direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Laan Hart van Zuid, Noordelijk deel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0093-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Hart van Zuid is een 50 hectare groot gebied dat op basis van het Masterplan Hart van Zuid een verouderd industrieel gebied transformeert tot een vitaal nieuw stadsdeel met gemengd gebruik. Wonen en vernieuwde of nieuwe bedrijvigheid en voorzieningen als het ROC van Twente zijn de nieuwe functies. Het eens zo gesloten gebied verandert in een open en dynamisch stedelijk gebied met een grote afwisseling aan functies en een diversiteit aan bewoners en bezoekers. De oorspronkelijke oriëntatie op het (industrie-) spoor maakt plaats voor een oriëntatie op een nieuwe laan, de Laan Hart van Zuid.

Het plangebied Hart van Zuid ligt in het zuidelijke stadsdeel van Hengelo. Het noorden van het plangebied grenst aan het Hengelose centrum. Het zuidelijke deel grenst aan het bedrijventerrein ter weerszijden van het Twentekanaal. De noordelijke begrenzing van het plan wordt gevormd door de Stationsomgeving van het Centraal Station Twente. In oost-west richting verbindt Hart van Zuid de woonwijken Berflo Es en Wildrinkshoek. Het Tuindorp 't Lansink daarbinnen is als één van de meest geliefde woonmilieus van Twente een belangrijke inspiratiebron.

Structuurdrager van het plan Hart van Zuid is de Laan Hart van Zuid. Deze laan is in meerdere opzichten van wezenlijke betekenis voor het plan. De laan verbindt als verkeersader de Rijksweg A35 aan de zuidzijde van de stad met het Centraal Station Twente in het centrum van de stad. Daarmee is de laan tevens een nieuwe invalsweg voor Hengelo.

Het profiel is zo ontworpen dat door de situering, het aantal en de soort bomen langs het tracé daadwerkelijk een laan ontstaat. De Laan Hart van Zuid is daarmee ook de drager van de groenstructuur. De groene uitstraling wordt versterkt door de aanleg van een nieuwe beek, voor een deel direct langs de laan.

Ook de bebouwing is gerelateerd aan de laan. Vanaf het bedrijventerrein neemt de bebouwing richting het centrum in hoogte en intensiteit toe. Vanaf de laan naar de aansluitende woonwijken neemt de bebouwing af in hoogte en intensiteit. Alle aansluitingen op de laan worden zorgvuldig vormgegeven als straten in een stedelijk gebied. De Hengelosestraat vormt een inspiratiebron voor het ontwerp van de Laan Hart van Zuid. De bestaande Hengelose invalswegen als de Bornsestraat zijn de referenties in verkeerskundig opzicht. Tot dit profiel behoren ook de vrij liggende voet- en fietspaden.

De Laan Hart van Zuid is de ruggengraat van de transformatie van de voormalige fabrieksterreinen tussen het station Hengelo en het Twentekanaal. Naast een comfortabele nieuwe entree van de stad, is de laan deel van de nieuwe identiteit van 'Hart van Zuid' en daarmee van Hengelo. De laan verbindt niet alleen het centrum van Hengelo met de buitenwereld, de laan verbindt ook de buurten aan weerszijden. De laan maakt van de verzameling projecten het 'Hart van Zuid'. Zowel de beleving van de laan in de lengterichting als de ruimtelijke kwaliteit in de dwarsrichting, inclusief de aansluiting van de zijstraten, zijn dus relevant.

In het vigerende bestemmingsplan Hart van Zuid is slechts een deel van de Laan Hart van Zuid opgenomen. Om de doortrekking van de Laan van Zuid mogelijk te maken is het noodzakelijk het bestemmingsplan te herzien. Ook de wegaansluitingen/kruisingen worden in de herziening opgenomen. Er is voor gekozen om hiervoor twee bestemmingsplannen te maken. De bestemmingsplannen Laan van Zuid, Noordelijk Deel en Laan van Zuid, Zuidelijk Deel.

Het bestemmingsplan Laan Hart van Zuid, Noordelijk deel bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

De grens van het plangebied Laan Hart van Zuid, Noordelijk deel is op de afbeelding 1.2 aangegeven. Deze grens wordt globaal gevormd door het Industrieplein aan de noordkant en het Esrein aan de Zuidkant. Het betreft de doortrekking van de Laan van Zuid via het Storkterrein en het voormalig Dikkersterrein welke bij het Esrein aansluit op het deel van de Laan van Zuid dat al gerealiseerd is. Er wordt aangesloten op de bestaande wegenstructuur van het Esrein, het Industrieplein en de Parallelweg SS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0093-0301_0001.jpg"

Afbeelding 1.2: begrenzing plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

1.3.1 Algemeen

Voor een deel van gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeren momenteel de volgende bestemmingsplannen:

Naam   Nummer   Raad   GS  
Hart van Zuid   vaststellingsbesluit: 253682   17-12-2008   nvt  
Veloursring   vaststellingsbesluit: 13434   18-01-1994   20-01-1995
RGP 94/2190  
1.3.2 Hart van Zuid

Het deel van het bestemmingsplan Hart van Zuid dat nu nog geldt voor het plangebied (rood omkaderd in afbeelding 1.3.2), kent aan de gronden de bestemmingen Bedrijf, Maatschappelijk en de dubbelbestemming Geluidszone - Industrielawaai toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0093-0301_0002.png"

Afbeelding 1.3.2: uitsnede uit bestemmingsplan Hart van Zuid

1.3.3 Bestemmingsplan Veloursring en Wit gebied

Voor het in afbeelding 1.3.3 met Veloursring aangepijlde deel is het bestemmingsplan veloursring van kracht. In het met wit gebied aangepijlde deel is geen bestemmingsplan van kracht. Het betreft zogenaamd "wit gebied". Dat gebied wordt nu in hoofdzaak gebruikt als verkeers- en verblijfgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0093-0301_0003.jpg"

Afbeelding 1.3.3: deel plangebied dat gedeeltelijk in bestemmingsplan Veloursring valt en deels wit gebied is

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke karakteristiek

Het plangebied valt uiteen in een aantal gebieden met elk een eigen karakter. Het noordelijke deel betreft het Industrieplein en een deel van de Langelermaatweg en wat omliggende gronden. Dat gebied wordt nu in hoofdzaak gebruikt als verkeers- en verblijfsgebied. Daarop aansluitend het Storkterrein (industriële functie) en tenslotte een terrein met diverse sociaal-maatschappelijke voorzieningen.

2.2 Verkeer en infrastructuur

Het plangebied sluit aan de noordkant aan op het Centraal Station van Twente. Hierdoor heeft het plangebied aansluiting op het internationale spoorwegnet. De route via de Haaksbergerstraat/ Oelerweg is op dit moment de belangrijkste zuidelijke invalsweg voor Hengelo. Een belangrijke infrastructurele voorziening is het Industrieplein die naar de Velourstunnel leidt als onderdeel van de centrumring. Binnen het plangebied liggen delen van de de volgende 50 km-wegen: Industriestraat en Berfloweg. De Industriestraat is onderdeel van de uitrukroute van de brandweer. Het HOV (buslijn 59) rijdt op dit moment via de Industriestraat, Loweg. (Na realisatie van de Laan hart van Zuid, rijdt buslijn 59 via de Laan hart van Zuid.

2.3 Water

Het in het gebied aanwezige bedrijventerrein is vrijwel geheel verhard. In het gebied is nauwelijks oppervlaktewater aanwezig. In de winter is er sprake van hoge grondwaterstanden en bij hevige buien ontstaat overlast. Het enige oppervlaktewater in de buurt is de Berflobeek, ten oosten van het plangebied. Deze is nauwelijks zichtbaar en grotendeels ingeklemd tussen achtertuinen. Daar de beek in het hoger gelegen deel buiten het plangebied ligt en er nauwelijks ruimte is, biedt de beek geen soelaas bij het oplossen van de waterproblemen in Hart van Zuid.

Het huidige gemeentelijk rioolstelsel in het plangebied beperkt zich uitsluitend tot de omringende en kruisende openbare wegen en is van het type gemengd stelsel, dat wil zeggen dat zowel vuil water als het regenwater in één buis worden afgevoerd naar de waterzuiveringsinstallatie. Op de Stork-terreinen ligt een geheel eigen gemengd rioolstelsel dat op enkele punten aansluit op het gemeentelijk rioolstelsel.

2.4 Groen

Er komen boomgroepen voor in de strook langs het Storkcomplex. Op het bedrijventerrein is voor het overige geen waardevolle beplanting aanwezig.

2.5 Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen

In het zuidelijk deel van het plangebied ligt een gasleiding. Daarnaast zijn geen hoogspanningsverbindingen of andere van belang zijnde leidingen in het plangebied aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0093-0301_0004.jpg"

Afbeelding 2.5: huidige ligging gasleiding (rood) in plangebied (zwart)

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plan

3.1 Ruimtelijke karakteristiek

De nieuwe Laan Hart van Zuid gaat de verbindende schakel vormen tussen de A35 van en naar het Centraal Station van Twente in Hengelo. De Laan Hart van Zuid heeft een drievoudige functie: als doorstroomas HOV, als Stadsfietsroute (welke moet voldoen aan hoge kwaliteitseisen wat betreft directheid, veiligheid en comfort, aantrekkelijkheid en samenhang) en als onderdeel van de hoofdwegenstructuur (gebiedsontsluitingsweg). De ringstructuur rond de binnenstad blijft gehandhaafd.

De Laan Hart van Zuid wordt in hoofdzaak uitgevoerd met twee rijrichtingen. Aan weerzijden van de weg worden vrijliggende fietspaden aangelegd.In het plangebied zal de Laan worden aangelegd als hoofdontsluiting voor de plangebieden Langeler Erve en het EMGA-terrein. De laan hart van Zuid is ook een belangrijke ontsluiting voor het winkelgebied Esrein (nieuwe winkelcentrum).

Ontwerpuitgangspunten

Continue profielen

De Laan Hart van Zuid is een 50 km weg. Dit betekent dat de weg een stroomfunctie heeft voor alle verkeersmodaliteiten. De breedte van de rijbaan is tussen Esrein en centrumring zo gekozen dat er ruimte is voor zowel de extra zware transporten voor aanliggende bedrijven als voor het OV. Op de kruispunten (waar een VRI wordt gerealiseerd) krijgt de bus prioriteit, waardoor de laan ook het OV-karakter krijgt. Zoveel mogelijk continuiteit in verhardingen, bandenlijnen en in afstanden tussen de bomenrijen zijn voor het hele tracé het uitgangspunt.

Wandvorming bebouwing en zijstraten

De bebouwing ter weerszijden van de laan is in principe aaneengesloten in het gedeelte tussen de noordelijke brugoprit en de centrum ring. Zijstraten zijn openingen in de gevelwanden. Die bebouwing kent een duidelijke oriëntatie op de hoek als belangrijkste ruimtebepalend element in de bebouwde kom. In het zuidelijke deel van de laan tussen de brugoprit en de A35 bestaat de bebouwing uit zelfstandige gebouwen die als volume of bouwmassa te ervaren zijn. De aansluitende straten zijn 30 km straten. Het Esrein wordt ook een 30 km/ uur straat en wordt ontsloten als voorrangskruispunt met linksafstroken, waarbij de Laan hart van Zuid voorrang heeft op verkeer uit het Esrein. Andere 50 km wegen, zoals de Breemarsweg, krijgen op de kruispunten opstelvakken voor het afslaand verkeer.

Doorgaande fietsstructuur

Er zijn vrij liggende fietspaden langs het hele tracé. De afstanden tot de rijbaan, de bomenrijen en de voetpaden verschillen per tracédeel.

Herkenbaarheid door verlichting en materialisering

De rijbaan van de Laan Hart van Zuid wordt met asfalt verhard, de fietspaden langs de gehele laan worden in rood asfalt uitgevoerd. De voetpaden worden uitgevoerd in de standaard betontegels van 30 bij 30 centimeter. Langs de hele laan wordt het verlichtingsarmatuur met de gebogen mast toegepast, als herkenning als HOV as. Het verdient aanbeveling om bij de verdere uitwerking eenvoud en consistentie in detaillering en materialisering na te streven.

Brug over het Twentekanaal als herkenbaar element

De bouw van een nieuwe, bredere en langere, brug over het Twentekanaal is een kans op diverse niveaus. De brug zelf kan een icoon worden. Een lichte knik in het tracé van de opritten zorgt voor verrassend zicht op de brug. De beide opritten zijn verwant met de opritten elders over de Twentekanalen: de laanbeplanting gaat relatief dicht bij de rijbaan mee omhoog naar de brug.

