direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Veldkamp 2014, omgeving Erve de Lemerij
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BPW0077-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Het perceel van de voormalige boerderij De Lemerij en enkele omliggende percelen zijn in het vigerende bestemmingsplan De Veldkamp 2014 aangemerkt als percelen waarvan de bestemming Groen gewijzigd kan worden in de bestemming Gemengd. De 4 gebiedjes staan op afbeelding 1. Het zijn de 4 gebiedjes in het groen met een rood gekartelde omtrek.

Met de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan De Veldkamp 2014 kunnen burgemeester en wethouders de bestemming van de wijzigingsgebiedjes wijzigen in de bestemming Gemengd. In de wijzigingsregels staat welke functies toegelaten kunnen worden binnen de bestemming Gemengd. Er staat toegelaten kunnen worden. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten slechts één of enkele van de toegestane functies toe te laten. Burgemeester en wethouders kunnen het plan alleen wijzigen als zij binnen de kaders van de wijzigingsregels blijven.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan De Veldkamp 2014 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan vastgesteld inclusief de wijzigingsbevoegdheid. Daarmee heeft de gemeenteraad aangegeven dat zij kunnen instemmen met het feit dat burgemeester en wethouders de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid kunnen toepassen binnen de in de wijzigingsregels opgenomen randvoorwaarden.

In het wijzigingsplan De Veldkamp 2014, omgeving Erve de Lemerij is de bestemming Groen gewijzigd in de bestemming Gemengd.

Het wijzigignsplan De Veldkamp 2014, omgeving Erve de Lemerij bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

De grens van het plangebied De Veldkamp 2014, omgeving Erve de Lemerij is op afbeelding 1 aangegeven. Deze grens wordt globaal gevormd door de 4 roodomlijnde vlakjes op afbeelding 1

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPW0077-0301_0001.jpg"

Afbeelding 1: begrenzing plangebied (plangebied betreft de 4 roodomlijnde vlakjes)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeert momenteel het bestemmingsplan:

De Veldkamp 2014

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPW0077-0301_0002.jpg"

Afbeelding 2: uitsnede vigerend bestemmingsplan De Veldkamp 2014 (plangebied betreft de 4 roodomlijnde vlakjes)

De gronden hebben in het vigerende bestemmingsplan de bestemming Groen, met daarbij voor de vier genoemde gebiedjes de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigigingsgebied'. Binnen de gronden met deze aanduiding is burgemeester en wethouders bevoegd om de bestemming te wijzigen in Gemengd. Hiervoor is in artikel 3.6 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen en zijn in artikel 3.6.1 de volgende wijzigingsregels vastgelegd:

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van het gebied, ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied', wijzigen in de bestemming Gemengd waarbinnen één of meer van de volgende functies zijn toegestaan:
  • maatschappelijk;
  • zakelijke dienstverlening;
  • horeca;
  • bedrijven en bedrijfsactiviteiten die genoemd staan onder de milieucategorieën 1 tot en met 2 opgenomen in bijlage 1:lijst van bedrijfsactiviteiten;
  • sport en recreatie;
  • en bijbehorende bebouwing en voorzieningen zoals ontsluitingen, groen, parkeerplaatsen, water;
  • 2. met inachtneming van de volgende regels:
  • a. geluidgevoelige functies zijn niet toegestaan;
  • b. geluidszoneringsplichte bedrijven en instellingen zijn niet toegestaan;
  • c. de opslag en verkoop van vuurwerk is niet toegestaan;
  • d. de bebouwing ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding "karakteristiek" dient te worden gehandhaafd;
  • e. binnen de gronden die op de verbeelding zijn aangewezen als Leiding - Hoogspanning dient rekening gehouden te worden met de bepalingen in Artikel 9;

Voor de bebouwing gelden de volgende voorwaarden:
1. de bebouwing dient te bestaan uit een relatief compacte vorm;
2. de bebouwing dient met de voorgevel gericht te zijn richting de weg;
3. bijgebouwen zijn niet toegestaan;
4. de maximale bouw- en goothoogte van gebouwen bedraagt respectievelijk 11 en 8 meter;
5. gebouwen worden minimaal 3 meter uit de perceelsgrens gebouwd;
6. het maximaal bebouwingpercentage van een wijzigingsgebied bedraagt 35%;

De voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid zijn opgenomen in de planregels (bouwregels) en de verbeelding van voorliggend wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Geschiedenis van het gebied en ruimtelijke karakteristiek

Rond 1850 wordt de naam De Lemerij voor het eerst voor op de topografische kaarten. Het was het eindpunt van een ontsluiting uit noordoostelijke richting die eindigde in een keerlus.

Vroeger was het landschap te plekke relatief open. De afzonderlijke percelen werden omringd door houtwallen. Die houtwallen zijn in de loop der tijd verdwenen maar de bomen rondom de boerderij zijn uitgegroeid tot waardevol groen.

In 1911 werd nabij de keerlus boerderij de Lemerij gebouwd, nabij de oude Israëlitische begraafplaats. De boerderij staat er tot op de dag van vandaag. Een herdenkingssteen en twee palen herinneren aan de voormalige Joodse begraafplaats. Vòòr de boerderij bevindt zich een oprijlaan met aan weerszijden beukenbeplanting. De locatie bevindt zich op/tegen de gemeentegrens tussen Hengelo en Borne. Omdat de ligging van deze grens in de loop der tijd is gewijzigd staan de boerderij en de bijbehorende opstallen op Hengeloos grondgebied maar zijn nog in eigendom van de gemeente Borne (opstal en grond). Ook de bomen op het terrein zijn eigendom van de gemeente Borne.

De boerderij en de schuur zijn overal als monument verwerkt en ook als zodanig opgenomen in het monumentenregister. Voor de formele juridische afronding van de vastlegging hiervan, en hiermee aanwijzing in het kadaster, zal dit tegelijk met het ontwerp wijzigingsplan aan het college worden voorgelegd om hiermee in te stemmen. De redengevende beschrijvingen van de boerderij, de grenssteen en de grenspalen van de Joodse begraafplaats zijn als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

Op het perceel staan behalve de boerderij en de bijbehorende schuur nog een aantal schuren in diverse groottes en een voormalig woonhuis. Deze opstallen zijn niet behoudens waardig. Aan de keerlus is later een andere ontsluiting toegevoegd die verder voerde in zuidwestelijke richting. Ten zuiden van de Lemerij werd in 1988 de snelweg A1 opengesteld. Het is momenteel een druk gebruikte route tussen de Randstad en Duitsland, en verder. De oude ontsluiting gaat nu onder de A1 door om aan de andere zijde in het groene beboste gebied van Twickel terecht te komen. Deze route heeft een recreatief belang en wordt druk gebruikt.

2.2 Verkeer en infrastructuur

Het plangebied ligt op het bedrijventerrein De Veldkamp. Het bedrijventerrein De Veldkamp is uitstekend bereikbaar. Zowel voor gemotoriseerd verkeer als voor fietsers. Het bedrijventerrein is nagenoeg direct ontsloten op de autosnelwegen A1 en A35 door de nabij gelegen op- en afritten Borne-West en Hengelo. De snelweg is te bereiken via de Amerikalaan - Bornsestraat of de Amerikalaan - Kluft. In het plangebied ligt een vrijliggend fietspad die ook direct verbonden is met de fietssnelweg F35. De fietssnelweg F35 is een snelle en comfortabele fietsverbinding tussen Almelo - Borne - Hengelo - Enschede.

2.3 Wonen

Binnen het plangebied wordt nog gewoond. Deze bewoning zal worden beëindigd bij de nieuwe invulling van het plangebied.

2.4 Werken / bedrijven

Er zijn nu geen bedrijven binnen het plangebied aanwezig.

2.5 Water

In de plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel ligt in de nabijheid een vijver die dienst doet als bergingsvijver.

2.6 Groen

Het plangebied ligt deels in de gemeente Borne en deels in de gemeente Hengelo. Het heeft een belangrijke relatie met het retentiegebied Woolde en de groene gebieden van landgoed Twickel.
In het plangebied worden veel bomen gekapt. Voor de bomen die behouden blijven, evenals de nieuw aan te planten bomen, is het noodzakelijk dat voldoende boven- en ondergrondse groeiruimte beschikbaar is en blijft. Bouwen en/of het aanbrengen van verhardingen onder de kroonprojecties in de (toekomstige) volwassen vorm van de bomen is uit den boze. Beheer- en onderhoudsmaatregelen zijn gericht op duurzaam behoud van de bomen en dienen te worden uitgevoerd door daartoe bevoegde deskundigen. Hiertoe worden voorwaarden opgesteld bij de verkoop van de kavels.

2.7 Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen

Aan de zuidzijde van het plangebied is een deel van een beschermingszone van een bovengrondse hoogspanningsleiding aanwezig.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plan

3.1 Ruimtelijke karakteristiek

Inmiddels is het hele gebied van de Veldkamp getransformeerd tot bedrijventerrein. De oude ontsluitingen en veel groenelementen zijn verdwenen. De strook parallel aan de A1 is inmiddels ingericht als een groene buffer en heeft de functie van uitloopgebied voor werknemers van de verschillende bedrijven en anderen. De aaneenschakeling van de kleine percelen en de waterlopen is gerationaliseerd in een grootschalig landschap waar grote bedrijven hun nieuwbouw realiseren en waar water in grote retentiebekkens wordt opgeslagen. De oudste eik van Hengelo is gespaard en ingepast op een bedrijfskavel. Struik- en laanbeplanting is nieuw aangebracht en nog pril.


