direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Parallelweg 2 IJsselmuiden 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991171-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

LTO Vastgoed B.V. heeft op basis van een verkavelingsschets een ruimtelijke invulling gegeven aan het perceel Parallelweg 2 te IJsselmuiden. Vanwege het beëindigen (vanwege bedrijfsverplaatsing) van het tuinbouwbedrijf ter plaatse, komt het kassencomplex leeg te staan. LTO Vastgoed heeft aangegeven over te willen gaan tot sloop van de kassen en hiervoor in de plaats maximaal 11 woningen te realiseren. Burgemeester en wethouders hebben bij brieven van 16 juni 2010 en 25 oktober 2011 te kennen gegeven onder voorwaarden bereid te zijn medewerking te verlenen aan de herontwikkeling van het perceel Parallelweg 2 te IJsselmuiden.

1.2 Voorgeschiedenis

Bij brief van 23 september 2009 heeft LTO Vastgoed burgemeester en wethouders verzocht om medewerking te verlenen aan een plan voor woningbouw op het perceel Parallelweg 2 te IJsselmuiden. Aan dit verzoek ligt ten grondslag een verplaatsing van het ter plaatse gevestigde tuinbouwbedrijf naar het tuinbouwgebied 'De Koekoek'. Hiertoe zal een kavel in dit gebied moeten worden aangekocht.

Eerst bij brief van 16 juni 2010 hebben burgemeester en wethouders te kennen gegeven onder voorwaarden bereid te zijn om medewerking te verlenen. Zo moet het plan voldoen aan de Structuurvisie 2030 van de gemeente en de gemeentelijke Gebiedsvisie dorpsrand IJsselmuiden - Koekoek. Verder moet de haalbaarheid van het plan zijn gebaseerd op een financiële onderbouwing.

LTO Vastgoed heeft middels diverse schetsen invulling gegeven aan de geformuleerde voorwaarden, waarbij de nadruk is gelegd op een goede doorkijk, noord-zuid kavels die goed passen bij een ervenconcept en voldoende groene plekken en open ruimten. Verder is bij de verkaveling rekening gehouden met het gemeentelijke woningbouwprogramma. Dit heeft geresulteerd in een definitieve verkavelingsschets van
14 februari 2012. Deze schets is eveneens geprojecteerd in de context van het zogeheten Tussenland, zoals beschreven in de Gebiedsvisie dorpsrand IJsselmuiden - Koekoek.

Doel van het plan is de bedrijfsverplaatsing van het tuinbouwbedrijf mogelijk te maken en op dit perceel
2 erven met in totaal 11 nieuwe wooneenheden te kunnen realiseren.

Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Parallelweg 2 IJsselmuiden" vastgesteld. Dit bestemmingsplan beoogde bovengenoemde ontwikkeling mogelijk te maken. Tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is beroep ingesteld. Op 23 april 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan.De Raad van State heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van de gemeenteraad vernietigd.Voorliggend bestemmingsplan beoogt opnieuw de geschetste ontwikkeling mogelijk te maken. Dit is mogelijk omdat er sprake is van een gewijzigde situatie voor wat betreft de geurbelasting. Tevens wordt ingegaan op de overwegingen in de uitspraak van de Raad van State die hebben geleid tot de vernietiging.

1.3 Uitspraak Raad van State 23 april 2014

Bij de Raad van State was beroep ingesteld door het agrarisch bedrijf, gelegen aan de Parallelweg 1 te IJsselmuiden. Van de diverse beroepsgronden zijn er twee gegrond verklaard.

Uitbreidingsmogelijkheden agrarisch bedrijf Parallelweg 1

De Raad van State heeft uitgesproken dat de gemeenteraad onvoldoende onderzoek had gedaan om te stellen dat het agrarisch bedrijf Parallelweg 1 geen uitbreidingsmogelijkheden had vanwege de reeds in de nabijheid van het plan gelegen woningen ten noorden van het bedrijf Parallelweg 1. Onvoldoende duidelijk was waar het bouwvlak van het agrarisch bedrijf Parallelweg 1 precies gelegen was. Dit bouwvlak zou zich uitstrekken ten zuiden van de bestaande bebouwing terwijl de woningen die in de nabijheid waren gelegen, gelegen zijn ten noorden van de bebouwing. Bij de voorbereiding van het besluit was niet de vereiste zorgvuldigheid betracht.

Geurbelasting

Om de geurbelasting op de nieuwe woningen te bepalen was een onderzoek verricht. Hieruit bleek dat de wettelijk toegestane voorgrondbelasting weliswaar niet werd overschreden, maar volgens het geuronderzoek zou voor een deel van de woningen de milieukwaliteit slecht, tamelijk slecht dan wel matig zijn. De gemeenteraad had overwogen dat in het buitengebied meer stankoverlast aanvaardbaar moet worden geacht. De Raad van State achtte deze enkele stelling onvoldoende en oordeelde dat, gelet op de uitkomsten van het geuronderzoek, de gemeenteraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor de in het plan voorziene woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

De uitspraak heeft geleid tot een nieuw onderzoek naar de geurbelasting, zie paragraaf 3.3.1. Er is sprake van een verminderde geurbelasting op de nieuwe woningen, omdat het aantal dieren op het agrarisch bedrijf Parallelweg 1 is afgenomen. Uitgangspunt voor de berekende geurbelasting is een melding van 18 juni 2014. In het geuronderzoek is tevens ingegaan op de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf Parallelweg 1.

1.4 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Parallelweg 2 IJsselmuiden 2015' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991171-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.5 Ligging van het plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een gebied aan de Parallelweg, ten noordoosten van de kern IJsselmuiden. Het projectgebied is gelegen ten zuiden van de Koekoeksweg en ten westen van de Oudendijk. Het projectgebied bevat het perceel kadastraal bekend gemeente IJsselmuiden, sectie I, nummer 13.

De ligging van het projectgebied is in afbeelding 1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991171-VB01_0001.png"

Afbeelding 1: ligging projectgebied.

In het projectgebied is thans een tuinbouwbedrijf aanwezig, bestaande uit een kassencomplex
(circa 8.770 m2) en een bedrijfswoning met bijgebouw.

1.6 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied is het bestemmingsplan de Koekoek, vastgesteld op 8 februari 1982, van toepassing. Bij inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan vervalt dit plan volledig.

1.7 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal;
  • de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • vervolgens komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Onder het laatste vallen inspraak en overleg.
  • De juridische planopzet wordt behandeld in het laatste hoofdstuk. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. in de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slecht 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, doet op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijk beleid van het rijk. Wel behoort het projectgebied tot het Nationaal Landschap IJsseldelta. Voor dit landschap zijn kernkwaliteiten vastgesteld. Deze kernkwaliteiten zijn in de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel verder uitgewerkt.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

Waterveiligheid

Uit de Omgevingsvisie blijkt dat het projectgebied gelegen is binnen de dijkring Mastenbroek (dijkring 10). De binnen de dijkringen 10 en 11 gelegen polders zijn de meest risicovolle gebieden als het gaat om overstromingen. Paragraaf 2.5.1 van de Omgevingsvisie, de zogeheten Overstromingsrisicoparagraaf, geeft inzage in de risico's bij overstroming en de maatregelen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen dan wel te beperken. Verwezen wordt verder naar de overstromingsparagraaf in dit plan.

