direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Zuivelhoeve
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0090-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

De Zuivelhoeve is een bedrijf dat zuivelproducten produceert voor een specifiek marktsegment met gebruik van voornamelijk lokale grondstoffen, werknemers en diensten. De Zuivelhoeve is voornemens de productielocaties gericht op het bereiden van yoghurt en vla op één locatie te concentreren. De reden voor het huidige voornemen van concentratie van deze onderdelen op het terrein van de hoofdvestiging aan de Bruninksweg 5a, is in het bijzonder gelegen in het voldoen aan wet- en regelgeving vanuit de 'traceability' in de voedselbereiding, maar ook van belang vanuit bedrijfseconomisch- en milieuoogpunt. Om de nu nog verspreide productielocaties gericht op het produceren van yoghurt en vla op het terrein van de hoofdvestiging aan de Bruninksweg 5a te kunnen concentreren zal het bedrijfsoppervlak op deze locatie worden uitgebreid.

Het uitbreidingsplan van de Zuivelhoeve betreft echter niet alleen de uitbreiding van de productieruimtes, maar ook de bouw van een nieuw geconditioneerd magazijn voor eindproducten en uitbreiding van de grondstoffenopslag. Ook de realisatie van een informatiecentrum (de al bestaande kapschuur met authentieke elementen wordt op deze manier behouden) en het uitvoering geven aan het opgestelde landschapsinrichtingsplan maken deel uit van het totale plan.

Aan de keuze voor uitbreiding is een lang proces van plan- en besluitvorming voorafgegaan. De ligging van de Zuivelhoeve in het waardevolle cultuurlandschap Twekkelo vraagt om een zorgvuldige inpassing van de nieuwe bedrijfsgebouwen. Op grond van alle beschikbare informatie is in 2010 een bestuurlijk geaccepteerd traject ingezet waarbij uitbreiding op de huidige locatie kan worden gerealiseerd, indien aan een aantal condities is voldaan (ja, mits …). Deze condities zijn in een voorwaardendocument beschreven (Bijlage 1 bij de toelichting) en hebben betrekking op fysieke (ruimtelijke inpassingaspecten), procesmatige en financiële voorwaarden. Het nu voorliggende bestemmingsplan voldoet aan die voorwaarden.

Het bestemmingsplan De Zuivelhoeve bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Hengelo en wordt globaal begrensd door de: Bruninksweg, Twekkelerweg, Elkemanweg en Grote Veldweg.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de gronden die binnen het plangebied zijn gelegen geldt momenteel het bestemmingsplan 'Buitengebied 2000', vastgesteld door de raad van de gemeente Hengelo op 18 december 2001 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel op 18 juni 2002. De betreffende gronden hebben daarin deels de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' (met aanduiding 'zh' (= zuivelhoeve)) en deels de bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0090-0301_0001.jpg"

Fragment bestemmingsplan 'Buitengebied 2000'

Hoofdstuk 2 Geschiedenis

2.1 Geschiedenis van het bedrijf

De Zuivelhoeve is in 1981 ontstaan. Destijds werd gestart met het produceren van kaas aan de Haaksbergerstraat in Enschede en werd het maken van yoghurt en vla, de producten van de Zuivelhoeve, gestart in Twekkelo. Zuivel direct van de boerderij, hieraan ontleent De Zuivelhoeve haar naam. Iedere morgen na het melken werden zuivelproducten, als yoghurt, karnemelk en boter, op ambachtelijke wijze bereid. Deze ambachtelijke bereidingswijze en de boeren herkomst vormden toen al het onderscheid met de gevestigde zuivelindustrie. Aanvankelijk werd gestart met de bereiding van alleen karnemelk, boter en yoghurt, maar al snel werd het assortiment uitgebreid met kaas en ook kwark. Enkele jaren geleden heeft het bedrijf de activiteiten over meerdere locaties verdeeld, te weten de locaties Hengelo, Zonhoven (België), Raalte en Lichtenvoorde.

2.2 Geschiedenis van het gebied

2.2.1 Geomorfologie

Op historische kaarten is te zien dat het plangebied altijd in agrarisch gebruik is geweest. Het westelijk deel was voornamelijk in gebruik als grasland en het oostelijk deel als akkerland. Vanaf de periode rond 1955 is het akkergebied aangegeven als verhoging in het landschap. Mogelijk betreft het een zogenaamde eenmanses (een kleine es die slechts door één of enkele boeren wordt bewerkt). De hoeveelheid en omvang van de bebouwing op het erf van de Zuivelhoeve is door de jaren heen aan verandering onderhevig geweest. De bebouwing heeft zich echter alleen ter plaatse van het huidige erf geconcentreerd. Op het overige gedeelte van het perceel is voor zover bekend geen bebouwing geweest. Wel heeft tot ongeveer het midden van de vorige eeuw een spoorlijn door het perceel gelopen.

Volgens de 'Geomorfologische Kaart van Nederland', bestaat de geomorfologie van het plangebied uit relatief hooggelegen grondmorene al dan niet met welvingen en bedekt met zwak golvend dekzand. Er zijn op de hoogtekaart geen duidelijke hoogteverschillen in het plangebied te zien. Op het 'Actueel Hoogtebestand Nederland' is wel duidelijk te zien dat het plangebied ligt op de overgang van de hoger gelegen stuwwallen in het oosten naar het lager gelegen zandlandschap in het westen. Opvallend op de hoogtekaart is de geïsoleerde heuvel direct ten oosten van het plangebied. Mogelijk betreft het een zandkop.

2.2.2 Bodem

Geologie en bodem hangen nauw samen. De bodem in het plangebied bestaat volgens de 'Bodemkaart van Nederland' uit hoge zwarte enkeerdgronden van lemig fijn zand. Enkeerdgronden zijn ontstaan door eeuwenlange bemesting met onder andere potstalmest. Hierdoor is een dikke humeuze bovenlaag ontstaan, het zogenaamde esdek. Het esdek heeft een beschermende werking op de bodem en eventuele aanwezige archeologische waarden eronder. Bovendien werden esdekken vaak aangelegd op relatief hoog gelegen gronden die in het verleden werden gezien als gunstige locaties voor bebouwing.

2.3 Ruimtelijke karakteristiek

De Zuivelhoeve is gelegen in het cultuurlandschap 'Twekkelo'. Het omringende landschap heeft bijzondere kwaliteiten waarbij in en rond het plangebied verschillende historische elementen en relicten van het cultuurlandschap aanwezig zijn. Zo is er ten oosten van het erf sprake van een oude es. Deze es wordt benadrukt door de grote openheid. Aan de randen van de es staan enkele fraaie oude bomen, maar langs een deel van de es is de kenmerkende beplanting niet of niet sterk aanwezig.

Een eikenrij/houtwal midden op het terrein (achter de bestaande gebouwen) vormt een deel van een oude perceelsbegrenzing. Daarnaast staan langs de toegangsweg (Bruninksweg) enkele oude eiken, die aansluiten op oud loofbos ten noorden van deze toegangsweg. Ook heeft over het terrein de oude spoorlijn tussen Enschede en Boekelo gelopen. De ligging van deze spoorlijn is op het terrein zelf niet meer zichtbaar. Echter, ten noorden van het plangebied is de spoorlijn nog wel herkenbaar als open zone in het bos.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plan

Het plan van de Zuivelhoeve betreft de uitbreiding van de productieruimte, de bouw van een nieuw magazijn en de uitbreiding van de grondstoffenopslag. Ook de realisatie van een afvalwaterzuiveringsinstallatie en informatiecentrum (de al bestaande kapschuur met authentieke elementen wordt op deze manier behouden) maken deel uit van het totale plan. Dit gaat gepaard met uitbreiding van de verharding op het terrein (laden/lossen, nieuw parkeerterrein). Daarnaast wordt het bestaande parkeerterrein opgeknapt en wordt de toegangsweg (Bruninksweg) verbreed. Tevens wordt uitvoering gegeven aan het opgestelde landschapsinrichtingsplan (Bijlage 2 bij de toelichting).

3.1 Het ruimtelijk concept

Om te komen tot inpassing van de gewenste uitbreiding met behoud van de aanwezige ruimtelijke kwaliteit is allereerst een massastudie uitgevoerd (Bijlage 3). In deze studie is de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing en de omgeving in basis vastgelegd. Deze massastudie is vastgelegd in het landschapsinrichtingsplan en in het beeldkwaliteitplan voor de bebouwing.

In de massastudie is duidelijk geworden hoe de nieuwe uitbreiding met benodigde afmetingen een zichtbaar, maar ingetogen bouwvolume kan worden, passend in het landschap. Algemeen geldt dat bomenaanplant rondom bebouwing daarbij wel als filter kan werken, maar dat de contouren van de bouwmassa altijd waarneembaar blijven. In dit geval is er voor gekozen om de uitbreiding op eerlijke wijze zichtbaar te laten zijn. De zichtbaarheid van de uitbreiding maakt daarbij de volgende uitgangspunten ten aanzien van de verschijningsvorm noodzakelijk.

Het eerste uitgangspunt is de autonomie van het bouwwerk. Een nieuwe uitbreiding die zou voortbouwen op de verschijningsvorm van de eerste uitbreiding met hellende daken, leidt tot het beeld van een grootschalige boerderij waarbij de grote hoeveelheid daken niet meer op geloofwaardige wijze een verwijzing kan maken naar het agrarische karakter van de bebouwing. Tevens is voor het gebruik in de nieuwe uitbreiding meer beschikbare hoogte nodig. Daarom is voor de nieuwe uitbreiding uitgegaan van een verschijningsvorm met een eigen herkenbaar karakter.

Het tweede uitgangspunt is het landschappelijke karakter van het bouwwerk. Het bouwwerk ligt in een landelijke omgeving. Het gebouw krijgt een relatie met het landschap als de verschijning van het gebouw abstract is. Hoe meer de ramen en deuren zichtbaar zijn, hoe meer storend dit is in het landschap. Het gebouw moet een eenvoudige en heldere ruimtelijke opzet krijgen, zodat het gebouw een rustig beeld oplevert.

Het derde uitgangspunt is materiaalgebruik dat opgaat in de omgeving. Felle of lichte kleuren zijn ongewenst, omdat deze ervoor zorgen dat het gebouw opvalt en aandacht trekt. Natuurlijke materialen in hun natuurlijke verschijning leiden tot een harmonieus beeld met de landelijke omgeving.

3.2 Vormgeving gebouwen

De ontwikkeling van de Zuivelhoeve met zijn huidige uitbreiding(en) is duidelijk zichtbaar in volume en architectuur. Er heeft reeds een schaalvergroting plaatsgevonden en dit beeld is verder doorgezet. Elke nieuwe fase van het bedrijf blijft zichtbaar. Dit is de natuurlijke wijze waarop (boeren)bedrijven zich ontwikkelen. Daarbij is de verdraaiing die hierbij plaatsvindt en het vrijstaan van volumes kenmerkend voor 'Twekkelo'. Dit is terug te zien in de verdere uitbreiding waarin deze verdraaiing is meegenomen en de gebouwen optisch vrij staan van elkaar.

Door de schaalvergroting verdwijnt ook de kap uit het beeld van de nieuwbouw. Het gebruik van een kap is in de nieuwe schaal niet meer realistisch. De kap heeft niet meer de functie die hij vroeger had, namelijk zowel constructief als praktisch voor opslag en ontluchting. Door hedendaagse technieken en door de hoogte die de nieuwbouw moet krijgen is de kap vervallen. De structuur van de boerderij met kop- en langsgevels is in de uitbreiding wel zichtbaar gemaakt. De gebouwen van het bedrijf zijn gesitueerd rondom een erf. Dit principe is hier verder ontwikkeld. Er is een woonerf ontstaan bij de huidige woonboerderij en er wordt een nieuw achtererf gecreëerd met daaraan de verschillende bedrijfspanden en waterzuivering.

De hoofdvolumes worden voorzien van houten gevels. De houten gevels refereren naar de houten topgevels van de boerderijen in dit gebied. De hoofdvolumes hebben een eenvoudige, heldere structuur en zijn abstract vormgegeven. De ramen en deuren zijn niet zichtbaar in de houtstructuur, waardoor een schaalloosheid ontstaat.

De gevel is opgedeeld in een plint en drie houten stroken, welke alle een andere afmeting hebben. Deze stroken hebben geen relatie met de verdiepingsvloeren, waardoor geen schaal af te lezen is. Verder zorgen de houten stroken voor een perspectivische verkleining. De houten gevels worden in hun natuurlijke verschijningsvorm toegepast, waardoor ze goed in het landschap passen. De hoofdvolumes worden door ondergeschikte volumes met elkaar verbonden. Deze volumes verschillen in verschijningsvorm met de hoofdvolumes. Deze volumes zijn meer transparant of liggen terug, waardoor ze in de schaduw liggen. De schaduwwerking wordt versterkt door de gevels uit te voeren in eiken hout.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0090-0301_0002.png"

Architectuurbeeld

3.3 Landschappelijke inpassing

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de uitbreiding van de Zuivelhoeve en om de ruimtelijke kwaliteit ook in de toekomst te kunnen borgen, is een landschapsinrichtingsplan opgesteld (Bijlage 2 bij de toelichting, Landschapsinrichtingsplan).

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0090-0301_0003.png"

Landschapsinrichtingsplan

Beplanting

De uitbreiding wordt ingepast door de aanleg van circa 8.000 m2 gemengd eikenbos in de zuidwesthoek van het terrein. De nieuwe uitbreiding kan onmogelijk aan het zicht worden onttrokken, maar de bosaanplant werkt wel als filter voor de bebouwing. De schaal van het bos sluit aan bij de schaal van de uitbreiding en de schaal van het landschap aan deze zijde. Bovendien is deze hoek in het verleden ook met bos beplant geweest. In het bos wordt ook het voormalige spoortracé vrijgehouden en daarmee tevens geaccentueerd. Het bos bestaat voor het grootste deel uit bomen (de hoofdboomsoort is eik) met een struiklaag (onder andere hazelaar, Gelderse rood, vlier) en een gevarieerde kruidlaag.

Tussen de entree van de Zuivelhoeve (tussen opslagmagazijn en koel/vriesmagazijn) en het eikenbos ontstaat een binnenruimte. De oude eikenstructuur (oude esrand beplanting) blijft zoveel mogelijk behouden en tevens worden hier drie eiken of rode beuken aangeplant.

Bij de entree aan de Bruninksweg wordt, voor het nieuwe opslagmagazijn, sierbeplanting aangelegd in de vorm van beukenhagen en hortensia's. Op deze manier wordt de huidige boerentuin (zoals deze voor de oude boerderij ligt) voortgezet.

