direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hart van Zuid, De Vereeniging
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0117-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

In het masterplan Hart van Zuid is de functionele invulling van het Vereenigingsgebouw vastgelegd. Het uitgangspunt is het Vereenigingsgebouw te transformeren met functies zoals congres-, horeca-, hotel- en vergaderfaciliteiten voor het versterken van het economisch en internationaal profiel van Twente. In 2016 is met Infestos overeengekomen dat zij de herontwikkeling van het gebouw wil gaan oppakken.

Infestos Monumenten B.V. is van plan het Vereenigingsgebouw, gelegen aan de Berfloweg 1, te transformeren tot hotel-, congres-, vergader- en horecafaciliteit en wil daarnaast op deze locatie eveneens twaalf kamers (studio's) en drie 'stadsvilla's' ten behoeve van logies realiseren. In het voorliggende bestemmingsplan worden hiervoor de bestemming en aanduiding 'horeca' en 'hotel' gehanteerd.

Het huidige bestemmingsplan laat deze ontwikkeling niet toe. Om de nieuwe ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan Hart van Zuid, De Vereeniging voorziet in deze herziening.

Het bestemmingsplan Hart van Zuid, De Vereeniging bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied Hart van Zuid, De Vereeniging betreft het perceel kadastraal bekend als gemeente Hengelo, sectie S, nummer 814. De grens van dit plangebied wordt op de afbeelding hieronder aangegeven en wordt globaal gevormd door de Parallelweg LS, de bebouwing aan de Egbertstraat en de Berfloweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0117-0301_0001.png"

Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen geldt momenteel het bestemmingsplan 'Berflo Es, Parallelweg L.S. e.o.', vastgesteld op 19 januari 1982 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel op 23 november 1982. De betreffende gronden hebben daarin de bestemming 'Bijzondere doeleinden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0117-0301_0002.png"

Fragment bestemmingsplan 'Berflo Es, Parallelweg L.S. e.o'

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Geschiedenis van het gebied

Het Vereenigingsgebouw – bestaande uit het gebouw en omliggend park – is in 1894 gebouwd in opdracht van Charles Theodoor Stork ten behoeve van 'de Vereniging tot behartiging van de belangen van het personeel' van Stork. Het gebouw met tuin was bedoeld voor en werd gebruikt als ontmoetingsplaats voor medewerkers van Stork waarbij vorming, huisvesting en cultuur belangrijke pijlers waren. Het Vereenigingsgebouw is één van de zichtbare herinneringen aan de prominente rol die Stork heeft vervuld in Hengelo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0117-0301_0003.png"

Het Vereenigingsgebouw omstreeks 1905

2.2 Ruimtelijke karakteristiek

Het gebouw werd destijds vrij in de ruimte geplaatst waarbij de voorkant gericht was op het station Hengelo. Oorspronkelijk vormde een laan de aanlooproute vanuit de fabriek (ten oosten van het plangebied) naar de voorkant en langs de westelijke zijkant (parallel aan de Berflobeek) van het gebouw, om de vrije plaatsing van het gebouw in de tuin te benadrukken. Door de bouw van drie woonhuizen, die later vervangen werden door een fabrieksgebouw, werd de tuin in de loop der jaren steeds kleiner.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plan

3.1 Ruimtelijke karakteristiek

'De Vereeniging', bestaande uit het oorspronkelijke Vereenigingsgebouw met aanbouw en 'stadsvilla's' in het park, is een doorontwikkeling van het oorspronkelijke gebouw uit 1894. Ruimtelijk gaat het Vereenigingsgebouw daarbij de relatie aan met zijn omgeving. Het is vanuit alle windrichtingen door middel van een padenstelsel en toegangen benaderbaar. Dit resulteert in een concept dat uitgaat van 'een spin in het web - functie' waarbij het gebouw met zijn nieuwe aanbouw alzijdig benaderbaar is.

De hoofdentree als belangrijke voetgangersverbinding met het station blijft gehandhaafd en wordt ontsloten vanuit de nieuwe stadsontsluiting (Parallelweg L.S.).

De nieuwe aanbouw aan de zuidkant wordt vanuit een inrit aan de zijde van de Berfloweg ontsloten. Hetzelfde geldt voor de ingang aan de westkant, langs de Berflobeek. Hier vindt het laden en lossen van goederen voor de keukens plaats.

Aan de oostkant is het restaurant met een groot terras gesitueerd. Deze kant wordt via een parkeerplaats ingebed in het groen vormgegeven en wordt ontsloten vanaf de Parallelweg L.S.

3.1.1 Park en randen

Alle vier kanten van het gebouw krijgen een voorruimte van waaruit de ontsluiting met het gebouw plaatsvindt. Daaromheen krijgt het gebied een uitstraling van een park met paden, beek en vijver.

Er zal sprake zijn van een verschil in open- en geslotenheid van het park. De westkant met de beek krijgt in dit geval een open karakter waardoor vanaf de Berfloweg op het park uitgekeken kan worden.

De oostkant, langs de drukke Parallelweg L.S., krijgt een meer gesloten karakter waardoor ook het terras bij het restaurant een meer beschut karakter heeft. De kop aan de noordkant bij de laan nodigt uit tot het betreden van het parkgebied.

Langs de zuid-oostrand van het park worden de 'stadsvilla's' gesitueerd. Deze zijn georiënteerd op het park en maken er ook deel van uit. Parkeerplaatsen voor zowel bezoekers van het Vereenigingsgebouw als van de 'stadsvilla's' moeten op zodanige wijze gerealiseerd worden dat ze onderdeel worden van het parklandschap.

3.1.2 Bebouwing

Het Vereenigingsgebouw met aanbouw

Het Vereenigingsgebouw bestaat uit een grote multifunctionele ruimte met aan weerskanten keuken en restaurant. De twee koppen krijgen een tweede verdieping met personeels- en directieruimten boven de entree en hotelkamers in de nieuwe aanbouw langs de zuidkant met een oppervlak van circa 50 m2 per hotelkamer.

Om ruimte te bieden aan de hotelfunctie dient het te bebouwen oppervlak van de aanbouw wat ruimer aangehouden te worden. Op deze manier wordt de mogelijkheid gegeven om binnen drie verdiepingen het aantal hotelkamers te kunnen realiseren.

Stadsvilla's

Er kunnen maximaal drie 'stadsvilla's' worden gebouwd die de zuid-oostelijke rand van het plangebied markeren. Hier wordt uitgegaan van drie bouwvlakken waarbinnen per bouwvlak één gebouw kan worden gerealiseerd. Ook hier wordt een hotelfunctie gerealiseerd. Deze gebouwen horen bij het park.

 

3.2 Verkeer en infrastructuur

3.2.1 Parkeernorm

Binnen het plangebied worden hotelkamers, een brasserie / restaurant en een multifunctionele ruimte gerealiseerd. De multifunctionele ruimte heeft een congresfunctie.

De parkeernormering conform bijlage 3 van de door de gemeenteraad vastgestelde 'Nota Autoparkeren Hengelo' in de stedelijke zone, tot grens centrumring, is als volgt:

  • Hotel: parkeernorm 1,0 parkeerplaats per kamer;
  • Restaurant: 9,0 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO, waarvan 80% bezoekersaandeel betreft;
  • Congresgebouw: 5,0 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO, waarvan 99% bezoekersaandeel betreft.

Op basis van een parkeerberekening zijn minimaal 57 parkeerplaatsen nodig, waarvan 15 parkeerplaatsen voor de hotelkamers- en 42 parkeerplaatsen voor de overige functies. De parkeerberekening is toegevoegd als bijlage 1 bij de toelichting.

De minimale parkeerbehoefte dient op eigen terrein te worden opgelost. Het voorlopige inrichtingsplan voorziet in twee parkeerterreinen. Eén voor de hotelfunctie- en één voor de overige functies. Dubbelgebruik van de parkeerplaatsen is hierdoor niet mogelijk.

3.2.2 Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Parallelweg L.S. en de Berfloweg. De parkeerplaats voor de hotelkamers is bereikbaar vanaf de Berfloweg. Ook krijgt het plangebied een ontsluiting op de Berfloweg voor bevoorrading. De Berfloweg is een doodlopende weg met een zeer beperkte verkeersintensiteit. Hier kan zonder aanvullende maatregelen op een verkeersveilige wijze op worden ontsloten.

Het parkeerterrein voor de overige functies in het plangebied wordt ontsloten op de Parallelweg L.S. De Parallelweg L.S. is een gebiedsontsluitingsweg (50 km/uur) en maakt tevens deel uit van de centrumring van de gemeente Hengelo. Doorstroming op de centrumring is van groot belang voor de bereikbaarheid van het centrum en de doorstroming door de stad. Om dit parkeerterrein op een veilige wijze te ontsluiten zonder de doorstroming op de centrumring te stremmen, is een aanvullende maatregel nodig in de vorm van een linksafstrook (zie afbeelding hierna). Linksafslaand verkeer, dat het terrein nog niet kan oprijden vanwege tegemoetkomend verkeer, kan zich opstellen op de linksafstrook, waardoor overig verkeer niet wordt gehinderd. Hoogstwaarschijnlijk wordt het terrein selectief afgesloten met bijvoorbeeld een slagboom om ongewenst parkeren tegen te gaan. Dit leidt tot een beperkte inrijdcapaciteit en eventuele wachtrijvorming op de centrumring. Door toepassing van een linksafstrook ondervindt het overige verkeer nauwelijks tot geen hinder van deze nieuwe ontsluiting.

Tot slot krijgt de hoofdentree van het Vereenigingsgebouw twee ontsluitingen op de Parallelweg L.S. Eén voor inrijdend verkeer en één voor uitrijdend verkeer, waardoor een verkeerscirculatie van en naar de hoofdentree mogelijk wordt. Deze twee inritten liggen relatief dichtbij het kruispunt met de Laan Hart van Zuid. In het kader van de doorstroming op de centrumring en de verkeersveiligheid is het niet gewenst dat deze inritten structureel gebruikt worden door gemotoriseerd verkeer. Voor incidenteel gebruik mogen deze twee inritten wel worden opengesteld. De rijbaan vanaf de uitweg naar het Vereenigingsgebouw kan daarom niet de uitstraling krijgen van een volledige openbare weg, dit kan door deze bijvoorbeeld qua inrichting af te stemmen op gebruik door voetgangers, waardoor deze structureel gebruik niet uitnodigt. De toegang vanaf de uitweg naar het Vereenigingsgebouw zal ingericht moeten worden op een dusdanige wijze dat deze voor incidenteel gebruik opengesteld kan worden. Het is dus een laan die toegang biedt voor voetgangers maar af en toe, als nodig, ook voor auto's.

