Plan: | Kavel Deldenerstraat- Lombokstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0164.BP0155-0301 |
Dierenkliniek Beekzicht is van plan om zich te vestigen op de locatie aan de Deldenerstraat. Het betreffende perceel is in eigendom van Jansen de Jong projectontwikkeling en maakte samen met het naastgelegen perceel deel uit van een ontwikkeling van een appartementencomplex. Voor dit appartementencomplex is in het verleden ook een bouwvergunning is afgegeven.
Deze ontwikkeling zal niet meer worden gerealiseerd, de betreffende kavel is nu gesplitst in twee percelen. Voor de westelijke kavel ligt nu het voornemen om zich hier een dierenkliniek te vestigen. momenteel is de dierenkliniek gevestigd aan de Oldenzaalsestraat. De dierenkliniek heeft een tekort aan ruimte en op de huidige locatie zijn geen uitbreidingsmogelijkheden.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de bestemming 'Wonen' in het huidige bestemmingsplan 'Vooroorlogse wijken 2016 (deel 1) en dient derhalve te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in deze herziening.
Het bestemmingsplan Kavel Deldenerstraat- Lombokstraat bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
1.2 Begrenzing plangebied
De grens van het plangebied Kavel Deldenerstraat- Lombokstraat is op onderstaande afbeelding aangegeven. Deze grens wordt globaal gevormd door de Deldenerstraat, Spoorlijn Almelo - Hengelo, Floressetraat en de Lombokstraat.
Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeert momenteel het bestemmingsplan Vooroorlogse wijken 2016 (deel 1) vastgesteld op 6 juni 2017.
In het bestemmingsplan Vooroorlogse wijken 2016 (deel 1) heeft het perceel de bestemming 'Wonen'. De vestiging van een dierenkliniek past niet binnen de bestemming 'Wonen'. Om de dierenkliniek te mogen vestigen is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Op het perceel vigeert ook het bestemmingsplan Parapluplan parkeren Hengelo, dit plan is vastgesteld op 22 mei 2018. Het parapluplan parkeren Hengelo bevat een dynamische verwijziging naar de nota autoparkeren van de gemeente Hengelo uit 2008, dit plan is vastgesteld op 22 mei 2018.
Naast het parapluplan parkeren Hengelo vigeert hier ook het bestemmingsplan Parapluherziening wonen, vastgesteld door de gemeenteraad op 3 september 2019. Onderhavig bestemmingsplan maakt geen woningen mogelijk en is niet in strijd met het bestemmingsplan.
Uitsnede bestemmingsplan Vooroorlogse wijken 2016 (deel 1)
Op het hoekperceel ten westen van de aansluiting van de Floresstraat op de Deldenerstraat was vroeger een garagebedrijf gevestigd. Na verhuizing van dat bedrijf is de achtergebleven bebouwing gesloopt. Het perceel maakte onderdeel uit van de totale ontwikkeling van het voormalige terrein van de autogarage. Na de realisatie van de grondgebonden woningen is het geplande appertementencomplex nooit tot uitvoering gekomen.
Het nu voorliggende initiatief behelst het oprichten van een dierenartsenpraktijk op het westelijke gedeelte van het perceel. Die wordt zodanig op het perceel gesitueerd dat op het oostelijke gedeelte nog een ander bouwwerk gerealiseerd kan worden (bijvoorbeeld een woonhuis), dat passend is binnen het bestaande stedenbouwkundige weefsel. De parkeerplaatsen die bij de dierenartsenpraktijk worden gerealiseerd komen aan de voet van het talud dat hoort bij het verhoogd gelegen spoorbaanvak en de bijbehorende spoortunnel(bak), westelijk van het perceel. De praktijk heeft eigenlijk twee voorzijdes: één aan de Deldenerstraat die zorgt voor herkenbaarheid en één gericht op de parkeerplaatsen. De lagere zijde van de bebouwing bevindt zich aan de oostzijde. De bebouwing wordt daar op de eigendomsgrens gebouwd en vormt tevens de afscheiding met het naastliggende perceel.
situatietekening
De te realiseren dierenkliniek aan de Deldenerstraat wordt gesitueerd op een al enige tijd braakliggend hoekperceel. Dit perceel zit aan de westzijde ingeklemd tussen het verhoogd gelegen spoorbaanvak, bijbehorende spoortunnel(bak) en aan de oostzijde ingeklemd tussen een tweede bouwperceel grenzend aan de Floresstraat. Een goede ontsluiting en aansluiting op de Deldenerstraat voor elke toegestane functie is daarmee per definitie lastig. Dit heeft vanuit het aspect verkeersveiligheid vooral te maken met het matige (uit)zicht vanuit het betreffende perceel op de verkeersituatie en gemotoriseerd verkeer komend vanuit de tunnelbak zijde. Dit in verband met de zware doorlopende middenkolom van deze spoortunnel.
Verkeer en ontsluiten
In de verkennende fase van de (mogelijke) nieuwbouw van de dierenkliniek aan de Deldenerstraat bleek dat er meerdere bezwaren zijn om via de noordelijke gelegen Lombokstraat of direct via een verlengde gecombineerde ontsluitingsweg- en uitwegconstructie op de oostelijk gelegen Floresstraat (beide als circuitmodel) uit te wegen.
De enige maatwerk oplossingsrichting zat in het realiseren van 'rechtsaf in' en 'rechtsaf uit' manoeuvres. Bij de renovatie van de Deldenerstraat is deze constructie aangelegd.
Herinrichting Deldenerstraat
De Deldenerstraat zelf is onlangs volledig heringericht. Ook de doorrijhoogte onder de tunnelbak is iets vergroot. Ten behoeve van dit westelijke perceel is daarbij één nieuwe standaard uitwegconstructie opgenomen, daar waar mogelijk qua hoogtes en bruikbaarheid. Voor 'rechtsaf in' voldoet deze uitweg/inritconstructie nu al. Maar voor 'rechtsaf uit' is deze uitweg te smal. Na rijcurven simulatie bleek deze uitweg te moeten en ook civieltechnische te kunnen worden verbreed tot 11,0 meter. Hiermee zijn de verkeersbewegingen 'rechtsaf in' en 'rechtsaf uit' te realiseren.