2.2.2 Omgevingsverordening (2009)

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

I Gebiedskenmerken

a. natuurlijke laag

Het projectgebied valt onder de natuurlijke laag laagveengebieden (in cultuur gebracht). De ambitie is dat een hoog waterpeil van belang wordt geacht. Laagveengebieden (geen laagveenrestanten zijnde) krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op behoud van het veenpakket en het waterpeil is hier niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is.

In het projectgebied worden geen veranderingen aan het waterpeil en het veenpakket aangebracht. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de norm.


b. laag van het agrarisch cultuurlandschap

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap valt het projectgebied onder de laagveenontginningen. De ambitie is de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken. De grote open ruimtes, het patroon van sloten met beplantingen, de vochtige bloemrijke weides met weidevogels geven dit landschap grote belevingswaarde. De grondgebonden landbouw is de drager van deze kwaliteiten, echter een nieuw perspectief op een gebiedsgerichte bedrijfsvoering - eventueel in combinatie met andere functies - is voor de toekomst van deze gebieden zeer wenselijk. Het karakteristieke bebouwingspatroon (voorkant aan de openbare weg; achterkant aan het landschap) vormt vertrekpunt bij herstructurering, verdichting en uitbreiding van de agrarische bebouwing en de woon-/werkmilieus.


De laagveenontginningen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de ter plaatse karakteristieke maat en schaal van de ruimte, met onderscheid tussen gebieden met grote open ruimtes en gebieden met een langgerekte kavelstructuur met beplanting. In de laagveenontginningen is het waterpeil niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de laagveenontginningen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het lint als karakteristieke bebouwingsstructuur. Het slotenpatroon en, waar aanwezig, de houtsingels als accentuering van de ruimtelijke structuur worden gerespecteerd en versterkt bij de verdere ontwikkeling van de agrarische functie.


Het verwijderen van glastuinbouw, het toevoegen van woningen en het aanbrengen van een slotenstructuur welke aansluiten op of passen in de reeds bestaande bebouwings- en landschapsstructuur is in overeenstemming met de Omgevingsvisie. De ontwikkeling als zodanig vormt een versterking van de gebiedskenmerken behorende bij deze laag.


c. stedelijke laag

In de stedelijke laag valt het projectgebied gedeeltelijk onder de laag bedrijventerreinen. De ambitie is het streven naar vitale werklocaties. Een vernieuwings- en herstructureringsproces van bedrijventerreinen op gang brengen waardoor:

- de interne structuur verbetert; een multifunctionele route er doorheen kan het hermetische karakter opheffen;

- de aansluiting op het landschap en de omliggende wijken verbetert;

- verdichting en intensivering van grondgebruik plaatsvindt en nieuwe uitleg wordt vermeden (zuinig ruimtegebruik);

- duidelijke profilering en differentiatie van terreinen wordt verkregen;

- de kwaliteit van de buitenruimte en de architectuur verbetert en meer samenhang krijgt;

- opwaardering van het beeld en verbetering van de levensvatbaarheid plaatsvindt'

- eventuele cultuuhistorische waarden worden benut.


Als ontwikkelingen plaatsvinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen deze bij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkingspatroon. Actieve kwaliteitsborging via beheer van bebouwing, uitgegeven (parkeer- en opslag-) terreinen en openbare ruimte. Benutten bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten op bedrijventerreinen. Er wordt, waar mogelijk, park-management (energie, parkeren, water, groen) toegepast.


Het projectgebied ligt in een overgangszone tussen de woonwijken van IJsselmuiden en het glastuinbouwgebied van de Koekoekspolder. Met de beoogde ontwikkeling wordt een betere aansluiting op het landschap en de omliggende wijken gerealiseerd. Om deze reden vormt de ontwikkeling als zodanig een versterking van de gebiedskenmerken behorende bij deze laag.


d. lust- en leisurelaag

In de lust- en leisurelaag is er geen informatie die belemmerend kan zijn ten behoeve van de ontwikkeling in het projecgebied.

Ontwikkelingsperspectieven


De Omgevingsvisie Overijssel gaat uit van lagen en gebiedskenmerken, maar geeft daarnaast ook voor de gehele provincie de ontwikkelingsperspectieven weer. Het plangebied valt binnen het ontwikkelingsperspectief "Buitengebied met accent op productie" met als thema's 'schoonheid van de moderne landbouw' en 'glastuinbouw: Koekoekspolder'. Nadruk ligt op schaalvergroting en verbreding van de landbouw, waarbij met name op de glastuinbouw wordt gedoeld, aangezien de locatie is gelegen in het glastuinbouwgebied de Koekoekspolder. Het toevoegen van burgerwoningen in dit gebied past dan ook niet direct binnen dit ontwikkelingsperspectief.


Aan de andere kant ligt het plangebied wel dicht tegen de kern IJsselmuiden aan en grenst de locatie ongeveer aan een gebied dat in de Omgevingsvisie het ontwikkelingsperspectief "Buitengebied met accent op veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren". Omdat in het projectgebied momenteel nog een glastuinbouwbedrijf aanwezig is, ligt het voor de hand om te kiezen voor een accent op productie. Voor het projectgebied en haar directe omgeving kan echter ook voor het naastgelegen ontwikkelingsperspectief worden gekozen wanneer een functieverandering zoals in het beoogde plan wordt voorgesteld. Het gebied fungeert zodoende als overgangsgebied tussen het glastuinbouwgebied en de woonbebouwing van de kern IJsselmuiden.


Belangrijk is dat de ontwikkelingsperspectieven in de Omgevingsvisie niet normstellend zijn, maar richtinggevend. Dit houdt in dat een gemeente vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar structuurvisie een andere invulling kan kiezen. Dit moet dan wel gepaard gaan met een versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de beschreven kwaliteitsambities. De begrenzing moet begrepen worden als een signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er variaties en nadere detailleringen voor kunnen komen. De gemeente stemt ermee in dat voor dit gebied wordt afgeweken van het ontwikkelingsperspectief. In paragraaf 2.3.3 Gemeentelijk beleid, onder het kopje "Structuurvisie 2030", wordt het afwijken van het ontwikkelingsperspectief nader gemotiveerd.


II Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen voorzien in nieuwvestiging van functies indien:

- de SER-ladder en de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik in acht worden genomen;

- sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen dit vragen;

- aangetoond is dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;

- er wordt bijgedragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken, en

- de beoogde ontwikkeling passend is binnen de vierlagenbenadering en binnen het ontwikkelingsperspectief.