Binnen dit gerationaliseerde en op bedrijvigheid afgestemde landschap valt de oorspronkelijkheid van de Lemerij op. Het is de bedoeling dat ook deze locatie onderdeel uit gaat maken van het bedrijventerrein. Maar dan juist met als uitgangspunt de karakteristieke uitstraling van het huidige gebied en bebouwing. Inclusief de beukenlaan, de voormalige begraafplaats en de te beschermen gebouwen en bomen.

3.2 Verkeer en infrastructuur

Ontsluiting
De kavels in het plangebied worden ontsloten voor gemotoriseerd verkeer via de Burenweg en de Vormerij. De wegen zijn in asfalt uitgevoerd en zijn geschikt voor een bedrijventerrein. Vanwege de gunstige ligging van het plangebied nabij de autosnelwegen A1 en A35 is de ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer optimaal.


Parkeren
Het plangebied voorziet in de parkeerbehoefte volgens de parkeernormen zoals deze zijn vastgelegd in de Nota Autoparkeren Hengelo. Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Er komen in principe geen openbare parkeerplaatsen.


Fietsers
In het plangebied loopt een vrijliggend fietspad waarmee het plangebied ook zeer goed bereikbaar is voor fietsers. Het fietspad is direct verbonden met de nabij gelegen fietssnelweg F35.


Openbaar vervoer
Nabij het plangebied is openbaar vervoer aanwezig. Op ongeveer 1 km afstand is een bushalte aanwezig op Plein Westermaat. Het treinstation Borne ligt op 2 km afstand en het treinstation Hengelo op ongeveer 5 km.

3.3 Wonen

Het plan maakt geen wonen mogelijk.

3.4 Werken / bedrijven

Dit gedeelte van De Veldkamp was altijd al beoogd als bedrijventerrein, echter met een andere invulling dan de rest van het bedrijventerrein. Deze invulling betreft een relatief groen gebied met bomen, planten en de monumentale boerderij De Lemerij. Bij de invulling van het gebied rondom de voormalige boerderij De Lemerij is een andere type functies voorzien dan op de rest van De Veldkamp. Daarbij wordt gedacht aan kantoren ten behoeve van zakelijke dienstverlening, bedrijvigheid op het gebied van kunst en cultuur, maatschappelijke instellingen en/of kleinschalige daghoreca. De Groene Wig kan daarbij functioneren als een centrale verblijfs-, ontmoetings- en ontspanningsplek ten gunste van het gehele bedrijventerrein De Veldkamp. Daarnaast kan deze plek van meerwaarde zijn voor toeristen die het gebied wandelend of fietsend doorkruisen.

3.5 Horeca

In een deel van het plangebied wordt horeca toegestaan. Het betreffen horeca 1 activiteiten. De oppervlakte voor deze activiteiten is gemaximaliseerd.

3.6 Water

In overleg met het waterschap Vechtstromen zijn de volgende uitgangspunten v.w.b. de riolering en waterhuishouding bepaald:

  • Het hemelwater en het vuilwater worden gescheiden ingezameld en afgevoerd.
  • Het vuilwater kan worden aangesloten op de bestaande DWA riolering in de Burenweg.
  • Het hemelwater kan (vertraagd) worden afgevoerd naar de bestaande bergingsvijver. Voor vertraagde afvoer dient het hemelwater eerst te worden geborgen in het plangebied.
  • De bergingseis bedraagt 40 mm.

3.7 Groen

Het plangebied ligt deels in de gemeente Borne en deels in de gemeente Hengelo. Het heeft een belangrijke relatie met het retentiegebied Woolde en de groene gebieden van landgoed Twickel.
Het plangebied maakt geen deel uit van de hoofdgroenstructuur, maar er zijn waardevolle soorten aanwezig, waarbij met name de bomen van belang zijn.
In het plangebied worden veel bomen gekapt. Voor de bomen die behouden blijven, evenals de nieuw aan te planten bomen, is het noodzakelijk dat voldoende boven- en ondergrondse groeiruimte beschikbaar is en blijft. Bouwen en/of het aanbrengen van verhardingen onder de kroonprojecties in de (toekomstige) volwassen vorm van de bomen is uit den boze. Beheer- en onderhoudsmaatregelen zijn gericht op duurzaam behoud van de bomen en dienen te worden uitgevoerd door daartoe bevoegde deskundigen. Hiertoe worden voorwaarden opgesteld bij de verkoop van de kavels.

3.8 Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen

Bij nieuwe ontwikkelingen waar werkzaamheden aan kabels en leidingen nodig zijn, dient een 'aanvraag kabel- en leidingwerkzaamheden' te worden ingediend bij de afdeling Vergunningen. Daarnaast dient bij de betreffende nutsbedrijven een KLIC-melding te worden gedaan.

Voor de bovengrondse hoogspanningleiding is in een klein deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' opgenomen.

Hoofdstuk 4 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In 2016 is het Barro aangevuld. In het Barro is een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJselmeergebied en Duurzame verstedelijking. Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden, en zijn de zogenaamde "treden"komen te vervallen. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt nu als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.


Het wijzigen van de bestemming Groen naar Gemengd, waarmee terrein voor bedrijvigheid en/of stedelijke voorzieningen mogelijk wordt gemaakt. Het plangebied is circa 1,2 hectare groot, waardoor deze bestemmingswijziging aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. De Lemerij maakt al onderdeel uit van het plangebied van bedrijventerrein De Veldkamp en is daarmee ook bestaand stedelijk gebied.

In de 'Behoefteraming bedrijventerrein Overijssel' is aangegeven dat in Twente de uitbreidingsvraag in de periode 2023 tot en met 2030 162 tot 282 hectare bedrijventerrein bedraagt. Voor de periode tot 2040 komt daar nog een behoefte van 59 tot 161 hectare bij. In het laagste scenario betekent dit een uitbreidingsbehoefte van 221 hectare. In het ruimste scenario komt deze behoefte uit op ongeveer het dubbele: 443 hectare.
In de regio Twente is nog ongeveer 118 hectare aan hard planaanbod beschikbaar (binnen de programmeringsafspraken uit 2019). Daarnaast is er nog 54 hectare aan planaanbod dat buiten de afspraken valt. Dit zijn gronden die in gebruik zijn als zonnepark, gereserveerd zijn voor een doelgroep die niet in de vraagraming is opgenomen en snipperkavels die in de praktijk niet meer te kwalificeren zijn om een bedrijf te huisvesten.
Wanneer vraag en aanbod met elkaar worden geconfronteerd dat is in het lage scenario een behoefte van circa 65 hectare. Het intensiveren van een bestaand binnenstedelijk bedrijventerrein is een oplossing om in deze behoefte kunnen voorzien, waarbij sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.

4.1.4 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Er is voor dit bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming met dat beleid is opgesteld (zie paragraaf 5.1).

4.1.5 Erfgoedwet (2016)

Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was tot en met juni 2016 geregeld in zes verschillende wetten (waaronder de Monumentenwet) en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden. Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen gold blijft gehandhaafd.

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

4.2 Provinciaal en regionaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie; het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel, waarbij duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit de leidende principes of ‘rode draden’ zijn. Deze 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en sinds 1 mei 2017 van kracht. Nadien zijn zowel de visie als verordening meermaals geactualiseerd.

De 'Omgevingsverordening Overijssel 2017' (hierna 'verordening') is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De verordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet.

4.2.1.1 Sturingsfilosofie, uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe. afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPW0077-0301_0003.png"

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 

4.2.2 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel (inclusief regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving')

4.2.3.1 Generieke beleidskeuzes

In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit

De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Dit vereiste is wettelijk geborgd in de Wet ruimtelijke ordening en derhalve zal aan deze eis in de toelichting van het voorliggende plan worden voldaan.

  • toekomstbestendigheid

De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Met de in het voorliggende plan mogelijk gemaakte ontwikkeling wordt voorzien in diverse typologieën woningen. Deze typologieën zijn niet alleen afgestemd met geinteresseerden, maar voldoen ook aan de laatste duurzaamheidseisen. Daarmee is het een toekomstbestendig plan waarbinnen het ook mogelijk is om door te groeien.

  • concentratiebeleid

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer Stedendriehoek. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. Aangezien het voorligende plangebied voorziet in een stedelijke ontwikkeling die plaatsvindt binnen het stedelijk gebied van Hengelo wordt aan deze beleidskeuze voldaan.

  • (boven)regionale afstemming

De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Meer informatie hierover is in voorliggend plan opgenomen in paragraaf 4.1.2.