Duurzaamheid/ innovatie

Het maken van een intensief gebruikt stuk stad op een verouderd industriegebied, dat goed bereikbaar is voor zowel autoverkeer als openbaar vervoer, als langzaam verkeer is één van de centrale doelstellingen van het project Hart van Zuid. In plaats van steeds meer Twents landschap aan te wenden voor verstedelijking, zijn de partners, gemeente Hengelo en Van Wijnen, de lastige opgave aangegaan een verouderd fabrieksterrein te transformeren tot een modern en dynamisch gebied en dit opnieuw in te richten en te gebruiken voor nieuwe functies. Uitgangspunt hierbij is het behoud van waardevolle elementen uit het verleden. De achterliggende gedachte is ook, dat daarmee de positie van de binnenstad van Hengelo versterkt of op zijn minst niet verder onder druk komt door verdergaande 'sprawl'.

De duurzaamheid van Hengelo als geheel is in het geding bij het Hart van Zuid. De laan is in deze ontwikkeling de kern. De neiging de functies van een stad (klassiek: wonen, werken, verkeer en recreatie) steeds meer te scheiden, liefst met geluidwallen en groenzones, wordt omgekeerd. Menging van functies, contact, dichtheid, drukte en variatie zijn woorden die passen bij (binnen-)stedelijke herstructureringsprojecten, overal in West-Europa. Deze ontwikkeling vindt reeds gedurende een aantal decennia plaats. De Laan Hart van Zuid is een symbool van de beoogde integratie. Verkeer, groen, recreatie en dicht daarbij: wonen en werken, samenbrengen in één aantrekkelijke stedelijke openbare ruimte is de opgave.

Dit samenbrengen en integreren in plaats van uiteenleggen is-in dit geval, op deze plek in Twente-een toonbeeld van innovatie en duurzaamheid.

3.2 Verkeer en infrastructuur

Aansluiting Laan Hart van Zuid- Industrieplein

De rotonde wordt vervangen door een kruispunt geregeld met verkeerslichten. Op alle aansluitende wegen wordt opstelstroken gerealiseerd. De bus kan via de linksafstrook vanaf de Laan Hart van Zuid via het Industrieplein naar het busstation rijden. Er komt geen busbaan of busstrook ter hoogte van het kruispunt en er wordt geen uitwegconstructie aangelegd vanaf de Gieskesstraat omdat er een kruispunt met verkeerslichten wordt gerealiseerd.

Kruising Laan Hart van Zuid- Langelermaatweg

De Langelermaatweg wordt door een inrit-constructie aangesloten op de Laan Hart van Zuid. Inrijden is alleen mogelijk komend vanuit zuidelijke richting. Uitrijden alleen in de richting van het station. De Berfloweg krijgt geen directe aansluiting op de Laan Hart van Zuid. De Berfloweg krijgt via de Langelermaatweg een ontsluiting op de Laan Hart van  Zuid. Door het aantal aansluitingen op de Laan hart van Zuid zoveel mogelijk te beperken wordt de doorstroming en verkeersveiligheid op de Laan hart van Zuid zoveel mogelijk gewaarborgd.

Kruising Laan Hart van Zuid- Siemensterrein

Het Siemensterrein krijgt een ruim gedimensioneerde aansluiting op de Laan Hart van Zuid. De brede inrit biedt de benodigde ruimte voor de zeer zware transporten van Siemens.

Kruising Laan Hart van Zuid- Esrein

Het Esrein is een 30 km straat, de verblijfsfunctie is er belangrijker dan de stroomfunctie. Het kruispunt Laan Hart van zuid met het Esrein wordt vormgegeven als voorrangskruispunt, waarbij verkeer vanaf het Esrein voorrang moet verlenen aan het verkeer op de Laan Hart van Zuid. Er wordt geen uitwegconstructie aangelegd.

Kruising Laan hart van Zuid – Berfloweg

De Berfloweg wordt niet direct aangesloten op de Laan Hart van Zuid omdat deze aansluiting te dicht op het kruispunt met het Industrieplein, Gieskesstraat en Parallelweg komt te liggen. Ter hoogte van de aansluiting met de Berfloweg zullen wachtrijen staan, waardoor de aansluiting niet goed en verkeersveilig kan worden gebruikt. De Berfloweg wordt via de Langelermaatweg op een veilige manier ontsloten op de Laan hart van Zuid. Dit wordt een halve aansluiting waarop voor het autoverkeer alleen rechtsafbewegingen mogelijk zijn. Ook wordt hierdoor verkeersdrukte in de omgeving beperkt. Doorgaand noord-zuid verkeer dient gebruik te maken van de Laan hart van Zuid. Dit heeft tot gevolg dat de verkeersintensiteiten op de Berfloweg zullen afnemen.

3.3 Groen en water

De Laan Hart van Zuid (noordelijk en zuidelijk deel) vormt de belangrijke drager in de groenstructuur in het plan Hart van Zuid. De laan staat voor verbinding en continulteit. Het verbindt de grote groenelementen, de stadsrand, het gebied rond de Omloopleiding en het park rond het Vereenigingsgebouw. De stadsrand krijgt door de verbinding met het stedelijk gebied een duidelijker functie als uitloopgebied, het gebied rond de Omloopleiding krijgt door de verbinding met het woongebied een duidelijke functie als recreatie en wandelroute.

De waterstructuur in het plangebied Laan Hart van Zuid is integraal onderdeel van een verbeteringsplan voor de waterhuishouding in het totale zuidelijke stadsdeel op basis van duurzaam waterbeheer.

De groen- en waterstructuur versterken elkaar, vergroten de aantrekkingskracht van de openbare ruimte en versterken de algehele ruimtelijke kwaliteit in het zuidelijk stadsdeel.

De laanbeplanting kent een hoofdindeling in drieën. Vanaf de Diamantstraat tot aan de Boortorenweg bestaat de beplanting uit eiken. Dit wegvak voert over het bedrijventerrein met een kenmerkende grootschalige bebouwing. Het wegvak tussen brug en de centrumring heeft een beplanting met linden.

De opritten van de nieuwe brug over het Twente kanaal hebben een beplanting met linden, die op de taluds worden geplant. De bomen gaan als het ware mee de brug op zoals dat karakteristiek is voor veel bruggen over het TwentekanaaL De beek volgt het tracé in het noordelijk deel van de laan. Zichtlijnen naar het water vanaf voet- en fietspaden tussen rijbaan een beek zijn leidend voor de dimensionering van het beekprofiel. Dit profiel wordt zo natuurlijk mogelijk vormgegeven.

De beek langs de laan sluit in het zuiden, ter plaatse van de Ketelmakerij en het nieuwe Storkterrein, aan op de heringerichte Omloopleiding en de gerevitaliseerde groenzone. In het noorden richting het centrum wordt het water middels een duiker gekoppeld aan de Berflobeek.

3.4 Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen

Bij nieuwe ontwikkelingen waar werkzaamheden aan kabels en leidingen nodig zijn, dient een 'aanvraag kabel- en leidingwerkzaamheden' te worden ingediend bij de afdeling Vergunningen. Daarnaast dient bij de betreffende nutsbedrijven een KLIC-melding te worden gedaan.

Door verlegging van een hogedrukgastransportleiding komt deze leiding voor een groter deel door het plangebied te lopen. Op de verbeelding is de gasleiding aangegeven.

Hoofdstuk 4 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid wordt in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.2 Nationaal milieubeleidsplan: "Een wereld en een wil"

In het vierde nationale Milieubeleidsplan neemt de leefomgeving een prominente plaats in. Dit in verband met de verwachting dat de kwaliteit van de leefomgeving in de toekomst zal afnemen door een toename van geluidshinder en luchtverontreiniging. Naar verwachting zal in 2030 het aantal geluidgehinderden met 20% tot 50% toenemen en zullen ongeveer een half tot één miljoen mensen blootgesteld worden aan te hoge niveaus van luchtverontreiniging (volgens EU-norm).

Het streven is om de samenhang tussen milieu en ruimtelijk beleid te vergroten. Bij de bepaling van gebiedskwaliteit spelen bovendien naast milieu ook andere waarden. In sommige gevallen is het sociaal rechtvaardig om een hogere kwaliteit te realiseren op plekken waar sociale, economische en milieuproblemen elkaar onderling versterken.

Belangrijke punten zijn verder: meer nadruk op vergunningverlening en handhaving, inspraak van burgers en heldere besluitvorming.

4.1.3 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is op 22 december 2009 vastgesteld. Het vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de diverse daarop gebaseerde beleidsdocumenten. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte, het bereiken van een goede waterkwaliteit en het veiligstellen van strategische watervoorraden. Er is voor dit bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming met dat beleid is opgesteld (zie artikel 5.1).

4.2 Provinciaal en regionaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Hierin is de provinciale visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel weergegeven en zijn de onderwerpen benoemd die de provincie tot haar belang rekent. De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is één van de instrumenten die provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

In 2009 is de Omgevingsvisie vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie op onderdelen geactualiseerd. Op 3 juli 2013 hebben Provinciale Staten deze actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld welke op 1 september 2013 in werking is getreden.

4.2.1.1 Sturingsfilosofie

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel welkegebaseerd is op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd.

De ontwikkelingsperspectieven schetsen de koers van een gebied op provinciaal schaalniveau. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. De grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Dit betekent dat gemeenten in hun structuurvisies en bestemmingsplannen daaraan nadere invulling kunnen geven. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen voor zijn, mits er voldoende verzekerd is dat de ruimtelijke kwaliteit conform gebiedskenmerken wordt versterkt.

In de gebiedskenmerken zijn de bestaande en de te ontwikkelen gebiedskwaliteiten genoemd. Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ' hoe ' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Onderstaand model fungeert als leidraad bij deze sturing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0093-0301_0005.png"


Afbeelding 3: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

4.2.2 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

Indien het concrete initiatief aan de hand van het uitvoeringsmodel wordt getoetst aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel (inclusief regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving') ontstaat het volgende beeld.

4.2.2.1 Generieke beleidskeuzes

Het bestemmingsplan Laan Hart van Zuid, Noordelijk deel maakt het doortrekken van de Laan Hart van Zuid mogelijk. Het betreft hier niet een stedelijke functie als genoemd in artikel 2.1.1, onder g. van de Omgevingsverordening. In dat artikel wordt alleen gesproken van functies met de bijbehorende infrastructuur en niet over infrastructuur als zelfstandige functie. Ongeacht dat gemotiveerd zou kunnen worden dat het bij voorliggend plan niet gaat om een stedelijke ontwikkeling als genoemd in artikel 2.1.1, onder j. van de Omgevingsverordening, is het plan toch getoetst aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening, de SER-ladder voor de Stedelijke omgeving. Ingevolge dit artikel voorzien bestemmingsplannen uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt is te maken door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

De Omgevingsverordening verstaat hieronder gronden anders dan die welke benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen. Aangezien het plangebied op grond van de geldende bestemmingsplannen al ingevuld kan worden met stedelijke functies, hoeft niet te worden voldaan aan de SER-ladder. Er is immers geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden.

4.2.2.2 Ontwikkelingsperspectieven, ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.1.5 lid 3 uit de Omgevingsverordening)

Het plangebied met de daarvoor geldende ontwikkelingsperspectieven is weergegeven in afbeelding 4.2.2.2. Daarop is te zien dat voor het plangebied meerdere ontwikkelingsperspectieven gelden. Het betreffen daarbij de perspectieven 'bedrijventerrein' en 'Historische kern/Historische binnenstad '. Het laatstgenoemde perspectief geldt voor het noordelijk deel van het plangebied (Industrieplein). Voor het overige geldt het ontwikkelingsperspectief bedrijventerrein. Voor het plangebied zijn de volgende twee ontwikkelingsperspectieven in de Omgevingsvisie Overijssel neergelegd: 'Steden als motor - bedrijventerrein' en 'Steden als motor - woonwijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0093-0301_0006.jpg"

Afbeelding 4.2.2.2.

Steden als motor

Dit ontwikkelingsperspectief omvat de steden. De ambitie Brede waaier aan woon-, werk en mixmilieus is hier de belangrijkste kwaliteitsambitie.

De binnensteden leggen de basis voor de identiteit van de steden. Veel stedelijke voorzieningen (winkels, cultuur, openbaar vervoer) zijn hier te vinden. Behoud en gebruik van historisch erfgoed versterkt die identiteit en maakt de toeristische aantrekkingskracht groter. We benutten hier kansen voor grootstedelijke woonmilieus die aantrekkelijk zijn voor de "creatieve klasse". Rond de binnensteden liggen de diverse woonwijken en bedrijventerreinen elk met hun eigen woon-, werk- of gemengd milieu. Herstructurering van de woon-, werk- en voorzieningenmilieus moet deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken.