Inmiddels is gelijk met de herinrichting van de Deldenertsraat de uitweg verbreedt zodat er op een een goed emanier kan worden in en uitgereden.
Door middel van RVV bebording (C02 en C04r) en pijlmarkering op het terrein van de dierenkliniek inclusief de nieuwe ononderbroken dubbele as belijning op de Deldenerstraat, wordt dit ontsluitingsmodel verder visueel ondersteund om het gewenste gedrag te ondersteunen.
Parkeren en parkeernormering
De functie dierenkliniek of dierenarts komt niet voor in de lijst van parkeernormen vanuit bijlage 3 van de Nota Autoparkeren Hengelo. Ook in de meest recente CROW publicatie nummer 381 'Toekomstbestendig parkeren' uit december 2018, komt deze functie niet voor.
Het benaderen en bepalen van zowel de verkeersgeneratie alsmede de parkeerbehoefte (op eigen terrein) moet dan aan de hand van de gemiddelde recente bezoekersaantallen op de werk- en weekdagen, gecombineerd met de algehele bedrijfsvoering en modaliteitsprofiel. Dit is bepaald door middel van een aantal gesprekken met de aanvraqers/eigenaren, betrokken architect en de ontwikkelpartij. Hierbij blijkt het aantal van negen parkeerplaatsen op eigen terrein op de meeste momenten op reguliere werkdagen voldoende (inclusief één GPP).
In incidentele gevallen en (onverwachte) piekmomenten mag in dat specifieke geval door bezoekers tevens gebruik worden gemaakt van de ruime openbare parkeermogelijkheden in het eerste deel en wegvak van de brede Floresstraat.
Laden en lossen
Laden en lossen is beperkt van toepassing door middel van (bestel)busjes en kan volledig plaatsvinden op eigen terrein. Kort parkeren ten behoeve van laden en lossen is in dit specifieke geval echter ook in de Floresstraat toegestaan.
De nieuwe ontwikkeling maakt de verplaatsing en daarmee uitbreiding van de dierenkliniek Beekzicht mogelijk. De dierenkliniek is momenteel gevestigd aan de Oldenzaalsestraat maar heeft hier een tekort aan ruimte en geen mogelijkheden om uit te breiden bij de bestaande bebouwing.
Op deze locatie heeft de dierenkliniek voldoende ruimte het gewenste vloeroppervlakte te realiseren en hiermee wordt een langdurige braakliggende plek ingevuld.
In de directe omgeving van het plan is geen stromend oppervlaktewater aanwezig.
In paragraaf 4.1 staat hoe er binnen het plangebied wordt omgegaan met de waterhuishouding en het hemelwater.
Dit hoofdstuk beschrijft het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid.
Het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid van het rijk staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), welke op 13 maart 2012 is vastgesteld. De SVIR schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk to 2028 en de ambitie tot 2040. Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:
Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In 2016 is het Barro aangevuld. In het Barro is een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJselmeergebied en Duurzame verstedelijking. Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden, en zijn de zogenaamde "treden"komen te vervallen. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt nu als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Volgens een overzichtsuitspraak geldt dat in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling als stedelijke voorzieningen in de vorm van een gebouw met een bruto vloeroppervlakte groter dan 500 m2 worden gerealiseerd. De vergunning voor de 9 appartementen wordt ingetrokken.
Het huidige bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 250m2 waar bebouwing mogelijk was voor de functie wonen.
Samen met het naastgelegen perceel maakte het oorspronkelijk onderdeel uit van een grotere ontwikkeling tot woningbouw waarbij op het betreffendeen naastgelegen perceel een appartementencomplex ontwikkeld mocht worden.
Een gedeelte van dit perceel waar de ontwikkeling op gerealiseerd kon worden, is enige tijd geleden verkocht. Het appartementencomplex zal niet meer worden gebouwd en de vergunning zal worden ingetrokken.
Het gedeelte dat nog in eigendom is van Jansen de Jong projectontwikkeling wordt nu ontwikkeld voor de vestiging van een dierenkliniek. Het bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 350m2 .
Voor andere stedelijke ontwikkelingen geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 500m2 gerealiseerd wordt. Het voorliggende plan voorziet in een functiewijziging en een minimale toevoeging van het bebouwd oppervlak die niet groter is dan 500m2. Derhalve is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Er is voor dit bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming met dat beleid is opgesteld (zie paragraaf 4.1).
Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was tot en met juni 2016 geregeld in zes verschillende wetten (waaronder de Monumentenwet) en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden. Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen gold blijft gehandhaafd.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie; het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel, waarbij duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit de leidende principes of ‘rode draden’ zijn. Deze 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en sinds 1 mei 2017 van kracht.
De 'Omgevingsverordening Overijssel 2017' (hierna 'verordening') is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De verordening heeft de status van:
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Of - generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie.
Normstellend: randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Waar – ontwikkelingsperspectieven
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
Richtinggevend: ruimte voor lokale afweging
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Hoe – gebiedskenmerken
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Hierbij worden vier lagen onderscheiden; de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van beleving.
Norm, richting of inspiratie
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Men kan, bij het maken van een plan, hierdoor geïnspireerd worden, maar dit hoeft niet.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De 'Omgevingsverordening Overijssel 2017' is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening Overijssel 2017 heeft de status van:
Bij de afwegingen in de eerste stap 'generieke beleidskeuzes' gaat het om de vraag of er beleidsmatig sprake is van grote belemmeringen.
In artikel 2.1.1 onder l van de Omgevingsverordening zijn stedelijke ontwikkelingen als volgt gedefinieerd: het realiseren van stedelijke functies zoals woningbouw, bedrijventerreinen, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve en religieuze voorzieningen met de daarbij behorende infrastructuur met bijbehorende groen en water en het hiertoe bouwrijp maken van gronden;
Artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening regelt dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
De groene omgeving wordt in artikel 2.1.1 onder j. van de Omgevingsverordening gedefinieerd als de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
Bestaand bebouwd gebied wordt in artikel 2.1.1. onder h. van de Omgevingsverordening als volgt gedefinieerd: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
Er is sprake van een herontwikkeling ten behoeve van de oprichting van een dierenkliniek binnen bestaand stedelijk gebied. Er is geen sprake van een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving en het plangebied is gelegen buiten de hoofdgroenstructuur van de gemeente Hengelo. De herontwikkeling past binnen bestaand stedelijk gebied en past binnen de kaders van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Voorliggend plan is dan ook in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Het richtinggevende ontwikkelingsperspectief voor Kavel Deldenerstraat- Lombokstraat is hierna in kaart en tekst weergegeven. Het plangebied heeft als ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'.