Alle bestaande uitwegen van het plangebied komen te vervallen en worden vervangen door de hierboven beschreven vijf ontsluitingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0117-0301_0004.png"

Schetsontwerp linksafstrook op Parallelweg L.S.

3.2.3 Fietsparkeren

Het is belangrijk fiets(en) en e-bikes goed, veilig, droog, op maaiveld niveau en zonder hindernissen te kunnen stallen. Het voorlopige inrichtingsplan voorziet in fietsparkeervoorzieningen in de dichte nabijheid van de bebouwing.

3.2.4 Bereikbaarheid door openbaar vervoer

Het plangebied heeft naast een goede bereikbaarheid voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer ook een goede ligging voor bediening door openbaar vervoer. Binnen een loopafstand van maximaal 350 meter liggen het treinstation Hengelo Centraal en het busstation. De goede bereikbaarheid door middel van het openbaar vervoer kan in de praktijk resulteren in een iets lagere parkeervraag en verkeersgeneratie. Hier is in de berekeningen echter niet van uitgegaan.

3.3 Horeca

Het Vereenigingsgebouw maakt onderdeel uit van het zakelijk cluster Hart van Zuid, het WTC Business District, en is gelegen in de directe nabijheid van het stationsgebied en de binnenstad. Vanwege de ontwikkeling van het WTC Business District, is de transformatie van het Vereenigingsgebouw tot 'business'centrum met congres-, vergader- en horecafaciliteiten van groot belang voor het versterken van het economisch en internationaal profiel van Twente. Het biedt kansen om het Vereenigingsgebouw te ontwikkelen tot een markant gebouw met een publieksfunctie, die wordt verbonden met functies van het WTC Twente.

In het Vereenigingsgebouw kunnen horeca-activiteiten plaatsvinden in de brede zin van het woord, zoals een restaurant / brasserie, zaal-, vergader- en congresaccommodaties. De eet- en drankgerelateerde horeca met een publiekskarakter zijn dan ook ruimtelijk gesitueerd in het hoofdgebouw en niet in de aparte gebouwdelen naast het Vereenigingsgebouw.

3.4 Water

Vanuit het zuiden stroomt de Berflobeek langs het plangebied. Deze beek kent verschillende verschijningsvormen. Meestal ligt hij verstopt onder bosschages, langs achtertuinen, in duikers of tussen zeer steile taluds langs de weg. De herinrichting van het park rond het Vereenigingsgebouw biedt kansen om dit deel van de Berflobeek meer ruimte te geven en beter zichtbaar te maken. Ook kan de beek natuurvriendelijker worden ingericht met flauwe oevers. Zie verder paragraaf 5.1.

3.5 Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen

Bij nieuwe ontwikkelingen waar werkzaamheden aan kabels en leidingen nodig zijn, dient een 'aanvraag kabel- en leidingwerkzaamheden' te worden ingediend bij de afdeling Ruimte en Bouwen. Daarnaast dient bij de betreffende nutsbedrijven een KLIC-melding te worden gedaan.

Hoofdstuk 4 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleid.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid van het Rijk staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), welke op 13 maart 2012 is vastgesteld. De SVIR schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambitie tot 2040. Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn dertien rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of;
  • het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (2017)

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden en zijn de zogenaamde 'treden' komen te vervallen. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt nu als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

4.1.2.1 Laddertoets Hart van Zuid, de Vereeniging

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd:

Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van een hotel-, congres-, vergader- en horecafaciliteit. Volgens een overzichtsuitspraak geldt dat dergelijke faciliteiten hiertoe worden gerekend en dat in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling als stedelijke voorzieningen in de vorm van een gebouw met een brutovloeroppervlakte groter dan 500 m2 worden gerealiseerd. Het voorliggende plan voorziet onder andere in de toevoeging van een aantal gebouwen waarvan het totale bruto vloeroppervlak meer dan 500 m2 bedraagt waardoor sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

De tweede vraag is of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling: de Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Het voorliggende plan maakt meer bebouwing mogelijk dan de oorspronkelijke situatie, waarmee sprake is van 'nieuw beslag op de ruimte' en derhalve van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het Vereenigingsgebouw maakt onderdeel uit van het zakelijk cluster Hart van Zuid, het WTC Business District en is gelegen in het stationsgebied in de directe nabijheid van de binnenstad.

Vanwege de ontwikkeling van het WTC Business District, is de transformatie van het Vereenigingsgebouw tot 'business'centrum met hotel-, congres-, vergader- en horecafaciliteiten van groot belang voor het versterken van het economisch en internationaal profiel van Twente. Het biedt kansen om het historische karakter en de publieksfunctie van het Vereenigingsgebouw, te herstellen. Daarnaast biedt het een algemene functie voor de stad als geheel.

Van oudsher heeft het Vereenigingsgebouw een belangrijke ontmoetingsfunctie gehad voor vermaak en vertier in Hengelo. Ter gelegenheid van het zilveren jubileum van de Hengelose fabriek Stork in 1893, werd aan de arbeiders een 'vereenigingsgebouw' aangeboden dat onderdak moest bieden aan onder meer een tekenschool, eetzaal, kookschool, bewaarschool, bibliotheek, café met biljart en vergaderruimtes. In 1938 werd het gebouw verbouwd en uitgebreid. In de jaren '80 werden er een restaurant en congrescentrum gevestigd. Het gebouw heeft in de afgelopen decennia deze functie verloren. Met de verdere gebiedsontwikkeling in Hart van Zuid, dat met de finale doortrekking van de Laan Hart van Zuid naar het station in een verder gevorderd stadium komt, is een toenemende behoefte ontstaan aan een (zakelijk) ontmoetingspunt met horecavoorzieningen. Het herstellen van het oude karakter van het Vereenigingsgebouw en het terugbrengen van horeca naar deze plek biedt een kwaliteitsimpuls aan de plek, maar ook aan het omliggende gebied en de stad als geheel. De verwachting is dat de komst van nieuwe horeca in het Vereenigingsgebouw een nieuwe impuls geeft aan de verdere gebiedsontwikkeling in Hart van Zuid als woon-werk-leisuregebied.

Naast de huidige gebruikers van het gebied, is de herontwikkeling van het Vereenigingsgebouw ook een trekker voor toekomstige doelgroepen en investeerders in Hart van Zuid (verdere ontwikkeling WTC, Lansinkveld Noord, Woonstad Noord).

Het nieuwe Vereenigingsgebouw heeft een complementaire functie voor het aanbod in de binnenstad. De binnenstad herbergt diverse horecafuncties van hotel, restaurant tot cafés gericht op de lokale en regionale doelgroep en niet specifiek de zakelijke toerist / klant. Een verdere kwaliteitsimpuls in Hart van Zuid en het Vereenigingsgebouw kan het bezoek en verblijfsduur aan de binnenstad positief beïnvloeden. Het horeca-aanbod in het totale gebied van Hart van Zuid en binnenstad wordt meer divers. Dit werkt stimulerend op de bezoekersaantallen, bezoekduur en combinatiebezoeken.      

Een toevoeging van horeca op deze plek voorziet ook in een stedelijke behoefte. Zoals gezegd heeft de plek een historisch karakter die refereert aan het Hengelose DNA ingegeven door industriëlen als Stork, Dikkers en Hazemeijer. Met het herstellen van het oorspronkelijke karakter draagt het Vereenigingsgebouw bij aan de behoefte van nieuwe sfeervolle ontmoetingsplekken voor zakelijk toerisme en de inwoners van Hengelo en een versterking van de lokale identiteit.

4.1.3 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de marinestrategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen marinestrategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte, het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed, zoveel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Er is voor dit bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld (zie paragraaf 5.1).

4.2 Provinciaal en regionaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie; het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel, waarbij duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit de leidende principes of ‘rode draden’ zijn. Deze 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en sinds 1 mei 2017 van kracht.

4.2.1.1 Sturingsfilosofie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0117-0301_0005.png"

Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie.

Normstellend: randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar – ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

Richtinggevend: ruimte voor lokale afweging

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe – gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Hierbij worden vier lagen onderscheiden; de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van beleving.

Norm, richting of inspiratie

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Men kan, bij het maken van een plan, hierdoor geïnspireerd worden, maar dit hoeft niet.

4.2.2 Omgevingsvisie met betrekking tot Hart van Zuid, De Vereeniging

Indien het concrete initiatief aan de hand van het uitvoeringsmodel wordt getoetst aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel ontstaat het volgende beeld.

4.2.2.1 Of - Generieke beleidskeuzes

In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit;
  • toekomstbestendigheid;
  • concentratiebeleid;
  • (boven)regionale afstemming;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) moeten doorlopen. Deze Ladder voor duurzame verstedelijking stelt immers ook eisen aan het onderbouwen van de (regionale) behoefte en de regionale afstemming van stedelijke ontwikkelingen. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. In paragraaf 4.1.2.1 is hierop al ingegaan. De algemene generieke beleidskeuzes belemmeren de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied niet.

4.2.2.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het richtinggevende ontwikkelingsperspectief voor Hart van Zuid, De Vereeniging is op de volgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0117-0301_0006.png"

Uitsnede kaart Omgevingsvisie - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied is aangemerkt als 'Stedelijke netwerken als motor; Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem.

Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelingsperspectief

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Binnen het ontwikkelingsperspectief 'Stedelijke netwerken als motor; Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken' is ruimte voor een multifunctioneel milieu gebaseerd op voorzieningen (winkels, cultuur etc.). Er wordt ingezet op versterking van de eigen identiteit gebaseerd op het historisch karakter, erfgoed en monumenten.

De voorgenomen herontwikkeling van het plangebied past uitstekend binnen het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief. Er is sprake van herontwikkeling van een binnenstedelijk gelegen gebied en transformatie. De nieuwe bebouwing is zowel functioneel als stedenbouwkundig goed in te passen.

4.2.2.3 Hoe - Gebiedskenmerken

De Omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in:

  • een natuurlijke laag;
  • een laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • een stedelijke laag;
  • een laag van de beleving.

