direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 1e herziening Manege Deltaruiters-Kroonmenners
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991239-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het centrumgebied van het dorp IJsselmuiden krijgt een nieuwe inrichting. Het plan is om in dit gebied - het Sonnenbergkwartier - rondom het reeds gerealiseerde Cultuurhuis een nieuw dorpsplein, een kerk, kleinschalige kantoren en woningbouw te ontwikkelen. Op dit moment is een deel van het gebied in gebruik als manegeterrein (locatie 1 op figuur 1). Om uitvoering te kunnen geven aan het project het Sonnenbergkwartier moet de manege worden verplaatst. In overleg met de betrokken manegevereniging Delta Ruiters en de plaatselijke menvereniging De Kroonmenners (nu gevestigd aan de Seveningsedijk, locatie 2 op figuur 1) is aan de Parallelweg te IJsselmuiden een nieuwe locatie voor de manege gevonden (groen omrand op figuur 1) .

In de huidige situatie bestaat al een nauwe samenwerking tussen beide verenigingen. In de nieuwe situatie kan deze samenwerking verder worden geoptimaliseerd. Het voorliggende bestemmingsplan 'Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 1e herziening Manege Deltaruiters-Kroonmenners' maakt op deze locatie voor beide verenigingen een gecombineerde voorziening met manege planologisch mogelijk.

In eerste instantie is er voor deze ontwikkeling een procedure gestart aan de Ringdijk. Deze ontwikkeling werd geregeld middels het bestemmingsplan IJsselmuiden Dorpsrand, 2e herziening Manege Ringdijk. Tegen dit ontwerpplan zijn meerderde zienswijzen ingediend, waaronder één van het waterschap omdat de locatie in een reserve-waterbergingsgebied ligt. De andere zienswijzen richten zich vooral op geluids- en stankoverlast. Al met al reden om de procedure aan de Ringdijk te beëindigen en naar een andere locatie te zoeken. Zie verder paragraaf 3.2 Locatieonderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0001.png"

Figuur 1: Ligging bestaande (rode) locaties en nieuwe (groene) locatie.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 1e herziening Manege Deltaruiters-Kroonmenners' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991239-VB01.

In deze toelichting zijn een planbeschrijving en de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken opgenomen.

In de Regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. Zie Bijlage 9 Verbeelding in pdf-formaat.

1.3 Ligging van het plangebied

De planlocatie c.q. het plangebied van dit bestemmingsplan ligt aan de Parallelweg te IJsselmuiden, in de noordwesthoek van het Glastuinbouwgebied Koekoekspolder. De locatie heeft een oppervlak van circa 2,7 ha (26.960 m2).

1.4 Geldende bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Glastuinbouw Koekoekspolder 2014'. Op 30 april 2015 heeft de gemeenteraad dit plan vastgesteld. De gronden waar de manege naar toe wordt verplaatst hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijventerrein' en de dubbelbestemming Waarde - Landschap.

De beoogde vestiging van een manegefunctie past niet binnen deze bestemmingen en de regels van dit bestemmingsplan. Er geldt een wijzigingsbevoegdheid, maar die is niet van toepassing voor deze ontwikkeling. Daarom is voorliggende herziening van het geldende bestemmingsplan opgesteld.

Bij de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan vervalt dit deel van het geldende bestemmingsplan 'Glastuinbouw Koekoekspolder 2014'.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken overheden staan in Hoofdstuk 2.
  • Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het plangebied en de resultaten van het onderzoek naar de relevante omgevingsaspecten voor dit plan (landschappelijke inpassing, milieu, archeologie, natuur etc.).
  • De juridische planopzet wordt behandeld in Hoofdstuk 4. Hierin wordt de gewenste planologische ontwikkeling vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels.
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de maatschappelijke en economische haalbaarheid. Dit bevat ook de resultaten van de inspraak en het gevoerde vooroverleg over het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

Dit hoofdstuk vat het beleidskader samen dat relevant is voor dit bestemmingsplan. Het (inter)nationale en provinciale beleid staat in verschillende nota's over ruimtelijke ordening.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de Structuurvisie is het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk tot 2040 vastgelegd. In de structuurvisie steekt het rijk in op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, met een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast staat de gebruiker centraal. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Deze 13 belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Om zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen eerst kijken of er vraag is naar deze ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

In het voorliggende bestemmingsplan gaat het om de verplaatsing van een reeds bestaande manege. Er is daarom geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met het plan zijn ook geen andere nationale belangen in het geding. Daarmee valt het plan onder de verantwoordelijkheid van gemeente en provincie om te zorgen voor een goede ruimtelijke inpassing. Dit bestemmingsplan dient hiertoe.

2.1.2 Het Nationaal Waterplan (2016)

Het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 is de rijksnota voor het nationale waterbeleid en wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid de rijksoverheid in de planperiode voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het rijksbeleid met betrekking tot waterveiligheid en zoetwater is met de vastgestelde Deltabeslissingen in 2014 fundamenteel veranderd. Deze Deltabeslissingen zijn in 2014 met een tussentijdse wijziging verankerd in het Nationaal Waterplan 2009-2015 en zijn inmiddels in het Nationaal Waterplan 2016-2021 geïntegreerd.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn verwerkt:

  • Hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid
  • Gewenste ontwikkelingen, de werking en de bescherming van de watersystemen in Nederland
  • Benodigde maatregelen en ontwikkelingen
  • Beheerplannen voor de stroomgebieden
  • Beheerplannen voor de gebieden met overstromingsrisico
  • Marine Strategie
  • Beleidsnota Noordzee
  • Functies van de rijkswateren

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

De maatregelen uit het Nationaal Waterplan hebben geen betrekking op het voorliggende bestemmingsplan. In ruimtelijke plannen moet wel een waterparagraaf c.q watertoets worden opgenomen waarin de wateraspecten van het plan worden beschreven. Hoofdstuk 3 gaat hier nader op in.

2.1.3 Natura 2000-gebieden

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit natuurgebieden die wettelijk worden beschermd om de Europese biodiversiteit te waarborgen. De gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuurwaarden in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is op grond van de Natuurbeschermingswet een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied. Dit wordt de externe werking genoemd.

De afstand tussen het plangebied aan de Parallelweg en de omliggende Natura 2000-gebieden is verschillend: het gebied Uiterwaarden IJssel ligt binnen de toetsafstand van 3 km, andere Natura 2000-gebieden liggen verder weg (op circa 7 kilometer het Veluwerandmeer en het Ketelmeer & Vossemeer, op circa 3,2 kilometer het Zwarte Meer en de anderen nog verder weg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0002.png"
In Hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op het onderzoek naar de mogelijke effecten van dit plan op deze Natura-2000 gebieden. Ook de resultaten van het onderzoek naar de effecten op (andere) flora- en faunasoorten komt daarbij aan de orde.

2.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.

2.2.1 Algemene toets

De ontwikkeling betreft de verplaatsing van een manege uit het centrum van IJsselmuiden naar "buiten". Bij een algemene toets aan zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening blijkt dat deze documenten op geen enkele wijze ingaan op (grootschalige) sportvoorzieningen. Er is geen visie of beleid ten aanzien van maneges of andere paarden-gerelateerde ontwikkelingen die veelal toch in de Groene ruimte hun plek vinden en ook veelvuldig voorkomen. Er is alleen een relatie te vinden tussen de ontwikkeling en het daarvoor van belang zijnde provinciale beleid in de Omgevingsvisie en wel in Deel 3 Uitwerking: aan de slag!, hoofdstuk 10 Thematische beleidskeuzes; paragraaf 10.2 Economie en vestigingsklimaat, subparagraaf 10.2.4 Toerisme en vrije tijd. Daarin staat de volgende tekst:

10.2.4 Toerisme en vrije tijd

Overijssel biedt vele mogelijkheden voor toerisme en invulling van vrije tijd. ...

Ambitie:

Ontwikkelingsmogelijkheden voor en kwaliteitsverbetering van toerisme en vrijetijdsbesteding

Strekking van het beleid:

We zetten ons in voor een sterk aanbod voor de vrijetijdsbesteding in Overijssel. Innovatie en versterking van het organiserend vermogen in de toeristische sector staan daarbij centraal.

Wij bieden ondernemers de ruimte om toeristisch-recreatieve voorzieningen te ontwikkelen die bijdragen aan de differentiatie van het aanbod. We stimuleren hierbij het leggen van (nieuwe) koppelingen tussen verschillende sectoren (zoals recreatie, natuur, landschap, water, cultuur, zorg en sport) en hebben aandacht voor cultuur, erfgoed en recreatie- en winkelvoorzieningen. Zo ondersteunen we bijvoorbeeld de winkelfunctie in de binnensteden door beperkingen op te leggen aan detailhandel buiten de kernen (zie paragraaf 10.2.1.4 voor meer informatie).

................

Toelichting (waarom?):

Een rijk aanbod van (dag)recreatieve voorzieningen vormt een belangrijke vestigingsfactor voor bedrijven en bewoners, is van belang voor de concurrentiekracht van Overijssel als vakantie- en dagtochtbestemming en draagt bij aan de werkgelegenheid. ... Dit willen we graag zo houden.

Uitvoering/instrumenten:

Regels in de verordening

      • Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken (titel 2.1)
      • Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) (artikel 2.1.6)

Gebiedsontwikkeling/uitvoeringsprojecten:

      • we benutten meekoppelkansen voor recreatie en toerisme zoals bij Ruimte voor de Rivier/dijkversterkingsopgaven

Subsidies en fondsen:

      • subsidies voor nieuwe product-marktcombinaties
      • Programma Ruimtelijke kwaliteit: versterking identiteit en diversiteit

De ontwikkeling van de manege van de Deltaruiters en de samenvoeging daarvan met de Kroonmenners, gepaard gaande met de opheffing van hun locaties in respectievelijk het centrum van IJsselmuiden en het buitengebied voorziet in de instandhouding, kwaliteitsverbetering en ontwikkeling van een vrijetijdsvoorziening voor de inwoners van IJsselmuiden en omgeving. Deze ontwikkeling is dan ook (op dat gebied) passend binnen het provinciale beleid. Hierna wordt verder ingegaan op de uitvoering.

2.2.2 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. In onderstaande figuur 2 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0003.png"

Figuur 2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

2.2.3 Omgevingsverordening Overijssel 2017

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

2.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een Uitvoeringsmodel (zie Figuur 2). Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.


Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

2.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de Omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening.

2.2.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de Omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

2.2.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

2.2.5 Toetsing aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Toetsing van voorliggend initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel geeft globaal het volgende beeld.

2.2.5.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.3 Werklocaties (Bedrijventerreinen en kantoorlocaties) en artikel 2.10 Glastuinbouwlocaties uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

2.2.5.1.1 Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3, 2.3 en 2.10

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • 4. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • 5. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

De in dit plan besloten ontwikkeling betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voldoet aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Het plangebied is in het geldend bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014 " bestemd tot 'Bedrijventerrein'. Gelet op de bestemmingsomschrijving en de omliggende werk- en verkeersbestemmingen, is het plangebied gelegen in 'bestaand bebouwd gebied'. Extra ruimtebeslag op de groene omgeving is niet aan de orde.

Daarnaast is er sprake van concentratie van functies van drie naar één locatie, die weliswaar voor bedrijven is bestemd, maar waarvoor geen behoefte blijkt te bestaan. Daarmee wordt ruim 2.5 ha onttrokken aan de bedrijventerreinvoorraad, wat weer in lijn is met het provinciaal beleid om bestemde, maar niet gerealiseerde bedrijventerreinen weg te bestemmen. Hier wordt het herbestemd naar een sportfunctie. Zie verder onder '2.3 Werklocaties'.