Ten aanzien van de SER-ladder kan worden gesteld dat de beoogde ontwikkeling plaatsvindt in een overgangsgebied tussen de woonbebouwing van IJsselmuiden en de glastuinbouwlocatie. Het projectgebied is op dit moment een bebouwd gebied en wordt als transformatiegebied gezien waarbinnen de beoogde stedelijke ontwikkeling plaats kan vinden. De beoogde ontwikkeling legt geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving, omdat er juist een afname van het verhard en bebouwd oppervlak wordt gerealiseerd. Met de sanering van de kassen en een kwalitatief goede inpassing van de beoogde woningbouw wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse versterkt.

Er is sprake van een maatschappelijk belang, omdat het huidige glastuinbouwbedrijf wordt verplaatst naar een locatie meer centraal in het glastuinbouwgebied van de Koekoekspolder. Met de bouw van woningen wordt de bedrijfsverplaatsing gefinancierd. In Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid wordt dit nader toegelicht. Daarnaast geldt als uitgangspunt dat op de nieuwe locatie gebruik gemaakt gaat worden van aardwarmte, hetgeen past binnen de ambities van de provincie Overijssel.

Door de beoogde ontwikkeling worden de landschappelijke waarden versterkt. De wijze waarop de ecologische waarden worden behouden staat omschreven in paragraaf 3.5 Ecologie. Met de beoogde ontwikkeling wordt ingesprongen op de mogelijkheid om de ruimtelijke kwaliteit in het gebied te versterken, zoals uit hetgeen onder "Nationaal Landschap IJsseldelta" in deze paragraaf beschreven blijkt.

Het plan is passend binnen de geldende gebiedskenmerken en van het ontwikkelingsperspectief kan gemotiveerd worden afgeweken. Zie hiervoor paragraaf 2.3.3 Gemeentelijk beleid, Structuurvisie 2030.

Aan de geboden ontwikkelingsruimte worden voorwaarden verbonden om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te realiseren. Uit het vorenstaande blijkt dat het plan voldoet aan de voorwaarden uit de Omgevingsverordening. Doordat de eigenschappen van het oorspronkelijke landschap zoveel mogelijk zijn geïntegreerd in het beeldkwaliteitsplan, wordt voldaan aan het principe van ruimtelijke kwaliteit uit de Omgevingsvisie. Het projectgebied wordt ingericht als een hoogwaardig woonmilieu, met onder meer de aanleg van bomensingels. Ook het te realiseren slotenpatroon draagt bij aan een ruimtelijke kwaliteit dat past binnen de bestaande omgeving. Er is dan ook geen sprake van strijd met het in de Omgevingsvisie opgenomen provinciaal belang.

2.2.3 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta

Zoals eerder beschreven zijn in de Nota Ruimte verschillende Nationale Landschappen aangewezen en het plangebied ligt in één daarvan; het Nationaal Landschap IJsseldelta. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet vergroot worden. De opgave voor het gebied IJsseldelta is in eerste instantie uitgewerkt in een ontwikkelingsperspectief. Daarna volgt uitwerking in een uitvoeringsprogramma.

Het gebied IJsseldelta heeft drie kernkwaliteiten:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Aangezien het hier gaat om het beëindigen van een glastuinbouwbedrijf, waarbij woningen op de locatie terug worden gebouwd, passend in de bestaande historische bebouwingsstructuur, staat de Omgevingsverordening het bouwen van de woningen niet in de weg. De weidsheid wordt juist versterkt door het glastuinbouwcomplex te verwijderen, het terugbrengen van de bebouwings-oppervlakte en bebouwing te realiseren die beter past in de directe omgeving. Het plan sluit aan bij de oude rationele verkaveling.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

De structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente Kampen. Het doel van deze visie is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is niet sectoraal, maar een integraal document. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030.

De structuurvisie biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De visie is niet primair gericht op uitbreiding, maar net zo goed op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten. In de structuurvisie wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van Kampen. Er wordt gestuurd op ruimtelijke structuren: waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom. De structuurvisie is een richtinggevend document, om voor de langere termijn de ruimtelijke samenhang tot stand te brengen en bezit daarom een zekere mate van globaliteit en abstractie. Het vormt de basis voor het toekomstig beleid. Ter uitwerking van de structuurvisie worden masterplannen, uitwerkingsplannen en bestemmingsplannen opgesteld.

De belangrijkste opgaven

In de structuurvisie staat een aantal opgaven omschreven die van invloed is of betrekking heeft op het projectgebied. Deze opgaven zijn een uitwerking van onder andere het ontwikkelingsperspectief uit de provinciale Omgevingsvisie, maar wijkt hiervan ook op onderdelen af. De opgaven uit de structuurvisie met betrekking tot het projectgebied zijn:

a. Wonen: voor de kern IJsselmuiden is een plancapaciteit vastgelegd tussen 2005 en 2030 van circa 1050 woningen;

b. Werken: de Koekoekspolder als glastuinbouwgebied is aangewezen als een te intensiveren en eventueel uit te breiden gebied ten behoeve van voorzieningen als waterberging en een groene inpassing;

c. Water, natuur, recreatie en landschap: het centrale doel is het verbeteren van de veiligheid van het landschap voor overstroming van de IJssel, het beschermen en ontwikkelen van landschappen en natuurgebieden en het uitbouwen van de recreatieve mogelijkheden rond landschap, water en historische binnenstad. Voor het projectgebied betekent dit bijvoorbeeld de aanleg van fiets-, wandelpaden en kanoroutes, en

d. Natuurcompensatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991171-VB01_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede Structuurvisiekaart gemeente Kampen.

Op de uitsnede van de Structuurvisie (afbeelding 2) is te zien dat het projectgebied buiten het gebied "Ontwikkeling glastuinbouw Polder de Koekoek" valt (lila arcering). Het project kent de volgende arceringen:

- aansluiten op linten (wonen), en

- IJsselmuiden, de linten (ruimtelijke structuur).


De arceringen duiden op (woon)bebouwing in aansluiting op de kern IJsselmuiden. De beoogde ontwikkeling is niet strijdig met de opgaven die beschreven worden in de structuurvisie en sluit aan bij de opgaven uit de structuurvisie.
De inrichting van het projectgebied bestaat uit de volgende elementen:

- de aanleg van wandelpaden;

- minder bebouwing en verharding ten opzichte van de huidige situatie;

- de aanleg van nieuwe waterlopen en meer ruimte voor het vasthouden of bergen van water, en

- het bouwen van woningen in een (voor dit gebied van oudsher kenmerkende) ervenstructuur.