Op basis van de natuurlijke laag is er sprake van 'dekzandvlakte en ruggen'. Bij de natuurlijke laag, gaat het voornamelijk om grote gebieden waarvoor de provincie ambities en ontwikkelingsrichting heeft verwoord. Deze natuurlijke elementen zijn voornamelijk van grote waarde voor de beleving in het buitengebied en spelen in bestaand gebied geen rol.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0117-0301_0007.png"

Natuurlijke laag: dekzandvlakte en ruggen

Het plangebied is in de stedelijke laag grotendeels aangewezen als 'Historische centra, binnensteden en landstadjes'. Een klein deel van het plangebied is aangewezen als 'Bebouwingsschil 1900 - 1955'. De historische centra, binnensteden en landstadjes vormen de functionele kernen van steden en dorpen. Functioneel worden deze gebieden gekenmerkt door een mix van functies waarvan de concentratie van voorzieningen op gebied van detailhandel, horeca, cultuur, onderwijs, gezondheidszorg etcetera een belangrijk deel vormt. Cultuurhistorisch waardevolle en beeldbepalende gebouwen krijgen hier waar nodig nieuwe functies en economische dragers.

De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stads- en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Op sommige plaatsen liggen (voormalige) grootschalige fabriekscomplexen direct aansluitend aan woonwijken en ook stationsomgevingen liggen vaak in deze schil (hergebruik / reanimatie cultureel erfgoed).

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0117-0301_0008.png"

Stedelijke laag: 'Historische centra, binnensteden en landstadjes' en 'Bebouwingsschil 1900 - 1955'

De ontwikkeling betreft de transformatie van een bestaand monument tot hotel-, congres-, vergader- en horecafaciliteit, waarbij het karakter van het momument behouden blijft en ruimtelijk wordt versterkt. Derhalve is de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming met de uitgangspunten vanuit de stedelijke laag.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap en de laag van de beleving zijn niet van toepassing op het plangebied.

4.2.3 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De 'Omgevingsverordening Overijssel 2017' (hierna 'verordening') is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De verordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening;
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer;
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet;
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet.
4.2.4 Conclusie ten aanzien van het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  • 1. Versterking van de economische structuur;
  • 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
  • 3. De sociale opgave;
  • 4. Het landschap de stad in;
  • 5. Ruimtelijke kwaliteit.

Om de ambities van Hengelo in te vullen wordt, naast versterking van de aangegeven hoofdstructuren, ingezet op de volgende vier kernprojecten:

  • Parelsnoer;
  • Vitale wijken: Hengelo-Zuid;
  • Stadsranden;
  • Archipunctuur.

Deze kernprojecten vertegenwoordigen het nieuwe elan, noodzakelijk om de stad te ontwikkelen naar 2030. In de hele stad wordt daarmee één en dezelfde strategie toegepast, namelijk die van een integrale en gebiedsgerichte aanpak. Onder het kernproject 'Vitale wijken: Hengelo Zuid' valt ook het gebied Hart van Zuid. In de structuurvisie Hengelo 2030 staat onder andere het volgende beschreven over het gebied Hart van Zuid:

In Hart van Zuid gaat het om herstructurering van een voormalig industrieterrein van 50 hectare tussen station Hengelo en het Twentekanaal. Waar het beeld nu nog wordt bepaald door grote fabriekscomplexen zal in 2030 een nieuw, levendig stadsdeel ontstaan; een modern stedelijk milieu, waar mensen prettig kunnen wonen, werken en recreëren. Stedelijkheid, functiemenging, behoud van industrieel erfgoed en ruimtelijke kwaliteit zijn daarbij de kernbegrippen. Het gebied rondom het station is van (eu)regionaal belang. Het Centraal Station Twente vormt het knooppunt van de (rail)infrastructuur binnen Netwerkstad Twente.

Hart van Zuid draagt bij aan een hoog voorzieningenniveau doordat nieuwe functies worden toegevoegd. Zakelijke en maatschappelijke dienstverlening nemen hier een centrale plaats in. Het WTC zal zich richten op de thema’s kennis en technologie, en Europese en wereldhandel. Aanvullend aan het WTC zullen hotel, congres- en vergaderfaciliteiten hier een plek krijgen.

Voorliggend plan maakt de realisatie van deze hotel-, congres en vergaderfaciliteiten mogelijk.

4.3.2 Hart van Zuid Hengelo Masterplan (2008)

Hart van Zuid is een van de meest omvangrijke stedelijke transformatiegebieden in Nederland. Het masterplan omvat de transformatie van een vijftig hectare groot binnenstedelijk gebied, gelegen tussen het Centraal Station Twente en het Twentekanaal en heeft als doelstelling het verouderde en gesloten industrieel gebied te transformeren tot een nieuw en vitaal stadsdeel, met een aantrekkelijk stedelijk milieu waar mensen prettig kunnen wonen, werken en recreëren. Stedelijkheid, functiemenging, behoud van industrieel erfgoed en versterking van de ruimtelijke kwaliteit zijn daarbij de kernbegrippen. Structuurdrager van het plan Hart van Zuid is de 'Laan Hart van Zuid'. Deze laan is in meerdere opzichten van wezenlijke betekenis voor het plan. De laan verbindt als verkeersader de Rijksweg A35 aan de zuidzijde van de stad met het Centraal Station Twente in het centrum van de stad. Door de aanleg van de Laan Hart van Zuid ontstaat er rond het Centraal Station een internationaal vervoersknooppunt met een uitstekend vestigingsklimaat voor internationale bedrijven en instellingen. De laan is tevens de centrale ontsluitingsas van het totale plangebied, waarmee de diverse deelgebieden worden ontsloten.

4.3.3 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland vijftien jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van 'de verstoorder betaalt'. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Erfgoedwet is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over 'behoud in situ'. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van vergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Erfgoedwet zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Archeologische beleids- en verwachtingenkaart 2018

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo in 2010 een archeologische verwachtingen- en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar zich archeologische resten (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Op 13 februari 2018 heeft de raad de geactualiseerde beleids- en archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen.

De kaart gaat vergezeld van een rapportage (2010), met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.3.3.

4.3.4 GroenPlan Hengelo 2015

Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.
Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie, en besproken met de externe groene partners. De kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.

4.3.5 Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) (2018-2022)

Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad het GRP 2018-2022 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering, vegetatiedaken en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte, bijvoorbeeld in groenstroken.

In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het GRP.

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

  • 1. Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI middels riolering;
  • 2. Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem. Daarbij heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen;
  • 3. Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd; Op kleine schaal kan dit goed middels individuele voorzieningen. Op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur. De afvoer van het hemelwater vindt dan plaats via de trits: regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi;
  • 4. Bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft. Bij het stedenbouwkundige plan moet hierbij notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe voor het plan is;
  • 5. De afvoerpiek uit het plangebied wordt afgevlakt door berging in de wadi's en/of retentievijvers. Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water. Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf. De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI;
  • 6. In de bouwwerken wordt vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken.
  • 7. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar en goed te beheren is;

  • 8. Bewoners en bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de regenwaterriolering of andere hemelwatervoorzieningen op het perceel. Als de gemeente voor het hemelwater zorgt dan moeten bewoners en bedrijven er zelf voor zorgen dat het hemelwater op de juiste wijze op de perceelsgrens wordt aangeboden. De manier waarop is afhankelijk van het type riolering in de openbare weg. Bij gescheiden riolering moeten afvalwater en hemelwater ook gescheiden worden aangeboden (aparte buizen). Als er een bovengronds systeem is, dan moet het regenwater ook bovengronds worden aangeboden (bijvoorbeeld via een goot);
  • 9. Bij de aanleg van nieuwe woningen en bedrijventerreinen en bij het opnieuw inrichten daarvan is de initiatiefnemer of projectontwikkelaar verplicht om duurzame hemelwatervoorzieningen aan te leggen. Er moet tenminste gezorgd worden voor gescheiden hemelwatervoorzieningen en voor berging van hemelwater. Voor berging gelden de volgende eisen: bij in- en uitbreidingen moet de berging een netto inhoud hebben voor tenminste 40 mm neerslag. Bij herinrichting van bestaand stedelijk gebied kan worden volstaan met een inhoud van tenminste 20 mm neerslag;
  • 10. Per project moet in overleg met de afdeling Wegen, Groen en Water van de gemeente en met het waterschap Vechtstromen worden gezocht naar maatwerk.
4.3.6 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (2003)

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren. Voor de verkeersstructuur voor het autoverkeer zijn in het GVVP de volgende onderdelen vastgelegd:

  • Doseren van de verkeersstromen die van buiten de stad naar binnen de wijkring gaan; niet meer verkeer toelaten dan in het gebied binnen de wijkring verwerkt kan worden. Dit is mede noodzakelijk voor een vlotte doorstroom van de bussen, zodat er van HOV (hoogwaardig openbaar vervoer) gesproken kan worden;
  • Invoering van een tangentensysteem waardoor onder andere de centrumring oost en de Breemarsweg worden ontlast. De Oosttangent voorziet na een volledige realisatie in de Verlengde Laan van Driene, een tunnel in de Kuipersdijk onder het spoor en een eventuele doortrekking van de Kuipersdijk via het tracé van de huidige Akzo-spoorlijn naar de Diamantstraat. De Westtangent is de huidige route Europalaan, Bornsestraat, Weideweg, Geerdinksweg, Oelerweg en Haaksbergerstraat. Een volledige reconstructie van het tracé van de Westtangent is in 2016 afgerond;
  • Categorisering van wegen volgens het Duurzaam Veilig principe, zie ook het Verkeersveiligheidsplan Duurzaam Veilig (2001);
  • De gemeente Hengelo wil het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren, met name op de doorstroomassen. Zo wordt op regionaal niveau een reëel alternatief voor de auto geboden. De doorstroomassen voor het Hoogwaardig Openbaar Vervoer naar Westermaat en Vossenbelt/Hasseler Es en Medaillon zijn gereed. Aan andere HOV-assen (onder andere door Hart van Zuid) wordt nog gewerkt. Op alle geregelde kruispunten krijgt het openbaar vervoer prioriteit in de verkeersafwikkeling ten opzichte van de overige verkeersdeelnemers.