Bijkomend gegeven is dat er sprake is van het opheffen van twee locaties met een strijdig gebruik (locatie Kroonmenners aan de Seveningseweg en Deltaruiters aan de Bergweg).

Artikel 2.3 Werklocaties (Bedrijventerreinen en kantoorlocaties) Toelichting

Provinciaal belang 
Dit onderdeel van de verordening bevat regels voor bestemmingsplannen die voorzien in aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. Onder nieuwe bedrijventerreinen wordt elke locatie verstaan die ontwikkeld wordt ten behoeve van de vestiging van bedrijven en bij die bedrijven behorende kantoren. Het ter zake geldende provinciale beleid ligt vast in de Omgevingsvisie Overijssel. De verordening is inhoudelijk in overeenstemming met de regels die het Rijk gesteld heeft in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

In de Omgevingsvisie is het provinciale belang beschreven van zorgvuldige planning en regulering van nieuwe en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. Het beleid is erop gericht aanleg van nieuw bedrijventerrein te voorkomen als op bestaande terreinen nog voldoende ruimte beschikbaar is of naar verwachting door optimalisering van de bouw- en gebruiksmogelijkheden en herstructurering beschikbaar zal komen. Dit beleid krijgt juridische doorwerking in de verordening in titel 2.1 (principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik).

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel en in lijn met het provinciaal belang ten aanzien van bedrijfsterreinen. Een deel van een bestemd, maar nog niet gerealiseerd bedrijventerrein wordt immers weg-/herbestemd, waardoor een ander bestemd maar nog niet geheel gerealiseerd bedrijventerrein meer invullingskansen krijgt.

2.2.5.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In de stedelijke omgeving gaat het - kort samengevat - om het optimaal in verbinding laten zijn van de stedelijke netwerken met elkaar (connectiviteit) en ervoor zorgen dat de stedelijke netwerken elkaar onderling versterken en aanvullen (complementariteit). Het gaat daarnaast om het behouden/vergroten van de kwaliteit van woonomgevingen en werklocaties. Het plangebied is op de Ontwikkelingsperspectievenkaart aangemerkt als 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' (roze kleur). In onderstaande Figuur 3 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Het plangebied is met de rode contour weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0004.png" Figuur 3: Uitsnede Ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

2.2.5.2.1 Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

De volgende artikelen zijn voor het plangebied van toepassing:

Artikel 8.2.1.2.3 'Glastuinbouw' (paars)

In de Koekoekspolder is ruimte voor de ontwikkeling van glastuinbouw.

Artikel 8.2.2.2. 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' (roze)

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Afwegingen

Er wordt uiteraard geen invulling gegeven aan het ontwikkelingsperspectief 'Glastuinbouw'; in zeker zin wel aan het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. Er is sprake van een herstructurering van een (beoogd) werkmilieu. Een als zodanig bestemd bedrijventerrein (waar er al te veel van is) wordt omgezet naar een sportterrein, ten gunste van de transformatie van een bestaand sportterrein naar een centrumvoorziening in het hart van IJsselmuiden (ook roze). Op de nieuwe locatie wordt per saldo minder verhard oppervlak toegevoegd dan waarmee in het geldende bestemmingsplan rekening is gehouden.

Conclusie

Het initiatief is niet strijdig met het voor de locatie geldende ontwikkelingsperspectief en geeft invulling aan het perspectief op de vrijkomende locatie.

2.2.5.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

2.2.5.3.1 Toetsing aan de gebiedskenmerken

De 'Natuurlijke laag'

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet, en ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstype Laagveengebieden (in cultuur gebracht). In onderstaande Figuur 4 is dit lichtblauw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0005.png"

Figuur 4: Laagveengebieden (in cultuur gebracht) (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De ruimtelijke kwaliteitsambities in de natuurlijke laag zijn:

  • natuur als ruggengraat: de ontwikkeling van een robuust, aaneengesloten natuurlijk landschap
  • een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel

Het (beter) afstemmen van locatiekeuzen en inrichtingsopgaven op de natuurlijke laag is een duurzame strategie. Het betekent onder andere:

  • het behoud van kwaliteiten van de natuurlijke laag, zoals aardkundige waarden en natuurlijk reliëf
  • het intact laten of versterken van de veerkracht van het watersysteem en daarmee anticiperen op klimaatverandering
  • het voorkomen dat locatiekeuzen leiden tot wateroverlast (bijvoorbeeld door te bouwen op de hooggelegen droge delen in het landschap)
  • het behouden en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit)

Deze ambities zijn opgesteld voor gebieden die een gelijke ontstaansgeschiedenis kennen als de Koekoekspolder. Het verschil is hier dat de hele polder is ingericht voor de glastuinbouw en daarmee kan geen invulling gegeven worden aan een groot deel van de ambities. Voorzover dat nog mogelijk is zijn die ambities vastgelegd in het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Koekoekspolder en die worden in dit plan gerespecteerd.

De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als 'consumptielandschap' voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Laagveenontginningen'. In onderstaande Figuur 5 is dit in lichtblauw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0006.png"

Figuur 5: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De bestaande landschappelijke ontginningsstructuur blijft gehandhaafd en daarmee herkenbaar.

De 'Laag van de beleving'

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving.

Op basis van de 'Laag van de beleving' maakt het plangebied onderdeel uit van 'IJssellinie inundatieveld'. In onderstaande Figuur 6 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0007.png"

Figuur 6: De Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)

“Bakens in de tijd – IJssellinie inundatieveld”

Het belang van bakens in de tijd wordt – gelijk op met de herwaardering van het cultuurhistorisch erfgoed (agrarische en industriële en religieuze monumenten!) – meer en meer ingezien. Karakteristieke of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt vervangen door nieuwbouw zonder dat de mogelijkheden voor herbestemming voldoende zijn onderzocht. Hierdoor blijven kansen voor het behouden en toevoegen van gebiedsidentiteit onbenut.

De zichtbaarheid van het inundatieveld niet aangetast.

Conclusie

De ontwikkeling van de manege tast de wezenlijke gebiedskenmerken niet verder aan dan nu al het geval is.

2.2.6 Conclusie toetsing aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta

Om waardevolle landschappen te behouden en 'te ontwikkelen met kwaliteit' zijn in de Nota Ruimte verschillende Nationale Landschappen aangewezen. De planlocatie aan de Parallelweg ligt in één daarvan, het Nationaal Landschap IJsseldelta. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet vergroot worden. Het gebied IJsseldelta heeft drie kernkwaliteiten:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Voor dit bestemmingsplan is gelet op de ligging in het nationale landschap en de gebiedskenmerken extra aandacht besteed aan de ruimtelijke inpassing. Zie verder paragraaf 3.4.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat op hoofdlijnen de ontwikkelingen en het toekomstperspectief voor de gemeente als geheel. In de visie staat hoe de gemeente het ruimtelijk beleid in de komende jaren gaat uitvoeren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

Een centraal doel in de structuurvisie is het op peil houden en verbeteren van het voorzieningenniveau in het centrum, de wijken en de dorpen. Conform deze beleidslijn kan door de uitplaatsing van de Deltaruiters het gebied rondom het Kulturhus in het centrum IJsselmuiden verder worden ontwikkeld. In het gebied van het Nationale Landschap IJsseldelta is de structuurvisie ook gericht op behoud en versterking van de landschappelijke kwaliteiten. Deze zijn onder meer uitgewerkt in de Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden.

2.4.2 Gebiedsvisie dorpsrand IJsselmuiden - Koekoek (2011)

Deze gebiedsvisie (vastgesteld in 2011) zoomt specifiek in op de dorpsrand van IJsselmuiden die - net als de Koekoekspolder - in het Nationaal Landschap IJsseldelta ligt. Centraal in de gebiedsvisie staan de omgevingskwaliteiten in het gebied van de dorpsrand (waarbij ook de Koekoekspolder is meegenomen) en de wijze waarop hierop bij toekomstige ontwikkelingen kan worden voortgebouwd.

Kenmerkend voor de Koekoek is de orthogonale structuur van bedrijvige linten waaraan gewoond en gewerkt wordt. Deels dichtgezet met glas, maar ook nog stukken met weides en kwekerijen. Met de ontwikkeling van de Koekoek als glastuinbouwgebied is veel aandacht nodig voor de linten als kwalitatieve, dragende structuren van de polder. De ambitie is afwisselende linten te ontwikkelen, waaraan het prettig wonen en goed werken is. Ook het realiseren van meer bergingsruimte voor het water is een belangrijke opgave in en rondom de Koekoek. De gebiedsvisie geeft als ruimtelijk kader voor de Koekoekspolder aan:

De linten, de tochten en de Oudendijk krijgen voldoende ruimte om als belangrijke ruimtelijk dragende structuren overeind te blijven. Waarschijnlijk vraagt het overeind houden van de structuren te veel ruimte binnen het glastuinbouwgebied. Dit betekent dat keuzes gemaakt moeten worden. Deze keuzes moeten op schaal van de hele polder plaatsvinden.

Paragraaf 3.4 gaat in op de vertaling van deze beleidsuitgangspunten in het bestemmingsplan.

2.4.3 Welstand
2.4.3.1 Inleiding

De gemeente Kampen wil zorgvuldig omgaan met de bebouwde omgeving. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit is onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken. De kwaliteit van de bebouwing willen Kampen behouden en in een aantal gebieden verbeteren.

In grote lijnen weet iedereen wat wel en niet acceptabel is. Dit biedt echter onvoldoende houvast. Daarom is deze welstandsnota opgesteld. In de welstandsnota wordt aan de hand van criteria voor het uiterlijk van gebouwen meegegeven wat de gewenste kwaliteit is.

2.4.3.2 Verschillende type criteria

Het beleid gaat op hoofdlijnen uit van 3 type criteria: objectgericht, gebiedsgericht en algemeen (bij bijzondere situaties). Daarnaast zijn criteria geformuleerd voor bouwen aan en nabij monumenten, criteria voor reclame en criteria voor excessen.

Objectgericht:

Een groot deel van de bouwaanvragen van inwoners van Kampen betreft veel voorkomende kleine bouwwerken, zoals dakkapellen, erfafscheidingen en aanbouwen. Daarvoor zijn criteria veel voorkomende kleine bouwwerken (sneltoetscriteria) opgesteld die snel helderheid bieden over wat er wel en niet mogelijk is.

Gebiedsgericht:

Grotere bouwplannen hebben meer impact op hun omgeving en ‘passendheid’ in de omgeving is voor deze plannen van groter belang. Per gebiedstype gelden daarom gebiedsgerichte criteria die uitgaan van de bestaande karakteristieken en kwaliteiten van het betreffende (deel) gebied. Om de criteria goed te kunnen begrijpen en toe te passen zijn de bijbehorende beschrijvingen met foto's onmisbaar. Kleinere bouwwerken die afwijken van de sneltoets criteria kunnen eventueel getoetst worden aan de gebiedsgerichte criteria.

Algemeen:

De algemene criteria worden toegepast als de overige criteria niet volstaan of als een bouwplan daar niet aan voldoet maar wel architectonische kwaliteit heeft. Daarnaast zijn er een aantal situaties waarvan in de welstandsnota is bepaald dat de algemene criteria van toepassing zijn om hogere eisen aan de architectuur te kunnen stellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0008.png"

Figuur 7: Uitsnede kaart criteriagebieden

2.4.3.3 Drie welstandsniveaus

Alhoewel de gemeente waarde hecht aan alle bebouwing is het niet nodig overal de hoogste eisen te stellen. De kwaliteit van een plan moet op zijn minst aansluiten op de gemiddelde beeldkwaliteit van een gebied en daar geen afbreuk aan doen, maar niet overal ligt de lat even hoog. In de nota is daarom gewerkt met 3 niveaus. Afhankelijk van de ruimtelijke kwaliteit van een gebied zijn de criteria meer of minder streng, is de toetsing meer of minder zwaar en wordt de toetsing uitgevoerd door meer of minder deskundigen.