2.3.2 Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden

De Structuurvisie 2030 van de gemeente Kampen is nader uitgewerkt in gebiedsvisies, waarin de uitgangspunten van de structuurvisie voor diverse deelgebieden nader uitgewerkt worden. Eén van deze deelgebieden is de dorpsrand van IJsselmuiden en het tuinbouwgebied Koekoekspolder. In deze gebiedsvisie worden ook uitgangspunten gegeven voor woningbouw in het “tusenland”: het overgangsgebied tussen de lager gelegen Koekoek en het hoger gelegen rivierduin, waar ook het projectgebied is gesitueerd. Deels betreft het tussenland een grootschalig veengebied, deels een meer kleinschalig verveningslandschap, een gebied waar het veen ooit is afgegraven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991171-VB01_0003.png"

Afbeelding 3: Ligging projectgebied op basis van Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden-Koekoek

Binnen de landschappelijke structuur is in het projectgebied in aansluiting op de dorpsrandvisie ruimte voor de ontwikkeling van royale, landelijke kavels, in combinatie met de aanleg en het beheer van weides, tuinen, natuurgebiedjes en waterbergingsruimte. Voorwaarde is dat nieuwe woningen aangepast zijn aan de natte omstandigheden. De ontwikkeling kan plaats vinden vanuit de transformatie van bestaande erven en glastuinbouwlocaties, maar ook op nieuwe locaties.

Het bestemmingsplan is op basis van voornoemde bouwstenen opgesteld. Het betreft hier de transformatie van een bestaand glastuinbouwbedrijf naar drie kleine erven. De erven zijn met bomensingels en watergangen omgeven. Hiernaast worden rondom de woningen weides aangelegd, uitdrukkelijk voor agrarisch gebruik. Verder is door middel van een op maat gemaakt beeldkwaliteitsplan geregeld dat de architectuur een landelijke, bij de omgeving passende, uitstraling krijgt. Tevens bestaat in het projectgebied een (openbaar) wandelpad aan te leggen, waarmee tegemoet kan worden gekomen aan de wens om in het tussenland een fijnmazig wandelwerk te realiseren.

2.3.3 Landschapsontwikkelingsvisie Nationaal Landschap IJsseldelta

Met het landschapsontwikkelingsplan willen de gemeenten Zwolle, Zwartewaterland en Kampen zich inzetten voor het behoud en de versterking van de kwaliteiten en kenmerken van het aanwezige landschap binnen deze gemeenten. De zwakkere plekken worden verstevigd en samenhang in verscheidenheid wordt aangebracht. Dit dient te gebeuren door beheer, herstel en nieuwe aanleg van elementen.

Het landschapsontwikkelingsplan wordt door de gemeenten gebruikt om mede sturing te geven aan ontwikkelingen in het buitengebied. De visie op het landschap en de ontwikkelingen in de komende 10 jaar zijn daarvoor de basis. Met deze visie in de hand kunnen de gemeenten vervolgens nagaan op welke wijze landschapsdoelen te realiseren zijn en hoe ontwikkelingen bij te sturen zijn, zodanig dat deze passen in de landschapsontwikkelingsvisie. Het gaat hierbij om ontwikkelingen die op enigerlei wijze een invloed hebben op de landschappelijke kwaliteiten van het gebied van de drie gemeenten. De ontwikkelingen kunnen zowel groot- als kleinschalig zijn, kunnen afkomstig zijn van particulieren of organisaties, maar het kunnen ook initiatieven van de gemeenten zelf of van andere overheden zijn. Dit landschapsontwikkelingsplan is niet rechtstreeks bindend voor burgers, organisaties of bedrijven. De grote lijnen in de gemeentelijke ruimtelijke ontwikkelingen zijn neergelegd in gemeentelijke structuurvisies.

In de Landschapsontwikkelingvisie zijn landschappelijke kernkwaliteiten verbeeld in een beeldstructuur. Het doel is een doorontwikkeling van deze beeldstructuur. Initiatieven binnen het gebied van de Landschapsontwikkelingvisie dienen bij te dragen aan deze ontwikkeling van het landschap. Op de landschapstypenkaart ligt het projectgebied in gebied 8: “droogmakerij Koekoekspolder".

Het glastuinbouwgebied Koekoekspolder ligt als afgerond blok in één van de compartimenten van de Polder Mastenbroek. Voor de overgang van glastuinbouw naar de open polder, waarin het plangebied gelegen is, wordt een stadsrandstudie opgesteld.

Per landschapstype is een ontwikkelkaart opgesteld. Onderstaand wordt ingegaan op de wijze waarop de beoogde ontwikkeling hierop aansluit.

De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de voor dit gebied gewenste gevarieerde ecologische zone aan de west- en noordzijde van de polder. Daarnaast wordt er veel waarde gehecht aan het stevig en eenduidig casco van watergangen en bermen langs infrastructuur. Deze blijven intact en er worden nieuwe watergangen gegraven. Bij het versterken van het landschap kan de beplanting op en rondom erven eveneens als voorwaarde worden gezien. Onderdeel van de beoogde ontwikkeling is dan ook het aanleggen van groen tussen de erfclusters, één en ander in lijn met de beschrijving op de ontwikkelkaart: groen in de vorm van grasbermen en kleine weides. De nieuwe woonbebouwing is passend binnen het gebied en wordt niet als storend worden ervaren vanwege de al aanwezige grote diversiteit in bebouwing, kleur stenen, bouwjaar en type.

De beoogde ontwikkeling sluit eveneens aan bij de gewenste versterking van het landschap aan de westrand van de droogmakerij Koekoekspolder. Het terugbrengen van watergangen en kleine weides is een versterking van het landschap. De bebouwing, inclusief groene omranding, past binnen de omschrijving op de ontwikkelkaart.

2.3.4 Woonvisie 2010-2020 (2010) en Lokaal Woonplan (2012)

In de Woonvisie worden de verschillende woonbelangen in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt erin gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van de samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld.

Ook worden er in de visie toekomstige ontwikkelingen geschetst. Deze hangen samen met een groei van Kampen naar 60.000 inwoners, de toenemende vergrijzing, de toenemende behoefte aan het combineren van wonen, zorg en welzijn en het zoeken naar een goed woningaanbod dat aansluit bij de woonwensen.

De Woonvisie Kampen is op 3 juni 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. De woonvisie is daarmee een verdere uitwerking van het onderdeel wonen uit de structuurvisie Kampen 2030. De lijnen uit de structuurvisie worden gevolgd. Van de totale woningbouwproductie is 25% in IJsselmuiden gepland. Hiermee is de productie voor IJsselmuiden voldoende om de groei van de eigen bevolking in IJsselmuiden op te vangen. De groei van buiten de gemeente wordt voorzien in de stad Kampen. De toevoeging van elf nieuwe woningen in het projectgebied past binnen het woningbouwprogramma.
Naar verwachting worden de woningen na 1 januari 2016 opgeleverd.

2.3.5 Groenstructuurvisie (2012)

Het groen in de bebouwde omgeving bepaalt mede de kwaliteit van het woon- en leefmilieu voor alles en iedereen die er gebruik van maakt. De gemeente Kampen voert een groenbeleid om hier gericht op te kunnen sturen. In de Groenstructuurvisie zijn de ambities en doelen op het gebied van groen vastgelegd. Met het vaststellen van de visie - 4 oktober 2012 - is het Groenbeleidsplan 2004 komen te vervallen.