  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
    De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag – zowel ondergronds als bovengronds – te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden. De voorliggende ontwikkeling vindt plaats in het bestaande bebouwde gebied van Hengelo en is als zodanig geen nieuwe claim op de Groene Omgeving.
4.2.2.1 Ontwikkelingsperspectieven

Het richtinggevende ontwikkelingsperspectief voor het plangebied is hierna in kaart en tekst weergegeven. Het plangebied heeft als ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPW0077-0301_0004.jpg"

Uitsnede kaart Omgevingsvisie - ontwikkelingsperspectieven / Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken

Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelperspectief

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Het ontwikkelingsperspectief biedt ruimte aan diverse woon- en werklocaties (mixmilieu), waarbij herstructurering en transformatie juist wenselijk is. Het plan sluit daar naadloos op aan door, enerzijds de bouwmogelijkheden wat in te perken maar anderzijds de gebruiksmogelijkheden te vergroten. Hiermee is het mogelijk om binnen het plangebied te komen tot een duurzame exploitatie en daarmee toekomstperspectief.

Wat betreft het watersysteem wordt verwezen naar paragraaf 3.6

4.2.2.2 Gebiedskenmerken (artikel 2.1.5 lid 2 uit de Omgevingsverordening Overijssel)

De Omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in:

  • een natuurlijke laag;
  • een laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • een stedelijke laag;
  • een laag van de beleving.

Op basis van de natuurlijke laag is er sprake van 'dekzandvlakte en ruggen'. Bij de natuurlijke laag, gaat het voornamelijk om grote gebieden waarvoor de provincie ambities en ontwikkelingsrichting heeft verwoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPW0077-0301_0005.jpg"

Natuurlijke laag: dekzandvlakte en ruggen

Voor dit landschapstype schrijft de provincie een norm voor; Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Het plangebied is echter gelegen in het bestaand stedelijk gebied. Het natuurlijk reliëf is in het plangebied verdwenen toen het onderdeel ging uitmaken van het bestaand stedelijk gebied. Er zijn dan in het plangebied ook geen hoogteverschillen meer aanwezig die beter zichtbaar en beleefbaar kunnen worden gemaakt.

De stedelijke laag is bedrijventerreinen. De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een 'no nonsense' karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. De terreinen zijn veelal volledig gericht op autobereikbaarheid en hermetisch van karakter en liggen los van de woonwijken en het buitengebied. Er zijn veel verschillen in uitstraling en ambitieniveau per terrein. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPW0077-0301_0006.jpg"

Stedelijke laag: Bedrijventerreinen

De laag van het agrarisch cultuurlandschap jongheide - en broekontginningslandschap is van toepassing op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPW0077-0301_0007.jpg"

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: jongheide - en broekontginningslandschap

De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Daarnaast zijn vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen' met rommelige driehoekstructuren als resultaat. Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze categorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer terug te vinden is.

De laag van de beleving Stads- en dorpsranden ligt op het zuidelijke deel van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPW0077-0301_0008.jpg"

Laag van de beleving: Stads- en dorpsranden

De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied. Hier is sprake van 2 elkaar overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen. De (potentiële) kwaliteit is die van de 'best of both worlds'; stedelijke voorzieningen, verspreid liggende (gewilde) woon- en werkfuncties, padennetwerk in een landschappelijk raamwerk. Dichtbij stad en dorp en toch buiten. Randen gaan niet alleen over de 'functionele mix', maar vooral ook over herkenbaarheid, duidelijkheid, silhouetten (kerktorens, markante gebouwen, bruggen, ed) het je thuis voelen. Markante zichtlijnen op dorpen versterken de randkwaliteit. In de stads- en dorpsranden sluiten recreatieve en utilitaire routes van buiten de stad/het dorp aan op de binnenstedelijke/dorpsstructuur. In deze gebieden komen veel opgaven en belangen samen zoals dorps- en stadsuitbreidingen, infrastructuur, landbouw, landschapsontwikkeling, water en natuur.

4.2.3 Conclusie ten aanzien van het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  • 1. Versterking van de economische structuur;
  • 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
  • 3. De sociale opgave;
  • 4. Het landschap de stad in;
  • 5. Ruimtelijke kwaliteit;
4.3.2 Woonvisie Hengelo 2016-2026

De gemeenteraad van Hengelo heeft op 22 november 2016 de woonvisie Hengelo 2016-2026 vastgesteld. In de woonvisie geeft de gemeente haar visie op de wijze waarop Hengelo zich de komende jaren verder kan ontwikkelen als prettige woonstad. De woonvisie is er niet alleen voor de gemeente. Welbions en huurdersvereniging Ookbions zijn nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van de woonvisie. De woonvisie vormt het kader voor de prestatieafspraken met Welbions.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPW0077-0301_0009.png"

4.3.3 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland 15 jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van 'de verstoorder betaalt'. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Erfgoedwet is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over 'behoud in situ'. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Erfgoedwet zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage, met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.3 Archeologie en cultuurhistorie.

4.3.4 Detailhandel Hengelo 2006 - 2016, geactualiseerde beleidsvisie 2012

Het doel van de Detailhandelsvisie Hengelo 2006-2016, geactualiseerde beleidsvisie 2012, is het scheppen van een beleidskader voor detailhandel. Het is een document waarin gewenste toekomstige ontwikkelingen staan en het geeft het kader voor ontwikkelingen aan. Het biedt detailhandelsondernemingen en andere marktpartijen duidelijkheid over de ontwikkelingsrichting. In de geactualiseerde beleidsvisie zijn de uitgangspunten uit 2006 bevestigd en verder aangescherpt.

Beleid in het kort:

Hengelo heeft op het gebied van detailhandel een aantal ambities. Deze ambities zijn onderverdeeld in een drietal winkelmotieven: dagelijks winkelen, recreatief winkelen en doelgericht winkelen.

Dagelijks winkelen

Hengelo kent een structuur van wijkwinkelcentra, buurtwinkelcentra en solitaire supermarkten. Voor de leefbaarheid in de wijken is het van belang dat er dicht bij huis boodschappen gedaan kan worden. Hierbij past een evenwichtige spreiding van het aanbod over de stad.

Clustering van functies binnen wijken en buurten geniet de voorkeur. Dit is de wijze waarop zowel een supermarkt als aanvullende bewinkeling resulteren in het beste voorzieningenniveau voor de wijk en/of buurt.

Recreatief winkelen

De binnenstad is de huiskamer van Hengelo en het belangrijkste recreatieve winkelgebied in Hengelo waar mensen langer gaan verblijven.

In de binnenstad moet men aangenaam willen verblijven. Er moet een juiste afstemming van functies zijn, ook horeca, wonen en cultuur zijn belangrijke ingrediënten. Door onder andere te investeren in sfeer, veiligheid, inrichting en beeldkwaliteit kan de bezoeker langer worden gebonden.

Doelgericht winkelen

Winkel voor gericht non-food aankopen kunnen zich vestigen in de clusters Plein Westermaat (regionale functie), Westermaat Zuidwest en Noordelijke Spoorzone.

Perifere detailhandel vindt plaats in de genoemde clusters en uitbreiding is slechts in uitzonderingsgevallen mogelijk. Er wordt geen reguliere detailhandelsactiviteiten toegestaan als zogenaamde nevenactiviteit. Hier kan onvoldoende grip op worden gehouden en de gemeente wil inzetten op clustering.

4.3.5 Nota vrijetijdseconomie Hengelo 2011-2021

De Nota Vrijetijdseconomie geeft de koers voor toeristisch/recreatief Hengelo voor de komende tien jaar aan. Het biedt een kader voor bestaande activiteiten en nieuwe initiatieven en geeft aan welke acties moeten worden ondernomen om de gewenste visie te realiseren.

4.3.5.1 Aanbod vrijetijdsvoorzieningen in Hengelo

Hengelo beschikt over een breed palet aan toeristische en recreatieve voorzieningen. De nadruk ligt hierbij op het dagrecreatieve aanbod en is vooral te vinden in de binnenstad en directe omgeving ervan. Grotendeels zijn dit voorzieningen die behoren bij een stad van zo'n 80.000 inwoners. Voor een deel overstijgen deze voorzieningen die van een stad als Hengelo. Omdat ze niet alleen voor Hengelo van betekenis zijn, maar ook voor de regio en/of omdat ze op een kwalitatief goed niveau opereren.

4.3.5.2 Visie vrijetijdseconomie Hengelo

Hengelo richt zich op het vergroten van de aantrekkelijkheid van de stad, geconcentreerd in de binnenstad. Om dit te bereiken is het nodig om een duidelijk en herkenbaar beeld van Hengelo neer te zetten. Een beeld dat Hengelo past; het DNA van Hengelo. Daarnaast is het nodig om de basisinfrastructuur op orde te houden en de aantrekkelijke bezienswaardigheden aantrekkelijk te houden en te laten zien.

Hengelo heeft de volgende missie:

Hengelo is een aantrekkelijke plaats om te bezoeken, te verblijven, te ontmoeten en te waarderen.

Daarbij is de volgende ambitie geformuleerd:

De inwoners en (regio)bezoekers meer belevingswaarde bieden, waardoor ze vaker en langer aan Hengelo gebonden worden. Hierdoor wordt de locale economie gestimuleerd.

Deze ambitie wordt concreet gemaakt in een aantal hoofd- en subdoelen.

