direct naar inhoud van 3.3 Milieu
Plan: Zuideinderhof, derde fase
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991112-VB01

3.3 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.3.1 Milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Het plan Zuideinderhof is gelegen in de kern Zuideinde, in deze kern wordt zowel gewoond als gewerkt. Het voorkomen van beide functies naast elkaar kan in enkele gevallen problemen geven. In onderstaand tabel is gekeken of de dichtstbijzijnde bedrijven belemmeringen opleveren voor het plangebied.

Bedrijf/instelling   Adres   Categorie   Afstand erfgrens naar plangebied   Richtafstand VNG   Belemmeringen  
J. de Leeuw   Zuideinde West 4   2   Ca. 200 meter   30   nee  
G. van de Wetering   Zuideinde West 30   3.2   Ca. 200 meter   100 meter   nee  
E. van de Wetering   Zuideinde West 30 A   3.2   Ca. 200 meter   100 meter   nee  
W. de leeuw   Zuideinde Oost 4   3.2   Ca. 150 meter   100 meter   nee  

Geen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer

Zuideinde West 7, CBS Koldewijn Schoele:

In de bestaande situatie zijn woningen gelegen op circa 8 meter van de terreingrens van de school. De nieuw te bouwen woningen zijn gelegen op ten minste 8 meter van de terreingrens. De nieuwe woningen beperken de rechten van de school niet. Doordat de school met name in de dag periode is geopend en niet in de avond en in het weekend kan gesteld worden dat de nieuwbouwwoningen nagenoeg geen overlast ondervinden van de school. Daarnaast gaat het hier om een kleine school met een gering leerlingaantal, waardoor de hinder marginaal zal zijn.

Zuideinde West 12, Gereformeerde kerk:

De nieuw te bouwen woningen zijn op ten minste 25 meter gepland vanuit de terreingrens van het kerkgebouw. De woningen die reeds aanwezig zijn, zijn op circa 7 meter uit de terreingrens gelegen. De nieuwe woningen beperken de rechten van de kerk niet. Doordat de Gereformeerde kerk met name kerkdiensten verzorgt op zondag en niet in de avond kan gesteld worden dat de nieuwbouwwoningen nagenoeg geen overlast ondervinden van de kerk.

Geuronderzoek

Doordat nabij het plangebied diverse veehouderijen zijn gelegen moet gekeken worden of een goed woon- en leefklimaat kan worden gecreëerd. Buro Blauw heeft onderzoek uitgevoerd om de geurbelasting van veehouderijen binnen een straal van 2 km in beeld te brengen. Het geuronderzoek is toegevoegd als bijlage 2. Aan de hand van het geuronderzoek kan gesteld worden dat ter plaatse van de nieuwbouwlocatie Zuideinderhof een goed woon- en leefklimaat kan worden gecreëerd.

Conclusie

Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de nieuwbouwwoningen geen belemmeringen opleveren voor de omgeving.

3.3.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico’s of ecologische risico’s daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Milieukundig bodemonderzoek

Door Mateboer is een verkennend bodemonderzoek (projectnummer 122041/PK, 5 juni 2012, bijlage 3) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De aanleiding voor het onderzoek is om het onderzoeksgebied te betrekken bij de uitbreiding van het woongebied Zuideinderhof.

Het doel van het onderzoek is om een indruk te krijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie. Bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn zintuiglijk een lichte hoeveelheid aan puin waargenomen en in één boring brokken asfalt. Dit kan duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging.

Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:

Grond

In één mengmonster van de bovengrond is een licht verhoogde gehalte aan koper aangetoond. In de rest van de mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte componenten aangetoond.

Grondwater

In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan barium, nikkel, zink, xylenen (som) en naftaleen aangetoond.

Conclusie

Met het uitgevoerde bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in het plangebied vastgelegd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat op de locatie enkele stoffen zijn aangetroffen, waarvan de concentraties de achtergrondwaarden of streefwaarden overschrijden. Gezien de licht verhoogde gehalten van de stoffen in de grond en in het grondwater op de onderzoekslocatie zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen om de bestemming van de locatie te wijzigen. De locatie is voor woningbouw geschikt.

3.3.3 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.

Onderzoeksverplichting

Aangezien er geluidgevoelige objecten in het plangebied worden gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot zones langs wegen, spoorwegen en rond industrieterreinen.

Wegverkeerslawaai

Langs twee wegen (Zuideinde West en Zuideinderhof) is sprake van geluidzones waarbinnen geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Een dergelijke zone geldt echter niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Op grond van de verkeersintensiteit of ligging van deze wegen is een negatief effect op het woon- en leefklimaat niet aannemelijk. De wegen in het plangebied betreffen op dit moment allebei 50-kilometerwegen, waardoor deze wegen een geluidzone hebben. Doordat deze geluidzone over het plangebied ligt is een onderzoeksverplichting op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk. Het geluidsonderzoek is toegevoegd als bijlage 4.