De Provincie Overijssel is verantwoordelijk voor het openbaar vervoer per bus en de treinverbinding Zutphen - Hengelo - Oldenzaal in de regio, maakt samen met de veertien Twentse gemeenten het beleid en stelt concessie/contractvoorwaarden op die de vervoerders (Syntus) moeten prikkelen om een zo goed mogelijk vervoersproduct te leveren. De vervoerder zorgt voor de uitvoering, de gemeente Hengelo is alleen verantwoordelijk voor de infrastructuur en probeert zo optimaal mogelijke voorwaarden te scheppen voor goed functionerend openbaar vervoer.

Centrumontwikkelingen vinden plaats bij bestaande en mogelijk nieuwe knooppunten van openbaar vervoer onderling en met de hoofdwegen. Binnen de invloedsgebieden van de vervoersknooppunten is sprake van een verdere verdichting door intensivering, herstructurering en stedelijke vernieuwing. In het GVVP zijn vijf knooppunten van openbaar vervoer genoemd waarvan momenteel twee gerealiseerd zijn: Centraal station Hengelo en de regionale openbaar vervoerhalte Gezondheidspark (spoorlijn Zutphen-Hengelo-Oldenzaal).

4.3.7 Nota Autoparkeren (2008-2012)
4.3.7.1 Beleid

In december 2008 heeft de gemeenteraad de 'Nota Autoparkeren 2008-2012' vastgesteld. Dit is de visie op het parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én in de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.

De gemeente Hengelo wil evenwicht bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).

De 'Nota Autoparkeren 2008-2012' heeft de volgende doelen:

  • Bewoners, bezoekers van bewoners en ondernemers en werknemers laten parkeren op de gewenste plaatsen;
  • Een betaalbare en eerlijke verdeling van de schaarse beschikbare openbare ruimte voor elke categorie parkeerder (in de volgorde: bewoner, bezoeker/klant en werknemer);
  • Streven naar geconcentreerde grote parkeerlocaties en dubbel ruimtegebruik waar mogelijk (de juiste plaats voor de juiste prijs voor alle groepen);
  • Oplossingen bieden voor huidige en toekomstige parkeer- en bereikbaarheidsproblemen;
  • Betere geleiding automobiliteit en parkeerdruk beter spreiden;
  • Verminderde groei van de automobiliteit en autogebruik.

Parkeernormering (motorvoertuigen)

Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone. Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.

De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde 'Nota Evaluatie parkeerbeleid' en blijft derhalve gehandhaafd.

Niet alle functies staan vermeld in de 'Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009)', alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.

4.3.7.2 Evaluatie

Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze 'Nota Autoparkeren' voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de 'Nota Evaluatie parkeerbeleid' door de gemeenteraad vastgesteld.

Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde 'Nota Autoparkeren 2008 - 2012', zoals het betaald avondparkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken.

Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Een blauwe zone is een reguleringsvorm die redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones zijn ontheffingen tegen betaling verkrijgbaar. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Hengelo kent een vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avond parkeren afgeschaft. Hiervoor was nagenoeg geen draagvlak. Ook is het straatparkeren op koopzondagen gratis in Hengelo.

4.3.8 Horecavisie en beleid Hengelo 2016 (2017)

Met de in juli 2017 vastgestelde 'Horecavisie Hengelo 2016' wil de gemeente de horeca in de binnenstad versterken door een kwalitatieve versterking van het aanbod en het creëren van een aantrekkelijk verblijfsklimaat. De horeca vormt een belangrijke spil in de aantrekkelijkheid van de binnenstad. Horeca moet goed functioneren met andere functies in de binnenstad en de sfeer en de kwaliteit van de openbare ruimte en het straatbeeld versterken. Doordat horeca combinatiebezoeken aan de binnenstad kan stimuleren kan de bezoekduur van de consument aan de binnenstad worden verlengd.

Het Vereenigingsgebouw heeft van oudsher een ontmoetingsfunctie gehad. Eerst voor de werknemers van Stork en daarna als algemene horecafaciliteit voor de stad. In het kader van de horecavisie is hier geen sprake van toevoeging van een horecafunctie.

Het Vereenigingsgebouw met hotel-, congres-, vergader- en horecafaciliteit heeft een belangrijke verzorgingsfunctie voor het zakelijk cluster Hart van Zuid. Het is een kwalitatieve toevoeging aan het bestaande horeca-aanbod in de stad. Door de directe nabijheid van de binnenstad kunnen combinatiebezoeken worden afgelegd aan de verschillende soorten horeca in dit gebied. Hiermee kan het Vereenigingsgebouw tevens een bijdrage leveren aan de aantrekkelijkheid van de binnenstad.

4.3.9 Erfgoedverordening (2018)

Op 13 februari 2018 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2018 Gemeente Hengelo' vastgesteld. Met deze verordening kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.

Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit ruimtelijke ordening), alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede bij een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan een aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.

De Erfgoedverordening 2018 is ingegaan op 1 maart 2018.

4.3.10 Welstandsnota (2018)

Op 1 februari 2018 is de aangepaste 'Welstandsnota' in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel) en materiaal-, kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes) en de locatie van de massa (rooilijnen). Voor sommige bouwplannen / locaties worden zogenaamde 'ontwikkelcriteria' vastgesteld (beeldkwaliteitseisen) inclusief toetsingsniveau.

Naast de nota zijn twee verschillende kaarten van toepassing; een met de stedenbouwkundige typologieën en ontwikkelcriteria en een met het toetsingsniveau.

4.3.11 Gemeentelijke Nota Geluid (2015)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-vergunningen/ontheffingen;
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De 'Nota Geluid' geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden; 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd.

Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger.

Dit betekent onder andere dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.

Bij functieveranderingen, zoals de omvorming van een kantoorgebouw naar woonfunctie, geldt op grond van het Bouwbesluit 2012 als geluidwerings-eis het "rechtens verkregen niveau". In veel gevallen geeft dit, naar de maatstaven van het geluidbeleid, onvoldoende waarborgen dat een acceptabel woon- en leefklimaat wordt verkregen. Het geluidbeleid geeft criteria om te beoordelen welke geluidwerende maatregelen nodig zijn om wel een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.

4.3.12 Bodembeleid (2011)

De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. De eisen die aan de bodemkwaliteit worden gesteld verschillen per bestemming. Voor 'wonen' gelden bijvoorbeeld strengere normen dan voor 'industrie'. Een bodemverontreiniging hoeft niet altijd belemmerend te zijn voor het opnemen van een (woon)bestemming en het is niet nodig om elke bodemverontreiniging weg te nemen.

Op grond van (bedrijfs)activiteiten in het verleden kan een locatie verdacht zijn op het voorkomen van bodemverontreiniging. Voor de totstandkoming van een bestemmingsplan worden de verdachte locaties geïdentificeerd en wordt geïnventariseerd of (aanvullend) bodemonderzoek noodzakelijk is. Na vaststelling van het bestemmingsplan kan een bodemonderzoek nog wel nodig zijn bij het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Het Hengelose bodembeleid is afgestemd met andere Twentse gemeenten en richt zich op behoud van de goede bodemkwaliteit in de regio. Dit beleid is beschreven in de 'Nota bodembeheer'. De bodemkwaliteitsnormen zijn afgestemd op de locatiespecifieke kenmerken in Hengelo en zijn onderverdeeld in de klassen: Schoon, Wonen met tuin, Stedelijk wonen, Tuindorp en Industrie. Voor elke klasse zijn lokale maximale waarden bepaald die vastliggen in de bodemkwaliteitskaart. De bodemkwaliteitskaart geldt net als meer verordeningen naast het bestemmingsplan (voor grondverzet met name).

4.4 Conclusie

Het bestemmingsplan past binnen de vastgestelde beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Watertoets

Met de ondertekening van de 'Startovereenkomst waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.

Vanuit het zuiden stroomt de Berflobeek langs het plangebied. De beek kent verschillende verschijningsvormen. Meestal ligt hij verstopt onder bosschages, langs achtertuinen, in duikers of tussen zeer steile taluds langs de weg.

Op veel plaatsen in de stad worden de beken weer zichtbaar gemaakt. Ze leveren een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de openbare ruimte. Tevens vormen beken zogenaamde blauwe aders die het afgekoppelde hemelwater en het teveel aan grondwater afvoeren.

De herinrichting van het park rond het Vereenigingsgebouw biedt kansen om dit deel van de Berflobeek meer ruimte te geven en beter zichtbaar te maken. Ook kan de beek natuurvriendelijker worden ingericht met flauwe oevers.

In het park wordt een bergingsvijver gerealiseerd. Oorspronkelijk was ter hoogte van de voorgevel van het Vereenigingsgebouw ook een vijver uitgegraven. Op de kaart van 1921 komt deze echter al niet meer voor. De nieuwe vijver doet dienst als waterberging voor het af te koppelen verhard oppervlak. De bergingscapaciteit bedraagt minimaal 20 mm. Afhankelijk van de voorkomende grondwaterstanden en beekpeilen moet worden onderzocht of deze bergingscapaciteit verder kan worden vergroot. De vertraagde afvoer van de vijver geschiedt naar de Berflobeek.

Het verhard oppervlak in het plangebied wordt afgekoppeld van de gemengde riolering. Afvoer van het hemelwater geschiedt naar de bergingsvijver of via waterberging in het wegcunet rechtstreeks naar de Berflobeek.

Hoge grondwaterstanden worden afgevlakt door middel van drainage. Afvoer van overtollig grondwater gaat naar de Berflobeek.

De droogweer afvoer van het Vereenigingsgebouw wordt aangesloten op de bestaande gemengde riolering.

De Berflobeek is in beheer en onderhoud bij het Waterschap Vechtstromen. Het waterschap is vroegtijdig betrokken geweest bij deze waterparagraaf en kan hiermee instemmen.

5.2 Flora en fauna

De Wet Natuurbescherming richt zich op behoud en herstel van biodiversiteit en het daarvoor benodigde leefgebied. De wet is sinds 1 januari 2017 van kracht en betreft een samenvoeging van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland, op basis van Europese regelgeving.
De doelstelling van de wet bestaat uit drie onderdelen: 1. behoud en herstel van biodiversiteit, 2. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van natuur, ter vervulling van maatschappelijke functies, en 3. samenhangend beleid gericht op behoud van landschappen, ter vervulling van maatschappelijke functies.

Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit houdt in dat activiteiten met een (mogelijk) schadelijk effect op beschermde landschappen, gebieden en soorten, in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan alleen onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken.