4.3.6 GroenPlan Hengelo 2015

In 2015 heeft de gemeenteraad het gemeentelijk Groenplan met bijbehorende kaart hoofdgroenstructuur vastgesteld. De hoofdgroenstructuur is de ruggengraat van het groen in de stad en bestaat uit ecologisch waardevolle gebieden, groene verbindingen, karakteristieke groene plekken en zones, en tevens uit met groen te versterken doorgaande verbindingen. De hoofdgroenstructuur is onder andere belangrijk voor ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving en oriëntatie. Voor een gezonde groenstructuur is samenhang belangrijk, evenals voldoende omvang. Er moet continuïteit zijn in het beheer.
De hoofdgroenstructuur wordt gezien als de drager van al groen in de gemeente, zowel het openbaar groen als het niet-gemeentelijk groen. Het is de vitale basis voor een gezonde, leefbare en toekomstbestendige stad. Al het groen dat zich binnen de 'mazen' van de hoofdgroenstructuur bevindt is daarmee in wisselwerking, zodat verblijfs-, nest-, schuil- en voedselgelegenheid voor soorten gewaarborgd blijft, en soorten zich kunnen verplaatsen, voortplanten en verspreiden.

Bomenverordening en werkzaamheden bij bomen
De gemeentelijke Bomenverordening beschrijft hoe bomen en hun groeiplaatsen beschermd zijn tegen ingrepen en/of invloeden van buitenaf.
Bij werkzaamheden dient gewerkt te worden volgens het protocol volgens de poster 'Werken rond Bomen' van het Norminstituut Bomen.

4.3.7 verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) (2013-2017)

Op 11 juni 2013 heeft de gemeenteraad het vGRP 2013-2017 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bv in groenstroken.

In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het vGRP.

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI middels riolering;
  • Lokale zuivering van dit afvalwater wordt niet duurzaam geacht, vanwege de meestentijds hoge kosten, het grote ruimtebeslag en de te grote risico's voor volksgezondheid en milieu
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem;
  • Daarbij heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen,
    vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen;
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie,
    omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd;
  • Op kleine schaal kan dit goed middels individuele voorzieningen;
  • Op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's voorkeur;
    • 1. afvoer van het hemelwater vindt dan plaats via de trits: regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi;
    • 2. bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft;
    • 3. bij het stedenbouwkundige plan moet hierbij notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe voor het plan is.
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn:
    • 1. regenwaterhergebruik op individuele schaal;
    • 2. directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen.
  • Een goed alternatief in geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling is:
    • 1. een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers.
  • De afvoerpiek uit het plangebied wordt afgevlakt door berging in de wadi’s en/of retentievijvers.
  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
    Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf.
    De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
    In de bouwwerken wordt vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken.
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren is.
  • Bewoners en bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de regenwaterriolering of andere hemelwatervorzieningen op het perceel. Als de gemeente voor het hemelwater zorgt dan moeten bewoners en bedrijven er zelf voor zorgen dat het hemelwater op de juiste wijze op de perceelsgrens wordt aangeboden. De manier waarop is afhankelijk van het type riolering in de openbare weg. Bij gescheiden riolering moet het afvalwater en het hemelwater ook gescheiden worden aangeboden (aparte buizen). Als er een bovengronds systeem is, dan moet het regenwater ook bovengronds worden aangeboden (bijvoorbeeld via een goot).
  • Bij de aanleg van nieuwe woningen en bedrijventerreinen en bij het opnieuw inrichten daarvan is de initiatiefnemer of projectontwikkelaar verplicht om duurzame hemelwatervoorzieningen aan te leggen. Er moet tenminste gezorgd worden voor gescheiden hemelwatervoorzieningen en voor berging van hemelwater. Voor berging gelden de volgende eisen: bij in- en uitbreidingen moet de berging een een netto inhoud hebben voor tenminste 40 mm neerslag. Bij herinrichting van bestaand stedelijk gebied kan worden volstaan met een inhoud van tenminste 20 mm neerslag.

Per project moet in overleg met de afdeling wegen, groen en water van de gemeente en met het waterschap Vechtstromen worden gezocht naar maatwerk.

4.3.8 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (2003)

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren. Voor de verkeersstructuur voor het autoverkeer zijn in het GVVP de volgende onderdelen vastgelegd:

  • Doseren van de verkeersstromen die van buiten de stad naar binnen de wijkring gaan; niet meer verkeer toelaten dan in het gebied binnen de wijkring verwerkt kan worden. Dit is mede noodzakelijk voor een vlotte doorstroom van de bussen, zodat er van HOV (hoogwaardig openbaar vervoer) gesproken kan worden;
  • Invoering van een tangentensysteem waardoor onder andere de centrumring oost en de Breemarsweg worden ontlast. De Oosttangent voorziet na een volledige realisatie in de Verlengde Laan van Driene, een tunnel in de Kuipersdijk onder het spoor en een eventuele doortrekking van de Kuipersdijk via het tracé van de huidige Akzo-spoorlijn naar de Diamantstraat. De Westtangent is de huidige route Europalaan, Bornsestraat, Weideweg, Geerdinksweg, Oelerweg en Haaksbergerstraat. Een volledige reconstructie van het tracé van de Westtangent is in 2016 afgerond.
  • Categorisering van wegen volgens het Duurzaam Veilig principe, zie ook het Verkeersveiligheidsplan Duurzaam Veilig (2001).

De gemeente Hengelo wil het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren, met name op de doorstroomassen. Zo wordt op regionaal niveau een reëel alternatief voor de auto geboden. De doorstroomassen voor het Hoogwaardig Openbaar Vervoer naar Westermaat en Vossenbelt/Hasseler Es en Medaillon zijn gereed. Aan andere HOV-assen (naar Enschede en door Hart van Zuid) wordt nog gewerkt. Op alle geregelde kruispunten krijgt het openbaar vervoer prioriteit in de verkeersafwikkeling ten opzichte van de overige verkeersdeelnemers.

De Provincie Overijssel is verantwoordelijk voor het openbaar vervoer per bus en de treinverbinding Zutphen - Hengelo - Oldenzaal in de regio. De Provincie Overijssel maakt samen met de 14 Twentse gemeenten het beleid en stelt concessie/contractvoorwaarden op die de vervoerders (Syntus) moeten prikkelen om een zo goed mogelijk vervoersproduct te leveren. De vervoerder zorgt voor de uitvoering, de gemeente Hengelo is alleen verantwoordelijk voor de infrastructuur en probeert zo optimaal mogelijke voorwaarden te scheppen voor goed functionerend openbaar vervoer.

Centrumontwikkelingen vinden plaats bij bestaande en mogelijk nieuwe knooppunten van openbaar vervoer onderling en met de hoofdwegen. Binnen de invloedsgebieden van de vervoersknooppunten is sprake van een verdere verdichting door intensivering, herstructurering en stedelijke vernieuwing. In het GVVP zijn vijf knooppunten van openbaar vervoer genoemd waarvan momenteel twee gerealiseerd zijn:

  • 1. Centraal station Hengelo;
  • 2. Regionale openbaar vervoerhalte Gezondheidspark (spoorlijn Zutphen-Hengelo-Oldenzaal).
4.3.9 Nota Autoparkeren (2008-2012)
4.3.9.1 Beleid

In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én in de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.

De gemeente Hengelo wil evenwicht te bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).

De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:

  • Bewoners, bezoekers van bewoners en ondernemers en werknemers laten parkeren op de gewenste plaatsen;
  • Een betaalbare en eerlijke verdeling van de schaarse beschikbare openbare ruimte voor elke categorie parkeerder (in de volgorde: bewoner, bezoeker/klant en werknemer);
  • Streven naar geconcentreerde grote parkeerlocaties en dubbel ruimtegebruik waar mogelijk (de juiste plaats voor de juiste prijs voor alle groepen);
  • Oplossingen bieden voor huidige en toekomstige parkeer- en bereikbaarheidsproblemen;
  • Betere geleiding automobiliteit en parkeerdruk beter spreiden;
  • Verminderde groei van de automobiliteit en autogebruik.

Parkeernormering (motorvoertuigen)

Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone. Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.

De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota Evaluatie parkeerbeleid en blijft derhalve gehandhaafd.

Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009), alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.

4.3.9.2 Evaluatie

Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze Nota Autoparkeren voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de nota Evaluatie parkeerbeleid door de gemeenteraad vastgesteld.

Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde Nota Autoparkeren 2008 - 2012., zoals het betaald avondparkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken. Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Een blauwe zone is een reguleringsvorm die redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones zijn ontheffingen tegen betaling verkrijgbaar. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Hengelo kent een vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avond parkeren afgeschaft. Hiervoor was nagenoeg geen draagvlak. Ook is het straatparkeren op koopzondagen gratis in Hengelo.

4.3.10 Uitvoeringsnota Fietsen (2003-2006)
4.3.10.1 Algemeen

Het bevorderen van het fietsgebruik heeft een hoge prioriteit binnen het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid. In de beleidsnota Fietsen (1993) staat het gemeentelijke fietsbeleid nader omschreven. In de "Uitvoeringsnota Fietsen 2003-2006" zijn beleidsvoornemens nader uitgewerkt tot een breed pakket van concrete maatregelen met als doel het fietsklimaat in Hengelo te verbeteren. Speerpunten hierin zijn: het verbeteren van de belangrijkste fietsroutes naar het centrum van de stad (stadsfietsroutes), het fietsvriendelijker maken van verkeersregelinstallaties en de verbetering van het fietsparkeren.