De grazige vegetaties in het westelijk deel van het terrein zullen als kruidenrijk grasland worden beheerd. Dit past bij het landelijk karakter van het gebied. Direct aansluitend aan de gebouwen wordt het gras intensiever beheerd als gazon.

Terreinverharding

De terreinverharding mag in dit landelijk gebied niet te dominant aanwezig zijn. Gestreefd is naar een zo minimaal mogelijk verhard oppervlak dat aansluit op de gebouwen, rekening houdend met technische randvoorwaarden (draaicirkels en opstelplaatsen vrachtverkeer).

Ook de parkeerterreinen moeten een zo onopvallend mogelijk karakter hebben. Het huidige stenige parkeerterrein ten noorden van de Bruninksweg wordt daarom omgevormd tot een parkeerterrein met een meer groen karakter. Hier worden vijf beukenbomen geplaatst, zodat het gewenste karakter van 'parkeren in het bos' wordt versterkt.

Het nieuwe parkeerterrein wordt ingepast in het nieuwe bos. Tussen de parkeervakken is ruimte gelaten voor bomen en struiken, zodat er kleine kamers ontstaan waar kan worden geparkeerd. Het parkeerterrein wordt uitgevoerd in doorgroeirasters.

Elementen op het buitenterrein

Het nieuwe waterzuiveringgebouw vormt een los element op het erf, maar behoort door de gekozen richting en architectuur bij de nieuwe gebouwen. Het gebouw wordt ingepast in het nieuwe bos en op deze manier aan het zicht onttrokken. Door situering in het bos neemt de samenhang tussen het element en het erf toe.

De oude kapschuur moet door de uitbreiding worden verplaatst. De kapschuur wordt afgebroken en in zijn huidige vorm herbouwd in het noordwestelijk deel van het plangebied. Deze locatie ligt vanwege de veiligheid buiten het primaire bedrijfsproces. De kapschuur krijgt een functie als informatiecentrum over landschap en zuivel. Vanuit het informatiecentrum loopt een pad van gebakken klinkers naar de Zuivelhoeve toe, zodat er door bezoekers, onder begeleiding, een kijkje kan worden genomen in de “keuken” van de Zuivelhoeve.

Aan de achterzijde van de bebouwing komen geen stalen hekken en/of verhardingen. Hierdoor vindt geen verrommeling van het landschap plaats. De grens van het perceel met de Elkemanweg in het zuiden krijgt een streekeigen afrastering zodat een onopvallende, natuurlijk ogende afscheiding ontstaat.

Compensatie beplanting

Ten behoeve van de voorgenomen uitbreiding zullen op het terrein circa tien vitale zwaardere eiken (en een stuk houtsingel waarin deze staan) worden verwijderd. De verbreding van de Bruninksweg leidt tot het verdwijnen van vijf tot zes eiken en (een gedeelte van) een elzensingel die direct langs de weg staan.

De tien eiken die op het terrein verdwijnen door de uitbreiding van de bebouwing, worden op het terrein gecompenseerd. Door de aanplant van circa 8.000 m2 eikenbos in de zuidwesthoek van het terrein, worden de eiken in ruime mate gecompenseerd.

De vijf tot zes eiken die door verbreding van de Bruninksweg moeten worden gekapt, zullen langs de verbrede toegangsweg op het terrein van de Zuivelhoeve worden gecompenseerd. De elzensingel wordt in dezelfde oppervlakte gecompenseerd en wordt buiten het wegprofiel op het terrein van de Zuivelhoeve herplant.

3.4 Waterhuishouding

3.4.1 Bestaande situatie

Oppervlaktewater

In en rond het plangebied stromen enkele oppervlaktewatergangen die afwateren op het Twentekanaal. De Zuivelhoeve loost in de bestaande situatie koelwater op de aanwezige sloot. Het proceswater wordt in de huidige situatie ongezuiverd geloosd op het gemeentelijk riool.

Water in de bedrijfsvoering

Ten behoeve van de productie wordt gebruik gemaakt van leidingwater en grondwater. Het bedrijfsafvalwater wordt via een slib-/vetput geloosd op de gemeentelijke riolering. Ook het sanitairwater wordt geloosd op het riool. Het koelwater en het schoonhemelwater worden geloosd op de sloot.

De watervoorziening van de Zuivelhoeve bestaat uit eigen onttrokken grondwater en leidingwater ingekocht van waterbedrijf Vitens.

  • Het onttrokken grondwater wordt zowel gebruikt voor koeldoeleinden als proceswater.
    • 1. Voor de bestemming koelwater wordt het grondwater ongezuiverd gebruikt.
    • 2. Voor gebruik als proceswater vindt behandeling plaats in een ionenwisselaar en actief koolfilter. Na deze zuiveringsinstallatie wordt het water opgeslagen in de buffervoorziening.
  • Het leidingwater wordt voor specifieke (kritische) doeleinden gebruikt.

De afvalwaterstroom bij de Zuivelhoeve is in grote lijnen opgebouwd uit:

  • afvalwater (fasescheidingen en dergelijke) dat ontstaat bij opstart en beëindigen van de processen;
  • reinigingswater (voorspoelwater, fasescheidingen) afkomstig van de CIP-installatie (cleaning in place);
  • spoel- en reinigingswater ten behoeve van overige reinigingen en schoonmaakwerkzaamheden.

Daarnaast is er de afvoer van het gebruikelijke huishoudelijk/sanitair afvalwater en schoon hemelwater.

Riolering

De gemeente Hengelo ondervindt problemen met de afvoer van afvalwater afkomstig van de Zuivelhoeve. De afvoercapaciteit via de bestaande drukriolering is niet toereikend voor de grote hoeveelheid afvalwater welke door de Zuivelhoeve wordt geloosd.

3.4.2 Toekomstige situatie

Op basis van onderzoek en berekening van vervuilingwaarde, capaciteit van het rioleringssysteem en mogelijkheden voor procesoptimalisatie is besloten om een eigen afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) op te richten. De toepassing van een eigen AWZI zorgt voor een lozing van gezuiverd water op het oppervlaktewater en een afname van afvalwater in het openbaar rioolstelsel/RWZI.

Het afvalwater zal worden gereinigd in de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Hiervoor zijn over een periode van acht weken volcontinu proeven uitgevoerd. Vastgesteld is dat het water via behandeling in een bioreactor, gevolgd door membraanfiltratie zodanig wordt gereinigd dat het water na behandeling op het oppervlaktewater mag worden geloosd. Metingen geven aan dat ruim kan worden voldaan aan de eisen die gesteld worden door Waterschap Vechtstromen.

Met betrekking tot de omgang met hemelwater van het verharde terrein en dakoppervlak, kan gesteld worden dat het verharde oppervlak door de uitbreiding van de bebouwing zal gaan toenemen. Om aan de toelaatbare afvoernorm van 2,4 l/s.ha naar oppervlaktewater te kunnen voldoen, zal het hemelwater van het verharde terrein en dakoppervlak, binnen het plangebied worden opgevangen door de aanleg van een retentievijver of wadi.

3.5 Verkeer en parkeren

3.5.1 Verkeer

De Zuivelhoeve ligt midden in het buitengebied Twekkelo aan de Bruninksweg en is bereikbaar via de Mensinkweg en de Twekkelerweg. De uitbreiding van de Zuivelhoeve zal extra verkeersbewegingen genereren.

Voor een directe en verkeersveilige afwikkeling van de verkeersstromen is gekozen voor verbreding van de Bruninksweg, zodanig dat twee vrachtwagens elkaar kunnen passeren. Om voor vrachtwagencombinaties de bocht Twekkelerweg / Bruninksweg van beide zijden mogelijk te maken, zijn bochtstralen vastgesteld. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de bestaande aansluiting op de Twekkelerweg voor vrachtwagens niet kan functioneren en een nieuwe aansluiting van de Bruninksweg op de Twekkelerweg noodzakelijk is. Hiervoor wordt de Bruninksweg ter plaatse van de Twekkelerweg verlegd. De wegverlegging zal op terrein van de Zuivelhoeve plaatsvinden. Ten aanzien van de uitvoering is besloten het middendeel met asfalt af te dekken en aan één zijde aan te vullen met een strook grasbetontegels. Oude delen van de Bruninksweg vlakbij de Twekkelerweg worden verwijderd, zodra de Bruninksweg is verlegd. Een deel blijft wel in stand als fietsdoorsteek. De wegbreedte wordt vijf meter.

De route Boortorenweg – Twekkelerweg is de meest geschikte route voor (vracht)verkeer van en naar de Zuivelhoeve (zie ook onderstaande kaart). De Zuivelhoeve en gemeente hebben afgesproken dat de Zuivelhoeve alles in het werk stelt dat het bedrijfsverkeer via deze route gaat.

Na uitbreiding van de Zuivelhoeve zal de intensiteit naar verwachting met ongeveer 200 motorvoertuigen per dag toenemen in het gebied. In paragraaf 4.3.5 wordt nader ingegaan op het gemeentelijk verkeersbeleid in het buitengebied Twekkelo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0090-0301_0004.jpg"

3.5.2 Parkeren

Het huidige parkeerterrein in het bos ten noorden van de Bruninksweg blijft gehandhaafd. Deze parkeerplaats biedt plaats aan circa 50 auto's en wordt door zowel werknemers als bezoekers gebruikt. In de zuidwesthoek van het plangebied zal een nieuw parkeerterrein worden gerealiseerd, bestaande uit circa 65 parkeerplaatsen voor werknemers van de Zuivelhoeve. Tussen deze parkeerplaatsen is ruimte gelaten voor bomen en struiken, zodat er kleine 'kamers' ontstaan waar geparkeerd kan worden. De parkeerplaats wordt ontsloten via de Bruninksweg. De parkeerplaatsen zijn in het bestemmingsplan specifiek aangeduid.

3.6 Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen

Binnen het plangebied bevindt zich een ondergrondse hogedruk aardgasleiding van de Gasunie (noord-zuid door het plangebied). Voor deze leiding geldt een belemmerde strook van 4 meter aan weerszijden van de leiding. De belemmerde strook kent diverse planologische beperkingen en dient voor inspectie, onderhoud en bescherming van de leiding.

De gasleiding met bijbehorende belemmerde zone is opgenomen in de regels en op de verbeelding.

Hoofdstuk 4 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid wordt in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het Besluit ruimtelijke ordening wordt in artikel 3.1.6, lid 2 gesteld dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b. blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebeid van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontslotend zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

4.1.1.1 Toepassing ladder duurzame verstedelijking (Bro, artikel 3.1.6, lid 2)

Zoals blijkt uit paragraaf 4.1.1 kent de ladder drie treden die achter elkaar worden doorlopen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0090-0301_0005.png"

Trede 1: Is er een regionale behoefte?

Het bestemmingsplan 'De Zuivelhoeve' voorziet in een uitbreiding van ongeveer 4.700 m2. Gelet hierop voorziet het bestemmingsplan in een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De Zuivelhoeve is van oudsher aan de Bruninksweg 5a gevestigd en wenst haar bedrijfsactiviteiten hier te concentreren. De Zuivelhoeve heeft ervoor gekozen om als niche-player actief te zijn in het topsegment 'boerderijzuivel'. Daarin staan authenticiteit van het product én de productielocatie centraal. Dit is een zorgvuldig en bovenal consequent uitgevoerde bedrijfsstrategie, waarbij ambacht en authenticiteit gekoppeld zijn aan de boerderij. De positie in de markt, de boerderij en de locatie vormen dan ook een onlosmakelijk geheel van entiteiten. In dit marktsegment heeft de Zuivelhoeve inmiddels een unieke positie verworven en is marktleider.

De Zuivelhoeve ontleent haar bestaan aan de echte boerderij en de landschappelijke omgeving van Twekkelo. Zeker in de huidige tijd waarin consumenten op zoek zijn naar authenticiteit en herkomst is dit een zeer belangrijk aspect. Niet alleen de producten van de Zuivelhoeve zijn bereid van volle melk afkomstig van boeren in de omgeving, ook de productieomgeving is een echte boerderij, direct gelegen tussen de weilanden en de koeien en is daarmee authentiek. Ook een groot deel (circa 70%) van de grondstoffen wordt lokaal en regionaal aangeleverd binnen een straal van circa tien kilometer rond Hengelo. Een groot deel van de melk wordt betrokken van lokale/regionale boerderijen. De Zuivelhoeve selecteert deze boerderijen op basis van grootte, vakmanschap en duurzaamheid. Door consequent samenspel verbeteren de omstandigheden op deze boerderijen voortdurend en voldoen zij aan de hoogste te stellen voorwaarden. Deze boerderijen ontvangen hiervoor een extra economische prikkel. Ook deze aspecten zijn een onderdeel van de bedrijfsfilosofie en sluiten aan bij de hedendaagse opvatting omtrent duurzaamheid. Het voortbestaan van de Zuivelhoeve (in de brede context van het boerenbedrijf in het omringende levende landschap) is dus ook voor deze bedrijven en hun gezinnen in de regio van groot belang.

Samengevat is voor de bedrijfsvoering van De Zuivelhoeve, die is toegespitst op een niche "boerderijzuivel" binnen de nationale zuivelmarkt, de landelijke uitstraling van deze locatie dan ook van groot belang. De benodigde melk wordt betrokken van lokale/regionale boerderijen en tevens brengt de aanwezigheid van De Zuivelhoeve de nodige werkgelegenheid met zich mee. Vanwege het voorgaande wordt met de voorziene uitbreiding van een bestaand bedrijf in een landelijke groene omgeving, voorzien in een actuele regionale behoefte zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, van het Bro. De Afdeling acht dit standpunt in het onderhavige geval niet onredelijk (zie uitspraak 201304503/1/R1, d.d. 23 april 2014).

Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

In het kader van artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro bestaat binnen bestaand stedelijk gebied in de regio mogelijk ruimte voor de voorziene bedrijfsactiviteiten. Echter, De Zuivelhoeve heeft ervoor gekozen om als niche-player actief te zijn in het topsegment 'boerderijzuivel'. Daarin staan authenticiteit van het product én de productielocatie centraal. Dit is een zorgvuldig en bovenal consequent uitgevoerde bedrijfsstrategie, waarbij ambacht en authenticiteit gekoppeld zijn aan de boerderij. De positie in de markt, de boerderij en de locatie vormen dan ook een onlosmakelijk geheel van entiteiten. Een verplaatsing naar een bedrijventerrein past niet bij het noodzakelijke behoud van de 'ambachtelijke' productieomgeving. Juist de landelijke uitstraling op de huidige locatie aan de Bruninksweg is van groot belang voor de Zuivelhoeve, omdat het zuivelbedrijf zich daarmee binnen de zuivelmarkt onderscheidt van de grotere zuivelproducenten en omdat hier een duurzame relatie in samenhang met het landelijk gebied op te bouwen is. Verplaatsing naar een bedrijventerrein zou dit teniet doen.