De Groenstructuurvisie heeft betrekking op het totale areaal openbaar groen van de bebouwde kommen van Kampen, IJsselmuiden en de kleine kernen. Daarnaast geeft de visie aan welke particuliere groengebieden van betekenis zijn voor de groenstructuur.

Betreffend plangebied is niet gelegen in de bebouwde kom en valt daarmee niet onder het beleid van de Groenstructuurvisie.

2.3.6 Extern veiligheidsbeleid (2007)

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen samen met Haskoning Nederland B.V. Milieu het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 BEVI-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:

  • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
  • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.

In paragraaf 3.3.5 wordt ingegaan op het punt externe veiligheid.

2.3.7 Welstandsnota (2004)

In de Woningwet is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een bouwvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen. Deze Welstandsnota is daartoe geschreven.

De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in een aantal deelgebieden. Over het plangebied wordt het volgende aangegeven:

Het projectgebied ligt in het gebied "Polder de Koekoek" van de welstandsnota gemeente Kampen. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de als gewenste ontwikkeling benoemde gevarieerde ecologische zone aan de westzijde. Eveneens gewenst is de beplanting rondom en op de erven en het (behouden van het) stevig en eenduidig casco van watergangen en bermen langs infrastructuur.

Onderdeel van de beoogde ontwikkeling is het terugbrengen van de karakteristieke verkavelingsstructuur in het projectgebied. De nieuwbouw sluit aan bij de karakteristieke erf- en woonbebouwing van de Koekoekspolder. De ontwikkeling sluit daarmee aan op de gebiedsbeschrijving en de welstandscriteria uit de vigerende welstandsnota. Als onderdeel van de welstandsnota is een op maat gesneden beeldkwaliteitsplan voor het projectgebied opgesteld.

Voor een uitgebreide beschrijving van de welstandscriteria wordt verwezen naar de Welstandsnota.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de aangevraagde bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Huidige situatie

Het projectgebied betreft een perceel met agrarische doeleinden, dat thans in gebruik is als tuinbouwbedrijf met zowel open als bedekte teelt. Voor de bedekte teelt is een kassencomplex aanwezig met een oppervlakte van circa 8.770 m2.

De kern van het project is om het tuinbouwbedrijf te transformeren naar twee erfclusters met in totaal elf woningen. Hiertoe wordt het bestaande kassencomplex gesloopt. De bestaande woning blijft bestaan.

Dit bestemmingsplan heeft als doel het onder ruimtelijke en planologische randvoorwaarden mogelijk maken van woningbouw. De huidige agrarische bestemming maakt hierbij plaats voor de bestemming wonen.

3.2.1 Stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing

Bij stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing gaat het om inspelen op de karakteristieken van het omliggende landschap. Het projectgebied ligt in het overgangsgebied tussen een zandrug en de polder Mastenbroek. In dit gebied is sprake van smalle, diepe percelen van elkaar gescheiden door greppels.

De definitieve verkavelingsschets (zie afbeelding 4) maakt duidelijk dat bestaande waterlopen behouden blijven en dat nieuwe waterlopen worden toegevoegd. De waterlopen dienen tevens als doorzicht en worden bij de nieuwe erven door bomensingels begeleid.

In het projectgebied worden twee nieuwe erven aangelegd. Ten behoeve van de stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing van de erven is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit plan maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991171-VB01_0004.png"

Afbeelding 4:Indicatieve verkavelingschets Paralleweg 2.

3.3 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.3.1 Milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moeten vanwege in de omgeving van het project gelegen (veehouderij)bedrijven twee vragen worden beantwoord:

a. is ter plaatse van het project een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd, en

b. worden de (veehouderij)bedrijven niet onevenredig in hun belangen geschaad.

Bij de beantwoording van de vragen wordt gebruik gemaakt van milieuzonering. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieu-aspecten geluid, stank, stof en gevaar. Als aan de grootst genoemde afstand wordt voldaan, dan is er sprake van een goed woon- en leefklimaat en wordt het betreffende bedrijf niet in zijn belang geschaad.

Specifiek voor (grotere) veehouderijbedrijven wordt bij milieuzonering de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en paragraaf 3.4 van de Handreiking bij deze wet toegepast. De Wgv handelt over geurnormen en aan te houden afstanden tussen een veehouderijbedrijf en geurgevoelige objecten. De hier bedoelde paragraaf gaat in op de beoordeling van geur bij ruimtelijke ordeningsplannen en is hier toegepast.

Voor de kleinere veehouderijbedrijven, alsmede tuin- en akkerbouwbedrijven (met beperkte glasopstand, tot 2.500 m2) wordt bij milieuzonering het Besluit landbouw milieubeheer toegepast.

Voor de kleinere veehouderijbedrijven, alsmede (glas)tuin- en akkerbouwbedrijven wordt bij milieuzonering het Activiteitenbesluit milieubeheer toegepast.

In de directe omgeving van het projectgebied zijn twee (veehouderij)bedrijven gevestigd (geweest), die hieronder worden besproken.

Parallelweg 4

Op dit perceel was een glastuinbouwbedrijf met beperkte glasopstand gevestigd, maar de bedrijfsactiviteiten zijn al geruime tijd geleden gestaakt. Hoewel er geen sprake meer is van een inrichting als bedoeld in de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne, heeft het perceel nog wel de bestemming tuinbouwbedrijf. Dit houdt in, dat formeel met de hierbij behorende milieuzonering rekening moet worden gehouden. Binnen deze zonering zijn reeds bestaande gevoelige objecten gelegen, alsook een aantal nieuw te realiseren gevoelige objecten in het plangebied. Echter, nu de bedrijfsactiviteiten als geruime tijd geleden zijn gestaakt en er inmiddels een principeverzoek is ingediend om de bestemming te wijzigen naar wonen, is een nunancering hierop te rechtvaardigen. Ter toelichting hierop het volgende.

Een (glas)tuinbouwbedrijf valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit besluit hanteert afstandseisen tot omliggende gevoelige objecten. Bij het opnieuw oprichten van een glastuinbouwbedrijf ter plaatse, zal met deze afstanden rekening moeten worden gehouden. Deze afstanden garanderen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Parallelweg 1

Op dit perceel is een veehouderij gevestigd. Voor deze veehouderij is laatstelijk een melding ingediend op 18 juni 2014 voor het houden van 141 vleesrunderen en 152 schapen ouder dan 1 jaar, inclusief de lammeren.

Ten behoeve van het beoordelen van het woon- en leefklimaat is door Lowijs advies een geurrapport opgesteld (zie bijlage 1 Geurrapport Tussenland, versie 27 november 2014). Dit rapport is aangepast ten opzichte van het eerdere plan naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State en de ingediende melding.

Toelaatbaarheid project vanwege geurhinder

Het in beeld brengen van de geursituatie in het projectgebied is noodzakelijk om de gewenste ruimtelijke invulling aan het gebied te kunnen geven. Het is vervolgens aan de gemeenteraad om op basis van de milieukwaliteit in het projectgebied vast te stellen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Uit het geurrapport blijkt dat de algehele milieukwaliteit in het projectgebied op basis van zowel de voorgrond- als achtergrondbelasting redelijk goed is.