Uitsnede kaart Omgevingsvisie - ontwikkelingsperspectieven
Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken
Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Specifieker is het plangebied gekenschetst als 'Steden binnen de stedelijke netwerken met voorkeurslocaties voor logistieke bedrijvigheid met een (boven)regionaal profiel'. Dit houdt in dat op logistieke voorkeurslocaties in Almelo-Hengelo, Zwolle-Kampen en Deventer ruimte is voor bedrijven met een (boven)regionaal logistiek profiel. Aangezien het bij het voorliggend bestemmingsplan een woningbouwontwikkeling betreft, is dit specifieke perspectief niet van toepassing.
Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelperspectief
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
In de huidige situatie is sprake van een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. De ontwikkeling moet worden aangemerkt als gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied.
De ontwikkeling wordt ook afgestemd op de kenmerken van het watersysteem. Een nadere onderbouwing daarvan is opgenomen in paragraaf 4.1.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
In de stedelijke laag is het plangebied aangewezen als bebouwingsschil 1900-1955. De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Op sommige plaatsen liggen (voormalige) grootschalige fabriekscomplexen direct aansluitend aan woonwijken. Deze stadswijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal opdeelbaar in wijken met eigen karakter.
De wijken worden van elkaar gescheiden door doorgaande lanen, singels en stadsstraten. Kenmerkend in de bebouwing is de verwantschap in architectuurstijlen en aandacht voor architectonische details en verbijzondering van gebouwen op specifieke plekken als straathoeken. De schil is op te delen in wijken met indviduele panden, gekenmerkt door veel variatie in bebouwing en veel (individueel en openbaar) groen wijken op basis van de fabrieksdorp-/ tuindorp-principes zijn juist herkenbaar aan een hechte stedenbouwkundige en architectonische eenheid op basis van collectieve principes. Stationsomgevingen (§3.12) liggen vaak in deze schil. De stadsassen doorkruisen deze bebouwingsschil veelal en vormen belangrijke verbindingsassen tussen de stedelijke centra, stationsgebieden en het hoofdinfrastructuurnetwerk rond de steden.
Voorliggend plan is een herontwikkeling van een bestaand bebouwd gebied. De voormalige bebouwing is al enige tijd geleden gesloopt en het terrein heeft langdurig braak gelegen. Het perceel wordt nu weer herontwikkeld voor de dierenkliniek. De ontwikkeling draagt bij aan het toevoegen van een gemengde stadswijk in de nabijheid van het centrum.
Derhalve is de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming met de uitgangspunten vanuit de stedelijke laag.
Stedelijke laag: bebouwingsschil 1900-1950
Het plangebied is in de natuurlijke laag gelegen in het gebiedskenmerk dekzandvlakten en -ruggen.
Natuurlijke laag: dekzandvlakte en ruggen
De dekzandvlakten en ruggen worden gekenmerkt door de afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van de ruggen en dalen. Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied. In het plangebied en in de omgeving daarvan zijn door de functionele en efficiënte inrichting geen natuurlijke kenmerken meer aanwezig. Het terrein en omgeving is vlak en functioneel ingericht en van grote verschillen in reliëf is geen sprake meer.
In de laag van het agrarisch cultuurlandschap gelden geen specifieke gebiedskenmerken voor het plangebied. Het plangebied is aangeduid als bebouwing.
Ook in de lust en leisurelaag gelden geen specifieke gebiedskenmerken voor het plangebied.
Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:
Naast het versterken van een aantal hoofdstructuren zet de gemeente Hengelo in op een aantal kernprojecten:
Onderhavige ontwikkeling draagt bij aan de vitale wijk.
De gemeenteraad van Hengelo heeft op 22 november 2016 de woonvisie Hengelo 2016-2026 vastgesteld. In de woonvisie geeft de gemeente haar visie op de wijze waarop Hengelo zich de komende jaren verder kan ontwikkelen als prettige woonstad. De woonvisie is er niet alleen voor de gemeente. Welbions en huurdersvereniging Ookbions zijn nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van de woonvisie. De woonvisie vormt het kader voor de prestatieafspraken met Welbions.
Het woningbouwprogramma, dat regelmatig door het college van Burgemeester en Wethouders wordt vastgesteld, is een nadere uitwerking van het woonbeleid. Het woningbouwprogramma kijkt steeds tien jaar vooruit en geeft inzicht in de woningbouwplannen die de gemeente in deze periode wil realiseren.
Het college heeft op 30 juni 2020 het woningbouwprogramma 2020 vastgesteld. Dit woningbouwprogramma heeft een looptijd van tien jaar en beslaat de periode 2020-2029. Hengelo kent een aanzienlijke binnenstedelijke opgave, met name gericht op de binnenstad en Hart van Zuid. Aanvullend heeft de gemeenteraad op 14 april 2021 de Woonagenda 2021-2030 vastgesteld.
Het voorliggende plan voorziet niet in de realisatie van woningen. Door de ontwikkeling van onderhavig plan wordt de verleende vergunning voor het appartementencomplexvoor de bouw van 9 appartementen ingetrokken. Het plan is hiermee niet in strijdt met de woonvisie.
Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland 15 jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgerond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van 'de verstoorder betaalt'. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Erfgoedwet is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over 'behoud in situ'. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.
Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Erfgoedwet zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.
Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.
Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.
Archeologische beleids- en verwachtingenkaart 2018
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo in 2010 een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.
Op 13 februari 2018 heeft de raad de geactualiseerde beleids- en archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage (2010), met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.
Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.3.
Op 13 februari 2018 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2018' Gemeente Hengelo vastgesteld. Met de Erfgoedverordening 2018 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.
Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit ruimtelijke ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.
De Erfgoedverordening 2018 is ingegaan op 1 maart 2018.
Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het gemeentelijke (archeologische) aspecten wordt verwezen naar paragraaf 4.3 Archeologie en cultuurhistorie.
Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.
Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie, en besproken met de externe groene partners. De kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.
Voorliggend bestemmingsplan ligt niet in de hoofdgroenstructuur.
Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad het GRP 2018-2022 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering, vegetatiedaken en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bv in groenstroken.
In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het GRP.
Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.
De wijze waarop, conform het GRP, wordt omgegaan met afvalwater, hemelwater en grondwater is verwoord in paragraaf 4.1
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren. Voor de verkeersstructuur voor het autoverkeer zijn in het GVVP de volgende onderdelen vastgelegd:
De gemeente Hengelo wil het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren, met name op de doorstroomassen. Zo wordt op regionaal niveau een reëel alternatief voor de auto geboden. De doorstroomassen voor het Hoogwaardig Openbaar Vervoer naar Westermaat en Vossenbelt/Hasseler Es en Medaillon zijn gereed. Aan andere HOV-assen (naar Enschede en door Hart van Zuid) wordt nog gewerkt. Op alle geregelde kruispunten krijgt het openbaar vervoer prioriteit in de verkeersafwikkeling ten opzichte van de overige verkeersdeelnemers.
De Provincie Overijssel is verantwoordelijk voor het openbaar vervoer per bus en de treinverbinding Zutphen - Hengelo - Oldenzaal in de regio. De Provincie Overijssel maakt samen met de 14 Twentse gemeenten het beleid en stelt concessie/contractvoorwaarden op die de vervoerders (Syntus) moeten prikkelen om een zo goed mogelijk vervoersproduct te leveren. De vervoerder zorgt voor de uitvoering, de gemeente Hengelo is alleen verantwoordelijk voor de infrastructuur en probeert zo optimaal mogelijke voorwaarden te scheppen voor goed functionerend openbaar vervoer.
Centrumontwikkelingen vinden plaats bij bestaande en mogelijk nieuwe knooppunten van openbaar vervoer onderling en met de hoofdwegen. Binnen de invloedsgebieden van de vervoersknooppunten is sprake van een verdere verdichting door intensivering, herstructurering en stedelijke vernieuwing. In het GVVP zijn vijf knooppunten van openbaar vervoer genoemd waarvan momenteel twee gerealiseerd zijn:
De verkeersstructuur in de omgeving van de Deldenerstraat blijft gehandhaafd. De ontsluiting van de dierenkliniek zal plaatsvinden via de Deldenerstraat.
In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én in de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.
De gemeente Hengelo wil evenwicht te bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).
De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:
Parkeernormering (motorvoertuigen)
Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone. Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.
De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota Evaluatie parkeerbeleid en blijft derhalve gehandhaafd.
Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009), alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.
Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze Nota Autoparkeren voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de nota Evaluatie parkeerbeleid door de gemeenteraad vastgesteld.
Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde Nota Autoparkeren 2008 - 2012., zoals het betaald avondparkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken. Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Een blauwe zone is een reguleringsvorm die redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones zijn ontheffingen tegen betaling verkrijgbaar. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Hengelo kent een vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avond parkeren afgeschaft. Hiervoor was nagenoeg geen draagvlak. Ook is het straatparkeren op koopzondagen gratis in Hengelo.
In artikel 6.1 van de bij dit bestemmingsplan behorende regels zijn de parkeernormen uit de Nota Autoparkeren vastgelegd. Het plan voldoet aan de parkeernormering (zie paragraaf 2.2).
In de Nota Wijkeconomie wordt het beleid weergegeven ten aanzien van het werken in de wijk, de wijkeconomie.
Een goede economie is belangrijk voor de stad. Hengelo wil de economie in de stad behouden en versterken. Ze wil een goed vestigingsklimaat bieden voor bedrijven en werkgelegenheid stimuleren. Daarnaast wil ze stimuleren dat er ruimte komt voor starters en creatieve ondernemers.
Een groot deel van de economie van de stad vindt in de wijken plaats. In Hengelo is 70% van de bedrijven in de wijken gevestigd. Naar verwachting wordt wijkeconomie steeds belangrijker. Wijkeconomie draagt bij aan de economische vitaliteit, veiligheid en leefbaarheid van de wijk. Het gaat hierbij vooral om bedrijven van zelfstandige ondernemers zonder personeel die het wonen combineren met werken of hun bedrijf starten vanuit huis. De wijk fungeert daarmee als broedplaats voor ondernemerschap. Bedrijven ontstaan in de wijk en groeien van daaruit verder. Wijkeconomie stimuleert daarmee de werkgelegenheid.
Hengelo heeft de volgende ambitie met betrekking tot wijkeconomie:
Hengelo heeft vitale wijken waarin ruimte is voor ondernemerschap en waarin werkgelegenheid wordt gestimuleerd.
Deze ambitie is vertaald naar de volgende doelen:
Om deze doelen te bereiken gaat het vooral om het stimuleren en faciliteren van ondernemerschap in de wijk. Natuurlijk met behoud van de leefbaarheid in de wijk. We zetten hierbij in op twee strategische lijnen: huisvesting en het ondersteunen en stimuleren van ondernemerschap.
De huivestingslijn gaat met name om de ruimtelijke fysieke omgeving van bedrijven. Functiemenging is onlosmakelijk verbonden met wijkeconomie. De gemeente wil de mogelijkheden voor functiemenging verruimen, maar dat mag niet ten koste gaan van de leefbaarheid in de wijk. Maar dit betekent ook aandacht voor bedrijfsruimte in nieuwe ontwikkelingen, stimuleren van combinaties wonen en werken en de regels hiervoor vereenvoudigen. Daarnaast richt de gemeente zich op het ondersteunen en stimuleren van ondernemerschap door onder meer begeleiding van startende ondernemers en het intensiveren van het accountmanagement voor ondernemers in de wijk.
Het voorliggende plan draagt bij aan de hierboven genoemde ambities.
Op 1 februari 2018 is de aangepaste welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel) en materiaal- kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes)en de locatie van de massa (rooilijnen). Voor sommige bouwplannen/ locaties worden zogenaamde 'ontwikkelcriteria' vastgesteld (beeldkwaliteitseisen) inclusief toetsingsniveau.
Naast de nota zijn twee verschillende kaarten van toepassing; een met de stedenbouwkundige typologieën en ontwikkelcriteria en een met het toetsingsniveau.
De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:
De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden; 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.