Ook heeft De Zuivelhoeve onder andere als filosofie en doelstelling om op een voor de klant zichtbare manier zo duurzaam mogelijk te produceren. De belangrijkste grondstof voor de producten, de melk, komt van daartoe gekwalificeerde melkveehouders uit de streek (duurzame zuivel uit Oost-Nederland). Uitgangspunt is dan ook dat de klant/bezoekers enerzijds de duurzaamheid en de relatie van koe, landelijke omgeving, boer en anderzijds, de fabriek van grondstof tot en met de productie van de hoogwaardige producten kunnen beleven (look en feel). Het behoeft geen betoog dat daarbij met name ook het educatieve aspect een belangrijke plaats in gaat nemen. Binnen de duurzaamheidfilosofie van de Zuivelhoeve past juist deze uniek gelegen vestiging, omdat hier een duurzame relatie in samenhang met het landelijk gebied op te bouwen is. Verplaatsing naar een bedrijventerrein zou ook dit teniet doen.

Daarnaast zou verplaatsing van de Zuivelhoeve naar een industrieterrein vanuit ruimtelijk oogpunt wellicht een goede ontwikkeling kunnen zijn, omdat bedrijven met deze omvang wellicht op een dergelijk terrein thuishoren. Echter, het slopen (en opnieuw opbouwen) van het bedrijf zou een dermate kapitaalvernietiging zijn dat dit het plan direct onuitvoerbaar maakt. Omdat de bestaande locatie gelimiteerde herontwikkelingsmogelijkheden heeft, kan dat bedrag ook onmogelijk enigszins worden terugverdiend. Verplaatsing betekent dan ook kapitaalsvernietiging. Door accountantsbureau Countus is een rapport opgesteld waarin de bedrijfseconomische consequenties van verhuizen zijn uitgewerkt.

Dit rapport bevat vertrouwelijke bedrijfsinformatie en is daarom niet openbaar. Wel is het ter inzage gegeven aan een ter zake deskundige van de Gemeente. Het rapport is gebaseerd op de jaarrekening van de Zuivelhoeve (waarvoor een goedkeurende verklaring is afgegeven), op standaard berekeningen uit de accountancy en op aannamen gebaseerd op bestaande verzekeringen en taxaties. Voor het verhuizen en opnieuw installeren zijn de best mogelijke inschattingen gedaan. De slotconclusie is dat bij verhuizing een grote kapitaalsvernietiging van circa € 19,5 miljoen euro (met een marge van 20%) plaatsvindt, die niet door de Zuivelhoeve kan worden gedragen (nog los van alle operationele risico's en marktrisico's).

Samengevat leidt een verplaatsing van De Zuivelhoeve naar een andere locatie tot kapitaalvernietiging en heeft onevenredige bedrijfseconomische gevolgen voor De Zuivelhoeve. Hierbij is het van groot belang dat het hier gaat om de uitbreiding van een bestaand bedrijf dat reeds van oudsher op deze locatie gevestigd is. Met het verplaatsen van de Zuivelhoeve naar een andere locatie wordt de grondslag van het bedrijf verlaten en hiermee wordt de oorsprong en de kwaliteit van het product verloochend. Het voortbestaan van De Zuivelhoeve op het perceel Brunninksweg 5a is eveneens van groot belang voor de betrokken lokale en regionale boerderijen en de werkgelegenheid in Hengelo. Binnen bestaand stedelijk gebied in de regio kan dan ook niet in deze regionale behoefte worden voorzien door benutting van beschibare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Ook in dit geval heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling, gelet op het voorgaande, in het kader van artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen (zie uitspraak 201304503/1/R1, d.d. 23 april 2014).

Trede 3: In hoeverre wordt de voorziene stedelijke ontwikkeling, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten?

Aan de hand van artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder c, van het Bro dient in de plantoelichting te worden beschreven in hoeverre de voorziene stedelijke ontwikkeling, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend wordt ontsloten.

De Zuivelhoeve ligt in het buitengebied Twekkelo. In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan is het gebied Twekkelo aangewezen als verblijfsgebied. Alle wegen in het buitengebied Twekkelo hebben de functie erftoegangsweg. Een erftoegangsweg ontsluit de in het verblijfsgebied gelegen woningen, bedrijven, kavels en percelen. De Zuivelhoeve is voor gemotoriseerd verkeer goed bereikbaar via de Twekkelerweg. Ook per fiets is de Zuivelhoeve prima bereikbaar via de Twekkelerweg en via de Boekeloseweg – Bruninksweg. Beide routes maken onderdeel uit van het hoofdfietsnetwerk van de gemeente Hengelo. Voor de bereikbaarheid van de Zuivelhoeve per openbaar vervoer is het treinstation Drienerlo in Enschede de dichtstbijzijnde. Dit station ligt op ongeveer 3 kilometer afstand. Het centraal station Hengelo ligt op ongeveer 4 kilometer afstand. Op werkdagen rijdt een lijndienst over het bedrijventerrein Twentekanaal met een bushalte op de hoek Diamantstraat – Boekeloseweg. Deze bushalte ligt op ongeveer 1.800 meter van de Zuivelhoeve.

De locatie is bereikbaar met verschillende middelen van vervoer. De locatie c.q. voorziene ontwikkeling wordt dan ook passend ontsloten en voldoet daarmee aan het gestelde in artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder c van het Bro.

4.1.1.2 Conclusie ten aanzien van het rijksbeleid

De ontwikkeling volgt de ladder voor duurzame verstedelijking en past daarmee binnen de beleidsdoelstellingen van de SVIR. Het plan voldoet dan ook aan het gestelde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie beschrijft welke richting de provincie Overijssel inslaat voor de komende tientallen jaren op het terrein van ruimtelijke ontwikkeling, economie, milieu en water. De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

In 2009 is de Omgevingsvisie vastgesteld. Naar aanleiding van het hoofdlijnenakkoord 'Kracht van Overijssel 2011-2015' uit 2011, heeft de provincie besloten om de Omgevingsvisie op een aantal onderdelen aan te passen. De Actualisatie Omgevingsvisie is door Provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013.

4.2.1.1 Sturingsfilosofie, uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel welkegebaseerd is op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd.

De ontwikkelingsperspectieven schetsen de koers van een gebied op provinciaal schaalniveau. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. De grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Dit betekent dat gemeenten in hun structuurvisies en bestemmingsplannen daaraan nadere invulling kunnen geven. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen voor zijn, mits er voldoende verzekerd is dat de ruimtelijke kwaliteit conform gebiedskenmerken wordt versterkt.

In de gebiedskenmerken zijn de bestaande en de te ontwikkelen gebiedskwaliteiten genoemd. Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ' hoe ' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Onderstaand model fungeert als leidraad bij deze sturing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0090-0301_0006.png"


Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

4.2.2 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel (inclusief regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving')

Indien het concrete initiatief aan de hand van het uitvoeringsmodel wordt getoetst aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel (inclusief regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving') ontstaat het volgende beeld.

4.2.2.1 Generieke beleidskeuzes, SER-ladder voor de Stedelijke omgeving (artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening)

Doordat het bestemmingsplan voor De Zuivelhoeve voorziet in een uitbreiding van de bouwmogelijkheden met ongeveer 4.700 m2 wordt, gelet op artikel 2.1.1, onder j. van de Omgevingsverordening, voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden legt op de groene omgeving zoals bedoeld in artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening. Artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening, dat toeziet op andere dan stedelijke ontwikkelingen, is in dit geval niet van toepassing.

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' ('OF'-vraag) is artikel 2.1.3 uit de Omgevingverordening Overijssel van belang. Ingevolge artikel 2.1.3 van deze verordening voorzien bestemmingsplannen uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt is te maken door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

De bedrijfsfilosofie van de Zuivelhoeve is gericht op duurzaam produceren. Naast de Zuivelhoeve onderkennen gemeente, Waterschap en de Provincie Overijssel de duurzame ontwikkeling van zowel de groene als ook de stedelijke omgeving.

De Zuivelhoeve heeft onder andere als filosofie en doelstelling om op een voor de klant zichtbare manier zo duurzaam mogelijk te produceren. De belangrijkste grondstof voor de producten, de melk, komt van daartoe gekwalificeerde melkveehouders uit de streek (duurzame zuivel uit Oost-Nederland). Uitgangspunt is dan ook dat de klant/bezoekers enerzijds de duurzaamheid en de relatie van koe, landelijke omgeving, boer en anderzijds, de fabriek van grondstof tot en met de productie van de hoogwaardige producten kunnen beleven (look en feel). Het behoeft geen betoog dat daarbij met name ook het educatieve aspect een belangrijke plaats in gaat nemen.

Binnen de duurzaamheidfilosofie van de Zuivelhoeve past juist deze uniek gelegen vestiging, omdat hier een duurzame relatie in samenhang met het landelijk gebied op te bouwen is. Verplaatsing naar een bedrijventerrein zou dit teniet doen. Daarnaast wordt opgemerkt dat verplaatsing van de Zuivelhoeve naar een industrieterrein vanuit ruimtelijk oogpunt wellicht een goede ontwikkeling zou kunnen zijn, omdat bedrijven met deze omvang wellicht op een dergelijk terrein thuishoren. Echter, het slopen (en opnieuw opbouwen) van het bedrijf zou een dermate kapitaalvernietiging zijn dat dit het plan direct onuitvoerbaar maakt. Omdat de bestaande locatie gelimiteerde herontwikkelingsmogelijkheden heeft, kan dat bedrag ook onmogelijk enigszins worden terugverdiend.

Om uiteindelijk een goede totaalafweging te kunnen maken is onder andere gekeken naar locatiealternatieven. Het niet verplaatsen van de Zuivelhoeve naar een alternatieve locatie wordt hierna vanuit zowel de marktpositie van de Zuivelhoeve als vanuit de bedrijfsvoering van de Zuivelhoeve belicht.

Vanuit de marktpositie:

  • De zuivelmarkt wordt gedomineerd door multinationals als Friesland Campina, Danone en Nestlé, Arla en Müller, waarvan alleen de eerste van Nederlandse oorsprong is. Deze bedrijven bedienen het grote publiek met zogenaamde bulkproducten. Grote volumes tegen scherpe prijzen, waarbij in hun processen door het volumevoordeel alle schaalgrootte effecten zijn ingebracht. Dit type bedrijven heeft een groot toeleveringsgebied en zijn vaak gehuisvest op een bedrijventerrein. Door schaalvergroting zijn hiervan de kleinste bedrijven inmiddels een factor 10 groter dan de Zuivelhoeve. Deze schaalvergroting gaat steeds verder. De grootste locaties verwerken inmiddels een miljard liter melk (zestig maal meer dan de Zuivelhoeve). In dit schaalvergrotingsproces hebben in de regio bijvoorbeeld de platte zuivelfabriek Ormet en de kwarkfabriek Borne al het loodje gelegd. Echter, deze voorbeelden staan niet op zich. Waar vroeger ieder dorp zijn eigen melkverwerking had, zijn deze nu zonder uitzondering opgegaan in een coöperatie van enorme omvang, genaamd Campina.

Duidelijk is dat er voor een volgende grote melkfabriek in deze markt, gedomineerd door giganten, geen ruimte bestaat. In dit slagveld heeft de Zuivelhoeve ook niets te zoeken. Verder groeien tot massaproducent is niet aan de orde en daarmee verplaatsing naar een bedrijventerrein om reden van verdere toekomstige groei ook niet.

  • De Zuivelhoeve heeft ervoor gekozen om als niche-player actief te zijn in het topsegment 'boerderijzuivel'. Daarin staan authenticiteit van het product én de productielocatie centraal. Dit is een zorgvuldig en bovenal consequent uitgevoerde bedrijfsstrategie, waarbij ambacht en authenticiteit gekoppeld zijn aan de boerderij. De positie in de markt, de boerderij en de locatie vormen dan ook een onlosmakelijk geheel van entiteiten. Een verplaatsing naar een bedrijventerrein past niet bij het noodzakelijke behoud van de 'ambachtelijke' productieomgeving.
  • In dit marktsegment heeft de Zuivelhoeve een unieke positie verworven en is marktleider. Deze markt zal naar verwachting niet sterk meer groeien. Dit betekent dat de Zuivelhoeve op deze locatie, na de geplande uitbreiding niet verder zal (en kan) groeien.
  • De Zuivelhoeve ontleent haar bestaan aan de echte boerderij en de landschappelijke omgeving van Twekkelo. Zeker in de huidige tijd waarin consumenten op zoek zijn naar authenticiteit en herkomst is dit een zeer belangrijk aspect. Niet alleen de producten van de Zuivelhoeve zijn bereid van volle melk afkomstig van boeren in de omgeving, ook de productieomgeving is een echte boerderij, direct gelegen tussen de weilanden en de koeien en is daarmee authentiek. Ook een groot deel (circa 70%) van de grondstoffen wordt lokaal en regionaal aangeleverd binnen een straal van circa 10 kilometer rond Hengelo.
  • Een groot deel van de melk wordt betrokken van lokale/regionale boerderijen. De Zuivelhoeve selecteert deze boerderijen op basis van grootte, vakmanschap en duurzaamheid. Door consequent samenspel verbeteren de omstandigheden op deze boerderijen voortdurend en voldoen zij aan de hoogste te stellen voorwaarden. Deze boerderijen ontvangen hiervoor een extra economische prikkel. Ook deze aspecten zijn een onderdeel van de bedrijfsfilosofie en sluiten aan bij de hedendaagse opvatting omtrent duurzaamheid. Het voortbestaan van de Zuivelhoeve (in de brede context van het boerenbedrijf in het omringende levende landschap) is dus ook voor deze bedrijven en hun gezinnen in de regio van groot belang.
  • Op de huidige vestigingslocatie worden al vanaf oudsher agrarische activiteiten uitgevoerd. Met het verplaatsen van de Zuivelhoeve naar een andere locatie wordt de grondslag van het bedrijf verlaten en hiermee wordt de oorsprong en de kwaliteit van het product verloochend.