Niveau 1

  • Binnenstad Kampen, Bolwerk IJsselmuiden, Plantsoen, Groene Hart, IJsselkade Kampen, Bovenhaven en Buitenhaven en Nieuwe Buitenhaven
  • Strenge criteria: kwaliteit behouden en waar mogelijk versterken en herstellen
  • Zware toetsing: (in principe) geïntegreerde welstands en monumentencommissie

Niveau 2

  • IJsselmuiden-Dorp, de dorpen (Zalk, Wilsum, ’s-Heerenbroek, Grafhorst), buitengebied m.u.v. De Koekoek
  • Gemiddelde criteria: kwaliteit behouden en waar mogelijk versterken
  • Reguliere toetsing: geïntegreerde welstands-en monumentencommissie of een gemandateerd lid van de commissie

Niveau 3

  • Woonwijken, bedrijventerreinen en De Koekoek
  • Globale criteria: kwaliteit respecteren
  • Lichte toetsing: in principe door een gemandateerd lid van de commissie

Voor het plangebied is niveau 3 van toepassing zoals op onderstaande Figuur 8 is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0009.png"

Figuur 8: Kaart Welstandsniveaus

Conclusie

Voor het plangebied gelden het criterium 'Algemeen' en het 'Niveau 3'. De beschrijvingen behorende bij de diverse gebieden zijn echter niet 1:1 toe te passen op de ontwikkeling van deze manegevoorzieningen op het bedrijventerrein in De Koekoek, daarom wordt het ontwerp op zijn merites beoordeeld en niet op de gebiedsbeschrijvingen van De Koekoek of de Bedrijventerreinen.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de bestemmingsplanherziening spelen. In dit hoofdstuk wordt op de voor dit bestemmingsplan relevante aspecten ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke (ontwerp)aspecten maar ook de aspecten die samenhangen met het landschap, het milieu, archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Locatieonderzoek

Aan het ontwerpbestemmingsplan IJsselmuiden Dorpsrand, 2e herziening Manege Ringdijk is een locatieonderzoek voorafgegaan aan de verplaatsing van de manege en de menvereniging. Dit locatieonderzoek is uitgevoerd in de periode 2011-2012. Daarbij zijn toen in totaal 17 mogelijk geschikte locaties in en rond IJsselmuiden afgewogen en beoordeeld aan de hand van de toen relevante ruimtelijke, planologische en financiële aspecten. De locatie Parallelweg is destijds niet meegewogen vanwege de veronderstelde behoefte aan bedrijventerrein voor teeltverwerkende bedrijven. Wel was een perceel aan de Zwagerweg in beeld als mogelijke locatie. Deze lag even oostelijker van de nu voorliggende locatie aan de Parallelweg, grotendeels binnen dezelfde bestemming.

Uit dat onderzoek kwamen vier locaties als mogelijk of kansrijk naar voren. De locatie aan de Ringdijk leek op basis van de toenmalige situatie met het oog op de beschikbare ruimte, het (toekomstige) beleid en vanuit financieel oogpunt de meest geschikte locatie. Gezien het aantal ingediende zienswijzen bleek het niet de meest maatschappelijk geschikte locatie, maar viel deze ook af vanwege financieel-economische redenen.

Naar aanleiding van alle zienswijzen tegen de locatie Ringdijk, het gewijzigde beleid, de huidige economische situatie is de nu voorliggende (alternatieve) 18e locatie afgewogen.

3.2.1 Ruimtelijke afwegingen

Op basis van het programma van eisen van beide verenigingen is er aan de Parallelweg (meer dan) voldoende ruimte beschikbaar.

3.2.1.1 Algemene afwegingen

Ten aanzien van deze locatie op het bedrijventerrein kan worden gesteld dat:

  • a. beide aan de verenigingen toe te wijzen percelen bestemd zijn tot tuinbouwgebonden bedrijfsterrein. Er is geen concrete belangstelling voor deze locatie. Het is niet waarschijnlijk dat op korte termijn grond verkocht wordt voor dit doel. De voorraad bedrijventerrein wordt verlaagd;
  • b. de toegezegde bijdrage in de verplaatsingskosten wordt mede aangewend om de grond te verkopen aan de Deltaruiters;
  • c. de beoogde percelen van de Deltaruiters en de Kroonmenners kunnen met elkaar worden verbonden zodat over en weer van elkaars voorzieningen gebruik gemaakt kan worden.
3.2.1.2 Locatie afwegingen
  • a. Deze locatie is goed en verkeersveilig ontsloten zonder dat aanvullende maatregelen nodig zijn en kosten moeten worden gemaakt.
  • b. Een klein nadeel is dat het vrijliggende fietspad twee keer moet worden gekruist, maar de situatie ter plaatse van de beoogde uitritten over het fietspad is overzichtelijk;
3.2.2 Planologische afwegingen

Dit gebied is volgens het geldende bestemmingsplan primair bedoeld voor tuinbouwgerelateerde bedrijvigheid. Het toevoegen van een sportfunctie op deze locatie is niet meteen de meest voor de hand liggende, echter een sportlocatie die tot geur- en geluidsoverlast leidt is ook niet het meest wenselijk in de nabijheid van een woongebied en dat was één van de redenen genoemd in de zienswijzen voor de locatie Ringdijk. In de afweging is meegenomen dat ten zuiden van de ontwikkelingslocatie een volkstuinencomplex is gelegen dat eveneens afwijkend is van de glastuinbouw.

Sinds de procedure voor de Ringdijk is het provinciale beleid (Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur) voor de locatie aan de Parallelweg gewijzigd en is het nu naast Glastuinbouw ook aangegeven als 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken (zie 2.2.5.2.1). Deze visie/zonering geldt zowel voor de kernen IJsselmuiden en Grafhorst als voor de noordwest hoek van het glastuinbouwgebied Koekoekspolder. Dit biedt meer (her)ontwikkelingsruimte dan het voorgaande provinciale beleid waar alleen maar Glastuinbouw was aangegeven. Deze ontstane beleidsmatige ruimte leidt tot de afweging om de locatie (in de lijn van het eerdere locatieonderzoek) als 'realistisch' te bestempelen.

3.2.3 Financieel-economische afwegingen

Ten tijde van de locatiekeuze waaruit de locatie Ringdijk naar voren kwam was de ontwikkeling van het (glas)tuinbouwgerelateerde bedrijventerrein volop gaande met een (bruto) omvang van circa 10 ha, het ging daarbij om 'schone' bedrijvigheid. Het bedrijventerrein zou namelijk voorzien in de behoefte aan specifieke bedrijvigheid, zoals verwerkers, handelaren en toeleveranciers gerelateerd aan de glastuinbouw. Dat was de reden waarom de locatie Zwagersweg als 'niet realistisch' werd gekwalificeerd.

Voor zover het bedrijventerrein ten oosten van de locatie Parallelweg ligt (nu nog steeds onbenut) is een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen op grond waarvan de bestemming gewijzigd kan worden in glastuinbouwgebied. Gezien de nog beschikbare ontwikkelingsruimte voor glastuinbouw is ook daar minder behoefte aan dan voorzien.

3.2.3.1 Economie

Nu, een aantal jaren verder, blijkt de verwachte behoefte niet of nauwelijks te bestaan. Daarbij komt dat er op korte afstand op het bedrijventerrein Spoorlanden nog ruimte is voor bedrijfsontwikkeling. Ook is er geen behoefte om de bedrijventerreinbestemming om te zetten naar glastuinbouw. Er is nog ruimte genoeg binnen de daarvoor bestemde gebieden in de Koekoekspolder. Het resterende bedrijfsterrein tussen de locatie aan de Parallelweg en de Oudendijk houdt de bestemming bedrijfsterrein voor “tuinbouwgerelateerde bedrijvigheid”. Het afzetrisico (onverkoopbaarheid voor de gronden, die 'achter' de toekomstige manege liggen), neemt door de voorgenomen herziening wel toe. Indien deze gronden in de toekomst gedeeltelijk afgewaardeerd moeten worden naar agrarische waarde (50%), vanwege verminderde verkoopbaarheid, leidt dit een tekort in de grondexploitatie. Voor de financiële gevolgen wordt verder verwezen naar 5.2 Economische uitvoerbaarheid.

3.2.3.2 Financieel

De grondprijs voor de locatie 'Zwagerweg' in de grondexploitatie was destijds voor de Deltaruiters niet op te brengen en dat was de belangrijkste reden om de locatie 'Zwagerweg' destijds als 'niet realistisch' te bestempelen. De locatie 'Parallelweg' ligt in hetzelfde grondexploitatiegebied en dat zou tot dezelfde kwalificering moeten leiden. Nu de verkoop van de gronden niet verloopt als voorzien is een heroverweging in relatie tot de grondexploitatie op zijn plaats. Doordat de door de gemeente toegezegde bijdrage in de verplaatsingskosten voor de bebouwing nu mede aangewend worden om het bedrijfsterrein aan de Deltaruiters te verkopen, wordt deze locatie wel financieel haalbaar.

De Kroonmenners beschikken niet over de financiële middelen om de gronden te kopen, daarom krijgen ze de locatie ter beschikking op basis van huur. Op onderstaande Figuur 9 is de terreinverdeling tussen beide verenigingen weergegeven. Daarop staan ook de bouwgrenzen en milieugrenzen weergegeven die voor de ontwikkeling van belang zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0010.png"

Figuur 9: Terreinverdeling Deltaruiters en Kroonmenners (Bron: gemeente Kampen)

3.2.4 Conclusie

De conclusie is dat de locatie Parallelweg op basis van alle afwegingen van het destijds uitgevoerde locatieonderzoek nu als 'realistisch' kan worden gekwalificeerd.

3.3 Huidige situaties

3.3.1 Locatie Oosterholtseweg - Oosterlandenweg (Deltaruiters)

De locatie van de manege ligt in het in ontwikkeling zijnde centrum van IJsselmuiden. Tot de jaren '80 van de vorige eeuw lag de manege nog aan de rand van IJsselmuiden, maar kloksgewijze ontwikkeling van IJsselmuiden in de daarop volgende 25 jaar hebben er voor gezorgd dat de locatie nu geheel opgegaan is in de bebouwde kom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0011.png"

Figuur 10a: Huidige locatie Deltaruiters centrum IJsselmuiden

Voordat tot besluitvorming overgegaan is om de planologische procedure voor de ontwikkeling op de locatie Ringdijk stil te leggen en te switchen naar de nu voorliggende locatie aan de Parallelweg is onderzocht of handhaving van de manege van de Deltaruiters op de huidige locatie stedenbouwkundig inpasbaar is. Daarvoor is een stedenbouwkundige analyse uitgevoerd die is opgenomen als Bijlage 3 Stedenbouwkundige beoordeling huidige locatie.

Samenvattend is de beoordeling:

Op zich past de functie van een manege in een langzaam gegroeide, dorpse omgeving met meerdere openbare voorzieningen. In de structuurvisie is de manege, en de omgeving daarvan, echter vastgelegd als ontwikkellocatie voor woningbouw. Bij de ontwikkeling / bouw van het Kulturhus en de zorgwoningen is dan ook op geen enkele wijze rekening gehouden met het mogelijk in de toekomst blijven bestaan van de manege; er is vanuit gegaan dat ook het terrein van de manege wordt herontwikkeld.

In de nu voorliggende situatie, met het reeds gerealiseerde hoogwaardige complex met kulturhus en zorgappartementen en geen tot weinig ruimte voor eventuele uitbreiding of verbetering van de uitstraling van het voorterrein van de manege, kan geconcludeerd worden dat de manege van de Deltaruiters vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet passend is binnen de locatie Oosterlandenweg.