In de Wet Natuurbescherming is, naast verbodsbepalingen, een plicht opgenomen: de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen mag hebben voor alle in het wild levende flora en fauna en hun directe leefomgeving, beschermd of niet. De zorgplicht geldt ook als een ontheffing of vrijstelling is verleend voor bepaalde activiteiten, of een zogeheten gedragscode wordt toegepast.

Behoud en herstel van biodiversiteit is in de wet via twee sporen uitgewerkt: gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Het beschermde areaal beslaat de in Europees verband aangewezen zogeheten Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Het betreft gebieden die worden beschermd vanuit de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor de Natura 2000-gebieden gelden specifiek omschreven instandhoudingsdoelstellingen.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Lonnekermeer, is gelegen op ongeveer 3,5 kilometer afstand van het plangebied.

Soortenbescherming

Dit onderdeel van de Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van dieren en planten. Het betreft beschermde soorten uit de Habitat- en de Vogelrichtlijn en daarnaast soorten die nationaal zijn aangewezen als specifiek beschermde soort. Naast behoud en bescherming van soorten, regelt dit onderdeel het faunabeheer. Dit betreft schadebestrijding, jacht en bestrijding van overlast. Tevens regelt dit onderdeel de bestrijding van invasieve exoten.

De bescherming van bovengenoemde soorten is uitgewerkt in verbodsbepalingen. Deze houden onder andere in dat beschermde planten niet geplukt mogen worden en dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden. Ook de rust- en verblijfplaatsen van de dieren zijn beschermd.

5.2.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of de leefomgeving van beschermde soorten.

In de praktijk kan van de verbodsbepalingen worden afgeweken wanneer een passend instrument wordt ingezet (juridische borging). De Wet Natuurbescherming biedt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting de volgende instrumenten: vrijstelling, WABO omgevingsvergunning mét verklaring van geen bedenking, werken met een goedgekeurde gedragscode, of ontheffing.

  • Vrijstelling van de verbodsbepalingen wordt verleend door de minister en door de provincie. Een lijst met vrijgestelde soorten is per provincie in de provinciale verordening opgenomen.
  • Een WABO omgevingsvergunning met verklaring van geen bedenking houdt in dat in de aanvraag voor de activiteit het onderdeel natuurwetgeving wordt opgenomen (omgevingsvergunning 'met aanhaking Wet Natuurbescherming'). Het bevoegd gezag (de provincie of Omgevingsdienst) moet een verklaring van geen bedenking afgeven, die wordt verwerkt in de vergunning.
  • Een gedragscode flora en fauna beschrijft het proces en de richtlijnen voor zorgvuldig handelen tijdens het verrichten van werkzaamheden op locaties met groeiplaatsen en/of (vaste) rust- en verblijfplaatsen van beschermde soorten. De gedragscode moet zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag.
  • Een ontheffing moet worden aangevraagd bij de provincie of bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

Advies voor het plangebied

In het kader van de betreffende ruimtelijke ontwikkeling is een Quickscan uitgevoerd (Quickscan flora & fauna Wet natuurbescherming, Berfloweg 1, 2017, Eelerwoude). De conclusie van deze Quickscan is als volgt:

'Voor gewone dwergvleermuis, huismus, gierzwaluw en steenmarter kan de aanwezigheid van (verblijfplaatsen van) deze soorten niet op voorhand worden uitgesloten en kunnen door de werkzaamheden negatieve effecten optreden. Nader (veld) onderzoek is noodzakelijk om aan- of afwezigheid van deze soorten vast te stellen, dan wel uit te sluiten.'

Dit nader onderzoek is uitgevoerd in het voorjaar en de zomer van 2018. Tijdens dit onderzoek is één zomerverblijfplaats met één gewone dwergvleermuis aangetroffen. De werkzaamheden aan het gebouw worden zo uitgevoerd, dat geen overtreding van de Wet natuurbescherming plaatsvindt. Zie voor meer informatie het nader onderzoek in bijlage 2 (Toetsing Wet natuurbescherming).

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

5.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

5.3.2 Archeologie; beleid

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening gehouden te worden met archeologische waarden in het plangebied.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Op de "Archeologische waarden- en verwachtingskaart met AMZ-adviezen" van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is in paragraaf 5.3.3.1 weergegeven. Het beleid van de gemeente Hengelo ten aanzien van archeologie is in 2018 opnieuw vastgesteld (zie paragraaf 4.3.3).

5.3.3 Archeologie in het plangebied
5.3.3.1 Verwachtingswaarden

Binnen het plangebied liggen twee landschappelijke eenheden waaraan een gelijke archeologische verwachtingswaarde is toegekend (zie afbeelding hierna). Het noordwestelijke gedeelte van het plangebied ligt binnen een gebied van dekzandwelvingen en –vlakten, met een plaggendek. Dit betreft een relatief vlak gebied die niet de lange bewonings- en gebruikscontinuïteit kent van de hogere en grotere dekzandruggen, maar welke vooral in tijden van grotere bevolkingsdruk werd benut. Dergelijke gebieden hebben een middelhoge verwachtingswaarde. Vanwege de aanwezigheid van een plaggendek zullen de eventueel aanwezige archeologische resten hier goed geconserveerd zijn. In het oostelijke deel van het plangebied wordt geen plaggendek verwacht en zullen eventueel aanwezige archeologische resten vlak onder het maaiveld kwetsbaar zijn voor bodemingrepen. De archeologische resten zijn hierdoor vaak minder goed geconserveerd.

Direct ten zuiden van het plangebied is een historische watermolen bekend (zie ook paragraaf 5.3.5.1). Oudere voorgangers van deze historische structuren, die uit de volle middeleeuwen of de vroege middeleeuwen kunnen dateren, lagen doorgaans in de directe nabijheid van de vermelde erven. Daarvan kunnen de archeologische resten en sporen nog aanwezig zijn. Rond deze locaties is op de archeologische verwachtingskaart een bufferzone opgenomen die is aangegeven door middel van een rode cirkel. Binnen deze bufferzone geldt een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0117-0301_0009.png"

Uitsnede uit de archeologische verwachtingskaart

5.3.3.2 Bekende vindplaatsen en monumenten

Binnen het plangebied zijn in het landelijk datasysteem ARCHIS geen archeologische waarnemingen bekend. Binnen het plangebied liggen geen terreinen van archeologische waarde.

5.3.3.3 Uitgevoerde onderzoeken

In het plangebied is in het verleden geen archeologisch onderzoek uitgevoerd.

5.3.3.4 Vertaling naar de planregels

Op grond van gemeentelijk beleid bij de Archeologische waarden- en verwachtingskaart en de Erfgoedverordening uit 2018 gelden onderzoeksverplichtingen voor terreinen die binnen de bufferzone van een historisch erf / molen vallen en zones met een middelhoge verwachtingswaarde. De zones met deze verwachtingswaarden moeten in het bestemmingsplan door middel van de bestemmingen 'Waarde - Archeologie bufferzone', 'Waarde - Archeologie hoog' en 'Waarde - Archeologie middel' worden aangeduid. Voor deze bestemmingen gelden bestemmingsregels en dient een omgevingsvergunning aangevraagd te worden indien bodemingrepen boven de vrijstellingsgrenzen uit komen. Bij aanvragen voor een omgevingsvergunning of bestemmingsplanprocedure kan archeologisch onderzoek gevraagd worden indien de te verwachten bodemingrepen boven de vrijstellingsgrenzen liggen. Het kan zijn dat van de onderzoeksverplichting afgeweken mag worden. Aan de hand van historische gegevens en recente activiteiten en bouwgeschiedenis ter plaatse kan blijken dat onderzoek niet nodig is. Daartoe dient de regio-archeoloog geconsulteerd te worden en kan de initiatiefnemer worden gevraagd om relevante gegevens aan te leveren.

Voorschriften en vrijstellingsgrenzen in verband met archeologische waarden en verwachtingen:

  • Zones met een hoge verwachtingswaarde: type bufferzone

In de zones van het plangebied die binnen de bufferzone van een historisch erf vallen dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden indien uit plannen blijkt dat de bodem over een oppervlakte van meer dan 250 vierkante meter dieper dan 40 cm wordt vergraven. Hiervoor zal eerst door de gemeente middels een quick-scan worden beoordeeld of onderzoek zinvol is.

  • Zones met een middelhoge verwachtingswaarde

In de zones met een middelhoge verwachtingswaarde dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden indien uit plannen blijkt dat de bodem over een oppervlakte van meer dan 5000 vierkante meter dieper dan 40 cm wordt vergraven. Ook hiervoor zal eerst door de gemeente middels een quick-scan worden beoordeeld of onderzoek zinvol is.

Op basis van de huidige planinrichting wordt geconcludeerd dat er geen bodemverstorende grondwerkzaamheden plaats zullen vinden die bovenstaande vrijstellingsgrenzen overschrijden. Voor het voorgenomen plan hoeft dan ook geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

5.3.4 Cultuurhistorie; beleid

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht te worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen om antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

5.3.5 Cultuurhistorie in het plangebied
5.3.5.1 Historische ontwikkeling van het plangebied

Het plangebied ligt in de voormalige marke Woolde. Als onderdeel van de gemeente Hengelo viel de marke Woolde onder het richterambt Delden. Tot het begin van de 19e eeuw maakte het plangebied deel uit van de woeste gronden in het buitengebied van Hengelo. Rond 1830 was het plangebied in gebruik als bouw- en hooiland en in bezit van diverse eigenaren (witte en gele percelen, zie afbeelding hierna).

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0117-0301_0010.png"

Verkavelingssituatie van het plangebied rond 1830. De globale begrenzing van het plangebied is rood omlijnd.

In de eerste helft van de 20e eeuw werd het gebied opnieuw verkaveld en bebouwd met grootschalige industrie. Daarmee verdween het oorspronkelijke verkavelingspatroon. Er zijn dan ook geen elementen meer bewaard gebleven van voor 1950.

Direct ten zuiden van het plangebied lag de (voormalige) watermolen van het Huis Hengelo. De molen is gebouwd voor 1591 en voor 1832 gesloopt. In 1872 werden bij graafwerkzaamheden resten van het vloedwerk van de molen teruggevonden.

5.3.5.2 Historisch geografische kenmerken

Zoals vermeld resteren er geen historisch-geografische kenmerken en structuren meer in het plangebied.