Vanuit de bedrijfsvoering:

  • De groei van de Zuivelhoeve in de afgelopen periode heeft er enkele jaren geleden toe geleid dat de activiteiten over meerdere locaties zijn verspreid. Het verplaatsen van onderdelen van het bedrijf leidt echter tot een inefficiënte bedrijfsvoering. Er worden onnodig veel kilometers verreden door het heen en weer transporteren van goederen en mensen. Tevens moeten extra administratieve en organisatorische maatregelen worden genomen om alle procesflows in goede banen te leiden.
  • Met een combinatie van behoud van de huidige locatie in Twekkelo en verplaatsing en concentratie van de overige locaties naar een bedrijventerrein blijven de geconstateerde nadelen in de bedrijfsvoering (waaronder de beheersing van alle regelgeving voor de voedingsmiddelenindustrie) voor een belangrijk deel bestaan. Dit vormt, in combinatie met de aangegeven marktrisico's, dan ook geen reële optie voor de Zuivelhoeve.
  • Verplaatsing betekent kapitaalsvernietiging. Door accountantsbureau Countus is een rapport opgesteld waarin de bedrijfseconomische consequenties van verhuizen zijn uitgewerkt. Dit rapport bevat vertrouwelijke bedrijfsinformatie en is daarom niet openbaar. Wel is het ter inzage gegeven aan een ter zake deskundige van de Gemeente. Het rapport is gebaseerd op de jaarrekening van de Zuivelhoeve (waarvoor een goedkeurende verklaring is afgegeven), op standaard berekeningen uit de accountancy en op aannamen gebaseerd op bestaande verzekeringen en taxaties. Voor het verhuizen en opnieuw installeren zijn de best mogelijke inschattingen gedaan. De slotconclusie is dat bij verhuizing een grote kapitaalsvernietiging van circa € 19,5 miljoen euro (met een marge van 20%) plaatsvindt, die niet door de Zuivelhoeve kan worden gedragen (nog los van alle operationele risico's en marktrisico's).
  • Met de uitbreidingsplannen van de Zuivelhoeve op de huidige locatie ligt een integrale oplossing voor het bedrijf op tafel. Hierin zijn afgeleide onderwerpen vanuit 'duurzaam ondernemen' uitgewerkt, zowel voor medewerkers als omgeving. Grote inefficiënties, waaronder het pendelverkeer met Raalte, Lichtenvoorde en Zonhoven in België, worden hier eveneens opgelost.

Eveneens is gekeken naar de problemen in de bedrijfsvoering die de Zuivelhoeve zal ondervinden wanneer geen uitbreiding plaatsvindt.

  • De beheersing van alle belangrijke regelgeving voor de voedingsmiddelenindustrie komt in gevaar (onder andere HACCP6, IFS7, BRC8 en GMP9). Deze codes staan voor alle belangrijke certificaten in de voedingsmiddelenindustrie en zijn noodzakelijk voor de erkenning van de kwaliteit door de afnemers. De regels gaan onder andere over scheiding van 'high-care' en 'low-care' zones in het gebouw. Dit is in het bestaande gebouw niet praktisch uitvoerbaar. Door de benodigde transporten tussen de diverse locaties en de daarbij behorende handelingen en overslag van grondstoffen en halffabricaten zijn risicobronnen aanwezig die het naleven van bovengenoemde regelgeving ernstig frustreren. Hierdoor is sprake van extra kosten en blijft een (vanuit voedselveiligheid ongewenst) restrisico aanwezig.
  • Er kan niet voldaan worden aan de Arbo-wetgeving in verband met de beperkt aanwezige ruimte. Zo voldoen de kleedruimten voor dames en heren momenteel niet aan de eisen. Het restauratieve deel is zeer beperkt en de kantoren zijn meer dan volledig bezet. In de Arbo-wet wordt maatvoering (m2) voor onder andere kantoorplekken voorgeschreven. In onderhavige situatie is deze ruimte niet realiseerbaar.
  • Maatregelen, verbeteringen c.q. investeringen van milieutechnische aard op het gebied van energie, de zuivering van het afvalwater, het terugdringen van vervoersbewegingen en de voorspelbare consequenties van de Meerjarenafspraken energie-efficiency (MJA) kunnen niet worden uitgevoerd of worden toegepast. Hergebruik en opslag van bronwater kan niet meer in de bestaande ruimten worden ondergebracht. Energieterugwinning is daardoor niet mogelijk. Investeringen moeten zich terugverdienen. Alleen investeren is niet mogelijk zonder inkomsten en terugverdiensten.
  • De huidige versnippering van activiteiten over de locaties met de daarbij behorende complexiteit in productstromen veroorzaakt een inefficiënte werkwijze, alsmede de onmogelijkheid van kostenbeheersing waardoor de continuïteit van het bedrijf in gevaar komt. Door het ver uit elkaar liggen van de bedrijfsonderdelen wordt elke fout uitvergroot en moet dit door koeriersdiensten worden gecompenseerd. Het beheer van grondstoffen en eindproducten gebeurt op afstand met alle gevolgen van dien.
  • Geen of beperkte bedrijfsgroei ten opzichte van de huidige situatie, wat economisch betekent dat stilstand achteruitgang is. Nieuwe smaken in andere vormgeving, andere bereidingswijzen of toevoegingen aan het proces zijn binnen de huidige locatie niet mogelijk. Bedrijven moeten vooruitkijken, nieuwe producten ontwikkelen, inspelen op de toekomstige markt waardoor de producten onder de aandacht van de consument blijven. De voorgenomen uitbreiding zorgt voor de gewenste bedrijfstechnische flexibiliteit.
  • Geen bedrijfsontwikkeling/-groei heeft, bezien in het licht van de vorige punten (onder andere de gestelde regels uit de Arbo-wetgeving en het niet kunnen ontwikkelen van nieuwe producten), directe gevolgen voor de huidige circa 130 vaste personeelsleden en de circa 30 uitzendkrachten, alsmede voor de medewerkers van de sociale werkplaats welke ondersteunende werkzaamheden verrichten. Met andere woorden: de aanwezigheid van de Zuivelhoeve is van belang voor de lokale werkgelegenheid en levert van oudsher al een belangrijke bijdrage aan de economische vitaliteit en leefbaarheid van Hengelo. De uitbreiding van de Zuivelhoeve dient daarmee dan ook een zwaarwegend sociaaleconomisch belang.

Zoals beschreven is De Zuivelhoeve van oudsher al aan de Bruninksweg 5a gevestigd. De bedrijfsvoering is toegespitst op een niche 'boerderijzuivel' binnen de nationale zuivelmarkt waarvoor de landelijke uitstraling van deze locatie van belang is. De positie in de markt, de boerderij en de locatie vormen dan ook een onlosmakelijk geheel van entiteiten. Een verplaatsing naar een bedrijventerrein past niet bij het noodzakelijke behoud van de 'ambachtelijke' productieomgeving. Juist de landelijke uitstraling op de huidige locatie aan de Bruninksweg is van groot belang voor de Zuivelhoeve, omdat het zuivelbedrijf zich daarmee binnen de zuivelmarkt onderscheidt van de grotere zuivelproducenten en omdat hier een duurzame relatie in samenhang met het landelijk gebied op te bouwen is. Verplaatsing naar een bedrijventerrein zou dit teniet doen. Ook wordt de benodigde melk betrokken van lokale/regionale boerderijen en brengt de aanwezigheid van de Zuivelhoeve de nodige werkgelegenheid met zich mee. Een verplaatsing van de Zuivelhoeve naar een andere locatie leidt daarnaast tot kapitaalvernietiging en zal tevens onevenredige bedrijfseconomische gevolgende hebben voor de Zuivelhoeve.

Gebleken is dat dit standpunt niet onredelijk wordt geacht door de Afdeling. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor de voorziene ontwikkeling redelijkerwijs geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en dat de ruimte binnen het bestaand gebied ook niet geschikt te maken is door herstructuering of transformatie. Gelet hierop behoeft niet meer te worden beoordeeld of de mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut (zie uitspraak 201304503/1/R1, d.d. 23 april 2014). Voorliggend plan is dan ook in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.2.2 Ontwikkelingsperspectieven, ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.1.5 lid 3 uit de Omgevingsverordening)

De tweede stap is de toets van de beoogde ontwikkeling aan de geldende ontwikkelingsperspectieven voor het plangebied. Deze stap stelt de vraag aan de orde waar deze ontwikkeling een plek zou kunnen krijgen ('WAAR'-vraag). Hierbij is artikel 2.1.5 lid 3 uit de Omgevingverordening Overijssel van belang. Ingevolge dit artikel dient te worden gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen de ontwikkelingsperspectieven die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied zijn neergelegd. Omdat ontwikkelingsperspectieven geen functies bepalen, maar een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief schetsen voor een combinatie aan functies is er, naast een lokale invulling van de begrenzing, ook ruimte voor lokale afwegingen binnen de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend, maar richtinggevend. Voor het plangebied zijn de volgende twee ontwikkelingsperspectieven in de Omgevingsvisie Overijssel neergelegd: 'Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)' en 'Stadsrandgebied'.

Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)

Dergelijke gebieden zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie, zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Er zijn dus combinaties mogelijk van bijvoorbeeld melkveehouderij of akkerbouw met natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Het onderhavige plan past daar goed binnen: bedrijvigheid is één van de genoemde functies binnen dit ontwikkelingsperspectief waarbij ruimte wordt geboden aan een mix/verweving van verschillende functies. De onderhavige uitbreiding van een reeds bestaand bedrijf, waarbij ruimte wordt gebonden aan bedrijvigheid in combinatie met investering in de ruimtelijke kwaliteit, sluit hier uitstekend op aan. Met dit plan wordt ruimte geboden aan een ontwikkeling die past in haar omgeving en bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de sociale en economische vitaliteit van het buitengebied.

Stadsrandgebied

Het stadsrandgebied is de overgang tussen het bebouwde gebied en de groene omgeving. In deze gebieden wordt de functie als 'uitloopgebied' voor de stad versterkt door verdichting van het routenetwerk voor langzaam verkeer. Ook recreatieve functies en culturele voorzieningen kunnen op specifieke plekken in de stadsranden de kwaliteit en de aantrekkelijkheid verhogen. Ontwikkelingen in stadsrandgebieden gaan gepaard met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

Uit de beantwoording van de "Of"-vraag, blijkt dat al maximaal is gekeken naar de "Waar"-vraag. In de eerste plaats is de behoefte aan uitbreiding geminimaliseerd tot hetgeen dat nodig is. Uiteraard is in die keuze ook de situering van de bestaande gebouwen betrokken. De benodigde verharde oppervlakte voor de verkeersbewegingen op het terrein is daarbij zo compact mogelijk gehouden.

De Zuivelhoeve kent in zijn huidige opzet drie gezichten. Het karakter van die gezichten wordt door de uitbreiding en de landschappelijke inpassing verder versterkt. De zuidwest kant toont met de nieuwe uitbreiding de Zuivelhoeve in de huidige tijd. De nieuwe gebouwen (opslagmagazijn, koel/vriesmagazijn en tussenleden) staan gedraaid ten opzichte van de oude boerderij en de eerdere uitbreiding. Deze situering sluit aan bij de oorspronkelijke strooiing van gebouwen zoals kenmerkend is voor het Twentse landschap. Het nieuwe koel/vriesmagazijn staat letterlijk met zijn voeten in het landschap. Aan de achterzijde van de bebouwing komen geen stalen hekken of verhardingen. Hierdoor vindt geen verrommeling van het landschap plaats.

Het gezicht aan de zuidoost kant is sterk gerelateerd aan het kleinschalige oude cultuurlandschap door de oude boerderij en es. Dit karakter sluit goed aan bij het ambachtelijke karakter van de Zuivelhoeve. Uitbreiding aan deze zijde zou een grove aantasting van de oude es betekenen. Bovendien is hier ook de bedrijfswoning gelegen. Uitbreiding aan de noordzijde is onmogelijk doordat het bedrijf hier nagenoeg direct grenst aan de Bruninksweg.

Naast de minimalisatie (behoefte geminimaliseerd tot hetgeen dat nodig is) en het streven naar een zo optimaal mogelijke situering van de gebouwen, wordt fors geinvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. In paragraaf 4.2.2.4 wordt beschreven waaruit deze investering bestaat.

Conclusie

Samenvattend betekent het hiervoor genoemde dat de meest logische plek voor de uitbreiding gelegen is op de locatie waarin het voorliggende bestemmingsplan voorziet. De ontwikkelingsperspectieven verzetten zich dan ook niet tegen de voorgenomen ontwikkeling. Er is sprake van een landschappelijke inpassing in het landschap waarbij rekening wordt gehouden met de voor het gebied kenmerkende landschapsstructuren en landschapskwaliteiten.

4.2.2.3 Gebiedskenmerken (artikel 2.1.5 lid 2 uit de Omgevingsverordening Overijssel)

De derde en laatste stap is de toets van de ontwikkeling aan de gebiedskenmerken en stelt de vraag aan de orde hoe de ontwikkeling op een goede wijze kan worden ingepast ('HOE'-vraag). Ingevolge artikel 2.1.5 lid 2 uit de Omgevingsverordening dient inzichtelijk gemaakt te worden op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier lagen benadering die in de Omgevinsgvisie Overijssel is neergelegd en op welke wijze de 'Catalogus gebiedskenmerken' is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing. De gebiedskenmerken volgens de Omgevingsvisie zijn gegroepeerd in vier lagen:

  • 1. de natuurlijke laag;
  • 2. de laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • 3. de stedelijke laag;
  • 4. de lust- en leisurelaag.

De natuurlijke laag gaat over “in en op de bodem”. De laag van het agrarische cultuurlandschap gaat over het “grootschalig gebruik en inrichting van de bodem". De stedelijke laag gaat over “bebouwing en infrastructuur”. De lust- en leisurelaag gaat over “beleving, toerisme, cultuurhistorie en landgoederen”.

Voor De Zuivelhoeve zijn de volgende drie lagen van toepassing: 'Natuurlijke laag: Dekzandvlakte', 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Essenlandschap' en 'Lust- en leisurelaag'. De stedelijke laag is op dit plangebied niet van toepassing.

Natuurlijke laag: Dekzandvlakte

In de 'Catalogus Gebiedskenmerken' geldt voor deze laag de norm dat dekzandvlakten en ruggen een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. In de richtinggevende uitspraak staat dat als ontwikkelingen plaatsvinden, deze bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.

Het bestaande landschap is drager van het opgestelde landschapsinrichtingsplan. De lijnen en structuren die al aanwezig zijn worden versterkt en ingepast. De uitbreiding van de Zuivelhoeve is dan ook ingebed in de bestaande ondergrond en het onderliggende landschap (zie ook paragraaf 3.3 Landschappelijke inpassing). Om te borgen dat de maatregelen om te komen tot een goede landschappelijke inpassing verzekerd zijn, is in voorliggend bestemmingsplan gebruik gemaakt van een ‘voorwaardelijke verplichting’. Er wordt daarmee voldaan aan de genoemde uitspraken.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Essenlandschap

De herkenbaarheid van essen is sterk afgenomen. De samenhang in het essenlandschap - bijvoorbeeld de relatie bebouwing/erf/omliggend land - verdwijnt. Het open karakter van de essen wordt bedreigd door toename van bebouwing en grondgebruik (bijvoorbeeld: boomteelt). In de 'Catalogus Gebiedskenmerken' geldt voor deze laag de norm dat de essen een beschermende bestemmingsregeling krijgen evenals eventueel aanwezige, kleinschalige landschapselementen op de flanken. In de richtinggevende uitspraak staat dat als ontwikkelingen plaatsvinden, deze in de flank een plaats krijgen.

