cultuurhistorische waardevolle erven hebben we de bestemming 'Tuin' meer nauwkeurig om de bebouwing gelegd om deze waarden beter te kunnen beschermen. Binnen de bestemming tuin hebben we wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. Voor het overige kunt u in de bestemming tuin niet bouwen, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

5.3.2 Wonen - 2

De bestemming Wonen - 2 ligt op de overige woningen die door particulieren worden bewoond. Binnen de bestemming staan we grondgebonden woningen toe, waarbij we per woning één huishouden toestaan. Deze woningen zijn in de meeste gevallen vrijstaand. Wanneer er toch meerdere woningen aanwezig zijn in één gebouw, bijvoorbeeld doordat in het verleden woningsplitsing heeft plaatsgevonden, hebben we het aantal woningen aangegeven met de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.

Met een afwijkingsprocedure kunnen we karakteristieke woningen van meer dan 1000 m3 opsplitsen zodat bewoning met twee huishoudens mogelijk is. Op deze manier wordt het financieel gemakkelijker om het onderhoud van deze karakteristieke panden te betalen. De splitsing moet wel plaatsvinden met respect voor de karakteristieke waarden van het pand.

Hoofdbebouwing

Een woning mag u bouwen in een bouwvlak. Bouwvlakken hebben we net als bij agrarische bedrijven afgestemd op de plaatselijke situatie en ze variëren in principe in diepte van minimaal 15 meter tot 30 meter maximaal. De bouwvlakken lopen waar mogelijk door tot 6 meter uit de zijdelingse perceelsgrens. Dit laatste is gelijk aan de grotere woonpercelen in de randen van de bebouwde kom zodat de manier van bestemmen zoveel mogelijk hetzelfde blijft. Binnen een bouwvlak staan we één hoofdgebouw toe. Waar we meerdere woningen binnen één bouwvlak toestaan, kan deze bebouwing alleen aan-ééngebouwd plaatsvinden, zodat de karakteristieke vorm van de bebouwing (zoals bijvoorbeeld de boerderij met deel) behouden blijft. Een hoofdgebouw mag een inhoud van maximaal 750 m3 hebben. Deze inhoud slaat alleen op het hoofdgebouw; eventuele aangebouwde ondergeschikte bijbehorende bouwwerken hoeven we dus niet mee te rekenen bij de inhoudsmaat.

Erfbebouwing

In het gebied buiten het bouwvlak met de bestemming Wonen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een totale oppervlakte van 100 m2. Omdat we bebouwing met een kap in het buitengebied wenselijk vinden, hebben we een goot- en bouwhoogte voorgeschreven van respectievelijk 3 en 6 meter. Bijbehorende bouwwerken moeten 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, tenzij er sprake is van een aanduiding 'bijgebouwen'.

Via een sloop- en vervangingsregeling kunt u bestaande landschapsontsierende bebouwing vervangen, voor zover uw bouwplan niet past binnen de oppervlakte van 100 m2. Het gaat hier vaak om voormalige VAB-locaties. We hebben hierbij de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundige en landschappelijke verbetering. Dit kan bestaan uit een landschapsinrichtingsplan of de sloop van verpauperde bebouwing of bebouwing die niet binnen de karakteristieken van het gebied passen. Er mag 1 op 1 worden teruggebouwd tot 250 m2, dus sloop van 250 m2 bebouwing en nieuwbouw van 250 m2. Hiernaast is een maximaal terug te bouwen oppervlakte van 350 m2 mogelijk, mits u een grotere sloopinspanning levert: alle oppervlakte die boven de 250 m2 wordt gesloopt, mag u voor 1/3 terugbouwen. Dus bij sloop van 400 m2 mag u 250 m2 en 1/3 van 150 m2, dus in totaal 300 m2 terugbouwen. Met andere woorden, de minimale sloopinspanning voor de maximale 350 m2 is 550 m2.

Uiterwaarden

In het geldende bestemmingsplan voor de Uiterwaarden van de IJssel, hebben we destijds samen met Rijkswaterstaat de bestaande bebouwing met een beperkte uitbreiding als maximale oppervlakte vastgelegd. Dezelfde oppervlaktes staan ook in dit bestemmingsplan opgenomen via de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)'. Dit maximum geldt voor de totale bebouwing; de onderverdeling tussen hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken is aan de eigenaar van het perceel.