Voorgaande beoordeling staat nog los van het vraagstuk of de manege milieutechnisch inpasbaar zou zijn.

3.3.2 Locatie Bergweg (Deltaruiters)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0012.png"

Figuur 10b: Springterrein aan de Bergweg te IJsselmuiden

De Deltaruiters beschikken aan de Oosterholtseweg alleen over een binnenvoorziening. Voor buitenactiviteiten wordt gebruik gemaakt van een gemeentelijk perceel met een oppervlakte van ±0,7 ha aan de Bergweg. Op het perceel zijn alleen verplaatsbare hindernissen aanwezig. Dit perceel heeft de bestemming 'Agrarisch' en de sportactiviteiten zijn feitelijk strijdig met het bestemmingsplan. Na gebruiksbeëindiging kan het perceel weer agrarisch in gebruik genomen worden.

3.3.3 Locatie Seveningseweg (Kroonmenners)

De locatie aan de Seveningseweg ligt ingesloten in twee recreatiegebieden. Aan de oostzijde ligt het dagrecreatieterrein behorende bij de aanlegplaatsen aan het Ganzendiep en aan de westzijde ligt een niet in gebruik zijnd verblijfsrecreatiegebied en aan de zuidzijde de camping Seveningen B.V.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0013.png"

Figuur 10c: Menterrein aan de Seveningseweg

De Kroonmenners gebruiken een perceel met een oppervlakte van ±1,1 ha aan de Seveningseweg met de bestemming 'Groen'. De bestemming laat het gebruik en de geplaatste bebouwing en andere voorzieningen niet toe, omdat er al met de verplaatsing rekening is gehouden. De meest wenselijke bestemming voor na de verplaatsing is dus al opgenomen.

3.3.4 Locatie Parallelweg

De locatie aan de Parallelweg ligt in de noordwest-hoek van de Koekoekspolder en omvat ±2,6 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0014.png"

Figuur 10d: Luchtfoto huidige situatie

Direct langs de westzijde van het plangebied loopt de Parallelweg en aan de noordzijde de Zwagerweg. De zuidzijde van de locatie wordt begrensd door een tocht en aan de oostzijde door een kavelsloot. Verderop oostelijk ligt de Oudendijk. Deze historische dijk vormt de grens tussen de bestemming Bedrijventerrein en Agrarisch - Glastuinbouw en heeft op dit moment geen functie als peilscheiding. De dijk is relatief laag maar het hoogteverschil met het omliggende land is nog goed zichtbaar.

In de omgeving van het plangebied is sprake van bebouwing in de vorm van het kassengebied Koekoekspolder (noord-, oost- en zuidoostzijde) en aan de zuidzijde aan een volkstuinencomplex. Aan de overzijde van de Parallelweg ligt een groenbedrijf binnen de bestemming 'Bedrijventerrein'.

3.4 Nieuwe situatie

3.4.1 Uitgangspunten

Conform het gemeentelijke beleid geldt als uitgangspunt voor het bestemmingsplan om de landschappelijke waarden in de Koekoekspolder waar redelijkerwijs mogelijk te behouden. Redelijkerwijs omdat het volledig behouden van alle waarden op zekere gespannen voet staat met de aanwijzing van het gebied als concentratiegebied voor de glastuinbouw.

De belangrijkste landschappelijke structuurdragers in de Koekoekspolder vormen de bebouwingslinten, de tochten en de Oudendijk (zie Figuur 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0015.png"

Figuur 11: Belangrijkste structuurdragers van de Koekoekspolder 

3.4.2 Bebouwingslinten en tochten

Het bestemmingsplan zet in op het behoud van het landschappelijke casco van bebouwingslinten en tochten. Voor het behoud van de bebouwingslinten is het gewenst dat de huidige onbebouwde (groene) erfzones van 20 meter aan weerszijden van de wegen blijven bestaan (gemeten uit het hart van de weg). Omdat het gebied achter deze onbebouwde zone al voor een groot deel is ingericht met kassen heeft een uitbreiding van de onbebouwde erfzone landschappelijk weinig meerwaarde. Dit zou bovendien ten koste gaan van een relatief groot oppervlak aan kassen.

Het bestemmingsplan voor de Koekoekspolder is gericht op behoud van het huidige bebouwingsbeeld waarin – op de meeste percelen - sprake is van een gelaagde opbouw van de bebouwing: onbebouwde erfzone - bedrijfswoningen - kassen. In de toekomst zal door de verder gaande schaalvergroting minder dan voorheen sprake zijn van (nieuwe) agrarische bedrijfswoningen en is een traditionele oriëntatie van de bebouwing ten opzichte van de weg bedrijfseconomisch niet altijd meer wenselijk. In voorkomende gevallen betekent dit dat achter de bebouwingsvrije erfzone van 20 meter direct kassen worden gebouwd.

Ook ten aanzien van de tochten is het bestemmingsplan gericht op bescherming. Daartoe zijn ze positief bestemd. Het bestemmingsplan stelt geen vergaande eisen aan de afstand tussen de tochten en (nieuwe) kassen en bedrijfsgebouwen. Met het oog op het beheer van de watergangen geldt wel een afstandseis van 5 meter (in overleg met het waterschap kan deze afstand verkleind worden tot 2,5 meter).

3.4.3 Landschappelijke inpassing

Bij de inplaatsing van de voorzieningen is vanuit de inrichting van de Koekoek in feite geen inpassing vereist. De enige locatie die door middel van beplanting is ingepast, is het naastgelegen volkstuinencomplex.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0016.png"

Figuur 12: Inrichtingschets terrein manege en terrein menvereniging

3.4.4 Welstand

Uitgangspunt voor de bebouwing is een ontwerp dat aansluit bij de huidige sfeer en historie van het gebied. De inpassing van de gebouwen wordt gerealiseerd door een passende hoofdvorm maar ook door het materiaal en kleurgebruik. De vormgeving en omvang sluit aan bij de vorm van agrarische bedrijfsgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0017.png"

Figuur 13: Ontwerp bebouwing manege

De vormgeving van het verenigingsgebouw van de menvereniging is eenvoudig van opzet

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0018.png"

Figuur 14: Ontwerp bebouwing menvereniging

3.5 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een aanvaardbare omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.5.1 Milieuzonering en geur
3.5.1.1 Zonering

Als uitgangspunt geldt dat de inplaatsing van de manege en menvereniging niet leidt tot milieuoverlast bij gevoelige (woon) functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin zijn indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van (nieuwe) bedrijfsactiviteiten tot milieugevoelige functies zoals woningen. De richtlijnafstanden die gelden ten aanzien van de hinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar kunnen worden gezien als de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. De richtlijnafstanden worden toegekend op basis van een milieucategorie, waarbij de afstanden oplopen van 10 meter voor bedrijven uit milieucategorie 1 tot 1.500 meter voor bedrijven uit milieucategorie 6.

Op grond van de VNG-richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering' behoort een manege tot bedrijfscategorie 3.1. Hierbij hoort een richtlijnafstand van 50 meter op het aspect 'geur' vanaf de inrichtingsgrens ten opzichte van milieugevoelige functies zoals burgerwoningen en bedrijfswoningen van derden. Deze afstand kan niet worden gehaald. De VNG-richtlijn gaat bij deze afstand van 50 meter uit van een omgeving in de vorm van een rustige woonwijk. In gemengde gebieden zoals de omgeving van de locatie mag worden uitgegaan van een afstand van 30 meter, die afstand wordt deels ook niet gehaald. Het geldende bestemmingsplan kent geen beperkingen ten aanzien van de toelaatbaarheid van bedrijfstypen, dus de afstand tot een bestaand geur- of anderszins gevoelig object is bepalend voor het type bedrijf. Bovenstaande betekent dat er sprake zal moeten zijn van een inwaardse zonering, waardoor de hinderveroorzakende functies buiten de genoemde normafstanden blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0019.png"

Figuur 15: Milieuzones 50 en 100 meter t.o.v. geurgevoelige objecten.

3.5.1.2 Geur

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet naast voorgaande zonering ook rekening gehouden worden met het aspect geur vanuit de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit milieubeheer. De manege krijgt in tegenstelling tot de huidige situatie, slechts 14 dierenverblijven (stallen/paardenboxen). Een vaste afstandseis voor maneges (waarin paarden en pony's gehuisvest zijn) binnen de bebouwde kom is 100 meter tot gevoelige functies, buiten de bebouwde kom (volgens de Wet milieubeheer) is dat 50 meter. De locatie ligt volgens de Wet milieubeheer buiten de bebouwde kom. Deze normafstand wordt gemeten vanaf het emissiepunt (daar waar de lucht de stallen verlaat) tot aan de dichtstbij zijnde buitenmuur van een woning van derden of de muur van een ander geurgevoelig gebouw. Op grond van de milieuwetgeving geldt die norm ook voor de mestplaats bij de manege.

De afstand tussen de twee voor het aspect geur van belang zijnde woningen, gelegen aan de Parallelweg 28 en de Zwagerweg 4, bedraagt ±270 meter. De stallen en de mestplaats worden binnen deze marge van 170 meter op het perceel gesitueerd. De afstandseis van 50 meter kan daardoor ruimschoots gehaald worden.

3.5.1.3 Conclusie

In het bestemmingsplan is de milieuzonering van 50 m overgenomen. binnen deze zone mogen geen geurhinderveroorzakende activiteiten plaatsvinden. Daarmee is een goed woon- en leefklimaat voor de omliggende woningen gegarandeerd.

3.5.2 Bodem
3.5.2.1 Bodemkwaliteit

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en in het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijke plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Plangebied

De onderzoekslocatie betreft twee percelen aan de Parallelweg te IJsselmuiden. De percelen staan kadastraal bekend als gemeente IJsselmuiden, sectie I nummer 194 en 195. De totale oppervlakte van de onderzoekslocatie is circa 2,7 hectare. De onderzoekslocatie is momenteel in gebruik als weiland en wordt onderbroken door één sloot. Voor zover bekend bij de gemeente Kampen heeft het perceel altijd een agrarische bestemming gehad.

Op het terrein wordt een manage gerealiseerd. Het buitenterrein wordt ingericht met buitenbakken, parkeerterrein en een mestplaat. Voor de realisatie van de manage zal één sloot gedempt worden.

Het bodemonderzoek wordt uitgevoerd in verband met de voorgenomen verplaatsing van manage De Deltaruiters naar de Parallelweg. Om de huidige kwaliteit van de grond, het grondwater en de waterbodem vast te stellen is een verkennend (water) bodemonderzoek inclusief asbest uitgevoerd.

Resultaten verkennend (water)bodemonderzoek

Het verkennend (water)bodemonderzoek (inclusief asbest) (183116/AM) is door Mateboer Milieutechniek B.V. in maart 2018 uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd.

Uit zintuiglijke waarnemingen blijkt dat in enkele grondmonsters van de bovengrond sporen van puin zijn aangetroffen. Verder zijn er in de grond, het grondwater en de waterbodem zintuiglijk geen waarnemingen gedaan (inclusief asbest) die kunnen duiden op een mogelijke bodemverontreiniging ter plaatse.

Uit de analyseresultaten van het onderzoek blijkt dat plaatselijk in de grond (tot 0,7 m –mv) licht verhoogde gehalten aan diverse zware metalen, PAK en minerale olie zijn aangetroffen. In het grondwater is in één peilbuis een sterk verhoogde gehalte aan koper aangetroffen. Na een herbemonstering van deze peilbuis is er geen verhoogde gehalte aan koper meer aangetoond. Er is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond in de bodem of in het puin. Het slib/sediment in de watergang is op het aangrenzend perceel verspreidbaar.