Langs een deel van de es is de kenmerkende beplanting niet of niet sterk aanwezig. Dit wordt in het plan weer als zodanig herkenbaar gemaakt. De es wordt daarbij benadrukt door de grote openheid waarbij duidelijk zicht blijft op de es en de bebouwing van de Zuivelhoeve aan de rand ervan. Aan de randen van de es staan enkele fraaie oude bomen. Ingebed in het groen zijn daarachter de uitbreidingen van de Zuivelhoeve te zien. Om te borgen dat de maatregelen om te komen tot een goede landschappelijke inpassing verzekerd zijn, is in voorliggend bestemmingsplan gebruik gemaakt van een ‘voorwaardelijke verplichting’. Er wordt daarmee voldaan aan de genoemde uitspraken.

Stedelijke laag

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'de stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen dan ook buiten beschouwing worden gelaten.

De lust- en leisurelaag: Stads- en dorpsranden

Volgens de lust- en leisurelaag heeft het plangebied kenmerken die passen bij stads- en dorpsranden, die sterke stad/landrelaties bevatten. Hieraan zijn geen normstellende voorwaarden verbonden, maar wel dienen het behoud, herstel en de aanleg van landschappelijke recreatieve routes tussen stad/dorp en land, gekoppeld te worden aan ontwikkelingen. Het voorliggende plan voorziet niet in het behoud, het herstel of de aanleg van recreatieve routes tussen stad/dorp en land. Echter, het tracé van de vroegere spoorlijn wordt als lange zichtas teruggebracht in het landschap door aan beide zijden van de oorspronkelijke spoorlijn forse beplanting te plaatsen. Op deze wijze blijft dit in de toekomst vrij voor mogelijke initiatieven voor wandel- en fietspaden c.q. mogelijk herstel van het spoortracé. Daarnaast wordt de bestaande kapschuur verplaatst en krijgt deze een functie als recreatief informatiecentrum.

Geconcludeerd wordt dat de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

4.2.2.4 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (artikel 2.1.6 uit de Omgevingsverordening)

De provincie wil ontwikkelingen in de groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Kort gezegd betekent dit dat er in het buitengebied ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen, meer dan in het Streekplan het geval was, mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit.

Het 'Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' bevat aanbevelingen en voorbeelden voor het toepassen van principes van ruimtelijke kwaliteit bij ontwikkelingen in het buitengebied. Twee principes uit de Omgevingsvisie Overijssel vormen daarbij het vertrekpunt:

    • 1. elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
    • 2. de ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit.

Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing, zoals situering van gebouwen en erfbeplantingen. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties zijn drie variabelen te hanteren:

  • 1. is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;
  • 2. wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving;
  • 3. dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel

Indien de uitbreiding van de Zuivelhoeve wordt getoetst aan de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' ontstaat het volgende beeld:

1. Gebiedseigen versus gebiedsvreemd 

Ondanks dat de Zuivelhoeve een bestaand bedrijf is en ook al jaren op deze locatie is gevestigd, gaat het hier om een bedrijf gelegen in het buitengebied. De uitbreiding van de Zuivelhoeve (stedelijke functie) kan dus beschouwd worden als een gebiedsvreemde functie.

2. Schaal / impact op de omgeving

Dit wordt uitgedrukt in de uitbreiding op zich (bijvoorbeeld: massa/oppervlakte nieuwe bebouwing, oppervlakte verharding) en de relatie tot de bestaande bebouwing. Het oppervlak van de bestaande gebouwen van de Zuivelhoeve bedraagt totaal 3.500 m2. Na uitbreiding zal dit oppervlak 8.200 m2 bedragen. Dit betekent een aanzienlijke uitbreiding van het bebouwd oppervlak. Deze nieuwe uitbreiding kan onmogelijk aan het zicht worden onttrokken, maar de aanleg van circa 8.000 m2 gemengd eikenbos in de zuidwesthoek van het terrein, werkt wel als filter voor de bebouwing. Doordat het geheel conform het bepaalde in onderhavig bestemmingsplan, landschapsinrichtingsplan en beeldkwaliteitplan ingepast dient te worden, kan worden gesteld dat de impact van de uitbreiding beperkt blijft.

3. Eigen belang versus maatschappelijk belang

Primair wordt met dit bestemmingsplan een eigen belang gediend, namelijk de mogelijke vergroting van de productiecapaciteit. Belangrijk is echter ook het maatschappelijk belang van deze ontwikkeling. De Zuivelhoeve is een redelijk grote werkgever en dient (mede gelet op het huidig economisch klimaat) behouden te blijven voor Hengelo. Daarnaast kan en wil de Zuivelhoeve een rol spelen in de bewustwording van de bevolking omtrent duurzaam produceren. De bedrijfsfilosofie is hierop gestoeld. De (natuurlijke) omgeving vergt in toenemende mate een duurzaam en verantwoord productieproces. Het informatiecentrum van de Zuivelhoeve dat gerealiseerd zal worden, levert een maatschappelijke bijdrage aan die bewustwording, mede in relatie tot de omliggende natuur. Niet vergeten mag worden dat op beleidsvelden die voor verschillende overheden van algemeen belang worden geacht (landschap, water, recreatief medegebruik en dergelijke) de interactieve aanpak en constructieve grondhouding van de Zuivelhoeve richting de overheden voor de samenhang met de maatschappelijke belangen, respect verdient. Het is een grondhouding van een bedrijf die de gemeente en provincie aanspreekt.

Zoals gezegd bestaat de basisinspanning ruimtelijke kwaliteit uit een goede ruimtelijke inpassing van het totale erf waar de ontwikkeling deel van uitmaakt. Die basisinspanning is afhankelijk van de functie in relatie tot de omgeving. In dit plan is goed gekeken naar welke bijdragen het kan bieden aan de groene omgeving.

  • a. Middels het opstellen van het landschapsinrichtingsplan en het beeldkwaliteitplan is getracht de juiste deskundigen bij dit plan te betrekken en gedegen te onderzoeken en vast te leggen wat de meest passende invulling en vormgeving van het geheel is. Hierbij wordt aangesloten bij de verschillende landschapskenmerken in (de directe omgeving van) het plangebied.
  • b. De realisatie van een informatiecentrum levert een maatschappelijke bijdrage aan de bewustwording van mensen omtrent duurzaam produceren, mede in relatie tot de omliggende natuur.
  • c. Het oprichten van een eigen afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) zorgt voor lozing van gezuiverd water op het oppervlaktewater en een afname van afvalwater in het openbaar rioolstelsel/RWZI. Hiermee komt een einde aan het lozen van koelwater op de aanwezige sloot en het lozen van ongezuiverd proceswater op het gemeentelijk riool.

Naast deze reguliere inspanning voor de inpassing worden er extra investeringen gedaan om een bijdrage te leveren aan de ruimtelijke kwaliteit volgens de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Er ontstaat daardoor een goede balans, waarbij niet alleen de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van en rondom de locatie van de Zuivelhoeve een impuls krijgt, maar het ook een positief effect zal hebben op het gebied Twekkelo-West. De uitbreiding doet dan ook meer dan de KGO verwacht. Hierna zullen de maatregelen worden toegelicht die een bijdrage leveren aan de KGO. De hiervoor genoemde basisinspanning wordt daarbij niet meegenomen in het financiële plaatje.

Het gaat om de volgende maatregelen:

Gevelbekleding en aanpassen huidige wand Bruninksweg

Er is gekozen voor een eiken gevelbekleding. Eiken is een streekeigen materiaal en vergrijst mooi. De eiken delen worden geschubd aangebracht, waardoor de gevel een interessant reliëf krijgt en een leesbare maat. De eiken delen worden zo mogelijk betrokken van de houtzagerij Twickel. Het gevolg van een eiken gevelbekleding bovenop de standaard metalen gevelbekleding, zoals gebruikelijk bij bedrijfshallen, is dat er een extra dragende constructie nodig is waardoor dit consequenties heeft voor de fundering. Dit brengt extra kosten met zich mee.

De uitbreiding achter de huidige bebouwing gezien vanaf de Bruninskweg valt onder de basisinspanning, het overige (voornamelijk aan de Bruninksweg) valt onder de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Zo staan er nu losse bebouwing/losse elementen naast het gebouw, bijvoorbeeld silo's en containers die voor een rommelig beeld zorgen. Door de bebouwing aaneengesloten te maken en de losse elementen inpandig te maken wordt een kwaliteitsverbetering gehaald. Het deel aan de Bruninksweg zorgt dus voor een kwaliteitsverbetering in het gebied.

  • Voor de buitengevel van de droge opslag is circa 800 m2 gevelbekleding benodigd. De kosten voor hout, metaal en montage bedragen circa € 85,- / m2 = totaal circa € 68.000,-.
  • De melkontvangst wordt verplaatst en ingebracht in een transparant gesloten gebouw. Dit met uitsluitend het doel de RVS kolossen (silo's) aan het beeld te onttrekken. Het verplaatsen en het gebouw vergen een additionele investering. Het gebouw, met afmetingen van 14x14x12 meter, wordt voor de helft ingevuld met deze tanks. De kosten voor dit gebouw bedragen circa € 1.100,- / m2. Het totaal hiervoor bedraagt circa € 215.000,-. De kosten van het verplaatsen en verwijderen van de bestaande fundering bedragen circa € 16.000,-.
  • Evenzo worden afvalcontainers, pallets en fruitcontainers inpandig opgeslagen. Hiervoor is het bouwvlak uitgebreid met circa 400 m2. De kosten van dit type gebouw bedragen circa € 900,- / m2. Het totaal hiervoor bedraagt dan circa € 360.000,-.

Van kapschuur naar informatie- en educatiecentrum

Zoals al gemeld, staat op het huidige erf een oude, vervallen kapschuur. Voor de bedrijfsvoering is deze niet praktisch. Sloop is de meest voor de handliggende optie. Betrokkenen, zoals gemeente, provincie en het Oversticht, vonden dat het voor het historisch besef goed zou zijn de kapschuur te verplaatsen naar een nieuwe plek op het erf. Daar kan deze worden herontwikkeld en een nieuwe betekenis krijgen. De Zuivelhoeve heeft besloten hierin mee te gaan en te investeren in het verplaatsen en herontwikkelen van de kapschuur tot informatie- en educatiecentrum.

Aanvankelijk zou het informatie- en educatiecentrum inpandig worden gerealiseerd, zoals nu al het geval is. Het betreft nu dus een extra investering. Daarnaast moet de schuur voldoen aan de bouwkundige eisen om er groepen mensen te kunnen ontvangen. Er is dus gerekend wat de realisatie van het centrum in de kapschuur extra kost ten opzichte van het inpandig huisvesten van het centrum.

  • Voor de sloop en herbouw, met daarbij de benodigde aanpassingen om te voldoen aan alle bouwkundige eisen, is een extra bedrag gemoeid van circa € 85.000,-.

Investeringen in gebiedsontwikkeling Twekkelo-West

Op initiatief van Twence, gevestigd aan de rand van Twekkelo/rand Hengelo, is de gebiedsontwikkeling Twekkelo-West van de grond gekomen. Daarnaast zijn het waterschap en de gemeenten Enschede en Hengelo aangehaakt, naast DLG, Stawel, de Vereniging Behoud Twekkelo en AkzoNobel Hengelo. Het project heeft ook twee vouchers in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving aangevraagd.

Het doel van dit initiatief is een landschappelijke, maatschappelijke, economische, natuurlijke en recreatieve verbetering van het gebied tussen de industriële bebouwing van Hengelo en het landelijk gebied Twekkelo te realiseren. Door het gezamenlijk omarmen en ondersteunen van de opgaven ontstaat er een kwalitatieve zone rondom Twence. Deze zone is dusdanig van schaal dat dit weer passend is bij de schaal van het bedrijventerrein, dan wel het gebied dat in elkaar overloopt en er veel aan ruimtelijke kwaliteit wordt gewonnen. Landschapsbureau Eelerwoude begeleidt de betrokken partijen en bewaakt de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

  • De Zuivelhoeve is bereid een investering van € 300.000,- bij te dragen aan de gebiedsontwikkeling Twekkelo-West om het doel te behalen. De investeringen betreffen:

- de aankoop van grond(en);

- de aanleg van een natuurlijke waterretentievijver;

- landschappelijke inrichting van locaties volgens het landschapsplan Twekkelo-West.

Totaal

Het totaal aan investeringen in KGO bedraagt € 1.044.000,-.

Deze investeringen in KGO kunnen afgezet worden tegen het verwerven van een bedrijfskavel van 7.000 m2 (5.000 m2 nodig, 7.000 m2 inclusief verharding etc.) à € 120,- / m2. De kosten voor een dergelijke bedrijfskavel bedragen dan € 840.000.

Zoals ook uit de voorgaande paragrafen is gebleken, past de ruimtelijke ontwikkeling in het ontwikkelingsperspectief ter plaatse en wordt het plan volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' uitgevoerd. Ook is over het plan en de invulling van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) onder andere ambtelijk overleg gevoerd met de provincie. Resultaat hiervan is dat inzichtelijk is gemaakt dat sprake is van een balans tussen de geboden ontwikkelingsruimte en de extra investeringen in ruimtelijke kwaliteit volgens de KGO. Met deze investeringen in het kader van de KGO wordt niet alleen in het plangebied zelf geïnvesteerd, maar tevens in de gebiedsontwikkeling Twekkelo-West. Deze investeringen zijn opgenomen in het, naar aanleiding van het overleg opgestelde, aanvullende document "Zuivelhoeve, kwaliteitsimpuls groene omgeving 16 mei 2012". De provincie heeft dan ook geconcludeerd dat in het plan met bijbehorende stukken inzichtelijk is gemaakt dat sprake is van een balans tussen de geboden ontwikkelingsruimte en de investeringen in ruimtelijke kwaliteit volgens de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Het bestemmingsplan past daarmee in het provinciaal beleid.

4.2.3 Conclusie ten aanzien van het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) (2013-2017)

In het door de raad vastgestelde gemeentelijk rioleringsplan worden de uitgangspunten met betrekking tot de waterhuishouding en de riolering beschreven. Voor alle in- en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels:

  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem. Daarbij heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen;
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd;
  • Bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft;
  • Bij stedenbouwkundige plannen moet notie worden genomen van het feit dat het water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe voor het plan is;
  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water. Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf. De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater dus niet naar een RWZI. In de bouwwerken wordt vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken;
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundige plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.

Per project moet in overleg met de afdeling Wegen, Groen en Water van de gemeente en met het Waterschap Vechtstromen worden gezocht naar maatwerk.