5.3.5.3 Gebouwde objecten en monumenten

Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), circa 130 gemeentelijke monumenten (GM, waarvan 3 met de status voorgedragen), 35 beeldbepalende gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Daarnaast zijn door het rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene / de Noork. Inmiddels zijn in het buitengebied en in het beschermde Tuindorp 't Lansink circa 500 karakteristieke objecten aangewezen. Tevens heeft de Monumentencommissie een lijst van waardevolle panden opgesteld. Deze objecten hebben geen juridische status, maar zijn bedoeld om de eigenaren bewust te maken van hun waardevol bezit.

Het Vereenigingsgebouw zelf is een Rijksmonument. In 1893 is het Vereenigingsgebouw in opdracht van C.T. Stork ontworpen door de architect C.B. Posthumus Meyes in eclectische bouwstijl met Hollandse neo-renaissancistische en chaletstijl elementen. Het gebouw staat op de hoek van een plein achter het station, waaraan zich eveneens de fabrieksgebouwen van Stork bevinden. Aan de linker gevel is in 1938 een aanbouw met stalen vensters toegevoegd. Het interieur is gewijzigd.

Het Vereenigingsgebouw is boven een gepleisterde plint in rode baksteen opgetrokken over twee bouwlagen op een samengestelde plattegrond onder een zadeldak met rode Hollandse pannen en overstekende gootlijsten. Aan de voorzijde (noordzijde) bevinden zich twee torens op een vierkante plattegrond. Achter dit representatieve bouwvolume is een groot rechthoekig bouwvolume opgetrokken over twee bouwlagen onder een plat dak met overstekende gootlijsten. In dit gedeelte bevond zich de toneelzaal.

Aan de linkerkant (oostzijde) van het gebouw bevinden zich plat gedekte aanbouwen over één en twee bouwlagen. Aan de rechterkant (westzijde) een dwarsgeplaatste aanbouw over één bouwlaag onder een zadeldak en in de hoek van die aanbouw en het hoofdvolume een platte aanbouw over één bouwlaag.

De gevels aan de voorkant zijn geleed door rechtgesloten vensters met stenen waterdorpels; op de begane grond onder een hanekam, op de verdieping onder boogtrommels met bewerkte houten zonweringen. Verder zijn de gevels voorzien van zandstenen speklagen, aanzet- en sluitstenen en friezen met houtsnijwerk. In de gevels van de aanbouwen aan de linkerzijde (oostzijde), in de achtergevel (zuidzijde) en in de rechter zijgevel (westzijde) van het platte achterdeel zijn vensters met stalen kozijnen en roedenverdeling geplaatst.

De voorgevel (noordzijde) is nagenoeg symmetrisch, met een risalerende middenpartij onder een steekkap met ver overstekende dakvlakken, die dienen als overkapping van de balkons links en rechts van het risaliet. De topgevel van het risaliet is beschoten. Op de nok staat een piron.

De houten balkons steunen op geprofileerde houten zuilen. De houten balustrade staat op een overstekende lijst op consoles. Voor de ondersteuning van het overkragende dak is op ieder balkon een houten standvink aangebracht. Aan de linker zijde diende het balkon tevens als overkapping van de entree: aan de rechterzijde is de ruimte onder het balkon dichtgemetseld en zorgen de zuilen voor de geleding van de gevel. In de aanbouw rechts ervan wordt deze geleding doorgezet. Achter de balkons zijn de torens onder een spits geplaatst. De torens zijn voorzien van hoeklisenen en een boogfries onder de ver overstekende geprofileerde gootlijst met gesneden consoles. Onder het boogfries in de zijgevels bevinden zich drie kleine rondboogvensters. In de met rode leien gedekte dakvlakken van de torens zijn dakkapellen met beschot, overstekend wolfeind en houtsnijwerk geplaatst en op de top sier- smeedijzeren bekroningen. In de achtergevel (zuidzijde) enkele laaddeuren en vensters.

In de aanbouwen aan de rechterkant (westzijde) vensters en bovenlichten onder rondbogen.

Waardering

Het Vereenigingsgebouw is van cultuur-, architectuurhistorisch en stedenbouwkundig belang vanwege:

  • de functie als verenigingsgebouw bij een fabriekscomplex;
  • de betekenis van fabrikant Stork voor de sociaaleconomische geschiedenis van Hengelo;
  • de eclectische bouwstijl met Hollandse Neo-renaissancistische en chaletstijl elementen;
  • de gaafheid van het exterieur;
  • de beeldbepalende ligging aan het plein.
5.3.5.4 Beleid en aanbevelingen cultuurhistorie

Voor wat betreft cultuurhistorische structuren en objecten gelden geen specifieke aanbevelingen behoudens voor werkzaamheden binnen de bufferzone van de historische watermolen. Archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd indien uit plannen blijkt dat de bodem over een oppervlakte van meer dan 250 vierkante meter dieper dan 40 cm wordt vergraven.

5.4 Milieu

5.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Om te voorkomen dat bedrijven en milieubelastende activiteiten ter plaatse van gevoelige functies (zoals wonen) ontoelaatbare overlast veroorzaken en om te voorkomen dat bedrijven onevenredige inspanningen moeten leveren om aan milieuregels te voldoen, moet tussen deze functies voldoende ruimtelijke scheiding worden aangehouden (zogenoemde milieuzonering). In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' (uitgave 2009) worden voor een groot aantal bedrijven en milieubelastende activiteiten zoneringsafstanden geadviseerd. Deze VNG-uitgave wordt algemeen geaccepteerd als richtlijn voor de aan te houden zoneringsafstanden. Hierbij dient opgemerkt te worden dat milieuzonering niet is bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan.

In zijn algemeenheid kan er van worden uitgegaan dat als kan worden voldaan aan de geadviseerde afstanden tussen bedrijven (milieubelastende activiteiten) en gevoelige functies, ook in bestaande situaties, ontoelaatbare (milieu)hinder kan worden voorkomen en dat bedrijven in redelijkheid aan de milieuregels kunnen voldoen.
In de lijst is voor allerlei soorten milieubelastende activiteiten aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van milieugevoelige activiteiten. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

In de VNG-uitgave wordt bedrijvigheid aan de hand van de SBI-codering onderverdeeld in zes milieubelastingscategorieën. De inpassing dient beoordeeld te worden aan de hand van deze richtafstanden.

Binnen het plangebied wordt een hotel met conferentie- en congresfaciliteiten mogelijk gemaakt. Deze activiteit valt onder sbi-code 5510 volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Bij deze activiteit hoort een richtafstand van tien meter voor de aspecten geur, geluid en gevaar. De afstand vanaf het hoofdgebouw tot aan de dichtstbij gelegen woningen voldoet ruimschoots aan deze afstand. De afstand van de grens van het plangebied tot aan de woningen aan de Parallelweg L.S. is kleiner dan tien meter. Echter, aan deze zijde van het plangebied wordt uitsluitend een drietal bouwblokken met hotelkamers gerealiseerd. Er mag verondersteld worden dat deze activiteit geen overlast geeft voor de naastgelegen woningen. Daarnaast geven deze bouwblokken een afscherming tussen de parkeerplaats van het hotel en de buiten het plangebied gelegen woningen.

De voorgenomen ontwikkeling, hotel met conferentie- en congresfaciliteiten, vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijfsbestemmingen. Er heeft geen toets plaatsgevonden of sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij andere bestemmingen dan hotel met conferentie- en congresfaciliteiten.

5.4.2 Bodem

In het kader van een herziening van het bestemmingsplan Hart van Zuid, De Vereeniging is een bodemtoets uitgevoerd. Het gebied is gelegen tussen de Berfloweg en de Parallelweg L.S. te Hengelo. Het betreft de kadastrale percelen S814 (10.040 m2) en S815 (288 m2). De bestemming van de bovenvermelde percelen wordt gewijzigd van 'Bijzondere doeleinden' naar de bestemming 'Horeca'.

Binnen het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd. Op basis van deze onderzoeken (Verkennend en nader bodemonderzoek oostelijk deel Stork-terrein aan het Industrieplein 3 in Hengelo (Envita; 202127-12/R01; 17 april 2013) en Monitoring grondwater (2016) Parallelweg LS 2 te Hengelo (Geofoxx; 20160530_a1RAP.docx; 12 juli 2016)) kan de conclusie worden getrokken dat op het terrein meerdere bodemverontreinigingen aanwezig zijn. Er is sprake van een ernstig, historisch geval van bodemverontreiniging.

Het voorterrein is integraal verontreinigd. Het betreft een heterogene immobiele verontreiniging met zware metalen vanaf circa 0,1/0,5 tot ca. 1,5 m-mv. Bij de herinrichting van het terrein naar park/tuin zullen sanerende maatregelen moeten worden genomen. Ter hoogte van de zuidwesthoek van het pand is een bodemverontreiniging met PAK aanwezig (circa 0,5 tot ca. 1,5 m-mv). Bij de herinrichting van het perceel/aanbouw van het pand zal hier vanuit milieutechnisch oogpunt (Wet bodembescherming, ARBO) rekening mee moeten worden gehouden. Daarnaast wordt opgemerkt dat ter plaatse van een groot deel van het voorterrein plaatselijk veel puin in de bodem wordt aangetroffen. Dit materiaal (grond/puin) is zintuiglijk beoordeeld op de aanwezigheid van asbest. Hierbij is zintuiglijk geen asbest geconstateerd. Echter, dit is niet analytisch bevestigd. Indien er sprake is van een asbestverontreiniging kan dit kostenverhogend zijn voor de realisatie van de ontwikkeling. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de ontwikkeling aanvullend onderzoek te doen naar de eventuele aanwezigheid van asbest in de bodem ter plaatse van het voorterrein.

Ter plaatse van de drie 'stadsvilla's' is een grondwaterverontreiniging aanwezig. Het betreft een verontreiniging met gechloreerde oplosmiddelen. Bij de wijziging van het gebruik ter plaatse ('stadvilla's' : verblijf mensen) kunnen er mogelijk humane risico's ontstaan. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de ontwikkeling vast te stellen of er bij het beoogde gebruik mogelijk sprake is van humane risico's. Indien hier sprake van is zullen deze risico's moeten worden weggenomen.