Stedelijke ontwikkeling stemmen we af op kenmerken van het watersysteem. In laaggelegen gebieden houden we in bouw en evacuatieplannen rekening met risico's op overstroming en wateroverlast.

De steden kennen veelal gebieden met bijzondere condities voor specifieke functiecombinaties en identiteiten. Zo zijn er in veel stedelijke gebieden havengebieden en oude industriecomplexen die zeer geschikt zijn als aantrekkelijke stadskwartieren gebruikmakend van de bestaande bebouwing. Deze gebieden bieden vestigingskansen voor kennisintensieve maakindustrie of innovatieve MKB'ers die belang hebben bij een goede positionering ten opzichte van binnensteden en kennisinstellingen.

Voor de bedrijventerreinen geldt dat dit alleen van toepassing is voor bestaande bedrijventerreinen en harde plannen. Hier is ruimte voor herstructurering van bestaande monofunctionele werkmilieus. Voor 'woonwijk' geldt dat hier ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus.

Conclusie

De ontwikkelingsperspectieven verzetten zich niet tegen de doortrekking van de Laan van Zuid.

4.2.2.3 Gebiedskenmerken (artikel 2.1.5 lid 2 uit de Omgevingsverordening Overijssel)

De derde en laatste stap is de toets van de ontwikkeling aan de gebiedskenmerken en stelt de vraag aan de orde hoe de ontwikkeling op een goede wijze kan worden ingepast ('HOE'-vraag). Ingevolge de Omgevingsverordening dient inzichtelijk gemaakt te worden op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier lagen benadering die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd en op welke wijze de 'Catalogus gebiedskenmerken' is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing.

De gebiedskenmerken volgens de Omgevingsvisie zijn gegroepeerd in vier lagen:

  • 1. de natuurlijke laag;
  • 2. de laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • 3. de stedelijke laag;
  • 4. de lust- en leisurelaag.

De natuurlijke laag gaat over “in en op de bodem”. De laag van het agrarische cultuurlandschap gaat over het “grootschalig gebruik en inrichting van de bodem". De stedelijke laag gaat over “bebouwing en infrastructuur”. De lust- en leisurelaag gaat over “beleving, toerisme, cultuurhistorie en landgoederen”.

Voor de Laan van Zuid -Noordelijk deel is van toepassing: "Stedelijke laag".

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen, maar daarbij wordt de kwaliteit eigenheid en onderscheidend vermogen (mede gevormd door de historie) van de regio steeds belangrijker. Steden zijn de economische motors van Overijssel.

Ook hier is sprake van een rijk palet: dorpen met centrumfuncties, landstadjes, steden en stedelijke netwerken. Elk met een eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Steden ontwikkelden vaak een eigen kleur en profiel; deels door gebiedskenmerken, deels door bepaalde accenten in de ontwikkeling van hun economie, maatschappij en/of voorzieningenpakket. Kampen als eigenzinnige stad aan de IJsselmonding. Zwolle als bestuurlijk, zakelijk en financieel centrum. Deventer met een accent op gezondheid, welzijn en diensten. De Twentse stedenband met een sterk industrieel getint verleden en een groeiend accent op het culturele, recreatieve, sportieve en internationale karakter.

Cultuurhistorisch of architectonisch waardevolle gebouwen zijn vaak bepalend voor het straatbeeld en de skyline en bepalen de stedelijke identiteit en belevingswaarde voor bewoners en bezoekers. Uniforme uitbreidingen aan deze steden maar ook aan de dorpen bedreigen de karakteristieke verschillen. De stedelijke leefwijze en cultuur waaiert meer en meer uit over het agrarisch cultuurlandschap. Burgers op getransformeerde boerenerven houden er een stedelijke leefwijze op na; weinig (economische) binding met grond en landschap, genietend van de soevereiniteit op eigen erf.

Specifieke gebiedstypen met kenmerken

- Historische centra, binnensteden, landstadjes

De oude centra kenmerken zich door het historisch gegroeid patroon van wegen en openbare ruimten en het individuele karakter van de vaak historische bebouwing. Veel historische centra herbergen bijzondere condities zoals een waterfront of stationsgebied en staan symbool voor de identiteit en eigenheid van de steden en stadjes.

De centra herbergen vaak een dynamische mix van functies en kennen veel ontwikkelingen.

- Bedrijventerreinen

Bedrijventerreinen kenmerken zich als werk- of voorzieningengebieden, te onderscheiden in industriegebieden, meubelboulevards, kantorenparken en gemengde bedrijventerreinen. De verkaveling en inrichting is functioneel. De terreinen zijn slechts beperkt aangesloten op omliggende wijken en landschappen. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch.

4.2.3 Conclusie ten aanzien van het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  • 1. Versterking van de economische structuur;
  • 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
  • 3. De sociale opgave;
  • 4. Het landschap de stad in;
  • 5. Ruimtelijke kwaliteit;
4.3.2 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland 15 jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed.

De Wamz introduceert in de archeologie het beginsel van ‘de verstoorder betaalt’. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over ‘behoud in situ’. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Wamz staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Wamz heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend.

Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Wamz zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage, met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.3.3.

4.3.3 GroenPlan Hengelo 2013 (GGP)

Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.
Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie, en besproken met de externe groene partners. De kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.

In april 2013 is het gemeentelijk Groenplan met bijbehorende kaart hoofdgroenstructuur vastgesteld. De hoofdgroenstructuur is de ruggengraat van het groen in de stad en bestaat uit ecologisch waardevolle gebieden, groene verbindingen, karakteristieke groene plekken en zones.

De hoofdgroenstructuur is belangrijk voor ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving en ontmoeting. Voor een gezonde groenstructuur is samenhang belangrijk, evenals voldoende omvang. Er moet continuïteit zijn in het beheer.

Het belang van de hoofdgroenstructuur is een gemeenschappelijk belang, dat individuele belangen overstijgt. De openbare ruimte is van en voor alle inwoners samen. Daarom zetten wij erop in dat de hoofdstructuur niet versnipperd raakt, maar beheerd en onderhouden wordt met oog voor de functies die het openbaar groen vervult voor de stad als geheel.

Op de kaart van de hoofdgroenstructuur is het plangebied gearceerd weergegeven, als zijnde 'projectgebied'. Deze projectgebieden bieden mogelijkheden groenstructuren te versterken of te creëren.

Zoals op de kaart van de hoofdgroenstructuur is weergegeven zal de Laan Hart van Zuid begeleid worden met lindes en eiken. Na realisatie zal deze groenzone deel gaan uitmaken van de gemeentelijke hoofdgroenstructuur. Deze hoofdgroenstructuur zorgt voor herkenbaarheid en oriëntatie, biedt schaduw en verkoeling, schuil- en nestelgelegenheid voor vogels, insecten en andere dieren.

In de hoofdgroenstructuur worden in principe geen ingrepen gedaan die de groene functie (ecologisch en ruimtelijk) schaden. Ruimtelijke ingrepen in de hoofdgroenstructuur moeten nadrukkelijk worden afgewogen tegen het belang van groen. Nieuwe ontwikkelingen in de openbare ruimte worden waar mogelijk benut om de groene functie te versterken.

Daarnaast is de Bomenverordening te allen tijde van toepassing. Deze verordening beschrijft hoe bomen én hun groeiplaatsen beschermd zijn tegen invloeden van buitenaf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0093-0301_0007.png"

afbeelding 4.3.3: gedeelte van hoofdgroenstructuur

4.3.4 verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) (2013-2017)

Op 11 juni 2013 heeft de gemeenteraad het vGRP 2013-2017 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bv in groenstroken.

In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het vGRP.

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI middels riolering;
  • Lokale zuivering van dit afvalwater wordt niet duurzaam geacht, vanwege de meestentijds hoge kosten, het grote ruimtebeslag en de te grote risico's voor volksgezondheid en milieu
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem;
  • Daarbij heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen,
    vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen;
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie,
    omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd;
  • Op kleine schaal kan dit goed middels individuele voorzieningen;
  • Op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's voorkeur;
    • 1. afvoer van het hemelwater vindt dan plaats via de trits: regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi;
    • 2. bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft;
    • 3. bij het stedenbouwkundige plan moet hierbij notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe voor het plan is.
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn:
    • 1. regenwaterhergebruik op individuele schaal;
    • 2. directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen.
  • Een goed alternatief in geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling is:
    • 1. een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers.
  • De afvoerpiek uit het plangebied wordt afgevlakt door berging in de wadi’s en/of retentievijvers.
  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
    Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf.
    De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
    In de bouwwerken wordt vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken.
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren is.

Per project moet in overleg met de afdeling wegen, groen en water van de gemeente en met het waterschap Vechtstromen worden gezocht naar maatwerk.

4.3.5 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (2003)

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren. Voor de verkeersstructuur voor het autoverkeer zijn in het GVVP de volgende onderdelen vastgelegd:

  • Doseren van de verkeersstromen die van buiten de stad naar binnen de wijkring gaan; niet meer verkeer toelaten dan in het gebied binnen de wijkring verwerkt kan worden. Dit is mede noodzakelijk voor een vlotte doorstroom van de bussen, zodat er van HOV (hoogwaardig openbaar vervoer) gesproken kan worden;
  • Invoering van een tangentensysteem waardoor onder andere de centrumring oost en de Breemarsweg worden ontlast. De Oosttangent wordt gerealiseerd met de Verlengde Laan van Driene (in de periode 2010-2015), een tunnel in de Kuipersdijk onder het spoor en een eventuele doortrekking van de Kuipersdijk via het tracé van de huidige Akzo-spoorlijn naar de Diamantstraat. De Westtangent is de huidige route Europalaan, Bornsestraat, Weideweg, Geerdinksweg, Oelerweg en Haaksbergerstraat;
  • Categorisering van wegen volgens het Duurzaam Veilig principe, zie ook het Verkeersveiligheidsplan Duurzaam Veilig (2001).

De gemeente Hengelo wil het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren, met name op de doorstroomassen. Zo wordt op regionaal niveau een reëel alternatief voor de auto geboden. De doorstroomassen voor het Hoogwaardig Openbaar Vervoer naar Westermaat en Vossenbelt/Hasseler Es zijn gereed. Aan andere HOV-assen (naar Enschede en door Hart van Zuid) wordt nog gewerkt. Op alle kruispunten met het overige verkeer krijgt het openbaar vervoer prioriteit in de verkeersafwikkeling ten opzichte van de overige verkeersdeelnemers.

Het dagelijks bestuur van Regio Twente is verantwoordelijk voor het openbaar vervoer per bus en de treinverbinding Zutphen - Hengelo - Oldenzaal in de regio. Regio Twente maakt het beleid en stelt concessie/contractvoorwaarden op die de vervoerders (nu Connexxion en Syntus) moeten prikkelen om een zo goed mogelijk vervoersproduct te leveren. De vervoerder zorgt voor de uitvoering, de gemeente Hengelo is alleen verantwoordelijk voor de infrastructuur en probeert zo optimaal mogelijke voorwaarden te scheppen voor goed functionerend openbaar vervoer.

Centrumontwikkelingen vinden plaats bij bestaande en mogelijk nieuwe knooppunten van openbaar vervoer onderling en met de hoofdwegen. Binnen de invloedsgebieden van de vervoersknooppunten is sprake van een verdere verdichting door intensivering, herstructurering en stedelijke vernieuwing. In het GVVP zijn vijf knooppunten van openbaar vervoer genoemd waarvan momenteel twee al gerealiseerd zijn:

  • 1. Centraal station Hengelo;
  • 2. Regionale openbaar vervoerhalte Gezondheidspark (spoorlijn Zutphen-Hengelo-Oldenzaal).
4.3.6 Nota Autoparkeren (2008-2012)
4.3.6.1 Beleid

In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het nieuwe parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én in de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.

De gemeente Hengelo probeert evenwicht te bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).

De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:

  • Bewoners, bezoekers van bewoners en ondernemers en werknemers laten parkeren op de gewenste plaatsen;
  • Een betaalbare en eerlijke verdeling van de schaarse beschikbare openbare ruimte voor elke categorie parkeerder (in de volgorde: bewoner, bezoeker/klant en werknemer);
  • Streven naar geconcentreerde grote parkeerlocaties en dubbel ruimtegebruik waar mogelijk (de juiste plaats voor de juiste prijs voor alle groepen);
  • Oplossingen bieden voor huidige en toekomstige parkeer- en bereikbaarheidsproblemen;
  • Betere geleiding automobiliteit en parkeerdruk beter spreiden;
  • Verminderde groei van de automobiliteit en autogebruik.

Parkeernormering (motorvoertuigen)

Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone. Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.

De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota Evaluatie parkeerbeleid en blijft derhalve gehandhaafd.

Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009), alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.

4.3.6.2 Evaluatie

Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze Nota Autoparkeren voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de nota Evaluatie parkeerbeleid door de gemeenteraad vastgesteld.

Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde Nota Autoparkeren 2008 – 2012., zoals het betaald avondparkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken. Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Alhoewel een blauwe zone fraude gevoeliger is dan betaald parkeren is het een reguleringsvorm die momenteel redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones worden de ontheffingen gratis verstrekt. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Zowel voor de nieuwe als bestaande blauwe zones zullen ontheffingen worden verstrekt tegen betaling. Gekozen wordt voor vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avondparkeren afgeschaft. Ook hiervoor was nagenoeg geen draagvlak.

4.3.7 Toegankelijkheid

Het te hanteren beleid aangaande toegankelijkheid is weergegeven in de nota Verleiden, verplichten en voorthelpen. Bevordering toegankelijkheid gebouwen en omgeving (2007). Dat is een verdieping van het Bouwbesluit. Dit beleid is gebaseerd op toepassing van de NEN 1814 en de meest recente uitgave CROW (richtlijn integrale toegankelijkheid openbare ruimte).

Voor het waarborgen van dit beleid dient dit in alle fasen van bouw en ontwikkeling van gebouwen, waaronder woningen, en buitenruimte te worden meegenomen.

4.3.8 Uitvoeringsnota Fietsen (2003-2006)

Het bevorderen van het fietsgebruik heeft een hoge prioriteit binnen het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid. In de beleidsnota Fietsen (1993) staat het gemeentelijke fietsbeleid nader omschreven. In de "Uitvoeringsnota Fietsen 2003-2006" zijn beleidsvoornemens nader uitgewerkt tot een breed pakket van concrete maatregelen met als doel het fietsklimaat in Hengelo te verbeteren. Speerpunten hierin zijn: het verbeteren van de belangrijkste fietsroutes naar het centrum van de stad (stadsfietsroutes), het fietsvriendelijker maken van verkeersregelinstallaties en de verbetering van het fietsparkeren.

4.3.9 Nota Duurzaam Veilig (2001)

Op het gebied van verkeersveiligheid conformeert de gemeente Hengelo zich aan de afspraken die de gezamenlijke wegbeheerders in 1997 hebben gemaakt, welke zijn vastgelegd in het "Startprogramma Duurzaam Veilig". In de gemeentelijke nota Duurzaam Veilig (2001) zijn de maatregelen vertaald naar de Hengelose situatie.

Fase I van deze nota wordt gekenmerkt door het realiseren van een duurzaam veilig wegennet en is zo goed als afgerond. Verder is de aanpak van VerkeersOngevallen Concentraties (VOC) een belangrijk middel in de strijd tegen de verkeersonveiligheid. Verkeersongevalpunten in de stad worden bij deze aanpak onderzocht en aangepakt. Jaarlijks worden de VOC's geactualiseerd.

In Fase II zijn verkeerseducatie en gedragsbeïnvloeding terugkerende onderwerpen. De verkeerseducatieprogramma's die in de regio en in Hengelo worden uitgevoerd, staan beschreven in het rapport "RUP gedragsbeïnvloeding: op weg naar een permanente verkeerseducatie in Zuid-Twente (periode 2004-2006)". De programma's zijn onderverdeeld naar de verschillende doelgroepen en leeftijdscategorieën en worden jaarlijks opnieuw vastgesteld.

Een belangrijke bijdrage in de uitvoering van verkeersveiligheidscampagnes wordt in Hengelo al jaren achtereen geleverd door de vrijwilligers van VVN. In hun werkplan worden jaarlijks activiteiten en projecten beschreven die de afdeling Hengelo wil initiëren en uitvoeren. De nadruk van de projecten is gericht op educatie en gedragsbeïnvloeding.

Omdat verkeersveiligheid duurzaam dient te zijn, vereist het een integrale benadering. Andere beleidsterreinen zoals ruimtelijke ordening, mobiliteit, infrastructuur, voorlichting, onderwijs en welzijn beïnvloeden de verkeersveiligheid.

4.3.10 Erfgoedverordening (2010)

Op 21 september 2010 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2010 Gemeente Hengelo' vastgesteld. Met de erfgoedverordening 2010 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening (Monumentenwet art. 38) regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.

Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit Ruimtelijke Ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.

4.3.11 Welstandsnota

Op 8 oktober 2013 is de nieuwe welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zij hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel) en materiaal- kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes)en de locatie van de massa (rooilijnen).

4.3.12 Hengelo Verduursamen; Duurzaamheidsagenda 2012-2016

In deze Duurzaamheidsagenda staat het veranderproces naar een duurzame en toekomstbestendige stad centraal. Het gaat om een essentiële verandering van het Hengelose sociaal-economisch systeem naar een systeem dat anders en zuiniger omgaat met zijn grondstoffen, dat draait op hernieuwbare energiebronnen, en waarin maatschappelijke en ecologische waarden even belangrijk zijn als economische waarden. Voor een verandering van een traditionele economie naar een duurzame economie is een beweging noodzakelijk waarin belangenafweging op lange termijn belangrijker is dan korte termijn winst. Dit alles gaat zowel op voor de bedrijven, organisaties en instellingen als voor de burgers cq consumenten.

De meeste aandacht leek lange tijd uit te gaan naar een defensieve aanpak, gericht op vermindering van de milieubelasting. De laatste jaren zien we zien echter een belangrijke stroming ontstaan die zich baseert op nieuwe inzichten, kennis en technologie. Die opereert vanuit het besef dat het denken in samenhangende ketens (wat heeft effect op wat) noodzakelijk is om effectief te zijn en èchte oplossingen te vinden.

Het is onze gezamenlijke opgave te zoeken naar maatregelen die ervoor zorgen dat onze samenleving vitaal blijft, zowel economisch gezien (profit) als waar het gaat om de gezondheid van mensen (people) en die van de natuur (planet). Zo kunnen we bijvoorbeeld zoeken naar manieren om lucht- en water- en bodemkwaliteit te verbeteren. We kunnen manieren vinden om de stad te vergroenen en de biodiversiteit in de stad te laten toenemen. Dit heeft niet alleen waarde voor de natuur, maar heeft ook een positief effect op de inwoners van Hengelo. We kunnen onze producten opnieuw leren ontwerpen zodat alle materialen na gebruik demontabel zijn en weer hernieuwbare grondstof worden. We kunnen zoeken naar alternatieven voor toxische materialen zodat de omgeving schoon blijft en producten goed zijn voor onze gezondheid. We kunnen inzetten op nieuwe technologie voor het opwekken van hernieuwbare energie. We kunnen op zoek naar nieuwe werkvormen waar mensen naast hun kwaliteiten ook hun behoeften in mogen brengen en waar de potentie van mensen volledig tot zijn recht kan komen.

Zo kan Hengelo op weg naar een duurzame en toekomstbestendige stad in 2030 en daarmee een bijdrage leveren aan de gewenste voorbeeldfunctie van Twente op het gebied van technologie en innovatie.

Het natuurlijk systeem van de aarde is steeds sterker door menselijk handelen beïnvloed en daardoor in een kritische situatie terechtgekomen. De vitaliteit van natuurlijke mondiale systemen zoals het klimaatsysteem en de grote ecosystemen is in het geding. Voor een belangrijk deel wordt dat veroorzaakt door onze eigen levensstandaard die er voor zorgt dat we meer voedselproductieruimte innemen, meer energie verbruiken, meer materie verbruiken en meer schoon water consumeren dan verantwoord is. Ook de groeiende wereldbevolking en de groeiende welvaart in niet-westerse delen van de wereld draagt daaraan bij.

De C2C principes die wij daarbij inhoudelijk hanteren zijn ;
Voorkomen van schaarste door grondstoffen terug te brengen in biologische of technische kringlopen

  • Voorkomen van schade door gebruik van toxische stoffen zoveel mogelijk te vermijden of niet in de leefomgeving te laten lekken als afval, uitstoot of emissie
  • Gebruik maken van hernieuwbare of oneindige energiebronnen als biomassa, zon, wind en aardwarmte
  • Stimuleren van biodiversiteit o.a. door vitaliseren van bodem, water en lucht
  • Stimuleren van diversiteit in mensen, kwaliteiten, expertise, ideeën, en innovatieve oplossingen.

Uitgaande van de eerder genoemde C2C principes willen we de verandering in Hengelo inzetten vanuit 3 invalshoeken;

  • Economie,
  • Klimaat en energie
  • Leefomgeving - natuur, water, biodiversiteit

Wat we nodig hebben om te veranderen is educatie, creativiteit en innovatie. We hebben niet alleen technische innovatie nodig, maar ook innovatieve business- en verdienmodellen, nieuwe creatieve financiële constructies, nieuwe multidisciplinaire samenwerkingsverbanden en cross-sectorale verbindingen.

4.3.13 Gemeentelijke Nota Geluid (2009)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-vergunningen/ontheffingen;
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden; 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.

4.4 Conclusie

Het plan voldoet aan het voor het gebied opgestelde beleid.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Watertoets

5.1.1 Algemeen

Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.

5.1.2 Het watersysteem in Hart van Zuid

Water stroomt van hoog naar laag. Het Industrieplein gelegen achter het Centraal Station Twente ligt zo'n anderhalve meter lager dan de Omloopleiding aan de zuidzijde van het plangebied. Tevens loopt het terrein af van oost naar west. Op het laagste punt, direct ten westen van de Europatunnel, gaat de Berflobeek onder de spoordijk door. Dit is het punt waar het watersysteem van Hart van Zuid op aansluit.

In het profiel van de Laan Hart van Zuid is een centrale waterloop opgenomen die zorgt voor de zichtbare waterafvoer van het plangebied. De naam van deze waterloop is Balktsbeek , genoemd naar de oude Balktsleiding die voorkomt op een kaart uit 1930. Het overtollige water wordt in deze waterloop verzameld en afgevoerd. Ten tijden van droogte voert de beek water aan om tekorten in de bodem aan te vullen. Om te voorkomen dat in droge perioden de Balktsbeek droog valt wordt een verbinding gemaakt met de Omloopleiding aan de zuidzijde van het plangebied. Dit garandeert een constante doorstroming van de nieuwe waterloop.

Regenwater dient niet via het riool naar de waterzuivering afgevoerd te worden. Dit overbelast het systeem, terwijl het regenwater zelf relatief schoon is. Regenwater dat op gebouwen en verharding valt wordt daarom afgekoppeld en zoveel mogelijk middels een infiltratievoorziening met graspassage geïnfiltreerd in de bodem (wadi). Een graspassage heeft een bewezen hoog zuiverend rendement. Middels een overloopconstructie wordt overtollig hemelwater geloosd op oppervlaktewater.

Het regenwater stroomt zichtbaar af, zodat voor een ieder duidelijk is wat er mee gebeurt. Deze zichtbaarheid maakt mensen bewust van het systeem en dit helpt bij het schoon houden van het water. Foutieve aansluitingen worden hiermee voorkomen.

Het regenwater wordt zo lang mogelijk in het gebied zelf vastgehouden. Het snel afvoeren geeft waterproblemen stroomafwaarts. Het regenwater wordt tijdelijk opgevangen om vervolgens geleidelijk weg te vloeien in de bodem of via de Balktsbeek naar de Berflobeek ter plaatse van de Europatunnel.

Het watersysteem is zo ingericht dat het water in de bodem weg kan zijgen in tijden dat de grondwaterstand laag is. Extreme droogte kan zo vaker voorkomen worden.

De riolering in Hart van Zuid transporteert uitsluitend de zogenaamde “Droog Weer Afvoer” (dwa). Dit wil zeggen dat de riolering uitsluitend het echt vervuilde water van toilet, douche en bad en het keuken afvalwater transporteert naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het regenwater, dat in de oude situatie ook op het (gemengde) riool werd geloosd, wordt in het gebied gebufferd en het overtollige water wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.

5.1.3 De centrale waterloop in de Laan Hart van Zuid

Zoals onder punt 1 reeds vermeld, is voor de hoofdwaterafvoer van het gebied Hart van Zuid gekozen voor een watergang (Balktsbeek) in het profiel van de Laan Hart van Zuid . Doordat het water centraal ligt is de afwatering van de omliggende gebieden, zowel aan de westzijde als aan de oostzijde, het eenvoudigste te regelen.

De centrale waterloop heeft aan beide zijden een groen talud. Om het waterpeil in de Balktsbeek tussen de Omloopleiding en de Berflobeek bij het station op peil te houden zijn/worden een aantal stuwtjes in de waterloop opgenomen. Deze stuwtjes worden op een speelse wijze uitgevoerd zodat de beleving van het water toeneemt.

In de Balktsbeek kan hierdoor tevens een deel van de waterberging worden opgenomen.