4.3.2 Gemeentelijk waterplan (2006)

Het waterplan Hengelo "Kleurrijk waterbeheer" is in 2006 door de gemeenteraad vastgesteld. Het waterplan beschrijft hoe de gemeente in de komende 25 jaar haar verantwoordelijkheid neemt in het regionale watersysteem en geeft richting aan de ontwikkeling van stedelijk water in Hengelo. Het waterplan onderscheidt drie sporen waarlangs de gemeente en het waterschap Regge en Dinkel invulling gaan geven aan deze verantwoordelijkheid;

  • 1. Het herstel van de Hengelose beken;
  • 2. Het gescheiden houden van schone en vuile waterstromen (afkoppelen van hemelwater);
  • 3. Het oplossen van grondwateroverlast.

Ad. 1 Grote delen van de Hengelose beken zijn niet meer zichtbaar omdat ze verduikerd zijn. Met name herstructureringsprojecten bieden kansen deze beken weer zichtbaar te maken en weer integraal onderdeel te laten uitmaken van de openbare ruimte.

Ad. 2 Schoon hemelwater wordt niet meer op de gemengde riolering geloosd, maar wordt zichtbaar afgevoerd naar oppervlaktewater. In het gebied wordt voldoende waterberging aangelegd, het liefst in de vorm van wadi's omdat deze tevens een zuiverende werking hebben.

Ad. 3 In 2008 hebben gemeenten een nieuwe wettelijke taak erbij gekregen: de zorg voor het grondwater. Deze gemeentelijke grondwaterzorgplicht is in 2009 geïntegreerd in de Waterwet.

Het gemeentelijk waterplan en het gemeentelijk grondwaterplan maken integraal onderdeel uit van het vGRP 2013-2017.

Het waterplan is door de besturen van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Hengelo vastgesteld.

Naast deze drie manieren is een belangrijke rol weggelegd voor communicatie en educatie. De nadruk ligt hierbij op kijken en doen. Te denken valt aan het uitzetten van fiets- en wandelroutes langs de beken en het aanleggen van een waterspeelplaats of waterkunstwerk. Ook is een lespakket over water aan de basisscholen aangeboden.

4.3.3 Welstandsnota

Per 1 juni 2004 is de welstandsnota in de gemeente Hengelo in werking getreden. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten
voor de burger inzichtelijker te maken. In de nota worden voor heel Hengelo algemene criteria genoemd. Daarnaast vindt concretisering plaats door gebiedsgerichte criteria en objectieve criteria.
Omdat de criteria enkel betrekking hebben op materiaalkeuze, kleur en dergelijke, beperkt het bestemmingsplan zich tot het regelen van de massa.

Het plangebied 'De Zuivelhoeve' is gelegen in het gebied dat in de welstandsnota is opgenomen als 'Buitengebied'. Nieuwbouw moet aan de gestelde voorwaarden in het betreffende gebied voldoen, dan wel daar bij aansluiten. De ontwikkeling 'De Zuivelhoeve' voldoet niet aan de criteria uit de welstandsnota. Daarom is door Het Oversticht een beeldkwaliteitplan opgesteld dat na vaststelling door de gemeenteraad, onderdeel zal uitmaken van de Welstandsnota en daarmee toetsingskader zal gaan vormen voor welstand.

4.3.4 Nota Geluid (2009)

Op 10 februari 2009 is de nota geluid vastgesteld. De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo.
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-afwijkingen.
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden.
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken:

  • Een zo integraal mogelijke gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden: Wonen, Binnenstad en winkelgebieden, Industrie en bedrijven, Buitengebied en stadsparken en Verkeerszones.
  • Ambities per gebiedstype (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden).
  • Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken.
  • Zoveel mogelijk aanhouden van de volgorde: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtsmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent onder andere dat waar nodig en mogelijk, stillere wegdekken worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen onvoldoende resultaat hebben kan een geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebied worden toegestaan als er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie.
  • Bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.
  • Een eenduidige normstelling voor bedrijven.

In onderhavig plan is rekening gehouden met de nota geluid (zie ook paragraaf 5.3.3).

4.3.5 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

Het buitengebied Twekkelo is in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan aangewezen als verblijfsgebied. Alle wegen in het buitengebied Twekkelo hebben de functie erftoegangsweg. Een erftoegangsweg ontsluit de in het verblijfsgebied gelegen woningen, bedrijven, kavels en percelen. Het verkeer op een erftoegangsweg behoort dus in beginsel alleen uit bestemmingsverkeer te bestaan en er geldt in principe een maximale snelheid van 60 km/uur. De Zuivelhoeve ligt midden in het buitengebied Twekkelo en het verkeer van en naar de Zuivelhoeve wordt dan ook beschouwd als bestemmingsverkeer in het gebied.

De wegbreedte van een erftoegangsweg is niet altijd gelijk. Een bredere weg kan meer verkeer verwerken, zoals bijvoorbeeld de Twekkelerweg. Deze is voorzien van fietssuggestiestroken en heeft een wegbreedte van 6 meter. Deze weg kan meer verkeer verwerken dan bijvoorbeeld de Holmersweg.

In het gebied Twekkelo is jarenlang overlast geweest van doorgaand verkeer tussen Enschede en Hengelo, met name op de Twekkelerweg - Strootsweg. Om dit ongewenste verkeer terug te dringen zijn diverse maatregelen getroffen, zoals:

  • instellen 60 km/uur-zone met diverse snelheidsremmende maatregelen;
  • instellen geslotenverklaring vrachtauto's met uitzondering van bestemmingsverkeer;
  • opheffen aansluiting Strootsweg op de Auke Vleerstraat.

Na uitbreiding van de Zuivelhoeve zal de intensiteit naar verwachting met ongeveer 200 motorvoertuigen per dag toenemen in het gebied. Uit recente tellingen blijkt dat ook met deze beperkte toename van het aantal motorvoertuigen de verkeersintensiteit op de Twekkelerweg goed past bij de functie en vormgeving van deze weg. Op onderstaande kaart is het gebied aangegeven waar een geslotenverklaring geldt voor doorgaand vrachtverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0090-0301_0007.png"

4.4 Conclusie

Het plan voldoet aan het opgestelde beleid.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Natuurwetgeving en ecologie

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. De huidige Nederlandse natuurwetgeving kent twee wetten gericht op behoud van biodiversiteit: de Natuurbeschermingswet en de Flora- en Faunawet. Deze twee wetten vormen het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. Ze geven tevens invulling aan het Europese beleidskader.

5.1.1 Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Deze wet heeft als doel het beschermen en in stand houden van bijzondere natuurgebieden (Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten) in Nederland. Voor alle natuurgebieden zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. Als er ontwikkelingen plaatsvinden die mogelijk effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden dan dient dit te worden beoordeeld.

In eerste instantie worden de effecten globaal beoordeeld door middel van een voortoets. Hierbij wordt middels een effectbepaling ingeschat wat de effecten zijn van het plan op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden. Uit de conclusies en aanbevelingen van de voortoets moet blijken of een 'Passende beoordeling' noodzakelijk is. Een 'passende beoordeling' op grond van de Europese Habitatrichtlijn is noodzakelijk, indien significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten.

5.1.1.1 Natuurbeschermingswet 1998 en het plangebied

Op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn lidstaten verplicht speciale Natura 2000-gebieden aan te wijzen, waarbij het behoud en herstel van de biodiversiteit centraal moet staan. In de nabijheid van de Zuivelhoeve heeft Nederland het Lonnekermeer, het Buurserzand & Haaksbergerveen, het Witte Veen en het Aamsveen aangewezen als Natura 2000-gebieden en het Boddenbroek als Beschermd Natuurmonument. Deze natuurgebieden zijn aangewezen vanwege het voorkomen van kwetsbare habitattypen en faunasoorten van bijlage 2 van de Habitatrichtlijn en/of Vogelrichtlijn.

Als onderdeel van haar bedrijfsvoering onttrekt de Zuivelhoeve grondwater aan de bodem (hiervoor is een vergunning afgegeven voor maximaal 60.000 m3). Aangezien de naburige Natura 2000-gebieden ondermeer zijn aangewezen voor habitattypen die gevoelig zijn voor verdroging, is naar dit aspect gekeken in de voortoets (Bijlage 5). Daarnaast zal de uitbreiding meer verkeersbewegingen met zich meebrengen, met een hogere emissie en depositie van stikstof tot gevolg. Aangezien de naburige Natura 2000-gebieden ook zijn aangewezen voor habitattypen die gevoelig zijn voor verzuring en vermesting, is in de voortoets ook naar dit aspect gekeken worden.

Als onderdeel van de voortoets is eveneens gekeken naar de eventuele nabijheid van EHS-gebieden. Het EHS-beleid is echter niet opgenomen in de Natuurbeschermingswet, er geldt alleen een provinciaal kader. De uitbreiding van de Zuivelhoeve omvat geen ontwikkelingen die mogelijk een (significant) negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van de kwalificerende habitattypen van Natura 2000-gebieden of op die naburige delen van de EHS.

In de voortoets zijn globaal de effecten bepaald van de uitbreiding van de Zuivelhoeve op de habitattypen en faunasoorten waarvoor deze beschermde gebieden zijn aangewezen. Uit de effectenindicator van het ministerie van EL&I blijkt dat winning van grondwater in beginsel zou kunnen leiden tot effecten op beschermde habitattypen en soorten van de bovengenoemde beschermde gebieden. Effecten kunnen optreden vanwege oppervlakteverlies, verzuring, vermesting, verzilting en verdroging. Een toename van het aantal verkeersbewegingen kan leiden tot vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie. Er is een inschatting gemaakt van de effecten die naar verwachting zullen optreden in de beschermde gebieden. Geconcludeerd werd dat geen van de mogelijke effecten in significante mate zouden optreden in de beschermde gebieden als gevolg van de uitbreiding van de Zuivelhoeve en dat om deze reden geen 'passende beoordeling' hoefde te worden gemaakt.

Passende beoordeling

De Raad van State oordeelde in het beroep dat was ingesteld tegen het eerder vastgestelde bestemmingplan De Zuivelhoeve dat in de voortoets onvoldoende inzichtelijk is gemaakt wat het effect is van de stikstofdepositie op beschermde natuurgebieden. Om deze reden is alsnog een Passende beoordeling uitgevoerd (zie bijlage 3 van de 'Aanvulling op het MER' (Bijlage 17), tevens opgenomen als bijlage 6 bij deze toelichting).

Het doel van de passende beoordeling is om vast te stellen in hoeverre de maximale planologische mogelijkheden van het voorgenomen bestemmingsplan kunnen leiden tot een significante verslechtering van de kwaliteit van habitattypen en/of habitats van soorten waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen. Hiervoor zijn stikstofberekeningen uitgevoerd op diverse Nederlandse en Duitse Natura 2000-gebieden in de wijde omgeving van het plangebied.

Uit de stikstof-berekeningen komt naar voren dat de uitbreiding van de Zuivelhoeve leidt tot zeer beperkte toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Lonnekermeer ten opzichte van de huidige situatie. Effecten op het Natura 2000-gebied Lonnekermeer kunnen derhalve niet op voorhand worden uitgesloten. Op andere Nederlandse en/of Duitse Natura 2000gebieden is geen sprake van een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de huidige situatie.

Ten aanzien van het Natura 2000-gebied Lonnekermeer is in de passende beoordeling naar aanleiding van een gebiedsspecifieke analyse geconcludeerd dat de zeer beperkte toename van stikstof op zichzelf zeer gering en verwaarloosbaar is. De extra stikstofdepositie leidt er niet toe dat de in het concept Natura 2000-beheerplan beschreven maatregelen minder effectief worden. Het plan heeft derhalve geen significante effecten waardoor het plan in overeenstemming met artikel 19j Natuurbeschermingswet 1998 kan worden vastgesteld.

Conclusie

Uit de Passende beoordeling blijkt dat het voorgenomen plan niet leidt tot een effect op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Lonnekermeer. De Natuurbeschermingswet 1998 staat derhalve de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

5.1.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. In deze wet is een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan.

Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daar zorgvuldig mee om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen. Dit houdt in dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving.

Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.

5.1.2.1 De flora- en faunawet en het plangebied

In opdracht van de Zuivelhoeve is door Eelerwoude de 'Quickscan Flora en faunawet - Uitbreiding Zuivelhoeve Twekkelo' uitgevoerd (Bijlage 4). Deze Quickscan vormde een actualisatie van de ‘Quick-scan Flora- en faunawet Uitbreiding Zuivelhoeve Twekkelo’ van 11 mei 2010 (Eelerwoude, 2010). Voor deze actualisatie is gebruik gemaakt van verspreidingsinformatie van flora en fauna die in 2013 door Eelerwoude is verzameld in het kader van het Soortmanagementplan Twekkelo in opdracht van Twence Holding b.v., van informatie uit een verkennend veldbezoek op 26 september 2014 en van andere bij Eelerwoude beschikbare onderzoeksinformatie.

Conclusie

Op basis van de Quickscan uit 2010 en de actualisatie in 2015 wordt geconcludeerd dat er binnen en direct rond het plangebied een aantal beschermde diersoorten zijn aangetroffen (o.a. vleermuizen en vogels). De voorgenomen ontwikkelingen leiden echter niet tot een negatief effect, dat vraagt om nadere maatregelen, nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet (met de aanplant van nieuwe groenelementen en –structuren, in combinatie met het behoud van de huidige houtopstanden buiten het plangebied, wordt (op termijn) juist een positief effect op vleermuizen verwacht omdat nieuw foerageergebied ontstaat en mogelijkheden voor nieuwe vliegroutes langs lijnvormige elementen. Wel kan de ontwikkeling leiden tot een (tijdelijke) verstoring van algemeen voorkomende soorten. Nog daargelaten, dat de verbodsbepaling van artikel 10 Flora- en faunawet zich niet verzet tegen tijdelijke verstoring, heeft de verstoring geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten, omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het gebied na werkzaamheden weer geschikt is voor deze soorten. Voor deze soorten geldt overigens ook een generieke vrijstelling.

Belangrijk bij dit alles is de algemene zorgplicht. Dit betekent ondermeer dat herinrichtingswerkzaamheden tijdens daglicht plaats zullen vinden (om (licht)verstoring richting vleermuizen te voorkomen). Ook zullen verstorende werkzaamheden (zoals sloop en kap) niet tijdens het broedseizoen plaatsvinden, tenzij is uitgesloten dat broedende vogels of hun legsels worden verstoord. Indien de werkzaamheden voor aanvang van het broedseizoen beginnen en voortdurend worden voorgezet tijdens het broedseizoen, hoeft eveneens geen ontheffing te worden aangevraagd. In het kader van de Flora- en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. Globaal gaat het echter om de periode van 15 maart tot 15 juli.