Uit het geurrapport volgt dat de realisatie van de projectwoningen uitbreiding van de veehouderij Parallelweg 1 niet in de weg staat. Wel moet bij uitbreiding rekening worden gehouden met de geuroverbelaste situatie op de woning Parallelweg 2 en de afstandseisen vanwege de aanwezigheid van de woning Parallelweg 2.

3.3.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico’s of ecologische risico’s daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Door Tauw BV te Deventer is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in het projectgebied te bepalen. Uit het rapport van onderzoek
(zie bijlage 4 Verkennend bodem- en asbestonderzoek) blijkt het volgende.

Op de locatie zijn enkele stoffen aangetroffen waarvan de concentraties de achtergrondwaarden of streefwaarden overschrijden. Echter, in de bodem is een veenlaag aanwezig. De verhoogde concentraties van cis, vinylchloride en drins in de grond worden mogelijk veroorzaakt door inbouw van chloride in het humuspakket (via binding van het chloride aan methaan), hetgeen een veel voorkomend verschijnsel is bij humus- en veenhoudende grond. De gemeten gehaltes worden derhalve als beneden de streefwaarde geïnterpreteerd. Het verhoogde gehalte van barium is naar alle waarschijnlijkheid van nature aanwezig en is niet te relateren aan activiteiten op het terrein.

Uit vorenstaande volgt dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de uitvoering van het project.

3.3.3 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.
In onderhavige situatie is uitsluitend wegverkeerslawaai aan de orde, aangezien het projectgebied niet binnen de invloedssfeer van spoorwegen of een gezoneerd industrieterrein is gelegen.

Wegverkeerslawaai

In het projectgebied worden woningen, zijnde geluidsgevoelige objecten, gerealiseerd. Uit akoestisch onderzoek moet blijken dat vanwege wegverkeer aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder op de gevels van de woningen wordt voldaan. Deze grenswaarde bedraagt Lden 48 dB.

Door Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV te Zwolle is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de woningen vanwege wegverkeer. Uit het rapport van akoestisch onderzoek (zie bijlage 5 Akoestisch onderzoek) blijkt dat de geluidbelasting ter plaatse van het plangebied lager is dan de voorkeursgrenswaarde. Er zijn derhalve akoestisch gezien geen belemmeringen voor de uitvoering van het project.

3.3.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet luchtkwaliteit mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.

Bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit

Gekeken moet worden naar de gevolgen van de gewenste bestemming voor de luchtkwaliteit. Hiervoor geldt artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Als aannemelijk is dat aan de voorwaarden uit dit artikel wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

b. het project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;

c. het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;

d. het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (waaronder woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Onder niet in betekenende mate valt in ieder geval een woningbouwlocatie met 500 of minder woningen bij minimaal één ontsluitingsweg. Het onderhavige project waarvoor een bestemmingsplan moet worden vastgesteld, valt hieronder. Er kan derhalve worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit vanwege het project niet in betekenende mate zal verslechteren.

Bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit

Naast de mogelijke gevolgen die een bestemming heeft voor de luchtkwaliteit, moet ook rekening worden gehouden met bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit (blootstelling). Hier geldt het beginsel van een “goede ruimtelijke ordening”.

De achtergrondconcentratie van de luchtverontreinigende stoffen die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer worden genoemd, is ter plaatse van het projectgebied niet zodanig dat moet worden geconcludeerd dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Gelet hierop kunnen de woningen in het projectgebied worden gerealiseerd.

3.3.5 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn met name bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen). De gemeente Kampen heeft op 29 maart 2007 extern veiligheidsbeleid vastgesteld. Het doel hiervan is om duidelijk te maken welke risico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze risico's wordt omgegaan.

Inrichtingen

In het Bevi zijn grenswaarden en oriënterende of richtwaarden opgenomen voor het plaatsgebonden risico (PR). Voor het groepsrisico (GR) is een verantwoordingsplicht opgenomen. Hiermee worden de aan te houden afstanden tussen inrichtingen waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en kwetsbare en beperkte objecten gewaarborgd.

In het Bevi is aangegeven welke inrichtingen onder de reikwijdte van het besluit vallen. Het gaat onder andere om LPG-tankstations, bedrijven waar meer dan 10.000 kilo (of liter) verpakte gevaarlijke stoffen met brandbare èn giftige verbindingen in één opslagvoorziening aanwezig is, grote ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen waar gerangeerd wordt met gevaarlijke stoffen. Bedrijven waarop het Besluit risico zware ongevallen 1999 (Brzo'99) van toepassing is, vallen ook onder de reikwijdte van het Bevi.

Gezien de risicokaart van de provincie Overijssel zijn er in de directe omgeving van het projectgebied geen Bevi-inrichtingen aanwezig.

Transport via weg, water en spoor

Voor de routering van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van belang. Gemeenten mogen voor de zogenaamde routeplichtige stoffen gemeentelijke wegen binnen hun grenzen aanwijzen waarover deze gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd (en daarbuiten dus niet). Redenen voor routering zijn bijvoorbeeld het omzeilen van kwetsbare situaties als dichte bebouwing, een ziekenhuis of waterwingebied. De meeste provinciale wegen zijn geschikt om in de routering opgenomente worden. Voorwaarde is wel dat een door een gemeente aangewezen routes aansluiten op wegen waar het vervoer van gevaarlijke stoffen ook is toegestaan.

De gemeente Kampen heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld.

In de directe nabijheid van het projectgebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats.

Transport via buisleidingen

Vanaf 1 januari 2011 regelt het Besluit externe veiligheid busleidingen (Bevb) en bijbehorende regeling de externe veiligheid rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Het Bevb sluit zoveel mogelijk aan bij het Bevi.

In de directe nabijheid van het projectgebied liggen geen buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen, zoals bijvoorbeeld aardgas.

3.4 Water

3.4.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheersplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Het proces

Waterschap Groot Salland is over het project geïnformeerd via een uitgevoerde watertoets. De beantwoording van de vragen uit de watertoets heeft ertoe geleid dat de korte procedure is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het Waterschap heeft dan ook een positief wateradvies afgegeven (zie bijlage 6 Waterparagraaf).


Invloed project op de waterhuishouding

Met het project worden meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd. Dit vergt speciale aandacht voor de extra belasting van het vuilwaterstelsel, met name de afvoer van afvalwater. De toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m2. Het projectgebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het projectgebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 100 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het projectgebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

In het projectgebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het waterschap. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Groot Salland beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter.

Het rioleringssysteem grenzend aan het projectgebied bestaat uit een drukrioleringssysteem met een beperkte capaciteit waarop alleen huishoudelijk afvalwater mag worden aangesloten. Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend.