4.3.10.2 Fietsactieplan (2015-2018)

Om de ingezette koers van bovenvermelde vast te houden en om minder sterke punten in het Hengelose fietsklimaat te verbeteren, is het Fietsactieplan 2015-2018 opgesteld. Maar ook omdat maatregelen uit het uitvoeringsplan inmiddels zijn uitgevoerd, benoemt het Fietsactieplan een vervolg pakket aan acties en maatregelen tot en met 2018. Actuele thema's zoals fietsveiligheid, fietsparkeren in de binnenstad en de nog ontbrekende schakels op de fietssnelweg F35 hebben prioriteit.

4.3.11 Horecavisie en beleid Hengelo 2016 (2017)

Met de in juli 2017 vastgestelde "Horecavisie Hengelo 2016" wil de gemeente de horeca in de binnenstad versterken door een kwalitatieve versterking van het aanbod en het creëren van een aantrekkelijk verblijfsklimaat. De horeca vormt een belangrijke spil in de aantrekkelijkheid van de binnenstad. Horeca moet goed functioneren met andere functies in de binnenstad en de sfeer en de kwaliteit van de openbare ruimte en het straatbeeld versterken. Doordat horeca combinatiebezoeken aan de binnenstad kan stimuleren kan de bezoekduur van de consument aan de binnenstad worden verlengd.

In de binnenstad is er beperkt ruimte voor toevoeging voor goede daghoreca als ondersteuning voor de overige functies in de binnenstad. Daarnaast is het belangrijk dat het bestaande aanbod wordt verbreed en verbeterd.

Door veranderend gedrag van consumenten wordt er anders geconsumeerd en niet langer alleen in horeca zaken. De ruimtelijke gevolgen hiervan zijn dat er een vergaande branchevervaging plaatsvindt tussen met name horeca en retail. In de horecavisie zijn daarom verschillende vormen van horeca en ondergeschikte vormen van horeca in een andere hoofdactiviteit beschreven.

Door een ruimtelijke clustering van verschillende soorten horeca in de binnenstad wil de gemeente de horeca ondernemer maximaal faciliteren en de samenhang binnen het functie gebruik versterken en de evt. spanningen tussen verschillende functies minimaliseren.

De nachthoreca is in de horecavisie geconcentreerd rond de Pastoriestraat en de Willemstraat en de dag- en avondhoreca rond het Burg. Jansenpleln. De winkelondersteunende horeca zoals lunchrooms en eetcafés zijn verspreid over de gehele binnenstad. Op deze manier vullen de verschillende functies in de binnenstad elkaar aan en versterken ze elkaar.

In de wijken en buurten is er sprake van een verspreide ligging van horeca. De horeca moet hier aansluiten bij de verzorgingsfunctie; (dag)horeca in winkelcentra, snackbar, chinees of buurtcafé. Uitbreidingsmogelijkheden van nieuwe horeca zijn er niet of beperkt mogelijk. Uitbreidingsruimte is in eerste instantie gericht op bestaande horecafuncties.

Er zijn geen mogelijkheden voor (mega)discotheken buiten het centrum.

4.3.12 Erfgoedverordening (2010)

Op 21 september 2010 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2010 Gemeente Hengelo' vastgesteld. Met de erfgoedverordening 2010 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.

Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit ruimtelijke ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.

4.3.13 Welstandsnota

Op 8 oktober 2013 is de nieuwe welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zij hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel) en materiaal- kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes)en de locatie van de massa (rooilijnen).

4.3.14 Gemeentelijke Nota Geluid (2015)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-vergunningen/ontheffingen;
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden; 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.

Bij functieveranderingen, zoals de omvorming van een kantoorgebouw naar woonfunctie, geldt op grond van het Bouwbesluit 2012 als geluidwerings-eis het "rechtens verkregen niveau". In veel gevallen geeft dit, naar de maatstaven van het geluidbeleid, onvoldoende waarborgen dat een acceptabel woon- en leefklimaat wordt verkregen. Het geluidbeleid geeft criteria om te beoordelen welke geluidwerende maatregelen nodig zijn om wel een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.

4.3.15 Bodembeleid

De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. De eisen die aan de bodemkwaliteit worden gesteld verschillen per bestemming. Voor Wonen gelden bijvoorbeeld strengere normen dan voor Industrie. Een bodemverontreiniging hoeft niet altijd belemmerd te zijn voor het opnemen van een (woon)bestemming en het is niet nodig om elke bodemverontreiniging weg te nemen.

Op grond van (bedrijfs)activiteiten in het verleden kan een locatie verdacht zijn op het voorkomen van bodemverontreiniging. Voor de totstandkoming van een bestemmingsplan worden de verdachte locaties geïdentificeerd en wordt geïnventariseerd of er (aanvullend) bodemonderzoek noodzakelijk is. Na vaststelling van het bestemmingsplan kan een bodemonderzoek nog wel nodig zijn bij het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Het Hengelose bodembeleid is afgestemd met andere Twentse gemeenten en richt zich op behoud van de goede bodemkwaliteit in de regio. Dit beleid is beschreven in de Nota bodembeheer. De bodemkwaliteitsnormen zijn afgestemd op de locatiespecifieke kenmerken in Hengelo en zijn onderverdeeld in de klassen: Schoon, Wonen met tuin, Stedelijk wonen, Tuindorp en Industrie. Voor elke klasse zijn lokale maximale waarden bepaald die vastliggen in de bodemkwaliteitskaart. De bodemkwaliteitskaart geldt net als meer verordeningen ed naast het bestemmingsplan (voor grondverzet met name).

4.3.16 Beleidsnota Cultureel Erfgoed 2014-2022

Cultureel erfgoed is tegenwoordig meer dan alleen de monumenten. Archeologie, funerair erfgoed, religieus en agrarisch erfgoed, maar ook cultuurlandschappen maken onderdeel uit van het culturele erfgoed.

We bedoelen dan het culturele erfgoed in de ruimtelijke en gebiedsgerichte zin. De vernieuwde monumentenzorg richt zich op voorkantsturing, kennisvergaring, analyse en cultuurhistorische afweging vooraf in planprocessen.

Vanaf 2010 heeft de modernisering in de monumentenzorg voor nieuwe inzichten gezorgd: van behoud en conservering naar behoud door ontwikkeling. Herbestemming is hierbij het toverwoord in deze tijd van toenemende leegstand. Herbestemming is algemeen goed geworden en nu, anno 2017, vindt er een verschuiving plaats naar behoud door bewustwording.

De gemeente Hengelo vindt haar cultureel erfgoed belangrijk en wil haar kernkwaliteiten in de toekomst behouden. Hengelo is in het heden en verleden stad van verbindingen, de centrale plek in deze regio:
het spoorwegnetwerk en de postweg van Deventer naar Münster liepen via Hengelo. De voormalige E8 die via de Deldenerstraat en de Europatunnel werd verbonden met het industriële hart van de stad.

Nu zijn Hart van Zuid en het Twentekanaal als drukke transportader hier het bewijs van. Hengelo; hart van Twente! Hengelo is de stad van het industriële erfgoed, zoals Tuindorp 't Lansink, maar zeker ook stad van de wederopbouwperiode. Het is nu juist deze wederopbouwperiode waar het Rijk al zijn aandacht aan besteedt. De bouwwerken uit deze periode staan onder grote druk, terwijl ze de basis hebben gevormd voor de nieuwe welvaartsstaat van na de Tweede Wereldoorlog. Dat Hengelo hoog scoort met twee belangrijke wederopbouwgebieden (binnenstad en Klein Driene) en drie rijksmonumenten (stadhuis, Europatunnel en Raphaëlkerk) bewijst dat de gemeente Hengelo nog iets bijzonders in handen heeft wat onze identiteit versterkt: Hengelo; wederopbouwstad van nationaal belang!

4.3.17 Rapport kantorenvisie

De kantorenvisie is kaderstellend voor het programma kantoren in de Netwerkstad Twente. Naast een vraag-aanbod inventarisatie is ook het aanbod van kantoren kwalitatief nader geanalyseerd.

De analyse van de kantorenmarkt in de Netwerkstad wijst uit dat de plancapaciteit van de nog in ontwikkeling te nemen m² kantoren veel hoger is dan de verwachte vraag en dat de leegstand van kantoren in de Netwerkstad voor meer dan de helft bestaat uit panden die langer dan 3 jaar leeg staan en daarmee als incourant worden aangemerkt.

Op Netwerkstadniveau zijn daarom onder andere onderstaande beleidsafspraken gemaakt, waarbij de faserings- c.q. programmeringsvoorstellen per gemeente verder worden uitgewerkt.

Per stad wordt de nieuwbouw van kantoren geconcentreerd op twee typen kantoorlocaties, namelijk centrum/stationslocaties en stadsrandlocaties. Buiten deze locaties zal nieuwbouw en vernieuwbouw worden ontmoedigd. In Hengelo is Hart van Zuid/Stationsomgeving aangewezen als centrumlocatie en (delen) van Westermaat als stadsrandlocatie.

Hengelo neemt buiten de prioritaire locaties geen nieuwe kantoorplannen meer in voorbereiding. Een uitzondering kan gemaakt worden voor monumentale panden die door een kantoorfunctie behouden kunnen blijven.