5.2 Monumenten en archeologie

5.2.1 Monumenten

Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), 130 (waarvan 10 met de status voorgedragen) gemeentelijke monumenten (GM), 35 beeldbepalende gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink.

Binnen het plangebied 'De Zuivelhoeve' bevinden zich geen monumenten.

5.2.2 Archeologie

In 1992 is op Malta het Europees verdrag gesloten over het cultureel erfgoed in de bodem, het Verdrag van Valletta genoemd. Doel: bij ruimtelijke planning meer en beter rekening houden met de archeologische waarden die zich in de bodem bevinden. Dit verdrag is vertaald in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. De wet is op 1 september 2007 in werking getreden.

In opdracht van de Zuivelhoeve heeft Grontmij Nederland B.V. een archeologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van de toekomstige nieuwbouw aan de Bruninksweg 5a te Twekkelo (Bijlage 7). Het onderzoek heeft bestaan uit een bureaustudie, het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (IVO-B, karterende fase) en de rapportage hierover. Er is een booronderzoek uitgevoerd met aandacht voor geomorfologie, bodemopbouw en de mate van bodemverstoring.

In het plangebied zelf zijn geen archeologische waarnemingen geregistreerd. Ongeveer 250 meter ten zuidoosten van het plangebied is één waarneming geregistreerd. Volgens de AMK (Archeologische Monumenten Kaart) ligt het plangebied niet in een geregistreerd terrein. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen AMK-terreinen geregistreerd. In aanvulling op de landelijke en provinciale verwachtingskaarten hebben een aantal gemeenten eigen verwachtingskaarten vervaardigd, waarin ook veel lokale gebiedskennis is opgenomen. Deze kaarten bevatten een hoog detailniveau. Volgens de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Hengelo heeft het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde voor alle archeologische perioden. Dit heeft te maken met de ligging van het plangebied op een dekzandrug. Verder bestaat er in het plangebied een grote kans op de aanwezigheid van voorgangers van de huidige boerderij. In het schattingsregister uit 1475 staat de boerderij bekend onder de naam 'Bruninge' en in de eeuwen daarna staat deze bekend als 'Het Bruning'.

Door de Regio Archeoloog Twente is het volgende aangegeven: "Gezien de omvang van de uitbreiding en de hoge verwachting moet er een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek worden uitgevoerd. Er geldt een zogenaamde 'brede verwachting' volgens de leidraad voor karterend booronderzoek van de SIKB (grote kans op aanwezigheid van voorgangers van de huidige boerderij die in het schattingsregister uit 1475 onder de naam Bruninge is geregistreerd en in de eeuwen daarna als Het Bruning bekend staat. Daarom is er een cirkel aanwezig). Verder is er een dekzandrug aanwezig (okergeel, figuur 4.6) waarop sporen van bewoning uit oudere perioden aanwezig kunnen zijn. Om de archeologische verwachtingen te toetsen dient er een veldonderzoek uitgevoerd te worden".

Het veldonderzoek is in 2010 uitgevoerd door Grontmij en bestond uit een verkennend booronderzoek door middel boringen conform de methode E1 in de Leidraad voor karterend booronderzoek bij de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA). De boringen zijn gezet binnen de geplande bouwvlakken. Er is geboord met een Edelmanboor met een diameter van 15 cm en in een dichtheid van 20 boringen per hectare. De boorkernen zijn gezeefd over een maaswijdte van 4 mm.

Uit het veldonderzoek is gebleken dat de bodem in het plangebied grotendeels is verstoord. De top van de C-horizont is daarbij tevens verstoord. Bij slechts enkele boringen is een (dun) intact esdek aangetroffen. Aangezien tijdens het onderzoek volgens de norm in de KNA-Leidraad 20 boringen per hectare zijn uitgevoerd en daarbij geen aanwijzingen zijn aangetroffen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied, lijkt de kans op de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied gering.

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. Dit advies is door de Regio-archeoloog overgenomen en aan de gemeente Hengelo als een selectiebesluit voorgelegd. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd. Indien bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007), aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in casu de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

5.3 Milieu

5.3.1 Bodem

Bodemonderzoek

In juni 2010 is door Grontmij een verkennend bodemonderzoek verricht naar de bodemkwaliteit in het plangebied (Bijlage 8).

Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “niet verdachte locatie”, formeel gezien onjuist is. Er zijn immers op de onderzoekslocatie enkele gehalten aangetroffen die worden beschouwd als verontreiniging. Echter, deze gehalten overschrijden de tussenwaarde (signaal voor ander onderzoek) niet. Het is dan ook niet noodzakelijk de onderzoekshypothese en de onderzoeksstrategie aan te passen. Geconcludeerd is dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen herinrichting van de onderzoekslocatie.

Bodemdaling

Het plangebied is gelegen in een gebied waar een risico op bodemdaling aanwezig is als gevolg van de zoutwinning door Akzo. Door Akzo Nobel is een prognose opgesteld voor de toekomstige bodemdaling met betrekking tot het uitbreidingsplan van de Zuivelhoeve. Hieruit blijkt het volgende.

De geplande uitbreiding ligt op de rand van het bodemdalinggebied en binnen de invloedsferen van twee boringseries (cavernes). Beide series hebben een potentiële kans (op een schaal lopend van "laag", "potentieel", "actueel" naar "acuut") op het optreden van significante bodemdaling en zijn opgenomen in het programma voor sonarmetingen. Dit betekent dat iedere 5 jaar een sonarmeting in de caverne uitgevoerd wordt waarbij de laatste meting vergeleken wordt met de voorgaande meting om veranderingen in de vorm van de caverne te kunnen vaststellen en om te kunnen beoordelen of de vorm van het dak van de caverne veranderd is en of de caverne gemigreerd is.

Bij de laatste metingen uit 2006 is vastgesteld dat de positie van het dak van beide cavernes ten opzichte van de voorgaande metingen uit 1978 en 1989 niet veranderd is; het dak van de cavernes bevindt zich nog onder de anhydrietlaag die boven de zoutformatie is afgezet. In het kader van het "Beleid voor bodemdaling boorterrein Hengelo" van 28 maart 2007, is vastgelegd dat Akzo Nobel in voorkomende gevallen het ontstaan van actuele of acute significante bodemdaling door het uitvoeren van gerichte maatregelen zal verhinderen.

Zoals gesteld bevindt het dak van beide cavernes zich nog onder de anhydrietlaag boven de zoutformatie. Op dit moment is er geen aanwijzing dat dit op korte termijn zal veranderen en dat de caverne zal gaan migreren. Dit wordt gestaafd door het feit dat er gedurende de lange periode tussen de laatste en voorlaatste sonarmeting - meer dan 20 jaar - geen veranderingen zijn opgetreden. Bovendien duurt het, nadat de anhydrietlaag is doorgebroken, nog minimaal 15 jaar voordat significante bodemdaling aan het maaiveld optreedt. Dit betekent dat er, in het geval van migratie, voldoende tijd is om maatregelen uit te voeren.

Akzo Nobel heeft aan de hand hiervan de Zuivelhoeve geadviseerd bij het constructieve ontwerp van de uitbreiding met een zekere, beperkte vervorming van de bodem (bodemdaling, scheefstelling en horizontale vervorming) rekening te houden.

Advies Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)

SodM is gevraagd advies uit te brengen over de door Akzo Nobel opgestelde prognose voor de toekomstige bodemdaling ten behoeve van de uitbreiding van de Zuivelhoeve. Bij brief van 24 januari 2012 heeft SodM meegedeeld het advies van AkzoNobel inzake de uitbreiding van de Zuivelhoeve te onderschrijven.

5.3.2 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. De toelaatbare afstand tussen bedrijven en milieugevoelige functies is daarbij afhankelijk van de hindercategorie waarbinnen deze bedrijven vallen.

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Via het ruimtelijk beleid kunnen voorwaarden worden gesteld om voldoende afstand te houden. Door middel van de omgevingsvergunning (of melding activiteitenbesluit) en de daarbij behorende voorschriften wordt de gewenste milieukwaliteit gerealiseerd. De basiszoneringslijst (bedrijven en milieuzonering, VNG) relateert milieuhindersoorten aan een richtafstand tussen milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen. De Zuivelhoeve behoort tot sbi-code 1551-3 (melkproducten fabrieken), categorie 3.2. Bij deze categorie behoort een maximale richtafstand van 100 meter voor het aspect geluid. Voor de productiegebouwen en de laad- en losplaats wordt voldaan aan deze afstand. Omdat het parkeerterrein en de rijroute op het terrein van de Zuivelhoeve op kortere afstand dan 100 meter zijn gelegen is de geluidbelasting in beeld gebracht met een akoestisch onderzoek (Bijlage 9). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er, ondanks de kortere afstand, geen ontoelaatbare geluidhinder zal ontstaan.

5.3.3 Geluid

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder. Deze geeft de normen voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder. Luchtvaartlawaai is niet in de Wet geluidhinder, maar in de Luchtvaartwet geregeld. Binnen de zones van industrieterreinen, wegen en spoorwegen dient bij het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

De Wet geluidhinder kent de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde. In beginsel moet aan de voorkeursgrenswaarde worden voldaan. Onder voorwaarden kan het bevoegde gezag een hogere grenswaarde vaststellen. Een hogere waarde dan de maximale ontheffingswaarde is wettelijk niet mogelijk. De restricties en voorwaarden waaronder een hogere grenswaarde kan worden vastgesteld, zijn vastgelegd in de nota geluid van de gemeente Hengelo (zie ook paragraaf 4.3.4). In deze nota wordt gesproken over een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast is in de nota geluid een hoofdstuk opgenomen over bedrijven.

Een goed woon- en leefklimaat betekent voor het aspect geluid niet voor alle delen van Hengelo hetzelfde. Bewoners van de binnenstad of van een bedrijfswoning op een bedrijventerrein zullen andere verwachtingen hebben dan bewoners van specifieke woongebieden. Om die reden zijn in de nota geluid gebiedstypen onderscheiden en wordt per gebiedstype een passende bescherming tegen overmatige geluidsbelasting geboden. In Hengelo zijn vijf gebiedstypen onderscheiden:

  • Wonen;
  • Binnenstad en winkelgebieden;
  • Industrie en bedrijven;
  • Buitengebied en stadsparken;
  • Verkeerszones.

Per gebiedstype zijn ambitie- en plafondwaarden vastgesteld. De ambitiewaarde is het geluidniveau dat wordt nagestreefd. De plafondwaarde is het maximale niveau dat onder voorwaarden kan worden toegestaan. In de nota zijn de gebiedstypen, ambitie- en plafondwaarden opgenomen. De Zuivelhoeve ligt in het gebiedstype 'buitengebied en stadsparken'. Voor dit gebiedstype gelden voor industrielawaai de volgende ambitie- en plafondwaarden: ambitiewaarde 45/40/35 dB(A) en plafondwaarde 50/45/40 dB(A) voor respectievelijk de dag-/avond-/nachtperiode.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet in beginsel aan de ambitiewaarde voor het gebiedstype worden voldaan. Als dat niet mogelijk is kan onder voorwaarden een hogere waarde tot maximaal de plafondwaarde worden toegestaan.

5.3.3.1 Geluid vanwege de inrichting

Om inzichtelijk te maken of de veranderingen en uitbreidingen bij de Zuivelhoeve ruimtelijk mogelijk zijn, is een akoestisch onderzoek (Bijlage 9) uitgevoerd. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van één woning (Bruninksweg 11), niet voldoet aan de ambitiewaarden behorende bij het gebiedstype 'buitengebied en stadsparken'. De volgens de nota geluid ten hoogste acceptabel geachte maximale geluidniveaus wordt ter plaatse van deze woning overschreden. Naar aanleiding van deze resultaten zijn maatregelen beschouwd om het geluidniveau bij deze woning te verlagen. Er zijn geluidberekeningen uitgevoerd met een geluidscherm en met een verschoven rijroute. Uit de berekeningen blijkt dat met beide maatregelen aan de geluidnormen kan worden voldaan. Vanwege de landschappelijke implicaties zijn deze maatregelen op voorhand minder aantrekkelijk (hoewel een nadere uitwerking van de maatregelen achterwege is gebleven). De Zuivelhoeve heeft er de voorkeur aan gegeven om de woonfunctie aan de Bruninksweg 11 te beëindigen en beëindigd te houden. De betreffende woning is in eigendom van de initiatiefnemer zodat deze “maatregel” uitvoerbaar is. De sanering van de woonfunctie aan de Bruninksweg 11 is via een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan verankerd (zie artikel 3.4.2 in de planregels).

Indirecte hinder

In het akoestisch onderzoek is tevens aandacht geschonken aan geluidhinder door vervoersbewegingen van en naar de Zuivelhoeve die plaatsvinden buiten het terrein van de inrichting (zogenaamde indirecte hinder). Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege indirecte hinder voldoet aan de circulaire “Geluidhinder veroorzaakt door wegverkeer van en naar de inrichting” d.d. 29 februari 1996 (ministerie van VROM).

5.3.3.2 Wegverkeerslawaai

In verband met de wijziging van een bestemmingsplan dient, volgens de Wet geluidhinder, een akoestisch onderzoek ingesteld te worden naar de geluidbelasting, die door nieuwe woningen en/of geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone vanwege een weg, ondervonden gaat worden, zonder de invloed van extra maatregelen die de geluidsoverdracht verder beperken en naar de doeltreffendheid van in aanmerking komende maatregelen.

Binnen de zones van de wegen in en langs het plangebied vinden geen nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen plaats. Een akoestisch onderzoek naar dit aspect is daarom niet nodig.

Reconstructie

De Bruninksweg zal in de toekomst worden verlegd en verbreed. Vanwege deze aanpassingen is binnen 250 meter (zonebreedte) van de weg de geluidbelasting berekend ter plaatse van de woningen binnen de zone (Bijlage 9). Als de geluidbelasting in de huidige situatie hoger is dan 48 dB en in de toekomstige situatie met meer dan 2 dB toeneemt is sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. De toekomstige situatie wordt daarbij vergeleken met de laagste waarde van de huidige situatie of een eventueel vastgestelde hogere waarde. Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat de hoogst berekende geluidbelasting in de toekomstige situatie maximaal 43 dB bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de ambitiewaarde uit de Nota geluid en de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Er is derhalve geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

5.3.3.3 Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van spoorwegen. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet van belang.

5.3.3.4 Industrielawaai

Het plangebied ligt niet binnen de zone van een (geluid)gezoneerd industrieterreinen.

Vanwege de nieuwe omgevingsvergunning/melding is voor de activiteiten van de Zuivelhoeve een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie ook paragraaf 5.3.3.1).