3.5.2.2 Conclusie

Op het terrein van de toekomstige manage is plaatselijk in de bovengrond maximaal licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en minerale olie aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte componenten aangetroffen. In het grondwater is in één peilbuis een sterk verhoogde gehalte aan koper vastgesteld. Na herbemonstering van deze peilbuis is deze waarde niet meer gemeten. De eerste analyse is waarschijnlijk niet goed uitgevoerd vanwege de troebelheid van het water. In het plangebied is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetoond.

Met het uitgevoerde onderzoek is de kwaliteit van de bodem voor het plangebied voldoende vastgelegd. In de onderzochte bodem zijn maximaal licht verhoogde gehalten in de bovengrond gemeten. Deze gehalten geven geen milieuhygiënische risico's voor de voorgenomen ontwikkeling van de bouw van een manage op het terrein. Het aspect bodem is hiermee voldoende onderbouwd en levert geen nadere beperking op ten aanzien onderhavig plan.

3.5.3 Geluid

In een bestemmingsplan moet rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor het aspect geluid. Bij de manege en de menvereniging zal geen sprake zijn van omroepinstallaties / geluidsversterking in de buitenlucht. Wel zijn er muziek- en andere evenementen met dergelijke installaties voorzien in de manegehal (dus binnen). Voor het voorliggende bestemmingsplan is daarom naast het aspect wegverkeerslawaai ook het muziek-/evenementenlawaai relevant.

3.5.3.1 Wegverkeerslawaai

Het geldende bestemmingsplan voorziet in de bestemming 'Bedrijventerrein' waarbij meerdere bedrijven op de locatie gevestigd hadden kunnen worden. Voor dat bestemmingsplan is een planMER opgesteld, waarin de geluidsaspecten zijn beoordeeld. Als gevolg van het onderhavige bestemmingsplan zal er slechts sprake zijn van een incidentele beperkte verhoging (10% 3x per jaar i.v.m. evenementen) van de verkeersintensiteit (zie paragraaf 3.10.2).

3.5.3.2 Evenementenlawaai

Nu in dit bestemmingsplan ook rechtstreeks een aantal evenementen worden toegestaan zal de ontwikkeling ook op dat punt moeten worden beoordeeld. Hiervoor is een notitie opgesteld (Bijlage 1). Uit dit rapport volgt dat in de planregels maximale geluidnormen opgenomen moeten worden, wat conform het advies is gedaan.

Voor het Nieuwjaarsfeest wordt een ruimere eindtijd gehanteerd, namelijk:

  • Muziek tot 05.00 uur.
  • Norm is gelijk aan die van de andere evenementen 75 dB(A) en 88 dB(C)

Vanuit de nota “Evenementen met een luidruchtig karakter” wordt het aanbevolen om 's nacht met het oog op verstoring van het woonklimaat, ten hoogste de geluidsbelasting buiten aan de gevel 70 dB(A) te laten zijn. Met het oog op verstoring van de slaap van de omgeving worden richtwaarden aangehouden (inpandig) van ca 30 dB(A). Hiermee kan de geluidsbelasting aan de buitenzijde ca. 55 dB(A) bedragen.

In dit specifieke geval gaat het om nachtelijke activiteiten van oudjaars- op nieuwjaarsdag. Hierbij gaan mensen al veel later dan gewoonlijk naar bed, waardoor ook pas op een later moment sprake kan zijn van slaapverstoring in de praktijk. Daarnaast is het in de gemeente Kampen gewoon dat bij de jaarwisseling vuurwerk afgestoken kan worden en dat veelvuldig met carbid geschoten wordt. Dit leidt tot een hoger achtergrond geluidsniveau dan 's nachts verwacht. Hierop in aanvulling is nieuwsjaardag een nationale vrije dag en mensen alsnog hun rust kunnen nemen. Woningen in de omgeving die hiervan hinder kunnen ondervinden zijn gelegen op ca 25 meter (2 woningen aan de Parallelweg 26 en 28) en op ten minste 100 meter (Parallelweg 34, Zwagersweg 4, Hartogsweg 4). Hierbij zijn de woningen aan de Parallelweg 26 en 28 van een recent bouwjaar en daarmee ten minste een geluidwering van 20 - 25 dB(A).

Het houden van een evenement met muziek, welke geen invloed heeft op de leefomgeving is niet mogelijk. Het is daarom de vraag tot op welke hoogte mag een evenement impact hebben op de woon- en leefomgeving. Aangezien in de omgeving woningen beperkt aanwezig zijn, de jaarwisseling veelal een bewogen nacht is, is het aanvaardbaar te achten dat voor deze ene nacht per jaar een impact op de leefomgeving kan worden toegestaan.

Door hieraan eisen te stellen qua geluidsniveau (75 dB(A) en 88 dB(C) en eindtijd (05.00 uur) wordt paal en perk gesteld aan de mate van impact op de leefomgeving. Hierdoor is een goed woon- en leefklimaat voor de omliggende woningen gegarandeerd.

3.5.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten van luchtverontreiniging op de volksgezondheid aan te pakken. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld. Samengevat kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien het plan:

  • niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het plan verbetert of ten minste gelijk blijft, als gevolg van het plan;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen;
  • de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma zoals het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij ministeriële regeling zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin het vaststellen van een bestemmingsplan in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. In dat geval is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. Onder de aangewezen categorieën van gevallen vallen onder meer woningbouwlocaties met minimaal 1.500 woningen bij 1 ontsluitende weg en kantoorlocaties met een bruto oppervlak van minimaal 100.000 m2 bij 1 ontsluitende weg.

Manegeterreinen zijn niet opgenomen in de categorieaanwijzing. Formeel dient dan ook rekentechnisch aangetoond te worden dat door de activiteiten die het plan mogelijk maakt, sprake zal zijn van of een beperkte bijdrage van maximaal 3% van de grenswaarde, of dat er lokaal geen overschrijding van één van de in de WM genoemde grenswaarden zal optreden.

Op de website van Infomil is een tool beschikbaar waar door middel van een worstcase berekening snel getoetst kan worden of aan dit 3% criterium kan worden voldaan. Omdat de manege maximaal (over het jaar gemiddeld) 100 motorvoertuigen/etmaal veroorzaakt, is deze intensiteit in de tool gebruikt (waarbij om echt worstcase te rekenen ook nog eens een vrachtpercentage van 100% is verondersteld). Hieruit blijkt dat de 3 % niet gehaald wordt en het plan dus voldoet aan het criterium en geen “bijdrage in betekenende mate” aan de jaargemiddelde concentraties fijnstof en stikstofdioxide levert. Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan dus niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0020.png"

Het verkeer van de manege wordt geheel afgewikkeld op de Parallelweg waar volgens de het meest recente verkeersmodel (DHV 2016) een  verkeersintensiteit in 2016 heerst van ca 1200 mvt/dag (gemiddeld per week).

3.5.5 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moet bij het vestigen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Bij een incident moet worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle bronnen (inrichtingen, buisleidingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen, zie Figuur 14). Op basis van de invloedsgebieden kan geconcludeerd worden dat er geen inrichtingen of transportroutes zijn die van invloed zijn op het plangebied van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0021.png"

Figuur 16: Risicokaart IJsselmuiden/Koekoekspolder

Het bestemmingsplan maakt zelf geen risicovolle inrichting mogelijk. Een manege is geen BEVI-inrichting.

Concluderend mag gesteld worden dat er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor het bestemmingsplan.

3.6 Water

3.6.1 Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.  

Relevant beleid

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in 'Water Raakt!'. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. U kunt de genoemde documenten raadplegen op onze site www.wdodelta.nl.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Het gebruik van uitlogende materialen

Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen worden materialen die uitlogen en het oppervlaktewatersysteem kunnen verontreinigen niet gebruikt.

A watergangen

In het plan bevindt zich een A-watergang en B-watergang. Deze watergangen hebben een belangrijke functie voor de waterafvoer- en berging. Deze watergangen staan op de legger van het waterschap en de Keur is van toepassing. Volgens de Keur zijn alle activiteiten die plaatsvinden in, op of langs watergangen van het waterschap vergunningsplichtig. Voor minder ingrijpende activiteiten hebben zijn algemene regels vastgesteld. Hierdoor kan er sprake zijn van vrijstelling of hoeven deze activiteiten alleen te worden gemeld. Er is in het plan rekening gehouden met de Keur van het waterschap. Er wordt tijdig melding gemaakt of een vergunning aangevraagd.

Wetgeving lozen in oppervlaktewater

In het plan vindt afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater plaats. Voor lozingen op het oppervlaktewater geldt een vergunning- of meldingsplicht in het kader van de Waterwet.

Hemelwater van schone oppervlakken (zoals daken en tuinen) mag rechtstreeks geloosd worden. Hemelwater dat van een parkeerterrein afstroomt (of anderszins) vervuild raakt, dient via een bodempassage af te wateren. Indien u grondwater gaat onttrekken tijdens de aanleg en u wilt dat lozen in oppervlaktewater dan gelden er specifieke regels. Neem hierover contact op met de medewerker advies Waterwet van het waterschap.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin.

Deze conclusie is automatisch getrokken op basis van de ingevoerde gegevens op www.dewatertoets.nl. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.

3.6.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Quickscan

Het plangebied is gelegen in dijkring 10, Mastenbroek. Deze dijkring wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Omdat het plangebied gelegen is in dijkring 10 is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 10 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/2000e per jaar. In het project Veiligheid Nederland in Kaart wordt de actuele kans op een overstroming per jaar groter dan 1% geschat. Indien de geïdentificeerde zwakke plekken in de dijkring zijn aangepast bedraagt de geschatte overstromingskans 1/400e per jaar (Rijkswaterstaat DWW & Jacobs, 2005). Conform de aanname van het PBL, wordt voor de overstromingsrisicozonering bij een dergelijke overschrijdingskans (norm) uitgegaan van een kleine kans op overstromen (Pieterse e.a., 2009).

Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 2,0 tot 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie Figuur 15).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0022.png"

Figuur 17: Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 10 bij IJsselmuiden, Bron: Provincie Overijssel

Voor dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Het maatgevende doorbraakscenario voor de manege aan de Parallel is het scenario met een dijkdoorbraak ter hoogte van IJsselmuiden. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor een dijkdoorbraak in IJsselmuiden geschat tussen de 6 en 24 uur (zie Figuur 16).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0023.png"

Figuur 18: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak bij IJsselmuiden, Bron: Provincie Overijssel

Geschiktheidsbeoordeling / maatregelen

Dijkring 10 wordt volgens de omgevingsverordening gecategoriseerd als snel en diep. Dit betekent dat ontwikkelingen binnen deze dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Voor agrarische functies en incidentele (woon)bebouwing geldt deze regel echter niet. In dit bestemmingsplan is sprake van incidentele bebouwing die voortkomt uit de verplaatsing van bestaande bebouwing binnen dijkring 10. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie.

3.7 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet rekening gehouden worden met het aspect ecologie. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.7.1 Gebiedsbescherming

Bij dit aspect gaat het om de bescherming van natuurgebieden die onder de werking van de Natuurbeschermingswet vallen (de Natura 2000-gebieden) en daarnaast om de bescherming van gebieden die onderdeel uitmaken van de Natuurnetwerk Nederland (NNN). Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan is van beide geen sprake. Wel liggen er beschermde Natura 2000-gebieden in de nabijheid van het plangebied. De afstand tussen het plangebied aan de Parallelweg en de omliggende Natura 2000-gebieden is verschillend: het gebied Uiterwaarden IJssel ligt binnen de toetsafstand van 3 km, andere Natura 2000-gebieden liggen verder weg (op circa 7 kilometer het Veluwerandmeer, op circa 3,5 kilometer het Zwarte Meer en op circa 12 kilometer het Ketelmeer & Vossemeer). Daarom is in het kader van het bestemmingsplan onderzocht of het bestemmingsplan mogelijk negatieve effecten op de natuurwaarden in deze gebieden heeft. Dit kan het geval zijn als door het bestemmingsplan de depositie van stikstof op deze Natura 2000 gebieden toeneemt.