Bijzondere aandacht bij de realisering van de Laan Hart van Zuid verdient de kruising met de Omloopleiding en het inrichten van het inlaatwerk in de Omloopleiding ten behoeve van de watertoevoer voor de Balktsbeek. Ook hiervoor heeft in een vroegtijdig stadium overleg plaatsgevonden met het waterschap Vechtstromen.

5.2 Flora en fauna

De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van een aantal planten- en diersoorten. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. In de praktijk betekent dit dat bepaalde handelingen ten aanzien van dieren en planten slechts onder strikte voorwaarden mogelijk zijn. Ten behoeve van de planrealisatie kan het dan ook nodig zijn om afwijking aan te vragen in verband met de (voorgenomen) overtreding van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Tijdens het plannen van de werkzaamheden dienen de volgende zaken in kaart gebracht te worden:

  • Welke beschermde planten- en diersoorten komen in en nabij het plangebied voor;
  • Leidt het realiseren van het plan of uitvoering van de geplande werkzaamheden tot handelingen die in strijd zijn met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet;
  • Kunnen het plan of de voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke handelingen niet of in mindere mate gepleegd worden;
  • Is om de plannen te kunnen uitvoeren of de werkzaamheden te kunnen verrichten een afwijking (ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet) vereist?

Om inzicht te krijgen in de antwoorden op bovenstaande vragen, is in augustus 2014 een Quick scan flora en fauna (bijlage 1 bij toelichting) uitgevoerd voor zowel het noordelijke als het zuidelijke deel van de Laan Hart van Zuid. De conclusie van dit onderzoek is dat, met de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, negatieve effecten op vleermuizen, huismus, gierzwaluw en steenmarter niet op voorhand uitgesloten worden. Er is nader onderzoek naar deze soorten (soortgroepen) gedaan om duidelijk te maken of het plangebied een functie heeft voor deze soorten, en zo ja welke. De resultaten van het aanvullend Flora en Fauna onderzoek (bijlage 4 bij toelichting) van juli 2015 staan hieronder beschreven.

Ten behoeve van de voorgenomen sloop van 'Hal 50' is in oktober 2014 een aanvullend onderzoek flora en fauna Stork terrein (bijlage 2 bij toelichting) uitgevoerd naar mogelijk negatieve effecten op flora en fauna. De conclusie van dit onderzoek is dat 'indien rekening gehouden wordt met het broedseizoen van vogels, nader onderzoek en ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk is'. De notitie behorende bij dit onderzoek is eveneens in de bijlage 2 opgenomen.

Conclusie van de Quickscan van augustus 2014 is dat met de ruimtelijke ontwikkeling negatieve effecten op vleermuizen, steenmarter, huismus en gierzwaluw niet op voorhand uitgesloten kunnen worden.

Er is in juli 2015 aanvullend Flora en Fauna onderzoek (bijlage 4 bij toelichting) uitgevoerd om aan te tonen, dan wel uit te sluiten dat het plangebied een functie heeft voor de genoemde soort(groepen). De conclusies uit het onderzoek van juli 2015 kunnen, voor wat betreft het plangebied Laan Hart van Zuid, Noordelijk deel, als volgt worden samengevat:

  • Vleermuizen: Negatieve effecten op vleermuizen zijn met de voorgenomen werkzaamheden niet te verwachten. Het aanvragen van een ontheffing is voor vleermuizen niet noodzakelijk.
  • Gierzwaluwen: Negatieve effecten op gierzwaluw zijn niet te verwachten. Het aanvragen van een ontheffing is voor gierzwaluwen niet noodzakelijk.
  • Overige beschermde soorten: Negatieve effecten op de groep van overige beschermde soorten zijn niet te verwachten. Het aanvragen van een ontheffing wordt voor de groep van overige beschermde soorten niet noodzakelijk geacht. Wel dient ten allen tijde rekening gehouden te worden met het broedseizoen van vogels.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

5.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

5.3.2 Archeologie; beleid

Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is opgenomen in afbeelding 7.

De in 2007 aangepaste Monumentenwet, een wijziging op de Monumentenwet 1988 en de de Bro, art. artikel 3.6.1 lid 2, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. De gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, moeten rekening houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. De gemeente Hengelo heeft een eigen archeologiebeleid waarin de uitgangspunten van het Rijksbeleid zijn overgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0093-0301_0008.jpg"

Afbeelding 7: Uitsnede kaart archeologische verwachtingswaarde. Het tracé van de Laan van Zuid Noordelijk deel is aangeduid met een blauwe stippellijn.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. Voor Hengelo is door middel van het maken van een archeologische verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In het kader van de Monumentenwet moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.

Op basis van de te verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones én de mogelijkheden die archeologisch onderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 2500 m2, waarbinnen een hoge verwachtingswaarde geldt en voor ingrepen groter dan 5000 m2, waarvoor een middelmatige of lage verwachtingswaarde geldt. De minimumonderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.

5.3.3 Archeologie; het plangebied
5.3.3.1 Verwachtingswaarden

Op de archeologische waardenkaart van de gemeente Hengelo zijn binnen het plangebied Laan Hart van Zuid, Noordelijk deel zones met een hoge archeologische verwachtingswaarde aanwezig. Het gaat hier enerzijds om een natuurlijke dekzandrug waarop na de middeleeuwen een dik plaggendek is ontstaan (bruin). Dergelijke zogenaamde oude bouwlanden (essen) zijn van oudsher geschikte gronden voor bewoning en landbouw. Zuidelijker ligt het tracé in een zone met dekzandwelvingen waarop eveneens plaggendekken kunnen voorkomen. Ook in dit geval zijn het oude bouwlanden die van origine wat lager in het landschap lagen, tussen twee dekzandruggen zoals in afbeelding 7 is te zien.

Westelijk van de Laan Hart van Zuid, noordelijk deel lag het voormalige erve Langeler op de plek waar in 1917 de Wilhelminaschool verrees (industrieschool, nu Techniekmuseum 't Heim). De attentie cirkel rond dit voormalige erf is het gebied eventueel archeologische sporen van voorgangers van dit erf verwacht kunnen worden. Deze liggen echter doorgaans hogerop dekzandruggen die later als bouwland in gebruik zijn gekomen en waarop een dik plaggendek ontstond.

Voor zones met een hoge archeologische verwachtingswaarde dient archeologisch onderzoek verricht te worden indien bodemingrepen dieper dan 40 cm over een oppervlak van meer dan 2500 m2 zijn te voorzien.

5.3.3.2 Archeologisch onderzoek

Binnen het tracégebied zijn tot dusver geen archeologische onderzoeken uitgevoerd. Evenmin zijn er in of in de directe nabijheid archeologische vondsten gemeld in ARCHIS.

In de huidige situatie is een aanzienlijk deel van het tracé nog overbouwd met fabriekshallen. Veldonderzoek om vast te stellen in hoeverre de overwegend middelhoge archeologische verwachtingswaarde te kunnen toetsen is niet mogelijk. Door de regio-archeoloog zijn alle bouwdossiers uit het bouwarchief bestudeerd om te kunnen beoordelen in hoeverre de bouw van de fabrieksgebouwen heeft geleid tot bodemverstoring. Daarmee zou de verwachtingswaarde eventueel bijgesteld kunnen worden.

De dossiers van de fabrieksgebouwen dateren uit een periode tussen circa 1919 en 1987. Het betreft de fabrieken van de firma's Stork en Dikkers. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de meeste gebouwen zijn gebouwd op gemetselde of gestorte poeren waarop zowel de buitengevels als intern de dragende kolommen binnen stonden of deels nog staan (zie foto fabrieksgebouw).

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0093-0301_0009.jpg"

foto fabrieksgebouw

Hoewel van lang niet alle tekeningen goed kom worden herleid wat de aard en omvang van de funderingen was, kan gesteld worden dat er globaal 20% van de bodem door de aanleg van funderingspoeren is geroerd tot dieptes van circa 1,2 tot 2,0 meter. Voorts bleek ook dat er in enkele gebouwen kelders en putten aanwezig waren en dat er diverse riolen en hemelwaterafvoeren onder en langs de gebouwen waren aangelegd. Verder is aan te nemen dat er talloze andere leidingen in de bodem zijn aangelegd. Ten slotte is het aannemelijk dat bij de bouw van de fabrieken ook egalisaties van het maaiveld hebben plaatsgevonden. Dit kan echter zowel ophoging als afvlakking zijn geweest.

Al met al kan op basis van de genoemde gegevens worden aangenomen dat nagenoeg het gehele tracé van de Hart van Zuidlaan Noord over fabrieksterreinen loopt waarvan het vermoeden gerechtvaardigd is dat de bodem grootschalig is geroerd. Eventueel aanwezige archeologische sporen en resten zullen daarbij eveneens sterk zijn geroerd. Derhalve kan de archeologische verwachtingswaarde naar laag worden bijgesteld en is verder veldonderzoek niet benodigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0093-0301_0010.jpg"

Afbeelding: De globale ligging van het tracé op de kadastrale minuutplan rond 1832 (bron: watwaswaar.nl)

5.3.4 Cultuurhistorie; beleid

Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht moeten worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

5.3.5 Cultuurhistorie; het plangebied
5.3.5.1 Cultuurhistorische inventarisatie in het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0093-0301_0011.jpg"

Afbeelding: Situatie begin 1900. Bron: Google Maps

In het begin van de 19e eeuw lag het nu geplande tracé nog in een volledig landelijk gebied dat als een oud hoevenlandschap is te beschrijven. Het bestond uit een groot escomplex ten zuiden van het toenmalige kleine dorp Hengelo. Het betrof het noordelijke deel van de grote Berflo-es. Met de industrialisatie in de tweede helft van de 19e eeuw begon de ontwikkeling van het dorp tot een regionaal belangrijke industriestad. Op de topografische kaart uit het einde van de 19e eeuw is deze uitbreiding in volle gang en zijn er langs oude landwegen grote fabriekshallen ontstaan. Die ontwikkeling heeft zich nadien nog sterker voortgezet. In de huidige situatie is het gehele gebied volledig verstedelijkt en zijn er van het voormalige oude hoevenlandschap geen zichtbare sporen en relicten meer aanwezig.

In de huidige stedelijke omgeving vinden we in het geplande tracé een aantal fabriekshallen die dateren uit de periode van circa 1950 tot 1980.

5.3.5.2 Gebouwde objecten en monumenten

Hengelo heeft 90 rijksmonumenten (RM), 130 gemeentelijke monumenten (GM, waarvan 10 met de status voorgedragen), 35 beeldbepalende gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Daarnaast zijn er door het rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene/ de Noork.

Binnen het plangebied Laan Hart van Zuid, Noordelijk deel zijn geen monumenten en karakteristieke panden aanwezig.

5.3.5.3 Vertaling naar planregels

In het plangebied en de directe omgeving zijn geen kenmerken, objecten en structuren aanwezig met cultuurhistorische waarden. Vanwege de afwezigheid van cultuurhistorische waarden gelden geen aanbevelingen.

5.4 Milieu

Milieuhygiëne is een belangrijk onderdeel van ruimtelijke ordening en vormt zodoende ook een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Het is van belang dat in het kader van een zorgvuldige en integrale afweging milieurelevante aspecten in beeld zijn gebracht. Om inzicht te verschaffen in de relevante milieuhygiënische aspecten is een milieuaspectenstudie gemaakt. Deze studie is opgenomen als bijlage 3 Milieuaspectenstudie bij het voorliggende bestemmingsplan Laan Hart van Zuid, Noordelijk deel. In deze paragraaf zijn de conclusies uit de milieuaspectenstudie opgenomen. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar genoemde bijlage.

5.4.1 Bedrijven en milieuzonering

In het plangebied kunnen geen bedrijven zich vestigen. Daarom is een toets niet noodzakelijk of mogelijk. Ten aanzien van bedrijven en milieuzonering zijn er dus geen beperkingen.

5.4.2 Bodem

De genoemde plangebieden zijn op historisch en verkennend niveau onderzocht. Binnen het plangebied bevinden zich diverse bodemverontreinigingen in zowel de grond als het grondwater. Ter plaatse van de locaties van EMGA en Stork zal nader bodemonderzoek worden uitgevoerd nadat de huidige activiteiten zijn opgeheven en de aanwezige gebouwen en vloeren zijn verwijderd.

Tijdens de ontwikkeling van het terrein zullen de aanwezige verontreinigingen indien nodig worden gesaneerd. Afhankelijk van de aanpak zal hier de voorgeschreven procedure voor worden gevolgd en de benodigde toestemming van bevoegd gezag worden verkregen.