De gehele ontwikkellocatie is verdacht op de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven. Voorafgaand aan de ontwikkeling zal - voortvloeiend uit de ARBO-wetgeving - dmv aanvullend onderzoek moeten worden vastgesteld of er, en zo ja, welke maatregelen moeten worden genomen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

Voorafgaand aan het nieuwe gebruik zijn sanerende maatregelen noodzakelijk. Daarnaast zal voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan een indicatie moeten worden gegeven van de saneringskosten.

5.4.3 Geluid

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder. Deze geeft de normen voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder. Luchtvaartlawaai is niet in de Wet geluidhinder, maar in de Luchtvaartwet geregeld.

Binnen de zones van industrieterreinen, wegen en spoorwegen dient bij het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen of bij het ontwikkelen van industrieterreinen, wegen en spoorwegen een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

De Wet geluidhinder toetst plannen op geluidbelastingen aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen of aan de rand van de locatie waarbinnen het realiseren van dergelijke bestemmingen mogelijk is.

Een hotel met conferentie- en congresfaciliteiten is volgens de Wet geluidhinder en Luchtvaartwet geen geluidgevoelige bestemming. Een onderzoek naar het geluid vanwege wegverkeer-, railverkeer-, industrie- of luchtvaartlawaai behoeft daarom niet uitgevoerd te worden.

De activiteiten binnen het plangebied die geluid maken (installaties en parkeren) liggen op ruime afstand van omliggende woningen en voldoen aan de richtafstanden volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'.

5.4.4 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden enerzijds bepaald door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De externe veiligheidsnormering rond transportassen in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in twee grootheden, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het plaatsgebonden risico is een rekenkundige waarde, is onafhankelijk van de aard van de omgeving en kan worden weergegeven als een contour die punten met een even hoog risico met elkaar verbindt. Aan het plaatsgebonden risico is een (wettelijke) grenswaarde verbonden: een overlijdenskans van 10-6 (1 op een miljoen) per jaar. Binnen de plaatsgebonden risico-contour van 10-6 mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden geprojecteerd. Binnen de 10-5-contour mogen zich geen bestaande kwetsbare objecten bevinden.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat een groep van tien of meer personen in één keer het dodelijke slachtoffer wordt van een incident met gevaarlijke stoffen. Bij de bepaling van het groepsrisico wordt, in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, de feitelijke situatie van de omgeving betrokken: de locatie van de aanwezige bebouwing en de bevolkingsdichtheid. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek waarin het mogelijke aantal dodelijke slachtoffers ten gevolge van een calamiteit wordt afgezet tegen de kans dat deze gebeurtenis optreedt.

Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van de inrichting, de weg of de buisleiding. De grootte van het invloedsgebied is afhankelijk van de effectafstanden: het invloedsgebied omvat het gebied waarbinnen bij het grootst mogelijke ongeval ten minste 1% van de blootgestelde personen overlijdt.

Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenoemde oriëntatiewaarde. Het groepsrisico moet worden vergeleken met die oriëntatiewaarde. Als het groepsrisico ten gevolge van het plan groter wordt of als het groepsrisico ten gevolge van de bestaande situatie groter is dan de oriëntatiewaarde, moet het geaccepteerde groepsrisico worden verantwoord.

Risicovolle bedrijven

Het Vereenigingsgebouw ligt op circa 190 meter van het spoorwegemplacement en ligt daarmee binnen het invloedsgebied van het spoorwegemplacement. Het emplacement beschikt over een omgevingsvergunning van 16 april 2012, onder meer voor het opstellen en rangeren van wagons met gevaarlijke stoffen. Bij de vergunningaanvraag voor het emplacement is een risicoanalyse uitgevoerd. Uit die risicoanalyse bleek dat de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar ten gevolge van de vergunde handelingen met gevaarlijke stoffen ligt binnen de inrichtingsgrenzen. De plaatsgebonden risicocontour vormt dan ook geen beperking.

In de voorschriften bij de vergunning is opgenomen dat het groepsrisico, uitgaande van het model dat is gehanteerd bij de risico-analyse en de bevolkingsdichtheid die daarbij is verondersteld, niet hoger zijn dan de oriëntatiewaarde. Bij de vaststelling van het groepsrisico is rekening gehouden met activiteiten destijds in het Vereenigingsgebouw. Door de voorgenomen ontwikkelingen worden aanwezigen in de nachtperiode toegevoegd.

Gelet op het beperkte aantal personen dat wordt toegevoegd en gelet op de afstand tot het emplacement en de potentiële interactiepunten op het emplacement kan zonder berekeningen worden vastgesteld dat de verandering niet significant zal bijdragen aan een toename van het groepsrisico. Daarnaast is in de overwegingen bij de vergunning van het emplacement (de groepsrisicoverantwoording) uitvoerig beschreven welke maatregelen zijn getroffen om het groepsrisico te beperken.

ProRail rapporteert elk kwartaal over de handelingen die worden verricht met gevaarlijke stoffen. Hieruit blijkt dat er in de praktijk sinds de inwerkingtreding van de vergunning niet of nauwelijks handelingen zijn verricht met gevaarlijke stoffen en dat het groepsrisico ten gevolge van de handelingen op het emplacement daarom (vrijwel) nihil was.

De regionale brandweer is om advies gevraagd over het aspect externe veiligheid. Het advies is verwerkt en geeft geen aanleiding tot het treffen van aanvullende maatregelen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Over het doorgaande spoor door Hengelo worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het betreft een zogenoemde basisnetroute waarlangs een wettelijk risicoplafond geldt. Het risico als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen mag dit plafond niet te boven gaan. Op grond van het Besluit externe veiligheid moet in de ruimtelijke ordening rekening worden gehouden met het risico dat samenhangt met een gevuld risicoplafond. Langs het spoor door Hengelo geldt geen veiligheidscontour. Het groepsrisico ter hoogte van het emplacement dat samenhangt met het risicoplafond is ongeveer 0,5 x oriëntatiewaarde. Net als bij het groepsrisico ten gevolge van het emplacement zal het toevoegen van een beperkt aantal aanwezigen in de nachtperiode niet significant bijdragen aan een toename van het groepsrisico.

Groepsrisicoverantwoording

Zoals in het voorgaande is aangegeven zal de ontwikkeling niet significant bijdragen aan de toename van het groepsrisico. De ontwikkeling op zichzelf is dan ook geen aanleiding voor extra (bron)maatregelen om het risico te verminderen en/of de bestrijdbaarheid te vergroten.

De ontwikkeling is niet bestemd voor minder redzame personen. Het gebouw en het perceel kennen vluchtmogelijkheden van het spoor af. Daarbij is het wel van belang dat toekomstige hotelgasten met het oog op de verhoging van de zelfredzaamheid worden geïnformeerd over mogelijke calamiteiten-scenario's en handelingsperspectieven bij de verschillende scenario's. De Veiligheidsregio heeft in samenwerking met de gemeenten hierover en hiervoor informatiemateriaal ontwikkeld (het project 'Hoe spoort het'). Ook is het van belang dat het luchtbehandelingssysteem van het gebouw zo nodig snel en effectief uitgeschakeld kan worden en dat verantwoordelijke personen daar weet van hebben.

Buisleidingen voor gevaarlijke stoffen

Door het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied lopen geen hoge druk aardgasleidingen of andere ondergrondse leidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, welke van invloed zijn op het plangebied.

Hoogspanningsleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig.

5.4.5 Luchtkwaliteit

De belangrijkste regelgeving met betrekking tot de luchtkwaliteit is opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm) en de bijbehorende maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Dit wettelijke stelsel wordt ook wel de Wet Luchtkwaliteit genoemd. In de wet zijn de EU-richtlijnen met betrekking tot de luchtkwaliteit geïmplementeerd.

Het bevoegd gezag dient in bepaalde gevallen bij het nemen van ruimtelijke en infrastructurele besluiten en bij het verlenen van vergunningen de luchtkwaliteit mee te nemen in de besluitvorming. Hierbij dient te worden nagegaan wat de gevolgen zijn voor de luchtkwaliteit. Als aan één of meer van onderstaande motiveringsgronden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan is luchtkwaliteit geen belemmering voor het plan:

  • a. Het project leidt niet tot overschrijdingen van de grenswaarden;
  • b. Het project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. Het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit;
  • d. Het project is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ad a.) Het project leidt niet tot overschrijdingen van de grenswaarden

Als de effecten van een project niet leiden tot overschrijdingen van de grenswaarden kunnen de ontwikkelingen doorgaan. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitsnormen opgenomen voor een aantal stoffen die de luchtkwaliteit bepalen. In Nederland zijn van deze stoffen alleen stikstofdioxide en fijn stof relevant. Van de overige in de wet genoemde stoffen worden de grenswaarden niet meer overschreden. In de onderstaande tabel zijn de grenswaarden weergegeven.

Stof   Type norm   Grenswaarde  
Stikstofdioxide   Jaargemiddelde   40  
Stikstofdioxide   Uurgemiddelde   200a  
Fijn stof (Pm10)   Jaargemiddelde   40  
Fijn stof (Pm10)   Daggemiddelde   50b  
Fijn stof (Pm2,5)   Jaargemiddelde   25  

a) Mag maximaal 18 keer per jaar overschreden worden,

b) mag maximaal 35 keer per jaar overschreden worden.

Ad b.) Het project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit

Als de effecten van een project niet leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit op locaties waar de luchtkwaliteit de grenswaarden overschrijdt, kunnen de ontwikkelingen toch doorgaan. Een verslechtering van de grenswaarden is wel toegestaan. Wanneer de luchtkwaliteit door een project wel verslechtert op locaties waar de grenswaarden worden overschreden mag, onder voorwaarden, de saldobenadering worden toegepast (Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007). Dit maakt het in beperkte gevallen mogelijk plaatselijk een verslechtering van de luchtkwaliteit boven de grenswaarden toe te staan, als de luchtkwaliteit voor het gehele plangebied per saldo verbetert.

Ad c.) Het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit

Als de effecten van een project 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtkwaliteit kunnen de ontwikkelingen doorgaan. In het besluit 'niet in betekenende mate bijdragen' (luchtkwaliteitseisen) is omschreven dat een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit als het project maximaal 3% van de grenswaarde bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10. Dit betekent dat projecten voldoen aan de milieukwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer als de jaargemiddelde concentratie van zowel NO2 als PM10 met niet meer dan 1,2 ug/m3 toeneemt. In de regeling 'niet in betekenende mate bijdragen', is voor een aantal categorieën van projecten de getalsmatige begrenzing weergegeven waarbinnen geen verdere toetsing aan de 3% grens of de grenswaarden nodig is.