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

3.4.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Het projectgebied ligt in het gebied van dijkring 10 Mastenbroek. Dit gebied is gelegen tussen Zwolle, IJsselmuiden en Genemuiden. De dijk wordt door drie verschillende wateren bedreigd. Het gebied van dijkring 10 Mastenbroek is een snel en diep onderlopend gebied.

Bedreigingen voor de Mastenbroekerpolder zijn de IJssel, de Vecht/Zwarte Water en het Zwarte Meer. De overstromingskans voor deze polder is één keer in de 325 jaar. Het overstromingsrisico (de kans op een overstroming en de daaruit voortvloeiende schade) is berekend op € 4.000.000,00 per jaar of één slachtoffer per jaar. Het diepste punt van deze polder ligt ten noordoosten van IJsselmuiden (-3 meter NAP). Bij een dijkdoorbraak ligt de overstromingsdiepte in het projectgebied op 6 meter.

Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden die gelegen zijn binnen de dijkringen Mastenbroek en Ijsseldelta kunnen alleen voorzien in het realiseren van nieuwe bebouwing binnen deze gebieden als er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Het bestemmingsplan stelt in dit geval zodanige voorwaarden dat de veiligheid ook op de lange termijn voldoende is gewaarborgd. De voorwaarde van zwaarwegend maatschappelijk belang wordt niet gesteld bij incidentele woonbebouwing, waar in onderhavige situatie sprake van is.

De te realiseren woningen in het projectgebied worden op verhoogd maaiveld gebouwd om het overstromingsrisico te beperken. Bovendien wordt de bebouwingsvolume minder. De bepalingen uit de Omgevingsverordening staan de uitvoering van het project derhalve niet in de weg.

Om bij overstromingsdreiging het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat deze dreiging voortijdig moet worden onderkend en dat tot evacuatie moet worden besloten.

In geval van overstroming wordt aangeraden het gebied te verlaten via de route Plasweg/Oosterlandenweg of via de route Oudendijk/Veilingweg richting de N760 (Zwolseweg). Van daaruit kan verder worden gereden in oostelijke richting (Dalfsen) of zuidelijke richting (Hattem).

3.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.5.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

Quick scan natuurtoets

Ecogroen Advies uit Zwolle heeft een quick scan natuurtoets uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen herinrichting van het projectgebied. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport van 22 maart 2012, projectcode 12-088 (zie bijlage 7 Quick scan natuurtoets).

In het rapport wordt geconcludeerd dat op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingreep het project geen negatieve effecten heeft op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten of de EHS.

Waar in het rapport wordt gesproken over 12 nieuwe woningen, wordt bedoeld 11 nieuw te realiseren woningen en 1 woning ter vervanging van de huidige bedrijfswoning.

3.5.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

Quick scan natuurtoets

Ecogroen Advies uit Zwolle heeft een quick scan natuurtoets uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen herinrichting van het projectgebied. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport van 22 maart 2012, projectcode 12-088 (zie bijlage 6 Quick scan natuurtoets).

In het rapport wordt gesteld dat uit het ecologisch onderzoek de volgende zaken naar voren komen:

- er zijn geen beschermende of bedreigde planten in het projectgebied te verwachten;

- in de aanwezige bomen en de te slopen bebouwing zijn vaste verblijfplaatsen van vleermuizen te verwachten. Er is geen schade aan vliegroutes of onmisbaar foerageergebied te verwachten;

- verspreid in het gebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde zoogdiersoorten aangetoond of te verwachten. Vaste verblijfplaatsen van zwaarder beschermde soorten zijn niet aangetroffen;

- op een afstand van 400 meter zijn recent voortplantingslocaties van de strikt beschermde Rugstreeppad aangetoond. De sloten langs het projectgebied zijn ongeschikt als voortplantingswater voor deze soort. Bij de voorgenomen sloop kunnen mogelijk overwinterende exemplaren worden geschaad. Andere zwaarder beschermde amfibieën als Poelkikker worden niet verwacht in het plangebied. Wel zijn mogelijk laag beschermde amfibieën voortplantend en overwinterend aanwezig in het projectgebied;

- er zijn geen beschermde vissen in de sloten om het projectgebied te verwachten;

- er zijn geen reptielen of beschermde ongewervelden en weekdieren aangetoond of te verwachten.

Op basis van vorenstaande zijn de volgende aanbevelingen gedaan:

- aangezien potentiële vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, is het noodzakelijk om voorafgaand aan de sloop gericht vleermuizenonderzoek uit te voeren;

- het projectgebied vormt mogelijk overwinteringsgebied van de Rugstreeppad, vermoedelijk maximaal enkele exemplaren. Door een goede planning van de werkzaamheden (bij voorkeur september/oktober) en door de aantrekkingskracht op de soort tijdens de werkzaamheden te beperken, kan de functionaliteit van het leefgebied echter worden behouden en is het aanvragen van een ontheffing ingevolge artkel 75 van de Flora- en faunawet niet aan de orde;

- werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen, moeten te allen tijde worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor circa half maart en na eind juli. Overigens wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum;

- voor de in het plangebied (mogelijk) voorkomende laag beschermde amfibieën en grondgebonden zoogdieren geldt in deze situatie automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet, waardoor hiervoor geen specifieke vervolgacties nodig zijn. Voor zover de planning het toelaat is het wenselijk de werkzaamheden zoveel mogelijk uit te voeren in de minst schadelijke periode (september/oktober).

3.6 Cultuurhistorie

3.6.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale weteving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

Archeologische waarden- en verwachtingskaart

Een centraal hulpmiddel om te voorzien in archeologische informatie is voor de waarden- en verwachtingskaart. Deze kaart werkt in de praktijk als beleidsavieskaart. Op deze kaart zijn alle archeologische waarnemingen aangegeven, alsmede de belangrijkste uitgevoerde archeologische onderzoeken, bekende vindplaatsen en gebieden waarvoor een verhoogde archeologische verwachting geldt.

De belangrijkste legenda-eenheden op de archeologische waarden- en verwachtingskaart zijn:

- wettelijk beschermde monumenten;

- provinciale aandachts- of attentiegebieden (provinciale archeologische monumentenkaart);

- overige terreinen van archeologische waarde;

- gebieden met een verhoogde archeologische verwachting, bijvoorbeeld op basis van de Indicatieve Kaart van Archeologische Verwachtingen (IKAW);

- gebieden met een lage of geen archeologische verwachting, door bijvoorbeeld een eerdere verstoring of opgraving;

- archeologische waarnemingen en vondstmeldingen;

- archeologische onderzoeken.

Gezien de lage verwachtingswaarde en de grootte van het projectgebied is een nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

3.6.2 Monumentenzorg


De bestaande bebouwing is niet aangemerkt als Rijks- of gemeentelijk monument of als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Tevens is het plangebied niet gelegen in een beschermd stads-of dorpsgezicht.