De hoogste geluidsbelasting vanwege de doorgaande weg Zuideinde West bedraagt 46 dB (inclusief correctie art. 110g Wgh). Hiermee wordt voldaan aan de voorkeurgrenswaarde uit de Wgh. De berekening van de Zuideinderhof laat echter een lichte overschrijding zien bij snelheid van 50 km/h. Doordat het met name bestemmingsverkeer betreft en de snelheid verlaagd wordt naar 30 km/h kan gesteld worden dat de geluidsbelasting voldoet aan de voorkeurgrenswaarde uit de Wgh.

Spoorweglawaai

Ten oosten van het plangebied is de spoorweg Hanzelijn gelegen. In het tracebesluit van 2003 en 2007 Hanzelijn is berekend wat de impact is van de Hanzelijn op Kampen. Uit het tracebesluit blijkt dat grotendeels voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij voor een viertal woningen dicht bij het trace (en buiten het plangebied van dit bestemmingsplan) een hogere waarde is verleend. Doordat de Hanzelijn op een afstand van ca. 3,6 km is gelegen, is verder onderzoek naar geluid vanwege het spoorweglawaai niet noodzakelijk.

Industrielawaai

In en nabij het plangebied bevinden zich geen bedrijventerreinen, en er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats, daarom is nader onderzoek niet noodzakelijk. Tevens voorziet de Wet milieubeheer in de bescherming van gevoelige objecten door middel van vergunningen en besluiten.

3.3.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

De in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5.2 genoemde grenswaarden worden ten gevolge van de ontwikkelingen in het plangebied nergens overschreden. Dit is aangetoond met een berekening van de luchtkwaliteit langs de meest drukke weg , Zuideinde West. Bovendien is deze berekening conservatief uitgevoerd. De werkelijke waarden zullen zelfs gunstiger zijn. Het onderzoek had echter uitsluitend als doel aan te tonen dat de grenswaarden niet worden overschreden en dat daarmee dit de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg staat. Deze rapportage is als bijlage 5 opgenomen.

3.3.5 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden te worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.

Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord, staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2007 de beleidsnota “Kampen IJsselsterk Veilig” vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan Zuideinderhof valt onder de gebiedstypering “Overig gebied”.

Niet alle veiligheidsaspecten worden in het kader van de ruimtelijke ordening (bij de vaststelling van dit bestemmingsplan) beschreven of verantwoord omdat hiervoor specifieke regels gelden die toegepast moeten worden bij bijvoorbeeld het verlenen van een milieuvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als voorzienbaar is dat door de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, dient het plan voldoende waarborgen te bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten).

Ook ruimtelijk niet relevante aspecten blijven in een bestemmingsplan buiten beschouwing. In algemene zin geldt dat het bestemmingplan dient te voorkomen dat ongewenste veiligheidssituaties ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet (later) op grond van andere (specifiekere) regelingen geborgd is. Om te bepalen of iets wel of niet verantwoord wordt geacht, wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Met betrekking tot het eerste aspect geeft bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi) aan dat afhankelijk van de soort bestemmingen (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar) en het plaatselijke risico welke bestemming op welke afstand van de risicobron nog is toegestaan. Voor het groepsrisico bestaat geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Zeker als er sprake is van een toename van het groepsrisico dient dit verantwoord te worden, waarbij onder andere rekening gehouden moet worden met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied (van belang bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit). Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt niet alleen gekeken naar het mogelijk effect van een ongeluk maar ook naar de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet. Het risico is het product van deze kans en het effect.

De hulpdiensten gaan bij hun advisering uit van het meest waarschijnlijke scenario behorend bij de aanwezige of geplande risicobron. De advisering richt zich onder andere op de bereikbaarheid (ook vluchtwegen en zelfredzaamheid van te evacueren personen) en de bestrijdbaarheid. De calamiteit moet voldoende bereikbaar en bestrijdbaar zijn en de in het effect- en invloedsgebied aanwezige personen moeten zich zoveel mogelijk zelf in veiligheid kunnen brengen. Voorafgaand aan de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt echter ook nadrukkelijk de afweging gemaakt tussen het effect van een calamiteit, de mogelijkheden voor bestrijding daarvan, de hulpverlening en de kans dat de calamiteit zich voordoet. Omdat dit een ruimtelijk plan betreft wordt niet ingegaan op bluswatervoorzieningen. Die zijn ruimtelijk in principe overal mogelijk. Standaard wordt bij de aanleg van de waterleiding in overleg met Vitens voorzien in een basiscapaciteit welke wordt afgestemd op de aard van het gebied. Indien op grond van (latere) meer concrete gegevens (bouwvergunning/milieuvergunning) een grotere capaciteit vereist is wordt hierin voorzien door bronnen of oppervlaktewater. Ook andere eisen aan de (brand)veiligheid worden in deze kaders meegenomen.