5.4.3 Geluid

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Deze geeft de normen voor industrielawaai (op een geluidgezoneerd bedrijventerrein), wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Luchtvaartlawaai is niet in de Wet geluidhinder, maar in de Wet luchtvaart (Wlv) geregeld. Binnen de zones van industrieterreinen, wegen en spoorwegen dient bij het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen of bij het ontwikkelen van industrieterreinen, wegen en spoorwegen een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. De Wet geluidhinder toetst plannen op geluidsbelastingen aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen of aan de rand van de locatie waarbinnen het realiseren van dergelijke bestemmingen mogelijk is.

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde en een maximaal toelaatbare waarde. Indien de geluidsbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde is realisatie van geluidgevoelige bestemmingen op grond van de Wet geluidhinder zonder meer mogelijk. Het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen met een geluidsbelasting die hoger is dan de maximaal toelaatbare waarde is wettelijk niet toegestaan. Een geluidsbelasting in de bandbreedte van de voorkeursgrenswaarde tot de maximaal toelaatbare waarde is aan restricties gebonden en onder voorwaarden mogelijk. Bij het beantwoorden van de vraag wat wel en wat niet is toegestaan is het onderscheid tussen bedrijfswoningen en burgerwoningen van belang.

Daarnaast heeft de gemeente Hengelo geluidbeleid.

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo.
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-ontheffingen.
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zo nodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden.
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

In dit plan is rekening gehouden met de nota geluid van de gemeente Hengelo.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken:

• Een zo integraal mogelijke gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden: Wonen, Binnenstad en winkelgebieden, Industrie en bedrijven, Buitengebied en stadsparken en Verkeerszones.

• Ambities per gebiedstype (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafond-waarden). Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken.

• Zoveel mogelijk aanhouden van de volgorde: eerst bronmaatregelen, dan overdracht maatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdracht maatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan als er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie.

• Bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.

• Een eenduidige normstelling voor bedrijven.

Industrielawaai

Het bedrijventerrein Wilderinkshoek is een gezoneerd industrieterrein. Dit betekent dat de geluidbelasting op de gevel van woningen door industrielawaai niet hoger mag zijn dan 55 dB(A). Buiten de zone mag het geluidniveau door industrielawaai niet hoger zijn dan 50 dB(A). Activiteiten buiten de inrichtingen (bijvoorbeeld vrachtverkeer op de openbare weg) vallen niet onder industrielawaai maar onder wegverkeerslawaai. De gemeente Hengelo zorgt er voor dat er blijvend wordt voldaan aan deze geluidniveaus op de gevels van woningen binnen de zone.

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het aspect industrielawaai zal worden gebruikt bij cumulatie en de toets aan het geluidbeleid.

Wegverkeerslawaai (onderzoek Arcadis)

In de Wet geluidhinder is bepaald dat bepaalde typen wegen in stedelijk en buitenstedelijk gebied een zone kennen. Indien er een bestemmingsplan wordt opgesteld en er is in het plangebied een weg aanwezig met een zone, dan kan het noodzakelijk zijn om een akoestisch onderzoek te verrichten. Het onderzoek is noodzakelijk wanneer sprake is van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen, of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone. Het onderzoek heeft betrekking op het bepalen van de geluidsbelasting, zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken. In het akoestische onderzoek van Arcadis is een zonebreedte aangehouden van 200 meter. Binnen deze zone wordt op een afstand van 180 meter al vrij snel voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het uitbreiden van het onderzoeksgebied naar 350 meter zal geen andere conclusies opleveren ten opzichte van hetgeen nu uit het akoestische onderzoek naar voren is gekomen.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in het realiseren van nieuwe woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen maar wel in de aanleg van een nieuwe weg waaraan een zone is verbonden. Tevens is beoordeeld of er sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

Als bijlage bij het plan is de rapportage “Bestemmingsplan Laan Hart van Zuid Geluid- en luchtonderzoek” van 19 maart 2015 gevoegd. Tevens is bijgevoegd “Aanvullende berekening Laan Hart van Zuid, noordelijke deel” Datum: 19 januari 2016.

Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB vanwege de Laan Hart van Zuid op een aantal adressen wordt overschreden. De hoogst berekende geluidsbelasting bedraagt 58 dB.

Het onderzoek en het aanvullende onderzoek is tevens de basis voor het aanvragen van hogere grenswaarden voor woningen en/of andere geluidgevoelige bestemmingen die niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldoen. Deze hogere waarden zijn inmiddels vastgesteld op 18 april 2016.

Reconstructie:

De fysieke wijziging van het Industrieplein/Parallelweg leiden niet tot een relevante toename van de geluidsbelasting (1.5 dB of meer) als gevolg van het onderliggende plan. Derhalve zijn de effecten en toepasbaarheid van maatregelen niet onderzocht voor bovengenoemde wegen.

Uit het onderzoek blijkt dat de aanleg van het noordelijk deel van de Laan Hart van Zuid, leidt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (> 48 dB voor bestaande geluidgevoelige gebouwen). Als gevolg van bovenstaande overschrijdingen, zijn maatregelen afgewogen. Middels een DMC-afweging is vastgesteld dat toepassing van geluidsarm asfalt met akoestische eigenschappen gelijkwaardig aan dunne deklaag A financieel doelmatig is. Het aantal reductiepunten biedt ruimte voor het financieel doelmatig toepassen van schermen, maar dit is vanwege stedenbouwkundige-, verkeerskundige- en landschappelijke redenen niet wenselijk. Ondanks het toepassen van de genoemde maatregel, wordt de geluidsbelasting op 5 bestaande woningen, een schoolbestemming, 105 nieuwe nog te bouwen woningen en een maatschappelijke bestemming waar onderwijs mogelijk is en wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen, onvoldoende gereduceerd. De maximale geluidsbelasting bedraagt hierbij 58 dB ten gevolge van de Laan Hart van Zuid. Voor deze woningen en de schoolbestemming dienen hogere waarden te worden vastgesteld. De locaties voldoen aan de ambitiewaarde van 58 dB voor verkeerszones uit het geluidbeleid van de gemeente Hengelo. Tevens voldoen de locaties aan de plafondwaarde van 58 dB voor wonen.

Mocht de geluidbelasting op een woning hoger zijn dan 48 dB of 53 dB zonder aftrek, zal nader onderzoek moeten worden verricht bij de individuele woning om te onderzoeken welke maatregelen aan de woning noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan een acceptabel binnenniveau van 33 dB. In het geluidbeleid van de gemeente Hengelo in vastgelegd hoe wordt omgegaan met woningen met een hogere geluidbelasting. Er is opdracht verleend voor dit nadere onderzoek dat reeds is gestart.

In het bestemmingsplan zullen voorwaarden worden opgenomen voor noodzakelijke maatregelen (geluidsarm asfalt) Deze maatregelen zullen gereed moeten zijn voordat de weg in gebruik wordt genomen door het verkeer.

Het toepassen van een afgerond 3 dB stiller asfalt is technisch goed mogelijk en reeds op meerdere wegvakken in Hengelo toegepast. Het isoleren van een bestaande woning met een geluidbelasting zonder aftrek van 57 dB buiten naar 33 dB binnen is zeer wel mogelijk. In de praktijk zijn isolatiewaarden mogelijk van 25 – 35 dB. Onderzocht wordt of er aanvullende voorzieningen moeten worden aangebracht in de vorm van o.a. extra kierafdichting, andere beglazing of geluidgedempte ventilatie openingen.

Cumulatie industrie- en wegverkeerslawaai

Door het bij elkaar 'optellen' van industrielawaai en wegverkeerslawaai ontstaat er een meer reëel beeld van de werkelijk ervaren geluidhinder in de woonwijken langs de randen van de plangebieden. Het wegverkeer is grotendeels bepalend voor de ervaren geluidshinder. Bij het beoordelen van een akoestische situatie zal het industrielawaai worden meegenomen alsmede ook de richting vanwaar dit geluid afkomstig is. De cumulatieve geluidsbelasting is berekend conform bijlage 1 van het

Reken- en meetvoorschrift 2012. Om een eerste indruk te krijgen van de aanvaardbaarheid van de cumulatieve geluidsbelasting, is deze cumulatieve waarde vergeleken met de normen die gelden voor de bronsoort waarvoor het onderzoek wordt uitgevoerd (wegverkeerslawaai). Hierbij moet echter wel opgemerkt worden dat de normen zijn gesteld voor toetsing van één bron afzonderlijk, zodat letterlijke toepassing van de normen bij de beoordeling van cumulatie niet aan de orde is maar enkel ter beoordeling van de optredende cumulatieve geluidsbelastingen worden gebruikt.

Daarnaast moet bovendien worden opgemerkt dat in de bijdrage(n) van de wegverkeersbron(nen) aan het cumulatieve niveau geen rekening is gehouden met de aftrek op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder. Voor de woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld, kan worden geconcludeerd dat het wegverkeer maatgevend is voor de cumulatieve geluidsbelasting. Voor geen enkele woning wordt de maximaal te ontheffen grenswaarde vanwege wegverkeer, evenals de plafondwaarde uit het geluidbeleid van de gemeente Hengelo, overschreden. Ondanks dat voor de geluidgevoelige bestemmingen de cumulatieve waarde 64 dB is, wordt de geluidsbelasting aanvaardbaar geacht omdat de nachtperiode de bepalende periode is bij industrielawaai. De cumulatieve geluidbelasting in de nachtperiode is 52 dB wat overeenkomt met 62 dB etmaalwaarde. Dit is lager dan de maximaal vast te stellen grenswaarde.

Vliegtuiglawaai

Het plangebied ligt niet binnen de Ke-contour van vliegveld Twente. daarom is vliegtuiglawaai geen belemmering en is dat niet verder meegenomen in de beoordeling.

Vliegveld Twente is als zodanig niet meer in gebruik. De wettelijke zones rondom het vliegveld hebben echter nog steeds rechtskracht. Door een recente wetswijziging staat vast dat in november 2016 de wettelijke contouren rondom vliegveld Twente komen te vervallen.

Conclusie

De akoestische situatie is op dit moment in beeld gebracht. Er worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Er zijn hogere grenswaarden vastgesteld voor bestaande woningen, een schoolbestemming, nog te bouwen woningen en een maatschappelijke bestemming waar onderwijs mogelijk is en wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen vanwege de aanleg van een nieuwe weg. Het ontwerp hiervan dient gelijktijdig in procedure te gaan met het ontwerpbestemmingsplan. Dat is gebeurt. De vastgestelde hogere waarden zijn als bijlage 7 bij dit plan gevoegd. De bewoners die het aangaat zullen worden betrokken bij de verdere uitwerking en bij het vaststellen van eventueel noodzakelijke maatregelen.

5.4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden enerzijds bepaald door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.


De regelgeving met betrekking tot de externe veiligheid is vastgelegd in verschillende regelgeving.

  • Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
  • Voor transportassen gaat naar verwachting binnen enkele maanden het Besluit externe veiligheid transportassen (Bevt) gelden.
  • Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
  • De opslag van vuurwerk is uitgezonderd van het Bevi; hiervoor gelden de regels uit het Vuurwerkbesluit.


Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in twee grootheden, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting of transportas zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval binnen die inrichting of transportas waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Aan het plaatsgebonden risico is een (wettelijke) grenswaarde verbonden: een overlijdenskans van 10-6 (1 op een miljoen) per jaar. Dit betekent dat binnen de 10-6 contour geen kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn of mogen worden geprojecteerd.


Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een inrichting of transportas in één keer het dodelijk slachtoffer worden van een incident met gevaarlijke stoffen binnen de inrichting of op de transportas. Bij de bepaling van het groepsrisico wordt, in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, de feitelijke situatie van de omgeving betrokken: de bevolkingsdichtheid, de bebouwing en de zelfredzaamheid. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek waarin het mogelijke aantal dodelijke slachtoffers ten gevolge van een calamiteit wordt afgezet tegen de kans dat deze gebeurtenis optreedt. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenoemde oriëntatiewaarde.

Risicovolle bedrijven

Binnen het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder het Bevi en zijn geen Bevi-bedrijven toegestaan.

Het meest noordelijke deel van het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoorwegemplacement. Het emplacement is vanwege de (vergunde) handelingen met gevaarlijke stoffen een Bevi-inrichting. Langs het emplacement geldt geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Het plan voorziet niet in de vestiging van (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van het emplacement. Verkeersdeelnemers die gebruik maken van ene openbare weg worden niet betrokken in de bepaling van de hoogte van het groepsrisico.

De ontwikkelingen op het plangebied hebben dan ook geen relevante invloed op het groepsrisico.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Over het noordelijk deel van de Laan Hart van Zuid zullen niet veel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De laan vormt geen aanvoerroute voor tankstations. De laan gaat mogelijk de aan-en afvoerroute vormen voor het bedrijf Howden aan de Lansinkesweg. De hoeveelheid en de aard van de gevaarlijke stoffen die naar dit bedrijf worden vervoerd is echter zodanig dat dit geen relevante invloed op het plaatsgebonden risico en groepsrisico zal hebben. Verder zal de Laan geen aan- of afvoerroute vormen voor bedrijven die met substantiële hoeveelheden gevaarlijke stoffen werken. Zonder berekeningen kan dan ook worden gesteld dat er geen sprake zal zijn van een plaatsgebonden risicocontour en of van een significant groepsrisico.