De gemeente maakt zelf binnen de bestaande plancapaciteit faseringsvoorstellen. Deze worden daarna op Netwerkstad-niveau afgestemd. De deelnemers in de Netwerkstad hebben zich reeds uitgesproken over de prioritaire positie van de kantorenlocatie WTC/Hart van Zuid (positie als boegbeeldproject en projectonderdeel van de Innovatiedriehoek).

De gemeente stimuleert renovatie en vervangende nieuwbouw op prioritaire locaties, boven nieuwbouw. Kleinschalige kantoorontwikkelingen langs de invalswegen zijn onder voorwaarden beperkt mogelijk.

4.3.18 Handhavingsprogramma 2017

Op basis van de Wabo wordt jaarlijks een handhavingsprogramma vastgesteld. Hierin wordt voor o.a. het taakveld "bouwen" van de afdeling Handhaving de prioriteiten aangegeven. Het accent is komen te liggen op veiligheid (constructieve- en brandveiligheid). Voor wat betreft het toezicht op overtredingen van de voorschriften uit dit bestemmingsplan moet worden opgemerkt dat geen object- en gebiedsgericht toezicht wordt uitgevoerd. Er wordt enkel gecontroleerd wanneer hiervoor een duidelijke aanleiding is zoals een klacht of een handhavingsverzoek.

Op basis van de missie en visie kunnen de belangrijkste uitgangspunten van het handhavingsprogramma als volgt worden samengevat:

  • 1. De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (ver)bouwen, slopen en gebruik (t.o.v. het bestemmingsplan) ligt bij de burgers, bedrijven en instanties dan wel de partijen die namens hen optreden (zoals bedoeld in artikel 1a en 1b van de Woningwet).
  • 2. De gemeente beziet of die verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen en onderneemt acties op basis van ingeschat risico en wettelijke voorschriften.
  • 3. De gemeente heeft een vangnet- en bewakersfunctie op het gebied van de bouwregelgeving.
  • 4. De vangnet- en bewakersfunctie is gekoppeld aan kernbepalingen; onderdelen van wet- en regelgeving met een groot maatschappelijk belang. Deze kernbepalingen zijn bij de aannemelijkheidstoets leidend. Met deze onderdelen van de wet- en regelgeving valt niet te sjoemelen. De gemeente ziet hierop consequent, onafhankelijk en objectief toe.
  • 5. De kernbepalingen moeten een bepaalde basiskwaliteit waarborgen zodat onaanvaardbare risico's tot een minimum worden beperkt.
  • 6. De gemeente hecht vanuit de regelgeving veel waarde aan veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Hier liggen wat haar betreft de accenten van de werkzaamheden en bevinden zich de kernbepalingen.
  • 7. De gemeente wil proactief, preventief, planmatig, probleemoplossend optreden.

4.4 Conclusie

Het bestemmingsplan past binnen de vastgestelde beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Watertoets

Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.

Het hemelwater dat valt op het verhard oppervlak (straten, parkeerplaatsen, daken) moet separaat worden opgevangen en afgevoerd naar de bergingsvijver die in de onmiddellijke omgeving is gesitueerd. Het is niet nodig om waterberging in het plangebied te realiseren. De aanwezige bergingsvijver is gedimensioneerd op de hemelwaterafvoer van het plangebied.

De vuilwaterafvoer dient te worden aangesloten op de vuilwaterriolering. Onderzocht moet worden of dat onder vrij verval mogelijk is of dat de afvoer middels een pompgemaaltje dient plaats te vinden.

Hoge grondwaterstanden moeten worden afgevlakt middels drainage. Overtollig grondwater moet worden afgevoerd naar de bergingsvijver.

In overleg met het waterschap Vechtstromen zijn de volgende uitgangspunten v.w.b. de riolering en waterhuishouding bepaald\:

  • Het hemelwater en het vuilwater worden gescheiden ingezameld en afgevoerd.
  • Het vuilwater kan worden aangesloten op de bestaande DWA riolering in de Burenweg.
  • Het hemelwater kan (vertraagd) worden afgevoerd naar de bestaande bergingsvijver. Voor vertraagde afvoer dient het hemelwater eerst te worden geborgen in het plangebied.
  • De bergingseis bedraagt 40 mm.

Het waterschap Vechtstromen kan instemmen met deze waterparagraaf.

5.2 Flora en fauna

Wet Natuurbescherming

De Wet Natuurbescherming richt zich op behoud en herstel van biodiversiteit en het daarvoor benodigde leefgebied. De wet is sinds 1 januari 2017 van kracht en betreft een samenvoeging van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland, op basis van Europese regelgeving.

De doelstelling van de wet bestaat uit drie onderdelen: 1. behoud en herstel van biodiversiteit, 2. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van natuur, ter vervulling van maatschappelijke functies, en 3. samenhangend beleid gericht op behoud van landschappen, ter vervulling van maatschappelijke functies.

Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit houdt in dat activiteiten met een (mogelijk) schadelijk effect op beschermde landschappen, gebieden en soorten, in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan alleen onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken.

In de wet Natuurbescherming is, naast verbodsbepalingen, een plicht opgenomen: de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen mag hebben voor alle in het wild levende flora en fauna en hun directe leefomgeving, beschermd of niet. De zorgplicht geldt ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend voor bepaalde activiteiten, of een zogeheten gedragscode wordt toegepast.

Behoud en herstel van biodiversiteit is in de wet via twee sporen uitgewerkt: gebiedsbescherming en soortenbescherming.


Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het beschermde areaal beslaat de in Europees verband aangewezen zogeheten Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Het betreft gebieden die worden beschermd vanuit de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor de Natura 2000-gebieden gelden specifiek omschreven instandhoudingsdoelstellingen.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Lonnekermeer, is gelegen op ongeveer 6 kilometer afstand van het plangebied.


Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Provincies hebben hiervoor soms een andere benaming.

Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het noodzakelijk een NNN-toetsing uit te voeren.


Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, en de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000- gebied Lonnekermeer, kan een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied op voorhand uitgesloten worden.


Soortenbescherming

Dit onderdeel van de Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van dieren en planten. Het betreft beschermde soorten uit de Habitat- en de Vogelrichtlijn en daarnaast soorten die nationaal zijn aangewezen als specifiek beschermde soort. Naast behoud en bescherming van soorten, regelt dit onderdeel het faunabeheer. Dit betreft schadebestrijding, jacht en bestrijding van overlast. Tevens regelt dit onderdeel de bestrijding van invasieve exoten.

De bescherming van bovengenoemde soorten is uitgewerkt in verbodsbepalingen. Deze houden onder andere in dat beschermde planten niet geplukt mogen worden en dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden. Ook de rust- en verblijfplaatsen van de dieren zijn beschermd.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of de leefomgeving van beschermde soorten.

In de praktijk kan van de verbodsbepalingen worden afgeweken wanneer een passend instrument wordt ingezet (juridische borging). De Wet Natuurbescherming biedt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting de volgende instrumenten: vrijstelling, WABO-omgevingsvergunning mét verklaring van geen bedenking, werken met een goedgekeurde gedragscode, of ontheffing.

  • Vrijstelling van de verbodsbepalingen wordt verleend door de minister en door de provincie. Een lijst met vrijgestelde soorten is per provincie in de provinciale verordening opgenomen.
  • Een WABO-omgevingsvergunning met verklaring van geen bedenking houdt in dat in de aanvraag voor de activiteit het onderdeel natuurwetgeving wordt opgenomen (omgevingsvergunning 'met aanhaking Wet Natuurbescherming'). Het bevoegd gezag (de provincie of Omgevingsdienst) moet een verklaring van geen bedenking afgeven, die wordt verwerkt in de vergunning.
  • Een gedragscode flora en fauna beschrijft het proces en de richtlijnen voor zorgvuldig handelen tijdens het verrichten van werkzaamheden op locaties met groeiplaatsen en/of (vaste) rust- en verblijfsplaatsen van beschermde soorten. De gedragscode moet zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag.
  • Een ontheffing moet worden aangevraagd bij de provincie of bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).


Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling, is een Quickscan uitgevoerd (Toetsing Wet Natuurbescherming Groene Wig Veldkamp, Eelerwoude, 2018) bij de toelichting gevoegd als bijlage 4 Toetsing Wet Natuurbescherming Groene Wig Veldkamp. Hieruit kwam naar voren dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het leefgebied van beschermde soorten (gewone dwergvleermuis, huismus en steenmarter) en dat nader onderzoek nodig is. De conclusie van het nader onderzoek (Nader onderzoek flora en fauna Groene Wig Veldkamp, Eelerwoude, 2019 - bijgevoegd bij de toelichting als bijlage 5 Nader onderzoek flora en fauna Groene Wig Veldkamp) is dat een ontheffing noodzakelijk is voor huismus, steenmarter en gewone dwergvleermuis. Ten behoeve van deze ontheffing (aangevraagd op 5-10-2022) is een projectplan opgesteld (Projectplan de Groene Wig, Eelerwoude, 2022 - bijgevoegd als bijlage 6 Projectplan de Groene Wig,). Op 26 oktober 2023 heeft de provincie Overijssel de ontheffing soortenbescherming in het kader van de Wet Natuurbescherming verleend en toegezonden. De ontheffing maakt als Bijlage 7 onderdeel uit van deze toelichting.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

5.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

5.3.2 Archeologische verwachting

Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 4.3.3. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is opgenomen in afbeelding 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPW0077-0301_0010.jpg"

Afbeelding 3: Uitsnede kaart archeologische verwachtingswaarde. Het plangebied is blauw omlijnd.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. Voor Hengelo is door middel van het maken van een archeologische verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In het kader van de Erfgoedwet 2016 moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.