3.7 Verkeer

De te realiseren erfclusters worden ontsloten op een eigen weg, die vervolgens op de Parallelweg wordt aangesloten. Hiertoe is door BonoTraffics BV een verkeerskundige beoordeling opgesteld, neergelegd in een rapport van 12 september 2012, kenmerk BT-LOW-12-001 (zie bijlage 8 Beoordeling Parallelweg te IJsselmuiden) Voor de bestaande Parallelweg wordt geadviseerd om aan beide zijden van de weg een strook grasbetonstenen aan te leggen. Voor de aansluiting van de nieuw aan te leggen weg op de bestaande Parallelweg is een ontwerp gemaakt, waarbij rekening is gehouden met de bestaande in- en uitritten van de percelen Parallelweg 1, 2 en 4. Tevens is aandacht besteed aan de rijcurve van de vuilnisauto ter plaatse van de erfclusters.

Het parkeren wordt geheel binnen het projectgebied opgelost. Voor de 11 nieuw te realiseren woningen zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig, gebaseerd op:

  • 1,55 parkeerplaats per goedkope woning;
  • 1,8 parkeerplaats per middenwoning;
  • 2 parkeerplaatsen per dure woning.

3.8 Kabels en leidingen

Per 1 juli 2008 is de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (Wion) in werking getreden. Samen met het Besluit informatie-uitwisseling ondergrondse netten en de bijbehorende Regeling is de vrijwillige "Klic-melding" wettelijk verplicht geworden. Het Kadaster is de uitvoeringsorganisatie voor deze grondroerdersregeling. Zo moeten calamiteiten als gevolg van graafwerkzaamheden bij buisleidingen worden voorkomen. Deze verplichting geldt ook voor kabels en buisleidingen die niet zijn bestemd voor gevaarlijke stoffen.

In de directe nabijheid van het projectgebied liggen geen kabels en buisleidingen. Ook zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

4.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Er is sprake van de bouw van één of meer woningen, zodat sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. In dit geval wordt met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal wordt geregeld, zodat de kosten anderszins verzekerd zijn. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden opgesteld.

4.2.2 overige aspecten

De verplaatsing van het bedrijf naar centraal gebied in de Koekoek, waarbij mogelijk gebruik gemaakt wordt van aardwarmte, wordt door de provincie Overijssel ondersteund. Hier is sprake van een maatschappelijk belang. Met de opbrengsten van de verkoop van de kavels zal de bedrijfsverplaatsing gefinancierd gaan worden. Dit is naar verwachting kostendekkend. Vanwege een meer groene opzet en door het verdwijnen van bedrijfsactiviteiten worden geen planschadeclaims verwacht.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2008 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Parallelweg 2 IJsselmuiden 2015’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2008 worden ook conform de SVBP2008 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2008 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Parallelweg 2 IJsselmuiden 2015' komen de volgende bestemmingen voor:

5.3.1 Agrarisch

Op de percelen die als weidegrond worden ingericht is de bestemming Agrarisch gelegd. Binnen de bestemming Agrarisch kan agrarische bedrijfsvoering plaatsvinden (waaronder het weiden van geiten, schapen en paarden), maar het is niet mogelijk om gebouwen binnen deze bestemming te bouwen. Ook een inrichting en gebruik van de gronden als (sier)tuin is niet toegestaan, zodat de agrarische uitstraling gewaarborgd blijft. Binnen de bestemmingsomschrijving is ook water toegestaan. Het gaat hier om sloten en waterpartijen die ondergeschikt zijn en niet onder de Keur van het Waterschap vallen. Binnen de bestemming worden landschappelijk waardevolle houtsingels beschermd tegen kappen via een omgevingsvergunningstelsel en de aanduiding 'houtsingel' op de verbeelding.

5.3.2 Groen

De bestemming Groen wordt gelegd op gebieden die als openbaar groengebied zijn ingericht. In de bestemming worden ook fiets- en wandelpaden mogelijk gemaakt. In dit geval heeft het openbare fiets- en wandelpad de bestemming Groen gekregen.

Afwijken en wijzigen

Er is een wijzigingsbevoegdheid mogelijk van ‘Groen’ naar ‘Verkeer of Verkeer -Verblijfsgebied’. Op deze wijze kan op een makkelijke manier medewerking worden verleend aan een verbreding van het straatprofiel of de aanleg van extra parkeerplaatsen, terwijl tegelijk wel geborgd is dat omwonenden hierop (procedureel) kunnen reageren. De stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorishe waarden van het betreffende gebied moeten dit dan wel mogelijk maken.

5.3.3 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ is toegekend aan die gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Binnen deze bestemming is wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. voor het overige is bouwen hier niet toegestaan, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

5.3.4 Verkeer - Verblijfsgebied

Het gezamenlijke erf en de toegangswegen hebben de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied gekregen. Binnen deze bestemming is ook het parkeren toegestaan. Door voor deze bestemming te kiezen wordt tegengegaan dat het gezamenlijk erf als siertuin wordt ingericht, aangezien dit vanuit het 'boerenerf'-concept ongewenst is.

5.3.5 Water

De waterbestemming wordt gegeven aan watergangen, vijvers, riviertjes, meren e.d. Ook de bij het water behorende kunstwerken en voorzieningen, waaronder kleine bruggen voor wandelaars en fietsers vallen binnen de bestemming.

5.3.6 Wonen

Deze bestemming staat het gebruik voor Wonen toe. Voor de woningen is de oppervlakte van het hoofdgebouw doormiddel van het bouwvlak gemaximeerd. Door het gebruik van de typologie-aanduidingen is vastgelegd welke soort woningen binnen welk bouwvlak zijn toegestaan.Er is gebruik gemaakt van de standaardregel voor de bestemming wonen binnen de bebouwde kom, zoals deze binnen de gemeente voor nieuwe bestemmingsplannen gehanteerd wordt. Binnen de bestemming mogen enkel vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken worden opgericht.

Binnen de woonbestemming is het met ontheffing mogelijk om een beroep of bedrijf aan huis of een bed & breakfast te beginnen.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op grond van het tweede lid van deze artikelen is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel heeft dergelijke gevallen aangegeven in de zogenaamde ‘Lijst A Vooroverleg’. De Inspectie Vrom heeft dit gedaan in een brief van 26 mei 2009.

Het onderliggende plan past niet binnen de lijst met gevallen waarvoor geen vooroverleg vereist is. Gelet hierop is het bestemmingsplan besproken in een informeel vooroverleg met de provincie. Op 5 juli 2012 heeft de provincie aangegeven in te stemmen met het plan, mits een aantal opmerkingen in de toelichting worden verwerkt. Deze opmerkingen zijn inmiddels verwerkt, zodat het wettelijk vooroverleg positief is afgerond.

Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009. Hiernaast is de waterparagraaf zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan al ter toetsing voorgelegd aan het Waterschap Groot Salland, waarbij zij deze op 11 mei 2012 hebben goedgekeurd.

Onderhavig bestemmingsplan betreft dan ook een ontwikkeling die voldoet aan de gestelde voorwaarden om af te zien van vooroverleg.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is op 14 januari 2015 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad Kampen.nl en de Staatscourant en heeft vanaf 15 januari 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn twee zienswijzen binnengekomen.