Het meest noordelijke deel van het plangebied ligt ook binnen het invloedsgebied van het doorgaande spoor. Over het spoor worden ook gevaarlijke stoffen vervoerd. In de Regeling basisnet is vastgelegd met welk risico rekening moet worden gehouden bij ruimtelijke plannen. Langs het doorgaande spoor in Hengelo geldt geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Het plan voorziet niet in de vestiging van (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van het emplacement. Verkeersdeelnemers die gebruik maken van ene openbare weg worden niet betrokken in de bepaling van de hoogte van het groepsrisico. Ook voor wat betreft dit aspect draagt het plan daarom niet bij aan een toename van het groepsrisico.

Gasleiding

Op het terrein van Siemens is de leiding, die naar een Gas Ontvangst Station (GOS) leidt, gedeeltelijk bovengronds aanwezig. Vanwege de aanleg van de Laan Hart van Zuid moet deze leiding worden verlegd (Het terrein van Siemens behoort niet tot het plangebied.) Deze leiding komt voor een deel in het noordelijk deel van het wegtracé te liggen. Voor de nieuw aan te leggen leidingdelen geldt dat ze ondergronds worden aangelegd. De PR10-6 contour van de nieuwe leiding komt op de leiding te liggen. Het plaatsgebonden risico vormt daarom geen knelpunt.

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Ook voor nieuwe leidingen is dit besluit van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Bij de aanleg van nieuwe leidingen dient de PR 10-6 contour op de leiding te liggen.

Voor het GR geldt, indien er kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situaties:

  • het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of;
  • het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, of;
  • het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:

  • de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding;
  • het GR per kilometer buisleiding vergeleken met de oriënterende waarde;
  • de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

Met behulp van het programma CAROLA is een berekening gemaakt van het groepsrisico en het plaatsgebonden risico. Het speelparadijs Bengeltjesdorp ligt voor een klein deel binnen het invloedsgebied van de nieuwe leiding. Voor de berekening is er voor gekozen om alle bezoekers binnen het invloedsgebied te veronderstellen. Ook voor het kantoorpand, naast Bengeltjesdorp, is een groter aantal personen in de berekening opgenomen dan op grond van de kentallen nodig is. Hierdoor wordt een 'worst case' situatie berekend.

Uit de berekening blijkt het volgende:

  • De PR10-6 contour ligt op de leiding en vormt geen knelpunt voor dit plan.
  • De overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde van het GR is overal kleiner dan 0,1* oriëntatiewaarde. Omdat het GR kleiner is dan 0,1* oriëntatiewaarde, volstaat een beperkte verantwoording van het GR.

Beperkte verantwoording van het groepsrisico

Personendichtheid

Binnen het invloedsgebied van de gasleiding zijn diverse woningen, bedrijven, een kantoorpand en een speelgelegenheid aanwezig. De personendichtheid is weergegeven in de QRA (zie bijlage II). Verder ligt de gasleiding (gedeeltelijk) in het wegtracé. Het aantal personen op de weg is niet bekend. Vanwege de zeer beperkte verblijftijd is de invloed op het groepsrisico te verwaarlozen.

GR per kilometer buisleiding

Het GR is overal langs de leiding kleiner dan 0,1* oriëntatiewaarde.

Bestrijding en beperking van rampen 

Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten. Er zijn voldoende brandkranen aanwezig. Aanvullend kan water uit het Twentekanaal of de Tuindorpvijver worden gehaald. De brandweer acht aanvullende maatregelen niet noodzakelijk. Eventueel zal de brandweer in het kader van de (bouw)vergunningaanvraag voor het slopen en aanhelen van de gevel van Bengeltjesdorp eisen stellen aan deze gevel.

Zelfredzaamheid

Het plangebied op zich zorgt niet voor een mogelijke toename van het aantal verminderd zelfredzame personen. Door het verleggen van de gasleiding komt een (overdekte)speelgelegenheid (Bengeltjesdorp) en een kantoorpand binnen het invloedsgebied van de nieuwe gasleiding te liggen. De speelgelegenheid ligt nu ook al binnen het invloedsgebied van een (bovengrondse) gasleiding op het terrein van Siemens. Deze leiding zal tot aan de GOS ondergronds worden aangelegd. Hierdoor verbeterd de veiligheidssituatie. De brandweer zal bij reguliere brandveiligheidscontroles de aspecten zelfredzaamheid en de mogelijkheid tot vluchten bespreken met de verantwoordelijke bij Bengeltjesdorp. Er zijn voldoende vluchtmogelijkheden van de bron af aanwezig.

Er is een adviesvraag voorgelegd aan de Regionale Brandweer. Deze adviezen zijn in Bijlage V opgenomen. Op grond van de geactualiseerde QRA heeft de brandweer aangegeven dat de eerdere adviezen nog van toepassing zijn.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt de aanleg van een weg mogelijk. Vanwege deze weg wijzigt het aantal personen niet. Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de aardgasleiding geen knelpunt veroorzaakt. De PR 10-6 contour ligt op de leiding en vormt geen belemmering. Het groepsrisico is kleiner dan 0,1* oriëntatiewaarde, beperkt verantwoord en vormt daarmee geen knelpunt.

Voor de leidingen is een belemmeringen strook van minimaal twee keer 4 meter in de planregels en op de verbeelding opgenomen.

5.4.5 Luchtkwaliteit

De belangrijkste regelgeving met betrekking tot de luchtkwaliteit is opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm) en de bijbehorende maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Dit wettelijke stelsel wordt ook wel de Wet Luchtkwaliteit genoemd. In de wet zijn de EU-richtlijnen met betrekking tot de luchtkwaliteit geïmplementeerd.

Als bijlage bij de Milieuaspectenstudie is de rapportage “Bestemmingsplan Laan Hart van Zuid Geluid- en luchtonderzoek” van 19 maart 2015 gevoegd. Uit de berekeningsresultaten volgt dat er nergens een overschrijding van grenswaarden wordt berekend. De hoogst berekende jaargemiddelde concentratie NO2 bedraagt 23,5 ìg/m³, de hoogst berekende jaargemiddelde concentratie PM10 bedraagt 22,0 ìg/m³ en de hoogst berekende jaargemiddelde concentratie PM2,5 bedraagt 13,4 ìg/m³. De 24-uursgemiddelde concentratie PM10van 50 ìg/m³ wordt op geen enkel toetspunt meer dan 35 keer overschreden.

Er zijn geen overschrijdingen van grenswaarden berekend. Derhalve zullen er vanuit de wet geen belemmeringen zijn ten aanzien van het milieuaspect luchtkwaliteit. Omdat er wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden die gelden voor de luchtkwaliteit zijn er vanuit het milieuaspect luchtkwaliteit dan ook geen belemmeringen om het bestemmingsplan vast te stellen.

5.4.6 Natura 2000

In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn in Nederland gebieden aangewezen als Natura 2000-gebied. De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn hierin geïmplementeerd. Voor elk Natura 2000-gebied geldt een afzonderlijk aanwijzingsbesluit waarin het gebied wordt begrensd en waarin de instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgelegd.

Binnen de grenzen van de gemeente Hengelo liggen geen Natura 2000 gebieden. Wel zijn een aantal Natura 2000 gebieden aanwezig in de buurgemeenten. Het betreft het Lonnekermeer, Boddenbroek, Buurserzand & Haaksbergerveen, Aamsveen en Witte Veen. Het dichtstbij gelegen gebied is het Lonnekermeer op een afstand van circa 3,5 kilometer. De overige gebieden zijn op grotere afstand gelegen. Daarnaast liggen op circa 3,6 en 4,3 km een tweetal waardevolle heideterreinen.

Bij de beoordeling van een bestemmingsplan moet worden gekeken naar de mogelijke significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen waarvoor de Natura 2000-gebieden zijn aangewezen. Als blijkt dat een ontwikkeling negatieve effecten kan hebben, dan moet een passende beoordeling worden gemaakt. Vanwege de afstand tussen de weg en het dichtstbij gelegen Natura 2000 gebied is alleen de depositie van stikstof relevant.

Op 1 juli is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Met de PAS wordt de achteruitgang van de natuurkwaliteit in Natura-2000 gebieden, voor zover die het gevolg is van stikstofdepositie, tot staan gebracht en omgezet in herstel. Aan de andere kant wordt er weer ruimte gemaakt voor economische activiteiten in de buurt van die gebieden.

Met behulp van het webbased programma AERIUS kan de stikstofdepositie worden berekend.

Het aanleggen van de twee ontbrekende delen van de Laan Hart van Zuid maakt de weg compleet. Dat er vervolgens sprake is van nieuwe wegdelen betekent niet dat er per saldo sprake is van een toename van de verkeersbewegingen. Het betreft uitsluitend een verplaatsing van verkeer binnen Hengelo.

Voor de volledigheid zijn er toch berekeningen uitgevoerd met het programma AERIUS voor de jaren 2017 en 2029. Daarbij zijn het noordelijke, zuidelijke en het bestaande middendeel deel van de Laan Hart van Zuid ingevoerd als nieuwe weg. Omdat AERIUS rekent tot maximaal 3 km vanaf de bron en de natuurgebieden op grotere afstand zijn gelegen is de depositie berekent op circa 3 km vanaf de bron en op een aantal rekenpunten op kortere afstand. Uit de berekeningen blijkt dat de depositie op circa 3km zowel in 2017 als 2029 kleiner is dan 0,05 mol/ha/jr. Vanwege de grotere afstand zal ter plaatse van de natuurgebieden de depositie ook lager zijn dan 0,05 mol/ha/jr. De berekeningen zijn bijgevoegd in bijlage III. Omdat de depositie kleiner is dan 0,05 mol/ha/jr behoeft geen melding of vergunning te worden ingediend. Het aspect Natura 2000 vormt geen belemmering voor dit plan.

5.4.7 Brandweer en fysieke veiligheid

Er is een adviesvraag voorgelegd aan de Regionale Brandweer. Op grond van de geactualiseerde QRA heeft de brandweer aangegeven dat de eerdere adviezen nog van toepassing zijn. Het advies van de brandweer is opgenomen in de Milieuaspectenstudie en waar noodzakelijk zijn de aanbevelingen verwerkt in het bestemmingsplan.

5.4.8 Radarverstoringsgebied

Het plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation Twente. Dit houdt in dat om het ongestoord functioneren van radar en communicatieapparaat te waarborgen er rond dit radarstation beperkingen gelden m.b.t. de bouwhoogte. De beperkingen gelden voor een gebied met een cirkel met een straal van 15 km, gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit gebied geldt voor bouwwerken een maximale hoogte. De maximale hoogte wordt bepaald door de hoogte van de top van de radar (t.o.v. N.A.P.) vermeerderd met een variabele hoogte afhankelijk van de afstand tot de radar. Het plangebied ligt op circa 7,5 km vanaf het radarstation. In deze situatie bedraagt de maximale bouwhoogte 71 meter (top radar) + 30 meter (variabele hoogte) = 101 meter. Binnen het plangebied is geen bebouwing toegestaan met een hoogte van 101 meter +NAP.

Gelet daarop vormt de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering voor het radarstation Twente.

5.4.9 MER

In hoeverre een bestemmingsplan m.e.r.(beoordelings)plichtig is, moet worden bepaald aan de hand van het Besluit Milieu-Effectrapportage 1994.

In dat besluit zijn de gronden weergegeven op basis waarvan een plicht tot het opstellen van een planMER, besluitMER en/of m.e.r.-beoordeling  ontstaat. Het Besluit Milieu-Effectrapportage is per 1 april 2011 gewijzigd waardoor ook voor ontwikkelingen die beneden de drempelwaarden liggen, bezien dient te worden of een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Het betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een andere weg dan een autosnelweg, een autoweg, of een andere weg met vier of meer rijstroken. Er geldt geen drempelwaarde op grond van het Besluit m.e.r.

In het Besluit milieueffectrapportage bestaat geen categorie voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van wegen die niet voldoen aan de omschrijving van de wegen in de categorieën C1.2, C1.3, D1.1 of D1.2.

In de Europese richtlijn wordt in categorie II.10e echter "de aanleg van wegen" aangewezen als activiteit waarvoor beoordeeld moet worden of een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Op grond van de Europese aanwijzing moet in de procedures voor plannen en besluiten voor deze wegenprojecten rekening worden gehouden met een m.e.r.-beoordeling. Omdat er geen verplichtingen gelden op grond van de Nederlandse regelgeving kan deze beoordeling vormvrij worden uitgevoerd.