Bij functieveranderingen, zoals de omvorming van een kantoorgebouw naar woonfunctie, geldt op grond van het Bouwbesluit 2012 als geluidwerings-eis het "rechtens verkregen niveau". In veel gevallen geeft dit, naar de maatstaven van het geluidbeleid, onvoldoende waarborgen dat een acceptabel woon- en leefklimaat wordt verkregen. Het geluidbeleid geeft criteria om te beoordelen welke geluidwerende maatregelen nodig zijn om wel een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.
De effecten van geluid op de ontwikkeling zijn opgenomen in paragraaf 4.4.4.
De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. De eisen die aan de bodemkwaliteit worden gesteld verschillen per bestemming. Voor Wonen gelden bijvoorbeeld strengere normen dan voor Industrie. Een bodemverontreiniging hoeft niet altijd belemmerd te zijn voor het opnemen van een (woon)bestemming en het is niet nodig om elke bodemverontreiniging weg te nemen.
Op grond van (bedrijfs)activiteiten in het verleden kan een locatie verdacht zijn op het voorkomen van bodemverontreiniging. Voor de totstandkoming van een bestemmingsplan worden de verdachte locaties geïdentificeerd en wordt geïnventariseerd of er (aanvullend) bodemonderzoek noodzakelijk is. Na vaststelling van het bestemmingsplan kan een bodemonderzoek nog wel nodig zijn bij het aanvragen van een omgevingsvergunning.
Het Hengelose bodembeleid is afgestemd met andere Twentse gemeenten en richt zich op behoud van de goede bodemkwaliteit in de regio. Dit beleid is beschreven in de Nota bodembeheer. De bodemkwaliteitsnormen zijn afgestemd op de locatiespecifieke kenmerken in Hengelo en zijn onderverdeeld in de klassen: Schoon, Wonen met tuin, Stedelijk wonen, Tuindorp en Industrie. Voor elke klasse zijn lokale maximale waarden bepaald die vastliggen in de bodemkwaliteitskaart. De bodemkwaliteitskaart geldt net als meer verordeningen ed naast het bestemmingsplan (voor grondverzet met name).
oe er met de bodemkwaliteit voor het plangebied wordt omgegaan staat omschreven in paragraaf 4.4.3
Het bestemmingsplan past binnen de vastgestelde beleidskaders.
Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Voor het bestemmingsplan Kave; Deldenerstraat - Lombokstraat is op 6 mei juli 2021 een watertoets uitgevoerd.
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder bevestigd met ja):
een gemengd stelsel
een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geinfiltreerd.een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater.
hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool van een verbeterd gescheiden stelsel. ja
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Wet Natuurbescherming
De Wet Natuurbescherming richt zich op behoud en herstel van biodiversiteit en het daarvoor benodigde leefgebied. De wet is sinds 1 januari 2017 van kracht en betreft een samenvoeging van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland, op basis van Europese regelgeving.
De doelstelling van de wet bestaat uit drie onderdelen: 1. behoud en herstel van biodiversiteit, 2. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van natuur, ter vervulling van maatschappelijke functies, en 3. samenhangend beleid gericht op behoud van landschappen, ter vervulling van maatschappelijke functies.
Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit houdt in dat activiteiten met een (mogelijk) schadelijk effect op beschermde landschappen, gebieden en soorten, in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan alleen onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken.
In de wet Natuurbescherming is, naast verbodsbepalingen, een plicht opgenomen: de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen mag hebben voor alle in het wild levende flora en fauna en hun directe leefomgeving, beschermd of niet. De zorgplicht geldt ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend voor bepaalde activiteiten, of een zogeheten gedragscode wordt toegepast.
Behoud en herstel van biodiversiteit is in de wet via twee sporen uitgewerkt: gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het beschermde areaal beslaat de in Europees verband aangewezen zogeheten Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Het betreft gebieden die worden beschermd vanuit de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor de Natura 2000-gebieden gelden specifiek omschreven instandhoudingsdoelstellingen.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Lonnekermeer, is gelegen op ongeveer 5 kilometer afstand van het plangebied.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Provincies hebben hiervoor soms een andere benaming.
Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het noodzakelijk een NNN-toetsing uit te voeren.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, en de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000- gebied Lonnekermeer, kan een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied op voorhand uitgesloten worden.
Soortenbescherming
Dit onderdeel van de Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van dieren en planten. Het betreft beschermde soorten uit de Habitat- en de Vogelrichtlijn en daarnaast soorten die nationaal zijn aangewezen als specifiek beschermde soort. Naast behoud en bescherming van soorten, regelt dit onderdeel het faunabeheer. Dit betreft schadebestrijding, jacht en bestrijding van overlast. Tevens regelt dit onderdeel de bestrijding van invasieve exoten.
De bescherming van bovengenoemde soorten is uitgewerkt in verbodsbepalingen. Deze houden onder andere in dat beschermde planten niet geplukt mogen worden en dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden. Ook de rust- en verblijfplaatsen van de dieren zijn beschermd.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of de leefomgeving van beschermde soorten.
In de praktijk kan van de verbodsbepalingen worden afgeweken wanneer een passend instrument wordt ingezet (juridische borging). De Wet Natuurbescherming biedt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting de volgende instrumenten: vrijstelling, WABO omgevingsvergunning mét verklaring van geen bedenking, werken met een goedgekeurde gedragscode, of ontheffing.
- Vrijstelling van de verbodsbepalingen wordt verleend door de minister en door de provincie. Een lijst met vrijgestelde soorten is per provincie in de provinciale verordening opgenomen.
- Een WABO omgevingsvergunning met verklaring van geen bedenking houdt in dat in de aanvraag voor de activiteit het onderdeel natuurwetgeving wordt opgenomen (omgevingsvergunning 'met aanhaking Wet Natuurbescherming'). Het bevoegd gezag (de provincie of Omgevingsdienst) moet een verklaring van geen bedenking afgeven, die wordt verwerkt in de vergunning.
- Een gedragscode flora en fauna beschrijft het proces en de richtlijnen voor zorgvuldig handelen tijdens het verrichten van werkzaamheden op locaties met groeiplaatsen en/of (vaste) rust- en verblijfsplaatsen van beschermde soorten. De gedragscode moet zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag.