Ad d.) Het project is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is een plan om de luchtkwaliteit in Nederland te verbeteren. Het is een samenwerkingsprogramma van het Rijk en de decentrale overheden. Het NSL bevat alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit beïnvloeden en stelt hier maatregelen tegenover die de luchtkwaliteit verbeteren. Het doel van het NSL is te voldoen aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Voor projecten die zijn opgenomen in het NSL hoeft niet meer aangetoond te worden dat wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen.

Om te kunnen beoordelen of sprake is van 'niet in betekenende mate' bijdragen is door Infomil de NIBM-tool ontwikkeld. Met behulp van deze tool kan eenvoudig worden berekend wat de jaargemiddelde bijdrage is van een project. Uit de berekening (zie bijlage 3) blijkt dat de jaargemiddelde bijdrage voor stikstofdioxide en fijn stof van dit project ruimschoots lager is dan de grens van 1,2 ug/m3. Verder blijkt uit de resultaten van de NSL-monitoringstool (peiljaar 2016) dat zowel de jaargemiddeldeconcentratie NO2, PM10 als PM2,5 ter plaatse van het plangebied ruimschoots onder de grenswaarden liggen. Gezien de omvang van het project en de geringe bijdrage van het verkeer is hiermee voldoende aannemelijk dat het project niet zal leiden tot overschrijdingen van de grenswaarden. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor dit project.

5.4.6 (Radar)obstakel- en verstoringsgebieden

Het plangebied ligt binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation Twente en binnen het gebied waar op grond van het luchthavenbesluit Twente Airport beperkingen gelden in verband met de vliegveiligheid:

  • Op grond van artikel 2.4. van de 'Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (bouwbeperking radarverstoringsgebieden)' geldt een hoogtebeperking bepaald door een denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf de top van de radarantenne oplopend met 0,25 graden. Voor de punt van het Hengelose grondgebied dat het dichtstbij het radarstation ligt, betekent dat een bouwhoogte van maximaal 88 meter boven NAP. Voor verder weg gelegen delen geldt uiteraard een grotere maximale bouwhoogte.
  • In bijlage V-6A (kaartdelen 1 en 2) van het luchthavenbesluit zijn de maximale bouwhoogtes opgenomen die moeten worden aangehouden in verband met de vliegveiligheid (de Obstakel Limitatieve Vlakken). De hoogtebeperkingen betreffen 80 meter boven NAP in het deel van het Hengelose grondgebied dat het dichtstbij het vliegveld ligt tot 185 meter in verder weg gelegen delen.
  • In bijlage V-6B (kaartdelen 1 en 2) van het luchthavenbesluit zijn de maximale bouwhoogtes opgenomen die moeten worden aangehouden in verband met de naderings- en vertrekroutes (obstakelvlakken voor nadering en vertrekroutes). Deze gebieden beslaan slechts een beperkt deel van het Hengelose grondgebied en geven in die delen een beperking van de bouwhoogte van 80 tot 180 meter boven NAP.

Het maaiveld in het plangebied is nergens hoger dan 20 meter boven NAP. Zolang niet hoger wordt gebouwd dan 60 meter boven het maaiveld is er dan ook zeker geen strijdigheid met bovengenoemde hoogtebeperkingen. Het bestaande gebouw is lager dan 60 meter. De maximale bouwhoogte in het bestemmingsvlak is ruim lager dan 60 meter. Het bestemmingsplan staat geen bouwhoogte toe die strijdig is met bovengenoemde hoogtebeperkingen. Het plan vormt daarom geen knelpunt voor het (radar)obstakel- en verstoringsgebied van het radarstation Twente.

5.4.7 Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

Er is geen sprake van een Natura 2000-gebied ter plaatse of in de directe omgeving van het plangebied. Het plangebied ligt op een afstand van circa 3,5 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Lonnekermeer.

In het kader van de externe werking van buiten die gebieden plaatsvindende ontwikkelingen, is de stikstofdepositie van het plangebied voor haar omgeving berekend. De berekening is met behulp van het daartoe ontwikkelde rekenprogramma Aerius Calculator uitgevoerd.

Als uitgangspunt voor de berekening is het plangebied Hart van Zuid, De Vereeniging genomen met daarin het hotel/congrescentrum met hotelkamers en drie losse blokken met hotelkamers. Tevens zijn de verkeersbewegingen als gevolg van de activiteiten binnen het plangebied meegenomen in de berekening. Hierbij is uitgegaan van het maximale aantal van 313 verkeersbewegingen per dag. Voor de berekeningen is als uitgangspunt genomen dat elke hotelkamer een eigen CV-ketel bezit (worst case). Verder is het programma Aerius niet geschikt voor het berekenen van de stikstofdepositie vanwege binnenstedelijke wegen. De bijdrage van het verkeer is daarom ingevoerd als puntbron met de totale verkeersemissie per jaar (emissiegetallen via rijksoverheid.nl)

De berekening heeft uitgewezen, dat de Kritische Depositie Waarde van de aangewezen habitats, niet wordt overschreden als gevolg van de ontwikkeling binnen het plangebied. De resultaten zijn weergegeven in bijlage 4. Voor alle habitattypen gelegen nabij het plangebied geldt een depositie van 0,00 mol/ha/jaar.

5.4.8 Vormvrije m.e.r.-procedure

Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit Milieueffectrapportage in werking getreden. Uit de Wet milieubeheer in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) volgt dat voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject' (kolom 1 van onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit mer) beoordeeld moet worden of er zodanige belangrijke nadelige milieueffecten zijn te verwachten dat het nodig is om eerst een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Bij de beoordeling moeten de criteria uit bijlage III van de mer-richtlijn worden betrokken.

De omvang van dit project ligt ruim onder de drempelwaarden genoemd in kolom 2 van onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit mer, waarboven een formele mer-beoordeling nodig is.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, maar die beneden de drempelwaarden vallen, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd. Het bevoegd gezag dient een besluit te nemen over deze vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

Deze vormvrije mer-beoordeling is uitgevoerd (zie bijlage 5) en het college van B & W heeft hierover besloten dat vanwege de aard en omvang van de milieueffecten van dit project geen milieueffectrapportage opgesteld behoeft te worden.

5.5 Economische uitvoerbaarheid

Het plangebied ligt binnen de exploitatiegrenzen van de grondexploitatie Vereenigingsgebouw. Per 1.1.2018 is deze grondexploitatie voor het laatst herzien. Bepalend voor de economische uitvoerbaarheid is de vraag of de ruimtelijke mogelijkheden van het onderhavig bestemmingsplan uitgevoerd kunnen worden binnen de financiële kaders zoals vastgelegd in de actuele grondexploitatie. Op basis van een toets aan de exploitatiegrenzen en het ruimtegebruik is vastgesteld dat het bestemmingsplan gerealiseerd kan worden binnen de financiële kaders van de grondexploitatie Vereenigingsgebouw. Het onderhavig bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.

De ontwikkeling van het plangebied betreft een particulier initiatief en de kosten die verband houden met de bestemmingsplanherziening, alsmede de uitvoering van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is in een overeenkomst vastgelegd. In deze overeenkomst is tevens geregeld dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. Aangezien het kostenverhaal anderszins verzekerd is hoeft de raad geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro vast te stellen.

Hoofdstuk 6 Het bestemmingsplan

6.1 Uitgangspunten

In de voorgaande hoofdstukken is de herontwikkeling van het plangebied beschreven. Deze ontwikkeling krijgt zijn juridische vertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden gronden zijn bestemd.

6.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

6.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

6.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

6.3.1.2 Wijze van meten

De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hierna worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.

6.3.2.1 Horeca

Op de gronden met de bestemming Horeca zijn 'horeca 1 activiteiten' en 'horeca 2 activiteiten' toegestaan. Daarnaast is de aanduiding 'hotel' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding zijn uitsluitend hotelkamers toegestaan. Om het gewenste beeld te bewerkstelligen zijn onder andere minimale en maximale bouwhoogten aangegeven.

6.3.2.2 Water

Het deel van de Berflobeek dat binnen het plangebied is gelegen heeft de bestemming Water gekregen. Gebouwen, anders dan nutsvoorzieningen, mogen op de gronden met deze bestemming niet worden opgericht. Enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen deze bestemming worden gebouwd.

6.3.2.3 Waterstaat - Keur

De gronden met de dubbelbestemming Waterstaat - Keur zijn mede bestemd voor het onderhoud van de naastgelegen watergang. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in deze dubbelbestemming ten behoeve van de onderliggende enkelbestemming, dient eerst advies te worden ingewonnen bij de beheerder van de watergang, in dit geval het Waterschap Vechtstromen.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

6.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

6.3.3.2 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

6.3.3.3 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot de aanduiding 'geluidzone - industrie'.

6.3.3.4 Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure beschreven die gevolgd moet worden bij wijziging van het plan.

6.3.3.5 Overige regels

In dit artikel zijn aanvullende bepalingen opgenomen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

6.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

6.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

6.4 Handhaving van het plan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

6.5 Vooroverleg, zienswijzen en verder verloop van de procedure

6.5.1 Vooroverleg en zienswijzen

Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden.

Daar sprake is van een nieuwe invuling van het gebied, is vooroverleg gevoerd met de provincie en andere overleginstanties. Het verslag van dit vooroverleg is bijgevoegd (zie bijlage 6).

Zienswijzen

Na voorafgaande publicatie in het Hengelo's Weekblad en de Staatscourant heeft het ontwerp
bestemmingsplan Hart van Zuid, De Vereeniging van 2 mei 2018 tot en met 12 juni 2018 ter inzage gelegen. Binnen de termijn van terinzagelegging is één schriftelijke zienswijze ingediend. In de bijgevoegde "Nota zienswijzen - Ontwerp bestemmingsplan Hart van Zuid, De Vereeniging" is de inhoud van de zienswijze verkort weergegeven en van commentaar voorzien (zie bijlage 7 bij de toelichting). In de nota wordt aangegeven op welke wijze met de zienswijze dient te worden omgegaan.

6.5.2 Verder verloop van de procedure
  • 1. het bestemmingsplan wordt gezamenlijk met de ingediende zienswijze voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan vast;
  • 2. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.