Het toetsingskader voor stikstofdepositie c.q. de vergunningverlening op grond van de Wet natuurbescherming is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Om te bepalen of een activiteit meldingsplichtig of vergunningsplichtig is moet op grond van de PAS een berekening worden uitgevoerd met het rekenmodel AERIUS (Bijlage 7).

Uit de berekening volgt dat de maximale toename van stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen realisatie van de manege aan de Parallelweg in Kampen onder de huidige grenswaarde van 0,05 mol N/ha/jr van omliggende Natura 2000-gebieden ligt. Stikstofdepositie leidt dus niet tot een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden Dit onderdeel van de Wet natuurbescherming staat vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

Bij realisatie van het plan geldt (uitgaande van de huidige grenswaarde) geen vergunningplicht (bij aanvraag omgevingsvergunning) voor het onderdeel stikstofdepositie.

3.7.2 Soortbescherming

In het plangebied komen mogelijk verschillende beschermde soorten voor die vermeld staan op de lijsten van de Wet Natuurbescherming. Hierom is een quickscan natuurtoets uitgevoerd (Ecogroen, 2 mei 2018), welke als Bijlage 2 is bijgevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat:

  • In het plangebied zijn geen potentiële vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen of te verwachten. Schade aan onmisbaar foerageergebied en vliegroutes is evenmin te verwachten.
  • In het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels aangetroffen. Wel zijn enkele algemeen voorkomende broedvogels van grasland en watergangen aangetroffen of te verwachten zoals Wilde eend, Waterhoen, Meerkoet, Kievit en Scholekster.
  • In het plangebied zijn geen beschermde grondgebonden zoogdieren, amfibieën, flora, reptielen, ongewervelden en vissen aangetroffen (alleen beschermde soorten waarvoor een vrijstelling van ontheffingsplicht geldt in de provincie Overijssel).

Conclusie:

  • Het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming is niet aan de orde. De Wet natuurbescherming (onderdeel soortbescherming) staat vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Wel is van belang om bij de aanlegwerkzaamheden zorgvuldig om te gaan met broedvogels.
  • Werkzaamheden mogen geen broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen. Dit is mogelijk door de uitvoering op te starten voor 1 maart en na eind augustus. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
3.7.3 Advies en vervolgstappen
3.7.4 Conclusie

Bovenstaande advies en vervolgstappen worden meegenomen bij het uitvoeren van het plan, het aspect ecologie levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.8 Toepassen besluit m.e.r.

3.8.1 Wettelijk kader

Algemeen

Op 24 januari 2017 heeft de Eerste Kamer de Implementatiewet ‘herziening m.e.r.-richtlijn’ milieubeheer in verband met de herziene m.e.r.-richtlijn aangenomen. De hoofddoelen van deze wijziging zijn:

  • de geconstateerde tekortkomingen in de uitvoeringspraktijk van de m.e.r. te verhelpen;
  • een actualisering door te voeren die aansluit op ecologische en sociaal-economische veranderingen en uitdagingen;
  • de m.e.r.-richtlijn in overeenstemming te brengen met de beginselen van slimme regelgeving van de Europese Unie.

Daarnaast worden de uitspraken van het Hof van Justitie van de EU doorgevoerd. Met de wijziging wordt beoogd de m.e.r.-beoordelingsprocedure te verduidelijken, de kwaliteit en de inhoud van het MER te verbeteren en de m.e.r.-procedure te stroomlijnen met milieubeoordelingen gebaseerd op andere EU-regelgeving, teneinde het milieu beter te beschermen, hulpbronnen efficiënter te gebruiken en duurzame groei in de EU te bevorderen. Uitgangspunt van de Implementatiewet is dat zo dicht mogelijk moet worden aangesloten bij de m.e.r.-richtlijn.

3.8.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

In de herziene m.e.r.-richtlijn is vastgelegd dat het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet nemen, welke informatie het bevoegd gezag in het m.e.r.-beoordelingsbesluit moet presenteren en dat het bevoegd gezag het m.e.r.-beoordelingsbesluit moet nemen binnen 90 dagen nadat alle informatie is verstrekt. Om de kwaliteit van de procedure te vergroten dient het bevoegd gezag rekening te houden met de informatie uit het MER. Dit leidt er toe dat in verband met een vormvrije m.e.r.-beoordeling meer gegevens op tafel moeten komen en dat hiermee de motivering van het bevoegd gezag moet toenemen. Ook bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet het beoordelingsbesluit kenbaar gemaakt worden.

Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten en moet een beoordelingsbesluit worden genomen. Het uitgangspunt is dat het gaat om een beoogde bedrijventerreinlocatie, die planologisch wordt aangepast naar een per saldo minder milieubelastende activiteit, omdat er geen behoefte is aan de ontwikkeling van de beoogde bedrijven.

De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu. De toets aan de hand van Bijlage III bij de Europese richtlijn is opgenomen in Bijlage 6.

3.8.2.1 Stikstof

De conclusie op basis van de toets aan de hand van Bijlage III bij de Europese richtlijn is dat een negatieve invloed op de te beschermen waarden van de Natura 2000-gebieden door stikstofdepositie niet is uit te sluiten en daarom is een Aeriusberekening PAS gemaakt (zie Bijlage 7).

Uit de berekening volgt dat de maximale toename van stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen realisatie van de manege aan de Parallelweg in Kampen onder de huidige grenswaarde van 0,05 mol N/ha/jr van omliggende Natura 2000-gebieden ligt. Stikstofdepositie leidt dus niet tot een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden. Dit onderdeel van de Wet natuurbescherming staat vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.8.2.2 Milieuzonering

Het voorliggende plan voorziet in de verplaatstsing van de manege. Hierbij is sprake van activiteiten met een milieuzonering (paardenstallen, mestopslag en verkeersbewegingen). Er is bij de planopzet rekening gehouden met de omliggende geur- en geluidgevoelige voorzieningen (bedrijfswoningen) en de daarbij behorende milieuzoneringen.

Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan in vergelijking met het vigerende plan

3.8.2.3 Luchtkwaliteit

In het voorliggende plan worden nieuwe functies vastgelegd, ter vervanging van al planologisch mogelijke, maar niet gerealiseerde functies. Het blijkt dat bij de manege sprake is van of een beperkte bijdrage van maximaal 3% van de grenswaarde, waarmee het plan dus voldoet aan het criterium en geen “bijdrage in betekenende mate” aan de jaargemiddelde concentraties fijnstof en stikstofdioxide levert. Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan dus niet in de weg.

3.8.2.4 Geluid

In het plangebied zijn geen wegen opgenomen, maar wel aansluitend aan het plan gelegen (Parallelweg). Die is al bestaand en wordt qua inrichting niet gewijzigd om het verkeer gegenereerd door deze ontwikkeling mogelijk te maken. De geluidbelasting voor de bestaande woningen blijft gelijk. Wel wordt de weg ter plaatse heringericht zodat de snelheid wordt verminderd. Voor het evenementengeluid zijn maximale geluidnormen opgenomen.

Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan in vergelijking met het vigerende plan.

3.8.2.5 Bodem

Met het plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij de bodem een belemmering kan vormen voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.8.2.6 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Er wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving. Een m.e.r.-beoordeling is dan ook niet nodig.

3.9 Archeologie en cultuurhistorie

3.9.1 Archeologie

In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Erfgoedwet, welke in 2017 van kracht is geworden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen.

Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige archeologische resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

3.9.1.1 Archeologisch onderzoek in het plangebied

In het kader van dit bestemmingsplan is geen archeologisch onderzoek uitgevoerd, omdat er geen archeologische verwachting is. Het plangebied bevindt zich namelijk niet op de door de gemeente aangegeven grondgebieden waar zich bekende archeologische vindplaatsen en verwachtingswaarden bevinden.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0024.png"

Figuur 19: Archeologische verwachtingenkaart (Groen = geen verwachting)

Ook diverse jaargangen van historische kaarten (www.topotijdreis.nl) geven geen bebouwing of andere bijzonderheden ter plaatse van het plangebied weer (zie bv. Figuur 20).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991239-VB01_0025.png"

Figuur 20: Topografische kaart 1918 (Bron: www.topotijdreis.nl)

3.9.2 Cultuurhistorie

De cultuurhistorie van de Koekoekspolder gaat als laatste ontginningsgebied van de Mastenbroeker polder ver terug en is herkenbaar in het verkavelings-, sloten- en wegenpatroon en de Oudendijk en Zwagerweg (vergelijk Figuur 11, 19 en 20).

De fysieke cultuurhistorie op deze locatie is alleen gekoppeld aan het slotenpatroon. Binnen de Koekoek wordt dit niet beschermd, wel in de rand er omheen. Nu er maar één perceelssloot wordt gedempt wordt de slotenstructuur niet wezenlijk meer aangetast, dan is in het verleden al gebeurd (jaren '50 tot '90 vorige eeuw).

3.9.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie leveren geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.10 Ontsluiting, verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt voor de berekeningen de CROW-publicatie 317; 10-2012 toegepast, tenzij anders is vermeld.

3.10.1 Ontsluiting

De ontsluiting van de terreinen voor beide verenigingen vindt rechtstreeks plaats op de Parallelweg, één van de erfontsluitingswegen van de Koekoekspolder. Uitgangspunt voor de ontwikkeling is dat er sprake moet zijn van een veilige aansluiting op de Parallelweg. Langs de Parallelweg loopt een vrijliggend fietspad, het kruisen daarvan door gebruikers en bezoekers van de voorzieningen moet op een veilige manier plaatsvinden. De manege en menvereniging krijgen ieder één uitrit. Daarmee worden de verkeersstromen gesplitst en wordt zoveel mogelijk voorkomen dat het in en uit rijdend verkeer van en naar de manege stagneert.

De Parallelweg is verkeerstechnisch gekwalificeerd als een erftoegangsweg met een maximale snelheid van 60 km/uur waarop in principe rechtstreeks op ontsloten mag worden. Echter is het bekend dat in de Koekoekspolder/Mastenbroekpolder met de enorme rechtstanden (lange rechte wegen) vaak harder wordt gereden dan de toegestane 60 km/uur. Dat betekent dat er bij een rechtstreekse aansluiting op de Parallelweg er aanvullende maatregelen getroffen moeten worden zoals het aanbrengen van een plateau of as-verspringingen om snelheid uit het verkeer te halen.

3.10.2 Verkeer

Door de vestiging van de manege zal sprake zijn van een lokale verhoging van de verkeersintensiteit ten opzichte van de bestaande situatie . Dit is echter niet het uitgangspunt van de beoordeling van de ontwikkeling, maar de berekende intensiteiten uit het MER voor het bestemmingsplan voor de Koekoekspolder.

3.10.2.1 Verkeersgeneratie nieuwe functies

De ontwikkeling voor de Deltaruiters genereert per paardenbox 4 voertuigbewegingen per dag. Het CROW adviseert hier een forse marge aan te houden, omdat er slechts globale kengetallen voor zijn. Voor de berekening is daarom een worst case aanname gedaan van een marge van 100 procent. Gebaseerd op 14 paardenboxen ontstaat zodoende een verkeersgeneratie van 112 mvtb/etmaal. Tijdens de 13 wedstrijddagen verhoogt dit aantal naar 500 mvtb/etmaal en tijdens de 3 beoogde evenementen naar 800 mvtb/etmaal.