Op basis van de te verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones én de mogelijkheden die archeologisch onderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 250 m2 binnen de verwachtingswaarde type erf, ingrepen met een omvang groter dan 2500 m2, waarbinnen een hoge verwachtingswaarde geldt en voor ingrepen groter dan 5000 m2, waarvoor een middelmatige of lage verwachtingswaarde geldt. Binnen de historische kern van Hengelo wordt een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 100 m2. De minimum onderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.

5.3.3 Archeologie in het plangebied

5.3.3.1 Verwachtingswaarden

Volgens de archeologische beleidskaart geldt voor het plangebied op basis van eerder uitgevoerd onderzoek geen archeologische verwachtingswaarde (afbeelding 3, gearceerde gebieden. Een nadere studie van het in 2008 uitgevoerde onderzoek laat echter zien dat het huidige plangebied tijdens het in 2008 uitgevoerde (boor)onderzoek niet is onderzocht. Op basis van dit (bureau)onderzoek (RAAP-rapport 1700) moet aan het gehele plangebied een hoge archeologische verwachting worden toegeschreven, gezien de aanwezigheid van een dekzandrug met een plaggendek. Het betreft hier een relatief hoge dekzandrug waarop sinds de middeleeuwen bouwlanden zijn aangelegd en waarop vanaf het einde van de late middeleeuwen dikke enkeerdgronden zijn ontstaan. Dergelijke dekzandruggen met oude bouwlanden blijken van oudsher de meest gunstige condities voor vroege landbouwers geboden te hebben en doorgaans worden op die ruggen, onder een dik plaggendek, sporen van bewoning, landbouw en begravingen gevonden, soms teruggaand tot in het Midden-Neolithicum. Gezien de grote kans op de aanwezigheid van archeologische sporen hebben deze gebieden een hoge archeologische verwachtingswaarde. Bovendien zijn eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen door de beschermende werking van een dik plaggendek ook vaak redelijk goed in de bodem behouden. Verder heeft het in 2008 uitgevoerde onderzoek aangetoond dat zich binnen het plangebied resten van een landweer bevinden. Op basis van historische kaartmateriaal is er ook een kans op het aantreffen van ondergrondse bouwhistorische waarden uit de 17-19e eeuw (zie 5.3.5.1).

5.3.3.2 Bekende vindplaatsen en monumenten

Binnen het plangebied zijn in het landelijk datasysteem ARCHIS geen terreinen van archeologische waarde geregistreerd. In de directe nabijheid (<500 m) van het plangebied zijn enkele archeologische waarnemingen bekend. Net ten westen van het plangebied zijn aardewerkresten uit de Nieuwe Tijd en enkele (mogelijk) mesolithische-neolitische vuursteenvondsten bekend. 400 m ten oosten van het plangebied is in 2008 tijdens een proefsleuvenonderzoek sporen van een urnenveld uit de periode Late Bronstijd/Vroege IJzertijd en een klein aantal archeologische vondsten uit het Meso- en Laat Neolithicum aangetroffen (vindplaats 4).

5.3.3.3 Uitgevoerde onderzoeken

Zoals hierboven beschreven heeft in 2008 in en in de directe omgeving van het plangebied een archeologisch onderzoek plaatsgevonden, dat bestond uit een bureauonderzoek, een verkennend/karterend booronderzoek, een proefsleuvenonderzoek en een archeologische begeleiding. Het genoemde veldwerk heeft niet in het huidige plangebied plaatsgevonden.

5.3.3.4 Vertaling naar planregels

Op grond van gemeentelijk beleid bij de Archeologische waarden- en verwachtingskaart en de Erfgoedverordening uit 2018 geldt bij een hoge archeologische verwachting een onderzoeksplicht indien bij bodemingrepen dieper dan 40 cm wordt gegraven en over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2. De zone met deze hoge archeologische verwachtingswaarde moet in het bestemmingsplan met de medebestemming "archeologische waarde hoog" worden gemarkeerd. Voor deze bestemmingen gelden bestemmingsregels. Voor deze bestemmingen dient een omgevingsvergunning aangevraagd te worden indien bodemingrepen boven de vrijstellingsgrenzen uit komen.

Het kan zijn dat van de onderzoeksverplichting afgeweken mag worden. Aan de hand van historische gegevens en recente activiteiten en bouwgeschiedenis ter plaatse kan blijken dat onderzoek niet nodig is. Daartoe dient de regio-archeoloog geconsulteerd te worden en kan de initiatiefnemer worden gevraagd om relevante gegevens aan te leveren.

Voorschriften en vrijstellingsgrenzen in verband met archeologische waarden en verwachtingen – geldend voor het huidige plangebied:

• Zones met een hoge verwachtingswaarde

In de zones met een hoge archeologisch verwachtingswaarde (gehele plangebied) dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden indien uit plannen blijkt dat de bodem over een oppervlakte van meer dan 2.500 vierkante meter dieper dan 40 cm wordt vergraven. Hiervoor zal eerst door de gemeente middels een quick-scan worden beoordeeld of onderzoek zinvol is.

5.3.4 Cultuurhistorische waarden

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied, en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht moeten worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

5.3.5 Cultuurhistorie in het plangebied

5.3.5.1 Historische ontwikkeling van het plangebied

Historisch gezien maakte het deel uit van de marke Woolde, binnen het richterambt Delden. In afbeelding 4 is de situatie omstreeks het begin van de 19e eeuw aangegeven. Er zijn enkele bouwlanden te zien, dit zijn relatief jonge kampontginningen. Ook liggen er hier een vijftal erven met tuin, waarvan de oorsprong mogelijk teruggaat tot de 17/18e eeuw (RAAP-rapport 1700). Op basis hiervan kan er van worden uitgegaan dat de directe omgeving van het plangebied tussen de 17e en begin 19e eeuw in cultuur moet zijn gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPW0077-0301_0011.jpg"

Afbeelding 4: Situatie rond eerste kwart van de 19e eeuw; de ligging van het plangebied is in blauw weergegeven (bron: Hisgis)

5.3.5.2 Historisch geografische kenmerken

Er zijn geen historisch-geografische kenmerken en structuren in het plangebied meer aanwezig.

5.3.5.3 Gebouwde objecten en monumenten

Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), ca. 130 gemeentelijke monumenten (GM), 35 beschermde gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Daarnaast zijn door het rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene/de Noork. Inmiddels zijn in het buitengebied en in het beschermde Tuindorp 't Lansink ca. 500 karakteristieke objecten aangewezen. Tevens heeft de Erfgoedcommissie een lijst van waardevolle panden opgesteld (W). Deze objecten hebben geen juridische status, maar zijn bedoeld om de eigenaren bewust te maken van hun waardevol bezit. Binnen het plangebied ligt één object dat als beschermd of karakteristiek (Burenweg 70 – een pand uit 1932 – aangewezen als karakteristiek in het vigerende bestemmingsplan De Veldkamp 2014) is aangewezen, en één gemeentelijk monument (Burenweg 72, monumentnummer 0164/WN018).

5.3.5.4 Beleid en aanbevelingen cultuurhistorie

Wat betreft cultuurhistorische structuren en objecten gelden geen aanbevelingen, met uitzondering van Burenweg 70 en 72; deze panden worden in het huidige bestemmingsplan beide als karakteristiek aangewezen. Bij eventuele werkzaamheden dienen deze panden te worden gehandhaafd.

5.4 Milieu

5.4.1 Bodem

Algemeen

In het kader van een herziening van het bestemmingsplan van de kavels 34 en 35 (Groene Wig) in plangebied Veldkamp te Hengelo is een bodemtoets uitgevoerd. Het gebied is gelegen aan de noordzijde van de rijksweg A1 en circa 600 meter ten westen van knooppunt Buren. Het betreft een deel van kadastraal perceel A5626 (ca. 13.750 m2). Het huidige gebruik is Groen en wordt met het in werking treden van het nieuwe bestemmingsplan gewijzigd in Gemengd.

Onderzoeken

Binnen het plangebied zijn twee bodemonderzoeken uitgevoerd. Ter plaatse van kavel 34 is het Verkennend bodem- en asbestonderzoek Burenweg 70 en 72 (Veldkamp, kavelnummer 34) te Hengelo (Geofoxx; 20220730_a1RAP; 18 augustus 2022) uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 1 Verkennend bodem- en asbestonderzoek Burenweg 70 en 72 bij de toelichting. Voor kavel 35 is dit het bodemonderzoek Verkennend bodemonderzoek Veldkamp te Borne (deelgebied B) wat is uitgevoerd door Bilfinger Tebodin (54427.00-16015003; 1 mei 2020). Dit onderzoek is als bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek Veldkamp te Borne bij de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BPW0077-0301_0012.jpg"

  Kavel 34 Kavel 35

Kavel 34

Bodem

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat het perceel niet geheel vrij is van verontreinigingen. In zowel bovengrond als in het grondwater zijn een aantal componenten in een gehalte boven de achtergrondwaarde aangetoond. Daarnaast is in het grondwater in het noordelijk deel van de onderzoekslocatie nikkel boven de interventiewaarde aangetroffen. Deze verhoogde concentratie aan nikkel in het grondwater wordt aangemerkt als natuurlijke achtergrondwaarden. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Asbest

Uit de analyseresultaten blijkt ter plaatse van de inspoelzone van één van de aanwezige schuren (ABG27) asbest aanwezig is. Aangezien het aangetoonde gehalte lager is dan 50 mg/kg d.s. is nader onderzoek niet noodzakelijk.