Beschrijving van het plangebied en de veiligheidsrisico's

Zuideinderhof is gelegen in de bestaande kern Zuideinde, in deze kern zijn geen bedrijven gevestigd met veiligheidsrisico's welke onder een wettelijke regeling vallen. Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.

Luchtverkeer

Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

Nabij het plangebied ligt de toekomstige spoorlijn Hanzelijn op een afstand van circa 3,5 km. Over dit baanvak worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor het bestemmingsplan Kamperveen 2012 is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico zijn van de Hanzelijn op het plangebied. De QRA van bureau Save is toegevoegd als bijlage 6. Aan de hand van de QRA kan gesteld worden dat er geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Risico's m.b.t. vervoer over het spoor zijn voor het plangebied vanwege de grote afstand verwaarloosbaar klein.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Nabij het plangebied ligt de rijksweg N50 op een afstand van circa 3,5 km. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor het bestemmingsplan Kamperveen 2012 is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico zijn van de N50 op het plangebied. De QRA van bureau Save is toegevoegd als bijlage 6. Aan de hand van de QRA kan gesteld worden dat geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Risico's m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied vanwege de grote afstand verwaarloosbaar klein.

Transport over water

De dichtstbijzijnde vaarweg is de IJssel, die is gelegen op ca 3,5 km van het plangebied. Op grond van het ontwerp basisnet water (19 januari 2008) kan voor de bebouwing (zoals die er stond ten tijde van het onderzoek) de conclusie getrokken worden dat het groepsrisico in ieder geval lager ligt dan 10% van de oriënterende waarde. De PR 10-6 contour liggen op het water. Om deze redenen kan gesteld worden dat het risico ten gevolge van een ongeval op de IJssel, hoewel hypothetisch aanwezig, verwaarloosbaar is.

Inrichtingen

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig.

Buisleidingen

Nabij het plangebied liggen een tweetal aardgas transportleidingen op ca 2,3 km afstand. Voor het bestemmingsplan Kamperveen 2012 is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico zijn van de aardgastransportleidingen op het plangebied. De QRA van bureau Save is toegevoegd als bijlage 6. Aan de hand van de QRA kan gesteld worden dat geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Risico's m.b.t. vervoer via buisleidingen zijn voor het plangebied vanwege de grote afstand verwaarloosbaar klein.

3.3.6 Duurzaamheid en energie

De gemeente heeft de ambitie om de in haar opdracht te ontwikkelen gebouwen duurzaam uit te voeren. Voor door derden te ontwikkelen woningen gelden in principe de minimale eisen uit het bouwbesluit die per 1 januari 2011 wat betreft de energiezuinigheid verder zijn aangescherpt (van een Energieprestatiecoëfficient – Epc - van 0,8 naar 0,6 ).

Bij de inrichting van de openbare ruimte wordt voor zover van toepassing rekening gehouden met de richtlijnen en criteria van Agentschap.nl met betrekking tot duurzaam inkopen (voorheen SenterNovem als onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken).

3.3.7 (Vormvrije) Mer-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag (in dit geval de gemeenteraad van Kampen) zich er van moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij in het bijzonder moet worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling.

Beoordeeld moet dus worden of er voor een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets -als nieuw element in de m.e.r.-beoordeling- vindt plaats volgens het 'nee, tenzij' principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het uitgangspunt is dat het gaat om een bestaande kern, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd. De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.

Milieuzonering

Het voorliggende plan is een kleine uitbreiding van maximaal 22 woningen, nieuwe bedrijfsbestemmingen worden niet mogelijke gemaakt. Nabij het plangebied liggen enkele bedrijven met een omgevingsvergunning (milieuvergunning). Voor de bedrijvigheid in het omliggende gebied geldt dat de vigerende vergunningen, voor zover van toepassing, en geldende besluiten afdoende moeten worden geacht. Al met al zal er dan ook geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan.

Luchtkwaliteit

In het voorliggende plan worden maximaal 22 woningen gerealiseerd. Uit het uitgevoerde onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan.

Geluid

De wegen in het plangebied zijn al bestaand. Daarnaast worden de bestaande wegen ook niet gewijzigd. De geluidbelasting voor de bestaande woningen blijft gelijk. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan in vergelijking met het vigerende plan.

Bodem

Voor het plangebied voldoet de bodemkwaliteit aan de functie wonen. Gezien de licht verhoogde gehalten van de stoffen in de grond en in het grondwater op de onderzoekslocatie zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen. Al met al zal er dan ook geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan.

Ecologie

In het voorliggende plan worden maximaal 22 woningen gerealiseerd. Uit het uitgevoerde onderzoek is gebleken dat het plan geen uitstralende werking heeft op natuurgebieden en er geen significante effecten zijn te verwachten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Er wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving. Een m.e.r.-beoordeling is dan ook niet nodig.