De ontwikkeling voor de Kroonmenners is niet vergelijkbaar met die van de Deltaruiters en daarom zijn de kengetallen voor de manege niet toe te passen. Op basis van het aantal leden en het aantal activiteiten op de voorziening genereert deze ontwikkeling bij de normale activiteiten slechts 2-20 mvtb/etmaal. 1 à 2 keer per jaar verhoogd dit tot 150 mvtb/etmaal.

3.10.2.2 Verkeersgeneratie volgens het MER en conclusie

De oppervlakte van de ontwikkeling omvat ±2,7 ha bedrijventerrein. In de voor de Koekoekspolder opgestelde MER is opgenomen dat 2,7 ha bedrijventerrein (2,7x282) 761 motorvoertuigbewegingen per etmaal genereert. Per saldo ontstaat er dus door de voorgenomen ontwikkeling slechts 3x per jaar een overschrijding van 10% van het aantal berekende motorvoertuigbewegingen op basis van de bedrijventerreinbestemming. De verekeersgeneratie komt 13x per jaar op 75% van de berekende waarde. De rest van het jaar is de verkeersgeneratie aanmerkelijk lager dan waarmee in het MER voor de Koekoekspolder is gerekend en dus per saldo voor de aanwonenden aan de toegangswegen naar deze locatie een gunstiger situatie.

3.10.3 Parkeren

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein. Daarbij is het van belang onderscheid te maken tussen:

  • 1. het dagelijkse gebruik van de locatie door de Deltaruiters en de Kroonmenners (door de weekse lessen),
  • 2. de concoursen/wedstrijden en andere activiteiten die in de weekenden plaatsvinden,
  • 3. de drie incidentele evenementen die jaarlijks op de manege plaatsvinden.
3.10.3.1 Voor dagelijk gebruik

Deltaruiters

De verkeersaantrekkende werking van de manege wordt vooral bepaald door het aantal paardenboxen. In tegenstelling tot de huidige locatie aan de Oosterholtseweg is het aantal dierenverblijven/paardenboxen op de nieuwe locatie 14. Op het eigen terrein zijn daarvoor 5-7 parkeerplaatsen nodig (0,3-0,5 per box). Uitgegaan wordt van 6 parkeerplaatsen (14x0,4)

Kroonmenners 

Voor dit type vereniging zijn bij het CROW geen kengetallen voorhanden. Daarom moet uitgegaan worden van het huidige, daadwerkelijke gebruik.

In de wintermaanden wijken zij uit naar de naastgelegen binnenmanege van de Deltaruiters. Vanaf april t/m september maken zij gebruik van de eigen buitenaccommodatie. Hierop is een dressuurbaan uitgezet waar de leden dagelijks zonder instructeur kunnen trainen. Hier zijn ook 4 hindernissen uitgezet om de vaardigheid op dit gebied te trainen. Gemiddeld trainen er 4 tot 5 aanspanningen per dag, waarvan 80% niet via de auto maar met de aanspanning zelf komt.

Menvereniging de Kroonmenners heeft wekelijks op één avond in de week van 19:00-21:15 uur 3 lesuren van 45 minuten. Per les zijn 3 tot 4 combinaties/deelnemers aanwezig en één instructeur. Van de combinaties komen er maximaal 3 met een auto met trailer.

Voor de Kroonmenners zijn voor het dagelijks gebruik 10 parkeerplaatsen nodig. Er is behoefte aan 2x3=6 (wisseling van lessen = dubbel aantal) parkeerplaatsen voor auto's met trailers, omdat de overige gebruikers met paard en aanspanning over de weg komen en een parkeerplaats voor de trainer.

Totaal

Het benodigde aantal parkeerplaatsen komt daarmee op 6+6 en daarin is ruimschoots voorzien in het inrichtingsplan (58+40).

3.10.3.2 Voor concoursen, wedstrijden en andere activiteiten

Deltaruiters

Voor de springwedstrijden die maximaal 13 (weekend)dagen per jaar plaatsvinden zijn meer parkeerplaatsen nodig. Aan deze wedstrijden doen (bij de grootste wedstrijden) circa 130 paarden mee. Uitgaande van de CROW kengetallen (0,3-0,5 parkeerplaats per paard) zijn hiervoor 39-65 parkeerplaatsen nodig die ruimte bieden aan auto met trailer en/of kleine vrachtauto's. Ook deze ruime parkeerplaatsen (12 meter bij 3 en/of 6 meter) worden op eigen terrein gerealiseerd. Hiervoor zijn (20+20) 40 parkeerplaatsen beschikbaar. Daarnaast zijn tijdens deze wedstrijden (normale) parkeerplaatsen nodig voor bezoekers en organisatoren. Hiervoor zijn 58 (+12 extra) parkeerplaatsen beschikbaar voor normale auto's.

Kroonmenners 

De Kroonmenners willen 1 tot 2 wedstrijden per jaar organiseren waar maximaal 75 combinaties kunnen starten. Deze wedstrijden zullen gecombineerd zijn in de manege en op het eigen terrein.

Parkeren voor deze wedstrijden plaatsvinden op parkeervoorziening van de manege voor het parkeren van auto's met trailers. Hiervoor zijn 20+8 trailerparkeerplaatsen beschikbaar en 20 vrachtwagenparkeerplaatsen. De 75 combinaties rijden in verschillende klassen, die na elkaar rijden, daardoor zijn de 48 parkerplaatsen meer dan voldoende. Omdat de vrachtwagenparkeerplaatsen veel breder zijn dan die voor trailers, is een eventueel tekort op te vangen door 'ingedikt' te parkeren of door deels gebruik te maken van de 58 'normale' parkeerplaatsen. 

De Kroonmenners organiseren verder buitenritten, puzzelritten, een clubkampioenschap en een samengestelde oefenmarathon. Deze activiteiten worden echter niet op of vanaf de verenigingslocatie georganiseerd en zijn daarom niet van invloed op dit plan.

Totaal

Het benodigde aantal parkeerplaatsen is ruimschoots voorzien in het inrichtingsplan.

3.10.3.3 Voor niet sportgebonden evenementen

Ieder jaar vinden maximaal 3 kortdurende evenementen plaats in de rijhal van de manege (onder meer het piratenfeest en nieuwjaarsfeest). Voor deze evenementen zijn 18,8-22,8 parkeerplaatsen/100 m2 nodig, dit betekent dat op basis van de grootste beschikbare ruimte (grote rijhal van 35 x 71 m) 467-566 parkeerplaatsen nodig zouden zijn. Omdat het aantal bezoekers is gemaximaliseerd op 1.000 personen is een toetsing op basis van beschikbare m2 b.v.o. niet reëel. Volgens de systematiek van de voormalige CROW richtlijn 272 (2008) – uitgangspunt cijfers discotheken blijkt dat 92,5% van de bezoekers met de auto komt met een bezettingsgraad van 2,15 persoon per auto. Dit leidt tot 431 benodigde parkeerplaatsen (na afronding), of een parkeernorm van 0,43 parkeerplaats per bezoeker. Dit aantal is op eigen terrein niet beschikbaar, ook niet door het gebruik/indikken van de ruimte voor trailers en vrachtauto's en de eigen buitenrijbak, het maximum komt dan op ±178. Dit tekort van 253 kan opgelost worden door het gebruiken van de gronden van de aanliggende menvereniging als parkeerruimte. Daar is ruimte voor 260 parkeerplaatsen en daardoor is er in theorie ruimte voor 438 personenauto's (zie Bijlage 8 Berekening evenementparkeren).

In de praktijk zal dat mogelijk niet te realiseren zijn vanwege onrendabele delen door op het terrein aanwezige voorzieningen. In dat geval zal er dus elders ruimte gevonden moeten worden buiten het plangebied, of het aantal bezoekers moet naar beneden bijgesteld worden.

3.11 Veiligheid bij evenementen

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven is in het plan voorzien dat er 3x per jaar een (muziek)evenement in de grote rijhal wordt gehouden, waarbij maximaal 1.000 personen tegelijkertijd aanwezig mogen zijn. Deze hal is 2.485 m2 groot, maar die wordt deels bezet door een podium en andere zaken. Netto is 50-75% bruikbaar voor bezoekers.

Een eerste toetsnorm is de maximaal toelaatbare bezetting van 4 personen per m2 en daar wordt ruimschoots aan voldaan (±1,5/m2).

Een tweede toetsnorm is de capaciteit van de gezamenlijke vluchtwegen. De rijhal zal voldoende vluchtwegen moeten bevatten om het aantal bezoekers te kunnen ontvangen.

3.12 Kabels en leidingen

De aanwezigheid van kabels en leidingen kan ruimtelijk relevant zijn, bijvoorbeeld in het kader van externe veiligheid. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan is echter geen sprake van hoofdgas-, -water- of -rioolpersleidingen of ondergronds of bovengrondse hoogspanningsleidingen. Vanuit dit aspect bestaan dan ook geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden de regels van het bestemmingsplan van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

4.1 Inleiding

De inhoud en vormgeving van het bestemmingsplan 'Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 1e herziening Manege Deltaruiters-Kroonmenners’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro, 2008) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Laatstgenoemde ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 1 bevat de uitleg van de in de regels gehanteerde begrippen, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Hoofdstuk 2 bevat de omschrijving van de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen en per bestemming worden de bouw- en andere regels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook specifieke gebruiksregels omschreven en mogelijke afwijkingsregels voor bouwen en gebruik. Dit hoofdstuk omvat zowel de enkel- als de dubbelbestemmingen.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

4.2 Plansystematiek

4.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

4.2.2 Regels
4.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 zijn ook conform de SVBP2012 overgenomen.

4.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

4.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwreg els kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

4.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan': Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014, 1e herziening Manege Deltaruiters-Kroonmenners'

komt alleen de bestemming Sport voor. Daarnaast komt de dubbelbestemming Waarde - Landschap voor.

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de 'onderliggende' bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen i.c. het belang van de kenmerkende structuren van de Koekoekspolder.

4.3.1 Sport

Deze bestemming is in het bestemmingsplan Buitengebied 2014 gebruikt voor de bestaande sportfaciliteiten, waarbij de bestaande maneges zijn voorzien van de aanduiding 'manege'. Deze bestemming, inclusief de aanduiding manege, is in dit bestemmingsplan overgenomen. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip manege opgenomen. Onder deze definitie valt ook een menvereniging.

Gebouwen mogen worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De toegestane bouw- en goothoogtes zijn vastgelegd op de verbeelding. Deze bedragen voor de rijhal van de manege respectievelijk maximaal 11 meter en 5 meter en voor de kantine van de menvereniging 7 meter en 4 meter.

De aanduiding 'evenemententerrein' maakt het mogelijk om op het terrein van de manege jaarlijks maximaal 3 kortdurende evenementen te houden. Voor deze evenementen geldt een maximaal aantal toeschouwers van 1000 per keer. De ligging van de mestplaats en de dierenverblijven zijn niet op de verbeelding vastgelegd. Hiervoor geldt immers primair de milieuwetgeving. Wel is met een aanduiding gegarandeerd dat dergelijke geurhinder veroorzakende activiteiten op voldoende afstand liggen van omliggende woningen.

4.3.2 Waarde - Landschap

Het gehele plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' gekregen. De bijbehorende regels zijn gericht op het behoud, bescherming en/of herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komen in de landschappelijke waarden c.q. structuurdragers van de Koekoekspolder.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro moet bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de Maatschappelijke uitvoerbaarheid uitvoerbaarheid en de Economische uitvoerbaarheid.

Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) worden toegestuurd aan de overleginstanties en gedurende zes weken voor een ieder ter inzage liggen.

5.1.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In dit kader heeft tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan overleg plaatsgevonden met de Provincie Overijssel en het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Met een mail van 11 juni 2018 heeft de provincie aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het bestemmingsplan. Met een mail van 23 juli 2018 heeft het waterschap aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het bestemmingsplan.