Kavel 35

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat het perceel niet geheel vrij is van verontreinigingen. In de bovengrond van het noordelijk deel van de onderzoekslocatie zijn een aantal componenten in een gehalte boven de achtergrondwaarde aangetoond. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht

Conclusie

Op basis van de huidige resultaten, zijn er voor kavel 34 en kavel 35 geen consequenties voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging van de betreffende kavels.

5.4.2 Geluid

Op grond van de wijzigingsregels zijn geluidgevoelige functies niet toegestaan. Daarom is de geluidnormstelling uit het Activiteitenbesluit en uit eventuele omgevingsvergunningen van omliggende bedrijven niet van toepassing. De wijzigingen vormen wat geluidnormering betreft dan ook geen belemmering voor omliggende bedrijven. Ook wegverkeerslawaai speelt daarom geen rol. Omgekeerd zijn ook de omliggende bedrijven en functies niet geluidgevoelig. Daarom hoeft ook niet te worden onderzocht of de toegelaten functies aan geluidnormen kunnen voldoen.

5.4.3 Externe veiligheid

Een risicovolle activiteit die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn op de Veldkamp niet toegestaan. Daarenboven zijn de activiteiten die op grond van de wijzigingsregels zijn toegestaan beperkt van omvang en daarom te beschouwen als beperkt kwetsbaar en niet als kwetsbaar.

Daarnaast ligt het gebied binnen het invloedsgebied van de A1. Over de A1 worden gevaarlijke stoffen vervoerd; de weg maakt deel uit van het basisnet. Langs de weg geldt een zogenoemd plasbrandaandachtsgebied van 30 meter vanaf de buitenste rijbaan. Het gebied ligt op ca. 60 meter van de snelweg en daarom ruim buiten het plasbrandaandachtsgebied. Het aantal personen binnen het aandachtsgebied van de weg is beperkt. Het aantal personen dat door de wijziging wordt toegevoegd is ook beperkt. Zonder berekening kan worden vastgesteld dat het groepsrisico ruim kleiner is dan 0,1x de oriëntatiewaarde en dat het groepsrisico met minder dan 10% zal toenemen. Een uitgebreide groepsrisico verantwoording kan ook achterwege blijven (artikel 8 2de lid Besluit externe veiligheid transportroutes).

Voor bezoekers aan het gebied zijn er volop vluchtmogelijkheden van de weg af. Ook is het gebied goed bereikbaar voor hulpdiensten. Extra voorzieningen, boven de reguliere brandweerzorg zijn niet nodig.

Het gebied ligt op meer dan 500 meter van de spoorlijn Hengelo – Almelo, ook een basisnetroute; om die reden is ook het groepsrisico als gevolg van het spoor geen aspect waarmee rekening hoeft te worden gehouden.

5.4.4 Luchtkwaliteit

In titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen die het bevoegd gezag bij het nemen van ruimtelijke- en infrastructurele besluiten in de besluitvorming moet betrekken. Indien een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit dan is luchtkwaliteit geen belemmering. Het bouwvolume en de activiteiten die de wijzigingsregels in dit geval toestaan, vallen ruim onder de bovengrens van wat in de ministeriele regeling wordt bestempeld als 'niet in betekenende mate” bedragend aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmerin

5.4.5 MER

Algemeen

Uit de Wet milieubeheer in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) volgt dat voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject” (kolom 1 van onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit mer) beoordeeld moet worden of er zodanige belangrijke nadelige milieueffecten zijn te verwachten dat het nodig is om eerst milieueffectrapport (MER) op te stellen. Bij de beoordeling moeten worden betrokken de criteria uit bijlage III van de mer-richtlijn.

De omvang van het project ligt ruim onder de drempelwaarden genoemd in kolom 2 van onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit mer waarboven een formele mer-beoordeling nodig is.

Beoordeling en motivering

Het gaat slechts om een beperkte toevoeging van bedrijfsmatige bebouwing. Het is aannemelijk dat er voor wat betreft de aspecten archeologie en cultuurhistorie, bodem, ecologie, water, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit, externe veiligheid, parkeren en verkeer en gebruik van natuurlijke hulpbronnen geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten.

Daarnaast is ook de winning en de verbranding van aardgas een (milieu) effect dat verband houdt met het gebruik van natuurlijke hulpbronnen zoals bedoeld in bijlage III van de mer-richtlijn. Inmiddels is duidelijk dat de nieuw te bouwen woning niet zullen worden aangesloten op het aardgasnet.

4.4.9.3 Conclusie

Gelet op:

  • de kenmerken en locatie van het plan;
  • de (beperkte) gevolgen die het plan naar verwachting voor het milieu kan hebben;
  • de relevantie beoordelingscriteria hierbij uit bijlage III van de mer-richtlijn;
  • voorgaande overwegingen;

wordt geconcludeerd dat het plan geen belangrijke gevolgen voor het milieu zal hebben en dat daarom voorafgaand aan de vaststelling van het plan geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld

5.5 Beheer

De ontwikkeling van het bestemmingsplan heeft een/geen vergroting van het te beheren en te onderhouden openbaar gebied tot gevolg. De conceptverkaveling geeft tot nu toe geen specifieke bijzonderheden met betrekking tot beheer en onderhoud. Uitgangspunt is dan ook standaard beheer en onderhoud.

Verdere uitgangspunten worden vastgesteld bij de berekening van de beheerkosten.

5.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6 lid 1 sub f Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een bestemmingsplan de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn toegelicht. Daaronder wordt ook de financiële uitvoerbaarheid begrepen.

Het plangebied ligt binnen de exploitatiegrenzen van de grondexploitatie Westermaat- De Veldkamp. En betreft een samenwerking tussen de gemeenten Hengelo en Borne. De grondexploitatie De Veldkamp is gedekt door een voorziening.

De ruimtelijke mogelijkheden van het onderhavige wijzigingsplan kunnen uitgevoerd worden binnen de actuele financiële kaders van de grondexploitatie en de daarvoor getroffen voorziening.

Alle werkzaamheden zijn uitvoerbaar binnen de resterende planperiode van 3 jaar. De (financiële) uitvoerbaarheid is daarmee voldoende onderbouwd.

Hoofdstuk 6 Het bestemmingsplan

6.1 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

6.2 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.2.1 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.

6.2.1.1 Gemengd

De gronden met de bestemming Gemengd mogen onder meer worden gebruikt voo bedrijfsactiviteiten (categorie 1 en 2 conform bedrijvenlijst) zakelijke dienstverlening en horeca 1 (gemaximaliseerd).

6.2.1.2 Leiding - Hoogspanningsverbinding

De gronden met de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van hoogspanningsverbindingen met de daarbij behorende beschermingszone en bouwwerken.

6.2.2 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

6.2.2.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

6.2.2.2 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

6.2.2.3 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot de gebruikte aanduidingen.

6.2.2.4 Algemene afwijkingsregels

Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

6.2.2.5 Overige regels

In dit artikel zijn aanvullende bepalingen opgenomen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.

6.2.3 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

6.2.3.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

6.2.3.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

6.3 Handhaving van het plan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

6.4 Inspraak, vooroverleg en verder verloop van de procedure

6.4.1 Inspraak

In de Inspraakverordening van de gemeente Hengelo is aangegeven op welke wijze belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid - inclusief bestemmingsplannen - worden betrokken. Met toepassing van deze verordening zal, via het plaatsen van een advertentie in het plaatselijke dag- en/of weekblad bekend worden gemaakt dat het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt. In deze advertentie zal worden vermeld op welke wijze men nadere informatie kan verkrijgen en hoe men op het plan kan reageren. Daarnaast zal tevens een inloopavond worden georganiseerd waar inwoners van het plangebied en andere belangstellenden informatie kunnen verkrijgen met betrekking tot het voorontwerpbestemmingsplan.

6.4.2 Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Daar er sprake is van een nieuwe invuling van het gebied, zal vooroverleg worden gevoerd met de provincie en andere overleginstanties.

Het wijzigingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de provincie Overijssel. De provincie Overijssel concludeert dat het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Bedrijven' en omdat op het moederplan (bestemmingsplan De Veldkamp 2014) geen zienswijze is ingediend is er geen strijd met provinciale belangen.

Ook is voor het wijziigngsplan een Watertoets gedaan en deze is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan het Warterschap Vechtstromen. Vanuit het Waterschap zijn er geen bezwaren tegen het wijzigingsplan.

6.4.3 Verder verloop van de procedure

Het ontwerpwijzigingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. Voor de beantwoording van deze zienswijzen wordt verwezen naar de 'Nota zienswijzen'.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening en het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:
1. 2e ter inzage legging: het vastgestelde wijzigingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt het vaststellingsbesluit in werking daags na afloop van de beroepstermijn.