Nevenactiviteiten

U kunt een beroep- of bedrijf aan huis uitvoeren of een bed&breakfast exploiteren. We hebben dit bij recht mogelijke gemaakt gelet op de meer verspreide ligging van de woningen in het buitengebied t.o.v. woningen in de bebouwde kom, omdat de verwachte hinder op de omgeving kleiner is. De oppervlakte van deze functies staat op maximaal 25% van het bruto-vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 40 m2. Het moet gaan om echte Bed en Breakfast; een zelfstandige kookgelegenheid kan dus niet. We proberen zo te voorkomen dat B&B's voor zelfstandige (recreatieve) bewoning in gebruik kan worden genomen. In de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel zijn nieuwe recreatiewoningen namelijk verboden. Hiernaast kan ook de plaatselijke horeca profiteren van deze toeristische mogelijkheden, doordat deze in de behoefte aan een avondmaaltijd kan voorzien. De oppervlakte van 40 m2 kunnen we met een afwijkingsprocedure onder voorwaarden verruimen naar 100 m2.

Binnen de bestemming staan we een hobbymatige paardrijbak toe. Lichtmasten bij een paardrijbak zijn onder voorwaarden mogelijk met een afwijkingsprocedure.

Binnen karakteristieke bebouwing (aangeduid met 'karakteristiek') staan we via een afwijkingsprocedure onder voorwaarden ruimere mogelijkheden voor nevenactiviteiten toe, zowel qua functies als qua oppervlakte. Tot maximaal 250 m2 mogen er inpandige nevenactiviteiten plaatsvinden. We hebben geen specifieke functies genoemd, zodat u deze regeling flexibel kunt invullen. Het kan gaan om bed&breakfast of een beroep- en bedrijf aan huis, maar ook om bijvoorbeeld een kinderdagverblijf, dierenpension ed. We vinden het alleen van belang dat de impact op het landschap en de omgeving nihil is of dat sprake is van een verbetering. Op deze manier bieden we aan eigenaren van karakteristieke panden de mogelijkheid om extra inkomsten te genereren waarmee het onderhoud van de panden kan worden betaald.

Bestaande nevenactiviteiten bestemmen we met specifieke aanduidingen: bijvoorbeeld met de aanduiding 'dierenpension', 'kinderdagverblijf' of de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aanvullende activiteit'. Deze laatste aanduiding verwijst naar een in de bijlage opgenomen lijst met de specifieke adressen en nevenactiviteiten.

5.3.3 Waarde - Archeologie 1 en 2

Waarde - Archeologie 1 en 2 regelen de gebieden waar we verwachten dat er archeologische waarden in de bodem zitten.

Waarde 1 geeft gebieden met een hoge verwachtingswaarde aan; bij ingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek nodig.

Bij Waarde 2 hebben we een middelhoge verwachtingswaarde, hier ligt de grens op 5000 m2.

Waarde 3 beschermt gebieden waar daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Dit gebied heeft het hoogste beschermingsniveau: bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek nodig. Deze waarde ligt hoofdzakelijk op terpen.

Om deze bescherming compleet te maken, heeft u een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van grotere werken, met name werkzaamheden waarbij u gaat graven. Ook voor deze activiteiten geldt een ondergrens waar binnen activiteiten zonder vergunning mogelijk zijn (2500 m2, 5000 m2 en 100 m2).

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op grond van artikel 3.1.1 tweede lid Bro is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel heeft dergelijke gevallen aangegeven in de zogenaamde ‘Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen'. De Inspectie Vrom heeft dit gedaan in een brief van 26 mei 2009.

Voor wat betreft de uitzonderingslijst is er sprake van een nieuwe ontwikkeling en uitbreiding met KGO. Het plan voldoet aan de wijzigingsbevoegdheid waarin het beleidskader voor de KGO in dit geval is vastgelegd. Deze wijzigingsbevoegdheid is door de provincie akkoord bevonden, waarmee voldaan is aan de voorwaarden om van vooroverleg af te zien.

Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009. Hiernaast is de waterparagraaf zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan al ter toetsing voorgelegd aan het Waterschap Groot Salland. Onderhavig plan betreft dan ook een ontwikkeling die voldoet aan de gestelde voorwaarden om af te zien van vooroverleg.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan is op gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en de Staatscourant en heeft vanaf 28 maart 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.