Voor de aangewezen activiteiten moet dus een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd. Zie bijlage 5 Vormvrije mer beoordeling.

Het bevoegd gezag moet beoordelen of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de activiteiten kunnen worden uitgesloten. Er gelden geen procedurele verplichtingen voor deze beoordeling. Indien belangrijke nadelige gevolgen kunnen worden uitgesloten wordt dit in het besluit gemotiveerd.

Diverse aspecten zoals geluid, luchtkwaliteit en gevaar zijn in de milieuaspectenstudie in beeld gebracht. Daarnaast zal deze studie mede dienen als input voor een vormvrije mer-beoordeling.

Conclusies vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het initiatief uit het bestemmingsplan Laan Hart van Zuid, Noordelijk deel is getoetst en beoordeeld aan de hand van de Europese criteria en relevante wet- en regelgeving. Naar aanleiding daarvan kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen activiteit niet zal leiden tot belangrijke nadelige milieueffecten. Er zijn geen specifieke milieurisico's.

Onderhavige ontwikkeling is tevens met een milieuaspectenstudie onderzocht op eventuele negatieve gevolgen. Wij zijn van mening dat er sprake is van eenzijdige en beperkte gevolgen voor het milieu ofwel geen aanzienlijke negatieve milieugevolgen, daarbij meegewogen dat het een binnenstedelijke locatie betreft waar reeds op basis van het nu geldende bestemmingsplan een veelheid aan ontwikkelingsmogelijkheden bestaat. Het initiatief is om die reden naar onze mening niet aan te merken als een project met aanzienlijke milieugevolgen, zoals bedoeld in het m.e.r.-besluit.

Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding een m.e.r.-beoordeling als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer uit te voeren.

Deze milieuaspectenstudie en de conclusies, waarin alle relevante onderwerpen worden behandeld, zien wij als voldoende motivatie om te kunnen stellen dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten.

5.4.10 Windhinder

Omdat er binnen het plangebied geen bouwwerken mogelijk worden gemaakt is het aspect windhinder niet nader onderzocht en gelden er geen beperkingen

5.5 Economische uitvoerbaarheid

Het plangebied ligt binnen de exploitatiegrenzen van de grondexploitatie van de Noordelijke Laan Hart van Zuid . De grondexploitaties van de Noordelijke en de Zuidelijke Laan zijn gezamenlijk sluitend. Deze grondexploitaties zijn herzien per 1.1.2015. De herziening grondexploitaties is op 10 juni 2015 vastgesteld door de gemeenteraad.

Bepalend voor de economische uitvoerbaarheid is de vraag of de ruimtelijke mogelijkheden van het onderhavig bestemmingsplan uitgevoerd kunnen worden binnen de financiële kaders zoals vastgelegd in de actuele grondexploitatie. Op basis van een toets aan de exploitatiegrenzen en het ruimtegebruik is vastgesteld dat het bestemmingsplan gerealiseerd kan worden binnen de financiële kaders van de grondexploitatie Noordelijke Laan Hart van Zuid.

Het onderhavig bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 6 Het bestemmingsplan

6.1 Uitgangspunten

In het plangebied wordt een deel van de doortrekking van de Laan van Zuid mogelijk gemaakt. Het betreft een onderdeel van de gebiedsontwikkeling van Hart van Zuid.

6.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

6.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

6.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

6.3.1.2 Wijze van meten

De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.

6.3.2.1 Verkeer

Op de gronden met de bestemming Verkeer zijn wegen met een primaire functie ten behoeve van de verkeersdoorstroming toegestaan.

De bestemming 'Verkeer' is op de verbeelding aangegeven met een bestemmingsvlak. Binnen het bestemmingsvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede nutsgebouwen toegestaan ten dienste van de bestemming. Voorts zijn burgemeester en wethouders bevoegd - onder voorwaarden - bij een omgevingsvergunning toe te staan dat wordt afgeweken van het de hoogte en de oppervlakte van een nutsgebouw.

In de specifieke gebruiksregels is expliciet aangegeven voor welk gebruik het verboden is gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan te gebruiken. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken en opslag van goederen toe te staan.

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Op deze wijze is gegarandeerd dat er geluidsarm asfalt wordt aangelegd voordat de Laan hart van Zuid in gebruik wordt genomen.

6.3.2.2 Water

Op gronden met de bestemming 'Water' zijn waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, waterlopen met bijbehorende taluds toegestaan.

De bestemming 'Water' is op de verbeelding aangegeven met een bestemmingsvlak. Binnen het bestemmingsvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede nutsgebouwen toegestaan ten dienste van de bestemming.

Voorts zijn burgemeester en wethouders bevoegd - onder voorwaarden - bij een omgevingsvergunning toe te staan dat wordt afgeweken van het de hoogte en de oppervlakte van een nutsgebouw.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmeting van gebouwen.

6.3.2.3 Leiding - Gas

Op de gronden met de dubbelbestemming Leiding - Gas is, naast hetgeen op grond van de basisbestemming is toegestaan, een gasleiding van maximaal 4 inch en een maximale druk van 40 bar toegestaan. Voordat de gasleiding kan worden aangelegd dient de leidingbeheerder een QRA te overleggen waaruit blijkt dat de nieuw aan te leggen ondergrondse leiding aan de wettelijke eisen voor externe veiligheid voldoet en waaruit blijkt dat het groepsrisico niet groter is dan 0,1x oriëntatiewaarde. In afwijking van het bepaalde in de basisbestemming, mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming. Gebouwen zijn niet toegestaan.

Het is verboden om bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden uit te voeren die een risico kunnen inhouden voor de gasleiding. Burgemeester en wethouders kunnen onder bepaalde voorwaarden bij verlening van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden afwijken van dit verbod.

6.3.2.4 Waterstaat - Keur

Op de gronden met de dubbelbestemming Waterstaat - Keur geldt dat deze tevens bestemd zijn voor het onderhoud van de naastgelegen watergang. Alvorens gebouwd mag worden op gronden met deze dubbelbestemming dient eerst advies te worden ingewonnen bij de beheerder van de watergang.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

6.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

6.3.3.2 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

6.3.3.3 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot de gebruikte aanduidingen.

6.3.3.4 Algemene afwijkingsregels

Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

6.3.3.5 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is opgenomen aan welke voorwaarden moet worden voldaan ingeval gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsmogelijkheden.

6.3.3.6 Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure beschreven die gevolgd moet worden bij een uitwerking of wijziging van het plan, dan wel het stellen van nadere eisen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

6.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

6.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

6.4 Handhaving van het plan

6.4.1 Algemeen

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

6.4.2 Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit"

In 2009 is het Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit", vastgesteld. Deze beleidsnota behandelt onder andere de inzet van middelen voor en de organisatie van de vergunningverlening en handhaving binnen het taakveld "Bouwen" van de sector Wijkzaken, veiligheid en leefomgeving (WVL). Daarnaast geeft het een beleidsrichting voor de komende jaren, met een bijbehorend adequaat uitvoeringsniveau en acceptabele risicoprofielen, waarbij de accenten zijn komen te liggen op veiligheid (constructieve- en brandveiligheid), gezondheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is, als voorheen, gebleven dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden.

Hiermee heeft de gemeente Hengelo zich aangesloten bij de door VROM noodzakelijk geachte professionaliseringsslag, die naar aanleiding van verschillende rampen/incidenten (zoals de vuurwerkramp in Enschede, de cafébrand in Volendam, het instorten van het parkeerdak bij Van der Valk in Tiel, het instorten van de in aanbouw zijnde toneeltoren in Hoorn, het instorten van balkons in Maastricht en constructieve gebreken aan het Bos en Lommerplein in Amsterdam) gemaakt diende te worden.

Op basis van de missie en visie en de uitwerking onder de noemer "Zicht op kwaliteit" kunnen de belangrijkste uitgangspunten van het beleidsplan als volgt worden samengevat:

  • 1. De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (ver)bouwen, slopen en gebruik (t.o.v. het bestemmingsplan) ligt bij de burgers, bedrijven en instanties dan wel de partijen die namens hen optreden (zoals bedoeld in artikel 1a en 1b van de Woningwet).
  • 2. De gemeente beziet of die verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen en onderneemt acties op basis van ingeschat risico en wettelijke voorschriften.
  • 3. De gemeente heeft een vangnet- en bewakersfunctie op het gebied van de bouwregelgeving.
  • 4. De vangnet- en bewakersfunctie is gekoppeld aan kernbepalingen; onderdelen van wet- en regelgeving met een groot maatschappelijk belang. Deze kernbepalingen zijn bij de aannemelijkheidstoets leidend. Met deze onderdelen van de wet- en regelgeving valt niet te sjoemelen. De gemeente ziet hierop consequent, onafhankelijk en objectief toe.
  • 5. De kernbepalingen moeten een bepaalde basiskwaliteit waarborgen zodat onaanvaardbare risico's tot een minimum worden beperkt.
  • 6. De gemeente hecht vanuit de regelgeving veel waarde aan veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Hier liggen wat haar betreft de accenten van de werkzaamheden en bevinden zich de kernbepalingen.
  • 7. De gemeente wil proactief, preventief, planmatig, probleemoplossend optreden.

6.5 Retrospectieve toets

6.5.1 Algemeen

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

6.5.2 Plangebied

Het plangebied betreft een grotendeels nieuw te ontwikkelen gebied met een nagenoeg geheel nieuwe invulling. Voor een aantal percelen is de huidige situatie bestemd. Deze huidige situatie komt dan overeen met de toegestane bestemming die het vigerende bestemmingsplan mogelijk maakt. Er zijn binnen het plangebied dan ook nagenoeg geen strijdige situaties ontstaan.

6.6 Inspraak, vooroverleg en verder verloop van de procedure

6.6.1 Inspraak

Conform artikel 150 van de Gemeentewet heeft de raad een inspraakverordening vastgesteld. In die verordening is onder andere aangegeven op welke wijze belanghebbende natuurlijke- en rechtspersonen bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid betrokken worden. Na voorafgaande publicatie in het Hengelo's Weekblad op 6 januari 2015 heeft het voorontwerp bestemmingsplan Laan Hart van Zuid, Noordelijk deel van 7 januari 2015 tot en met 17 februari 2015 ter inzage gelegen. Deze publicatie heeft ook op de internetpagina van de gemeente Hengelo gestaan. Daarnaast kon men de stukken raadplegen op internet. Aandacht is geschonken aan de wijze waarop en hoe men kan reageren op het voorontwerp bestemmingsplan.

Op 20 januari 2015 was er een informatiebijeenkomst georganiseerd over het voorontwerp bestemmingsplan Laan Hart van Zuid, Noordelijk deel in combinatie met het voorontwerp bestemmingsplan Laan Hart van Zuid, Zuidelijk deel. Tijdens de bijeenkomst konden belangstellenden de beide voorontwerpen bekijken, vragen stellen en opmerkingen kenbaar maken. De avond is door ongeveer 100-150 personen bezocht. Een kennisgeving van deze avond heeft plaatsgevonden in het Hengelo's weekblad en is verder in de vorm van een uitnodigingsbrief huis-aan-huis verspreid.

Binnen de termijn zijn twee zienswijzen en zes vooroverlegreacties ingediend tegen het voorontwerpbestemmingsplan. Deze zijn samengevat en van reactie voorzien in bijlage 5 Beantwoording Inspraak en vooroverleg bestemmingsplan Laan hart van Zuid, Noordelijk deel. I

6.6.2 Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Daar er sprake is van een nieuwe invuling van het gebied, is vooroverleg gevoerd met de provincie en andere overleginstanties. Hierbij is een termijn aangegeven waarbinnen instanties kunnen reageren. Deze termijn is gelijk aan de termijn waarop zienswijzen tegen het plan ingediend konden worden, dus tot en met 17 februari 2015. Mocht een reactie voor deze datum uitblijven, dan wordt men geacht met het voorontwerp bestemmingsplan in te stemmen. Van zes instanties is een reactie ontvangen. Deze zijn samengevat en van reactie voorzien in "Beantwoording inspraak en vooroverleg bestemmingsplan Laan Hart van Zuid, Noordelijk deel"welke als bijlage 6 Nota inspraak en vooroverleg bij de toelichting is gevoegd

6.6.3 Verder verloop van de procedure

Conform de gemeentelijke inspraakverordening en het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

  • 1. het ontwerpbestemmingsplan wordt gezamenlijk met de eventueel ingediende zienswijzen voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan eventueel inclusief wijzigingen vast;
  • 2. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.

De Nota behandeling zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Laan Hart van Zuid, Noordelijk deel is als bijlage 8 bij de toelichting gevoegd.