- Een ontheffing moet worden aangevraagd bij de provincie of bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming
Op basis van het aanwezige biotoop, het huidige gebruik, de resultaten uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) en de eigen gemeentelijke databank met natuuronderzoeken worden negatieve effecten op beschermde plant- en diersoorten niet verwacht.
De Wet natuurbescherming vormt derhalve geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.
Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 3.3.3. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is opgenomen in onderstaande afbeelding.
Afbeelding: Uitsnede kaart archeologische verwachtingswaarde
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. Voor Hengelo is door middel van het maken van een archeologische verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In het kader van de Erfgoedwet 2016 moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.
Op basis van de te verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones én de mogelijkheden die archeologisch onderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 250 m2 binnen de verwachtingswaarde type erf, ingrepen met een omvang groter dan 2500 m2, waarbinnen een hoge verwachtingswaarde geldt en voor ingrepen groter dan 5000 m2, waarvoor een middelmatige of lage verwachtingswaarde geldt. De minimum onderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.
Het plangebied Deldenerstraat, dierenkliniek ligt binnen een zone met middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Geomorfologisch gezien ligt het plangebied in een zone dat wordt gevormd door beekdalen en overige laagten – gelegen nabij prominente dekzandhoogten en -ruggen. Vanwege de natte omstandigheden zijn de beekdalen en aangrenzende laagten in het verleden niet regelmatig gebruikt. Hoofdzakelijk kunnen hier archeologische resten worden aangetroffen die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen hoge gronden.
Binnen het plangebied zijn in het landelijk datasysteem ARCHIS geen terreinen van archeologische waarde geregistreerd. In de directe nabijheid (<300 m) van het plangebied zijn daarnaast ook geen archeologische waarnemingen bekend.
Binnen het plangebied en in de directe nabijheid (<300 m) van het plangebied zijn geen archeologische onderzoeken uitgevoerd.
Op grond van gemeentelijk beleid bij de Archeologische waarden- en verwachtingskaart geldt een onderzoeksplicht indien bij bodemingrepen dieper dan 40 cm wordt gegraven en over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 bij een hoge archeologische verwachting en bij meer dan 5.000 m2 bij een middelhoge verwachting. Vrijstelling van archeologisch onderzoek geldt voorbodemingrepen met oppervlaktes en dieptes die onder de bovengenoemde diepte- en oppervlaktegrenzen liggen. De zones met deze verwachtingswaarden moeten in het bestemmingsplan met de medebestemming "archeologische waarde middelhoog" en "archeologische waarde hoog" worden aangeduid. Voor deze bestemmingen gelden bestemmingsregels. Voor deze bestemmingen dient een omgevingsvergunning aangevraagd te worden indien bodemingrepen boven de vrijstellingsgrenzen uit komen.
Het kan zijn dat van de onderzoeksverplichting afgeweken mag worden. Aan de hand van historische gegevens en recente activiteiten en bouwgeschiedenis ter plaatse kan blijken dat onderzoek niet nodig is. Daartoe dient de regio-archeoloog geconsulteerd te worden en kan de initiatiefnemer worden gevraagd om relevante gegevens aan te leveren.
Voorschriften en vrijstellingsgrenzen in verband met archeologische waarden en verwachtingen - geldend voor het huidige plangebied:
In de zones met een middelhoge verwachtingswaarde dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden indien uit plannen blijkt dat de bodem over een oppervlakte van meer dan 5.000 vierkante meter dieper dan 40 cm wordt vergraven. Ook hiervoor zal eerst door de gemeente middels een quick-scan worden beoordeeld of onderzoek zinvol is.
Omdat het plangebied in oppervlakte minder dan 1.000 m² meet hoeft er in het kader van de voorgenomen ontwikkeling geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied, en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.
Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht moeten worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.
De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.
De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.
Tot in de 20e eeuw lag het gebied in de Marke Woolde. Het bestond uit een stuk oud hoevenlandschap en in het middendeel uit broek- en maten landen. Het plangebied was aan het begin van de 19e eeuw in eigendom van de laatste heer van Huys Hengelo, baron Adolf August Frederik Maurits Mulert. De oorspronkelijke inrichting van het landschap werd eind 19e eeuw grootschalig veranderd door de komst van de spoorbaan. Tot in de jaren '20 van de 20e eeuw bleef het in gebruik als bouwland, waarna het vanaf deze periode bebouwd is geraakt. In eerste met kleinschalige bebouwing, mogelijk een klein woonhuis, maar al vrij snel daarna (na 1935) raakte het bebouwd met een groter bouwvolume, waarna het tussen de jaren '60 en '90 volledig bebouwd is geweest. Met de realisatie van de spoorbaan is de oorspronkelijke structuur waarbinnen het plangebied heeft gelegen grotendeels verloren gegaan.
Zoals vermeld zijn er geen historisch-geografische kenmerken van het plangebied meer aanwezig.
Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), ca. 130 gemeentelijke monumenten (GM), 35 beschermde gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Daarnaast zijn door het rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene/de Noork. Inmiddels zijn in het buitengebied en in het beschermde Tuindorp 't Lansink ca. 500 karakteristieke objecten aangewezen. Tevens heeft de Erfgoedcommissie een lijst van waardevolle panden opgesteld (W). Deze objecten hebben geen juridische status, maar zijn bedoeld om de eigenaren bewust te maken van hun waardevol bezit. Binnen het plangebied zelf zijn geen gebouwde monumenten en objecten aanwezig. Het erfgoed staat op de Cultuur Historische waardenkaart (www.hengelo.nl/cultuurwaarden).
Voor wat betreft cultuurhistorische structuren en objecten gelden geen specifieke aanbevelingen.
De gemeente wil medewerking verlenen aan het vestigen van een dierenkliniek op een braakliggend terrein aan de Deldenerstraat, naast de spoorlijn Hengelo - Almelo.
In het onderdeel vormvrije mer-beoordeling (paragraaf 4.4.1) wordt gemotiveerd waarom er bij dit plan geen sprake is van zodanig belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu dat voorafgaand aan het plan een milieueffectrapport moet worden opgesteld.