Op 29 augustus 2018 is er een inloopbijeenkomst georganiseerd voor de direct omwonenden. Deze avond is door een aantal omwonenden bezocht. Er zijn geen bezwaren geuit die aanpassing van het plan nodig maakte.

5.1.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is op 18 september 2018 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug, de gemeentelijke website en de Staatscourant en heeft vanaf 19 september 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is er één zienswijze binnengekomen:

Zienswijze 30597-2018

De zienswijze is op 3 oktober 2018 en daarmee op tijd binnengekomen. De zienswijze is ontvankelijk. Appellant maakt bezwaar tegen het ontbreken van een goede landschappelijke inpassing met beplanting van de manege en verwijst naar een plan op de hoek Koekoeksweg/ Parallelweg waarbij dit wel verplicht is gesteld.

Reactie gemeente:

In het bestemmingsplan Koekoekspolder (2014) zijn drie aspecten opgenomen ten aanzien van de landschappelijke inpassing. Dat zijn de inpassing van de Koekoekspolder als geheel, de Oudendijk en de landschappelijke dragers van het glastuinbouwgebied zelf: de bebouwingslinten en de tochten.

Omdat het terrein van de manege in het midden van de Koekoek is gelegen zijn de voorwaarden voor landschappelijke inpassing van de manege beperkt tot hetgeen wat over de landschappelijke dragers in het glastuinbouwgebied wordt bepaald.

Deze voorwaarden zijn:

  • t.a.v. de bebouwingslinten: een onbebouwde (groene) zone van (minimaal) 20 m vanaf de weg.
  • t.a.v. de tochten: een bebouwingsvrije zone van 5 m waarbij met toestemming van het waterschap van kan worden afgeweken tot minimaal 2,5 m.

In voorliggend plan wordt voldaan aan al deze voorwaarden: zowel langs de Parallelweg als de Zwagersweg is er een onbebouwde zone van minimaal 20 m en langs de tocht geldt een onbebouwde zone van 5 m. In aanvulling op deze voorwaarden is bepaald dat er maximaal twee inritten van beperkte breedte mogen worden aangelegd en dat de bermsloten behouden moeten worden en dat er ook een groenzone langs deze sloot (aan de zijde van de manege) moet blijven.

Wat betreft de landschappelijke inpassing van loods op de hoek Parallelweg – Koekoeksweg: hier is sprake van de bouw van een loods op een terrein met een agrarische bestemming gelegen in het gebied tussen glastuinbouwgebied Koekoek en het dorp IJsselmuiden. Deze situatie is daarmee niet vergelijkbaar met de inpassing van de manege. De zienswijze is ongegrond.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan financieel economisch uitvoerbaar is. Wanneer een bestemmingsplan een (bij algemene maatregel van bestuur aangewezen) bouwplan mogelijk maakt en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, moet op basis van artikel 6.12. van de Wro (tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan) een exploitatieplan worden vastgesteld. Dit plan vormt de basis voor het doorberekenen van de verhaalbare kosten die de gemeente maakt om het betreffende bouwplan mogelijk te maken.

Voor dit bestemmingsplan is relevant dat in het kader van de herinrichting van het dorpscentrum van IJsselmuiden door de gemeente een inspanningsverplichting met manegevereniging Deltaruiters is aangegaan om te zoeken naar een alternatieve locatie voor de manege. Zonder de verplaatsing van de manege is de herinrichting van het centrum (Sonnebergkwartier) immers niet realiseerbaar.

Voor de kosten van de verplaatsing is een schadeloosstelling overeengekomen tussen manegevereniging en gemeente. In de gemeentelijke begroting is de dekking van deze kosten vastgelegd. Dit geldt ook voor de kosten die samenhangen met het opstellen van dit bestemmingsplan. De gronden zullen worden verkocht aan de manegevereniging.

Aan de verplaatsing van de menvereniging Kroonmenners zijn geen gemeentelijke kosten verbonden. De menvereniging zal de betreffende gronden van de gemeente huren.

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 5 Wegverkeerslawaai

Hoofdstuk 1 Algemeen

Door de vestiging van de manege voor de Deltaruiters en de rijvoorziening voor de Kroonmenners aan de Parallelweg zal er sprake zijn van een lokale verhoging van de verkeersintensiteit ten aanzien van de huidige situatie. In het kader van de planologische afweging moet echter uitgegaan worden van de geldende planologische mogelijkheden, want die zijn maatgevend.

Hoofdstuk 2 Vertrekpunt planMER Koekoekspolder

Het geldende bestemmingsplan voorziet in de bestemming 'Bedrijventerrein' waarbij meerdere bedrijven op de locatie gevestigd hadden kunnen worden. Voor het bestemmingsplan 'Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014' is een planMER opgesteld, waarin naast ander aspecten ook de geluidsaspecten zijn beoordeeld.

De oppervlakte van de ontwikkeling omvat ±2,7 ha bedrijventerrein. In het voor de Koekoekspolder opgestelde planMER is opgenomen dat per hectare bedrijventerrein 282 motorvoertuigbewegingen worden gegenereerd. De beoogde 2,7 ha bedrijventerrein genereert dus in beginsel (2,7 x 282) 761 motorvoertuigbewegingen per etmaal (mvtb/etmaal). Onderverdeeld naar gebruiksoppervlakte per vereniging is dit:

  • 2,0 x 282 = 564 mvtb/etmaal voor de Deltaruiters
  • 0,7 x 282 = 197 mvtb/etmaal voor de Kroonmenners

Deze berekende verkeersgeneratie is dan ook het uitgangspunt om te beoordelen of er door deze ontwikkeling meer wegverkeerslawaai ontstaat dan waarmee gerekend is.

Hoofdstuk 3 Verkeersgeneratie Deltaruiters

Voor de manege van de Deltaruiters zijn drie verkeersituaties te benoemen:

3.1 Bij dagelijks gebruik:

Op basis van CROW kentallen genereert dit per box 4 voertuigbewegingen per dag. Het CROW adviseert hier een forse marge aan te houden. Voor de berekening is daarom een worst case aanname gedaan van een marge van 100 procent.

Gebaseerd op 14 paardenboxen wordt zodoende een verkeersgeneratie van (14x4x2=) 112 mvtb/etmaal gevonden. Dit is ±20% van de berekende hoeveelheid verkeer.

Uitgangspunt: Deze situatie doet zich 349 dagen per jaar voor.

3.2 Bij concoursen, wedstrijden en andere activiteiten:

Volgens de wedstrijdkalender gaat dit om 13 dagen per jaar. Per dag wordt gerekend op ca. 130 paarden. Aangenomen wordt dat maximaal 120 paarden per dag (auto plus trailer) naar de manege komen (de overige 10 zijn er al). Meestal gebeurd dit gespreid over de ochtend en middag. Omdat er meestal geen sprake is van extra publiek en het vaak wedstrijden voor jeugd betreffen wordt er vanuit gegaan dat publiek meereist met de auto-paardentrailercombinatie.

Deze situatie genereert dus 240 voertuigbewegingen boven op de reguliere bedrijfssituatie. Dit resulteert dus in 112 + 240 = 352 mvtb/etmaal. (Omdat een deel van de reguliere activiteiten op wedstrijddagen geen doorgang zullen vinden wordt hiervoor naar beneden afgerond op 350 voertuigen per etmaal). Dit is ±60% van de berekende hoeveelheid verkeer.

Uitgangspunt: Deze situatie doet zich 13 dagen per jaar voor.

3.3 Bij niet-sportgebonden evenementen:

De ontwikkeling voorziet in de mogelijkheid voor maximaal drie grotere evenementen per jaar waaronder het traditionele oud- en nieuw feest. De bezoekersaantallen zijn dan groter dan normaal maar een deel zal ook per fiets komen. Tijdens een evenement kan voldaan worden aan de eisen uit het Activiteitenbesluit c.q. het is mogelijk door het stellen van nadere eisen op grond van het Activiteitenbesluit binnen redelijke grenzen dit evenement doorgang te laten vinden. Voor deze situatie wordt gerekend met een worst case situatie van 800 mvtb/etmaal.

Uitgangspunt: Deze situatie doet zich 3 dagen per jaar voor.

3.4 Conclusie gebruik Deltaruiters:

Per saldo ontstaat er dus door de voorgenomen ontwikkeling slechts 3x per jaar een overschrijding van 10% van het aantal berekende motorvoertuigbewegingen op basis van de bedrijventerreinbestemming voor het gehele plangebied. De rest van het jaar is de verkeersgeneratie aanmerkelijk lager dan waarmee in het MER voor de Koekoekspolder is gerekend en dus per saldo voor de aanwonenden aan de toegangswegen naar deze locatie een gunstiger situatie.

Hoofdstuk 4 Verkeersgeneratie Kroonmenners
4.1 De reguliere situatie:

Alleen op vrijdag is er sprake van vaste activiteiten in de vorm van trainingen. Dan zijn er 3 trainingen met een duur van 45 minuten met maximaal 4 aanspanningen per les, waarvan er 3 met de auto met trailer komen. Dit betekent dat er met de lessen 2x3x2=12 vervoersbewegingen worden gegenereerd.

De hele week is het mogelijk dat er vrij gebruik gemaakt van de inrichting. Dit betreft 4 tot 5 aanspanningen per dag, waarvan 80% met de aanspanning over de weg komt. Dit betekent dat het overige gebruik 2 mvtb/etmaal genereert.

De combinatie op vrijdag genereert 14 mvtb/etmaal.

Uitgangspunt: Deze vrijdagsituatie doet zich 48 dagen per jaar voor en de vrije activiteiten in beginsel 365 dagen per jaar.

4.2 De situatie tijdens wedstrijddagen in weekenden:

De Kroonmenners willen wedstrijden organiseren waar maximaal 75 combinaties kunnen starten. Dit resulteert dus in 75x2=150 mvtb/etmaal. Dit is ±76% van de berekende hoeveelheid verkeer.

Uitgangspunt: Deze situatie doet zich 2 dagen per jaar voor.

4.3 De situatie tijdens speciale activiteiten:

De Kroonmenners organiseren geen speciale activiteiten.

Uitgangspunt: Deze situatie doet zich niet voor.

4.4 Conclusie gebruik Kroonmenners

De verkeersgeneratie door het gebruik door de Kroonmenners is aanmerkelijk lager dan waarmee in het MER voor de Koekoekspolder is gerekend en dus per saldo voor de aanwonenden aan de toegangswegen naar deze locatie een gunstiger situatie .

Hoofdstuk 5 Geluidsgevolgen door afwikkeling van het verkeer

Het verkeer van en naar de manege wordt rechtstreeks afgewikkeld op de Parallelweg en passeert dan pas op korte afstand woningen van derden. Zoals hiervoor is berekend ontstaat er door de voorgenomen ontwikkeling slechts 3x per jaar een overschrijding van ±10% van het aantal berekende motorvoertuigbewegingen op basis van de bedrijventerreinbestemming. De rest van het jaar is de verkeersgeneratie aanmerkelijk lager dan waarmee in het MER voor de Koekoekspolder is gerekend en dus per saldo voor de aanwonenden aan de toegangswegen naar deze locatie een gunstiger situatie.

Op een dag waarbij sprake is van een evenement met een extra intensiteit van 39 mvtb/etmaal bovenop het berekende aantal in de planMER (3x per jaar) betekent dit een verhoging van ±0,2 dB(A).

Op basis van deze conclusies kan gesteld worden dat deze ontwikkeling een verlaging veroorzaak van het berekende geluidsniveau. Zelfs wanneer er sprake is van een evenement zoals dat 3 x per jaar voorkomt is er slechts sprake van een verhoging van <1 dB(A). Extra maatregelen zijn daarom niet nodig.