In het onderdeel milieuaspectenstudie worden de milieuaspecten onderzocht die samenhangen met de inpassing van het plan in de omgeving: de toetsing aan milieuregelgeving en de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Wettelijk kader
Uit de Wet milieubeheer in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) volgt dat voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject" (kolom 1 van onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit mer) beoordeeld moet worden of er zodanige belangrijke nadelige milieueffecten zijn te verwachten dat het nodig is om eerst een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Bij de beoordeling moeten de criteria worden betrokken uit bijlage III van de mer-richtlijn.
De omvang van het project ligt ruim onder de drempelwaarden genoemd in kolom 2 van onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit mer waarboven een formele mer-beoordeling nodig is.
Op grond van artikel 7.19 Wet milieubeheer moet het bevoegd gezag voorafgaand aan de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan beslissen of er vanwege belangrijke nadelige milieugevolgen van het plan een milieueffectrapport nodig is. Bij deze afweging moet rekening worden gehouden met de relevante criteria uit bijlage III van de mer-richtlijn:
Locatie en kenmerken van het plan
Het plangebied betreft een braakliggend terrein aan de Deldenerstraat waar eerder een garagebedrijf was gevestigd.
Beoordeling en motivering
Met het plan wordt de vestiging van een dierenkliniek gefaciliteerd; later wordt op het aangrenzende perceel mogelijk extra bebouwing van beperkte omvang toegevoegd. Voor wat betreft de aspecten verkeer, geluid, luchtkwaliteit, ecologie, bodem en water zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. De (lokale) milieugevolgen worden onderzocht in de milieuaspectenstudie.
De betreffende gronden waren voorheen in gebruik als garage/werkplaats; de laatste jaren lag het terrein braak. Het betreft geen waardevolle natuur; het plan heeft dan ook geen grote negatieve gevolgen voor de biodiversiteit.
Het bouwbesluit stelt in afdeling 5.2 eisen aan de milieubelasting van de toe te passen bouw-materialen. Om die reden is het niet aannemelijk dat er als gevolg van de toe te passen bouw-materialen belangrijke nadele milieugevolgen zijn te verwachten. Daarnaast stelt het Bouwbesluit eisen aan de energiezuinig van het gebouw (bijna energieneutraal) en wordt het pand niet aangesloten op het aardgasnet. In de gebruiksfase zal de emissie van stikstofoxiden gering. Auto's van bezoekers zullen enige stikstofemissie geven. Ook de stikstofdepositie tijdens de bouwfase zal zodanig beperkt kunnen worden dat hierdoor geen significante stikstofdepositie plaatsvindt (één en ander heeft de initiatiefnemer onderbouwd met een onderzoek; zie ook bijlage2).
Conclusie
Gelet op:
Wordt geconcludeerd dat het plan geen zodanig belangrijke gevolgen voor het milieu zal hebben dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan een milieueffectrapport moet worden opgesteld.
Om te voorkomen dat bedrijvigheid ter plaatse van woningen en andere gevoelige functies ontoelaatbare overlast veroorzaakt en om te voorkomen dat bedrijven onevenredige inspanningen moeten leveren om aan milieuregels te kunnen voldoen, moet tussen deze functies voldoende ruimtelijke scheiding worden aangehouden (zogenoemde milieuzonering.). De VNG uitgave Bedrijven en Milieuzonering (uitgave 2009; verder genoemd de VNG-richtlijn) geeft algemeen geaccepteerde richtlijnen voor zoneringsafstanden bij nieuwe ruimtelijke plannen
Het plangebied grenst aan de percelen van grondgebonden woningen aan de Floresstraat. Dierenartsen/dierenklinieken worden in Bedrijven en milieuzonering niet genoemd. De activiteiten zijn vergelijkbaar met een humane kliniek; daarom is aansluiting gezocht bij deze activiteit. Hiervoor wordt een 10 meter geadviseerd. Het gebouw van de kliniek ligt op ca. 12 meter van de dichtstbijgelegen woning. De "patiënten" in een dierenkliniek zullen in sommige gevallen wat meer lawaai maken dan menselijke patiënten. Het wachten en de behandelingen gebeuren echter inpandig in ruimten die liggen aan de kant van de Deldenerstraat. Er zijn geen behandel of wachtruimten die grenzen aan de achtergevel aan de kant van de woningen. Het is dan ook niet te verwachten dat deze inpandige activiteiten bij woningen zullen leiden tot hinder.
Een deel van de parkeerplaatsen ligt vrij dicht tegen het naastgelegen perceel. Er van uitgaande dat de parkeerplaatsen vooral in de dagperiode gebruikt zullen gaan worden en dat de parkeerplaatsen het dichtst bij de Deldenerstraat het meest frequent zullen worden gebruikt, is niet aannemelijk dat parkeergeluiden zullen leiden tot een onevenredige verstoring van het woon-en leefklimaat bij de woningen. Daarbij kan ook worden betrokken dat het gebouw van de kliniek het verkeerslawaai door de Deldenerstraat zal afschermen en daarmee zorgt voor een verbetering van het woon- en leefklimaat bij de woningen.
In het kader van de ontwikkeling van de herontwikkeling van een ongenummerde locatie aan de Deldenerstraat (voormalige Huiskesterrein) is een bodemtoets uitgevoerd. Het ontwikkelgebied is gelegen tussen de Deldenerstraat, Floresstraat en de spoorlijn Almelo - Enschede. Dit ontwikkelgebied heeft een oppervlakte van circa 840 m2 is onderdeel van het kadastrale percelen B11224, B11248 en B11251. Het ontwikkelgebied is in onderstaande afbeelding weergegeven (groen omkaderd).
Bodemonderzoek
Vooruitlopend op de bestemmingsplanwijziging is een bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek Deldenerstraat te Hengelo; Lycens; 2021-0069; 22 februari 2021, zie bijlage 1). Op basis van het bodemonderzoek is gebleken dat in de grond voornamelijk licht verhoogde waarden met diverse zware metalen, PAK en minerale olie zijn aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde waarden met barium, molybdeen en minerale olie aangetroffen.
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd, dat de locatie geschikt wordt geacht voor de beoogde bestemming en, de geplande herontwikkeling van de locatie en de aanvraag van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen).
Wet geluidhinder definieert zones langs industrieterreinen, wegen en spoorwegen. Bij het realiseren van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen een zone moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd en moet de wettelijke geluidgrenswaarde in acht worden genomen. Een dierenkliniek is geen geluidgevoelige bestemming; dit aspect speelt daarom geen rol.
Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden enerzijds bepaald door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.
De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De normering voor de externe veiligheid langs rijkswegen en spoorwegen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in twee grootheden, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Aan het plaatsgebonden risico is een wettelijke contour verbonden waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden geprojecteerd. Het groepsrisico is de kans dat een groep personen dodelijk wordt getroffen door een incident met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle bedrijven
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle bedrijven.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt naast het spoortraject Hengelo - Almelo. Langs het traject geldt geen veiligheidscontour of plasbrandaandachtsgebied. Deze aspecten vormen dan ook geen belemmering. Ook is het groepsrisico in beeld gebracht (zie bijlage 4). Het groepsrisico ter plaatse is lager dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. Het plan draagt niet significant bij aan vergroting van het groepsrisico. Op grond van het artikel 8 2de lid van het Bevt volstaat daarom een beperkte groepsrisicoverantwoording. In bijlage 4 worden de aspecten aangedragen die hierbij van belang zijn. De bereikbaarheid door brandweer en hulpdiensten is goed. De luchtbehandelingsinstallatie moet bij een calamiteit met één handeling uitgeschakeld kunnen worden. En er moet een ontruimingsplan aanwezig zijn met vluchtwegen van het spoor af.
Spoorwegwet
Op grond van Spoorwegwet (artikel 19 in verbinding met artikel 21 Besluit hoofdspoorweginfrastructuur) is het verboden om zonder vergunning van de minister binnen zes meter van de teen van het talud van het spoor bouwwerken e.d. op te richten. De perceelsgrens ligt op iets minder dan zes meter afstand van de teen van het talud. Het gebouw wordt op circa 12 meter van de perceelsgrens gerealiseerd. Er is dan ook geen strijdigheid met de Spoorwegwet.
Trillingen
Het pand van de dierenkliniek ligt op ca. 25 meter van het spoor. Daarom is ook getoetst aan het aspect trillingen. Daarbij is gebruik gemaakt van de Handreiking nieuwbouw en spoortrillingen uit 2019 van het ministerie van I&W. In die Handreiking wordt gerefereerd aan de SBR-richtlijn deel B (hinder voor personen in gebouwen). Voor wat betreft beoordeling komen de in de richtlijn genoemde streefwaarden bij de functies 'gezondheidszorg' of 'onderwijs en kantoren' het meest in aanmerking. Hoewel het geen menselijke gezondheidszorg betreft, is het ook bij operaties e.d. aan dieren niet wenselijk dat sterke trillingen optreden. Hieronder de streefwaarden voor beide functies in een nieuwe situatie. Als de maximale trillingssterke Vmax lager is dan de waarde A1 is er geen sprake van hinder. Als de waarde A2 wordt overschreden is er wel sprake van hinder. Als de waarde ligt tussen de A1 en A2 moet de gemiddelde waarde Vper worden bepaald; is deze hoger dan A3 dan is er sprake van hinder.
Streefwaarden dag- en avond | |||
A1 | A2 | A3 | |
Gezondheidzorg | 0,1 | 0,4 | 0,05 |
Onderwijs en kantoor | 0,15 | 0,6 | 0,07 |
In 2011 zijn in opdracht van provincie Overijssel trillingsmetingen uitgevoerd in twee woningen aan de van Lennepstraat op ca. 120 afstand van het plangebied. Deze metingen geven daarom naar alle waarschijnlijkheid een goede indicatie van de situatie in het plangebied.
In 2011 is gemeten in woningen op 15 en 40 meter van het spoor. De activiteiten in de kliniek vinden plaats op de begane grond. In de woning op 15 meter van het spoor is op de begane grond een Veff,max van 0,17 gemeten; in de woning op 40 meter op de begane grond een Veff,max van 0,13. Bij de metingen in 2011 is de Vper op de begane grond niet bepaald; gelet op de metingen kan wel worden geconcludeerd dat de waarde A3 hoogstwaarschijnlijk niet is overschreden. Gelet op deze meetwaarden is het dan ook te verwachten dat er in de dierenkliniek geen sprake zal zijn van trillingshinder
In titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen die het bevoegd gezag bij het nemen van ruimtelijke en infrastructurele besluiten in de besluitvorming moet betrekken.
Indien het project:
Vanwege de omvang draagt het plan niet in betekende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit; het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering.
Het plangebied ligt binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation Twente en binnen het gebied waar op grond van het luchthavenbesluit Twente Airport beperkingen gelden in verband met de vliegveiligheid:
Het maaiveld in het plangebied is nergens hoger dan 20 meter boven NAP. Zolang niet hoger wordt gebouwd dan 60 meter boven het maaiveld is er dan ook zeker geen strijdigheid met bovengenoemde hoogtebeperkingen. De maximale bouwhoogtes in de bestemmingsvlakken zijn ruim lager dan 60 meter. De bouwregels en de afwijkingsbevoegdheid staan geen bouwhoogtes toe die strijdig zijn met bovengenoemde hoogtebeperkingen.
De ontwikkeling van het plangebied betreft een particulier initiatief. De kosten die verband houden met de bestemmingsplanherziening, alsmede de uitvoering van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is in een overeenkomst vastgelegd. In deze overeenkomst is tevens geregeld dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. In verband hiermee kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is. Aangezien het kostenverhaal anderszins verzekerd is hoeft de raad geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro vast te stellen.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.
Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.
Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden.
Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg (overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) voorgelegd aan het Waterschap Vechtstromen. Het plan valt in de uitzonderingslijst van het vooroverleg met de provincie, er is dan ook geen sprake van een provinciaal belang. Wel zal het ontwerp bestemmingsplan ter kennisgeving naar de provincie en andere instanties worden verzonden.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening en het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.
In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.
Op de gronden met de bestemming Gemengd is het toegestaan om dienstverlenende bedrijven, ambachtelijke diestverlening en maatschapelijke voorzieningen (niet zijnde geluidsgevoelig) te realiseren. Hier past de te vestigen dierenkliniek ook in. Het hoofdgebouw mag moet binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.
Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.
Dit artikel regelt de aanvullende bepalingen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.
Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.
Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.
In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.
In de voorgaande hoofdstukken is de herontwikkeling van het plangebied beschreven. Deze ontwikkeling krijgt zijn juridische vertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden gronden zijn bestemd.