5.3.3.5 Luchtvaartlawaai

Op 5 juni 1992 is voor het Vliegveld Twente, door de staatssecretaris van Defensie, een geluidzone vastgesteld. Het bestemmingsplan ligt binnen het gebied dat begrensd wordt door de 35 KE-contour en de 40 KE-contour. Binnen dit gebied gelden beperkingen met betrekking tot nieuw te projecteren geluidgevoelige bestemmingen. De vliegbasis is per 1 januari 2007 gesloten voor het militaire vliegverkeer. Het zonebesluit is echter nog niet ingetrokken. Dit betekent dat de momenteel vastgelegde geluidzone nog van kracht is. Bovendien speelt op dit moment de discussie of na sluiting van het militaire vliegveld een doorstart van de burgerluchtvaart zal gaan plaatsvinden. Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de 35 KE-contour mogelijk maakt, is het aspect luchtvaartlawaai niet van belang.

5.3.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden bepaald door enerzijds de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi). De externe veiligheidsnormering rond transportassen is vastgelegd in het 'Besluit externe veiligheid transportassen' (Bevt) en de normering voor buisleidingen' in het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb).

In het Bevi zijn aangewezen: inrichtingen waarop het Bevi van toepassing is en Wro-besluiten en Wet milieubeheer besluiten waarbij het Bevi moet worden toegepast. In het Bevt worden de Wro-besluiten en verkeersbesluiten aangewezen waarbij de circulaire moet worden toegepast. In het Bevb staat aangegeven voor welke buisleidingen het Bevb geldt.

Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in twee grootheden:

  • het plaatsgebonden risico (PR); dit is een wettelijke risicocontour waarbinnen geen kwetsbare objecten mogen worden geprojecteerd;
  • het groepsrisico (GR); dit is een maat voor de kans dat een aantal personen tegelijkertijd door een calamiteit wordt getroffen. Het groepsrisico kent geen wettelijke norm, maar een zogenoemde oriëntatiewaarde.

Overeenkomstig het gestelde in het besluit externe veiligheid buisleidingen is advies gevraagd aan de brandweer Twente. Het advies van de brandweer (Bijlage 12) is per brief op 26 januari 2015 ontvangen. Vanwege de beperkte toename van het aantal aanwezigen in het gebied en de aard van de scenario's ziet de brandweer Twente geen aanleiding om aanvullende maatregelen te adviseren.

5.3.4.1 Inrichtingen

Binnen het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waar het aspect externe veiligheid van belang is. In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig met een invloedsgebied dat zich uitstrekt tot over het plangebied. Het aspect externe veiligheid voor inrichtingen is daarom niet van belang.

5.3.4.2 Transportassen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van transportassen (spoor, weg en water) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een toetsing aan het Besluit externe veiligheid transportassen is daarom niet noodzakelijk. Externe veiligheid met betrekking tot transportassen is niet van belang.

5.3.4.3 Aardgasleiding

Het plangebied wordt van noord naar zuid doorkruist door een hoge druk aardgastransportleiding. Relevante informatie over de leiding staat in onderstaande tabel. Voor deze leiding geldt een belemmeringen strook van 4 meter aan weerszijden van de leiding. De belemmeringen strook kent diverse planologische beperkingen en dient voor inspectie, onderhoud en bescherming van de leiding.

Soort leiding   Diameter   Druk (bar)   Afstand 10-6 contour   Afstand invloedsgebied GR   Belemmerde strook  
Aardgastransportleiding   12 inch   40   0   140 meter   4 meter  

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedruk aardgasleidingen is het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatie waarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd.

Voor het GR geldt, indien er kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft onder andere de volgende situaties: het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, of het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:

  • de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding;
  • het GR per kilometer buisleiding ten opzichte van de oriënterende waarde;
  • de mogelijkheden tot bestrijden en beperken van rampen;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

Met behulp van het programma 'CAROLA' is voor de leiding het plaatsgebonden risico en het groepsrisico berekend. De risicoberekeningen van de bestaande en toekomstige situatie zijn als bijlagen toegevoegd (Bijlage 10 en Bijlage 11). Uit de berekeningen blijkt dat de PR 10-6 contour van de leiding niet buiten de belemmeringen strook ligt. Binnen deze strook zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig. De PR 10-6 contour heeft daarom geen gevolgen voor het plan.

Verantwoording van het groepsrisico

Omdat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde kan worden volstaan met een beperkte verantwoording.

  • Personendichtheid

In de toekomstige situatie zijn binnen het invloedsgebied van de gasleiding een aantal woningen en de Zuivelhoeve met een bezoekerscentrum gelegen. De aantallen personen binnen het invloedsgebied zijn weergegeven in de rapportage van de risicoberekeningen. Verder liggen er een aantal wegen in de buurt van de gasleiding. Deze wegen leveren een bijdrage aan het aantal personen binnen het invloedsgebied. Het aantal personen is niet bekend, maar zal gering zijn vanwege de beperkte verkeersintensiteit op deze wegen. Verder is de verblijftijd zeer kort en daardoor niet relevant voor de berekening van het GR.

  • GR per kilometer buisleiding

Het groepsrisico zal vanwege een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied licht toenemen. Het groepsrisico blijft echter ruimschoots lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

  • Bestrijden en beperken van rampen

Omdat de buisleiding voldoet aan de wet- en regelgeving zijn aanvullende maatregelen niet realistisch. Er zijn voldoende bronmaatregelen getroffen om de risico's beperkt te houden.

Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten. Zoals aangegeven in het advies van de brandweer zal de brandweer zich, bij een calamiteit, primair richten op het redden van mens en dier, ontruimen van het gebied en het bestrijden van secundaire branden. Hiervoor zijn geen extra maatregelen noodzakelijk.

  • Zelfredzaamheid

Binnen het plangebied zijn geen groepen aanwezig met een verminderde zelfredzaamheid. Er zijn voldoende vluchtmogelijkheden van de risicobron af gericht. De brandweer Twente heeft geadviseerd om de Zuivelhoeve in te lichten over de gevaren van de buisleiding. In het bedrijfsnoodplan van de Zuivelhoeve kan bijvoorbeeld een ontruimingsscenario met een ontruimingslocatie op meer dan 300 meter ten oosten van de buisleiding worden opgenomen. In het bedrijfsnoodplan dient specifiek aandacht te worden geschonken aan ontruiming van het bezoekerscentrum.

Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het groepsrisico. Aangezien ruimschoots aan de oriëntatiewaarde wordt voldaan is het groepsrisico beperkt verantwoord. Vaststelling van het bestemmingsplan leidt niet tot een onverantwoorde verhoging van het groepsrisico.

5.3.4.4 Hoogspanningsleidingen

Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig.

5.3.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is 'Titel 5.2 luchtkwaliteitseisen' (Wet luchtkwaliteit) van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet geeft grenswaarden voor concentraties in de buitenlucht van diverse stoffen. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide en fijn stof.

De Wet luchtkwaliteit is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit dienen bestuursorganen rekening te houden met deze grenswaarden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Voor het bestemmingsplan Zuivelhoeve is een luchtkwaliteitonderzoek (Bijlage 13) uitgevoerd. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit zowel in de huidige als de toekomstige situatie niet worden overschreden. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor deze ontwikkeling.

5.3.6 MER-(beoordelings)plicht

De MER-(beoordelings)plicht kan via twee sporen tot uiting komen: (1) in geval van wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen, die het kader vormen voor toekomstige MER-(beoordelings-) plichtige besluiten en (2) voor plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is op grond van de Europese Habitatrichtlijn.

In 2010 is een aanmeldingsnotitie opgesteld en ter inzage gelegd. Mede op basis van de uitkomsten van deze notitie is besloten dat een MER-procedure doorlopen dient te worden. Hiertoe is, rekening houdend met de aanbevolen reikwijdte en detailniveau van de informatie ten behoeve van het milieueffectrapport in de Nota R&D, een milieueffectrapport (MER) opgesteld (Bijlage 14).

Dit milieueffectrapport heeft, als bijlage bij de toelichting van het 'Voorontwerp bestemmingsplan De Zuivelhoeve', van 8 februari tot en met 20 maart 2012 ter inzage gelegen. Tijdens de inzageperiode zijn twee schriftelijke zienswijzen ingediend. In de nota 'Zienswijzen MER Zuivelhoeve' zijn de zienswijzen op de MER, met daarbij de reactie daarop van de gemeente, opgenomen. Dit verslag is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd (Bijlage 16).

Omwille van de beoogde transparantie die een m.e.r.-procedure met zich meebrengt is de Commissie voor de milieueffectrapportage verzocht een toetsingsadvies uit te brengen over het MER. De Commissie heeft, na een locatiebezoek op 5 april 2012, advies uitgebracht (Bijlage 15) en is van mening dat met name het aspect landschap uitvoerig en ambitieus is onderzocht in het MER en ander achtergrondmateriaal. De Commissie is van oordeel dat de essentiële informatie voor besluitvorming aanwezig is en komt, op basis van het bezoek dat zij aan de locatie heeft gebracht, het MER en extra informatie die zij heeft gekregen, tot de conclusie dat er geen sprake is van een grote ingreep met wezenlijke milieugevolgen. Daarom ziet zij geen reden voor het oordeel dat er geen verantwoord besluit over het bestemmingsplan genomen kan worden. De Commissie ziet nog wel enkele mogelijkheden die kunnen leiden tot verbeteringen voor het milieu. Deze kunnen, indien bevoegd gezag en initiatiefnemer dat wensen, in het vervolgtraject - denk met name aan de vergunningverlening in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (ofwel de Wabo) - nader uitgezocht worden. Het gaat om aanbevelingen ten aanzien van verkeer, de landschappelijke inpassing en de afvalwaterzuivering.

In haar uitspraak van 23 april 2014 is het bestemmingsplan “De Zuivelhoeve” vernietigd door de Raad van State. De Raad van State constateerde onder meer de volgende tekortkomingen in het MER:

  • 1. Een verschil in terminologie tussen MER (productiecapaciteit) en bestemmingsplan (verwerkingscapaciteit) wat volgens de Raad leidt tot een onderschatting van de milieueffecten in het MER.
  • 2. In de voortoets is onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat het effect is van de stikstofdepositie op beschermde natuurgebieden.

In het onderhavige bestemmingplan “De Zuivelhoeve” worden de door de Raad van State geconstateerde tekortkomingen gerepareerd. Voor de nieuwe bestemmingsplanprocedure is ook het MER geactualiseerd middels de notitie “Aanvulling op het milieueffectrapport” (Bijlage 17).

In de Aanvulling van het MER is beoordeeld of eerder verrichte onderzoeken geactualiseerd en/of anderszins aangevuld moeten worden. Dat heeft geleid tot enkele wijzigingen in de onderzoeken naar de aspecten infrastructuur/verkeer, luchtkwaliteit, geluid, natuur/externe werking op beschermde natuurgebieden en externe veiligheid. Voor het overige zijn de eerder verrichte onderzoeken (in het kader van de bestemmingsplanprocedure in 2013) nog volledig gebleken. De beschrijving van de desbetreffende effecten in het milieueffectrapport Zuivelhoeve van 7 december 2011 (GM-0038478) is in zoverre derhalve adequaat.

 

Voor het bepalen van de referentiesituatie is naast de huidige situatie ook de autonome ontwikkeling van belang. Er zijn geen wezenlijke wijzigingen in de in het Milieueffectrapport van 7 december 2011 beschreven autonome ontwikkeling. Daarmee is voor de te actualiseren aspecten in de Aanvulling op het MER de referentiesituatie opnieuw afgebakend en wordt deze in het bijzonder bepaald door de actualisatie van huidige situatie. Voor de overige, niet geactualiseerde aspecten, is de referentiesituatie ongewijzigd.

In het bestemmingsplan werd en wordt uitgegaan van een verwerkingscapaciteit van 40.000 ton/jaar. In haar uitspraak van 23 april 2014 overweegt de Raad van State dat duidelijk is wat onder een verwerkingscapaciteit van 40.000 ton/jaar moet worden begrepen. In het MER wordt veelal gesproken van een maximale productiecapaciteit van 40.000 ton/jaar. De Raad van State constateert dat om deze reden in het MER niet is uitgegaan van hetgeen in het bestemmingsplan is gereguleerd. Helaas is er sprake van een verschrijving in het MER. In het MER is voor de effectbeschrijving wel degelijk uitgegaan van een verwerkingscapaciteit van maximaal 40.000 ton en niet van een productiecapaciteit van 40.000 ton. Het MER sluit daarom qua reikwijdte aan bij de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan. In de aanvulling is nadrukkelijk ook uitgegaan van een maximale verwerkingscapaciteit van 40.000 ton wat betreft de plansituatie.

Verder is in bijlage 3 van de 'Aanvulling op het MER' een 'Ecologische beoordeling stikstofdepositie Zuivelhoeve (Passende beoordeling)' opgenomen. Voor de inhoudelijke behandeling van deze Passende beoordeling wordt verwezen naar paragraaf 5.1.1.1 (Natuurbeschermingswet 1998 en het plangebied).

5.4 Duurzaam bouwen

Het 'Plan van Aanpak Duurzaam Bouwen' voor Hengelo heeft de basis gelegd om in nieuw te ontwikkelen gebieden een aanmerkelijke bijdrage aan duurzaam bouwen te leveren, zowel op woningniveau als op alle andere schaalniveaus. Hiermee is ook het kader gegeven om in bestaande gebieden duurzaamheid vorm te geven.

De uitgangspunten zijn onder andere:

  • energiezuinigheid;
  • waterbesparing;
  • duurzaamheid van toegepaste bouwmaterialen in relatie met hun toepassing;
  • een integratie van bovenstaande punten.

Duurzaamheid en uitbreiding van de Zuivelhoeve

Met de uitbreidingsplannen van de Zuivelhoeve op de huidige locatie ligt een integrale oplossing voor het bedrijf op tafel. Hierin zijn afgeleide onderwerpen vanuit 'duurzaam bouwen' en 'duurzaam ondernemen' uitgewerkt, zowel voor gebouwen, medewerkers als omgeving.

Grote inefficiënties, waaronder het pendelverkeer met Raalte, Lichtenvoorde en Zonhoven in België worden hier opgelost. Verder worden de aanwezige landschappelijke kwaliteiten zoveel mogelijk bewaard en benut. Er is sprake van energiezuinig ontwerpen van de gebouwen en installaties en de ontsluiting wordt ingepast in het verkeersconcept 'duurzaam veilig'.

In de massastudie (zie ook paragraaf 3.1) is duidelijk geworden hoe de nieuwe uitbreiding een zichtbaar, maar ingetogen bouwvolume kan worden, passend in het landschap. De toekomstige bedrijfsvoering zal dankzij de nieuwe en compacte opzet, de korte routing op het terrein, de verminderde transportbewegingen op regionaal niveau en de moderne installaties, het milieu minder belasten dan in de huidige situatie het geval is.

De beoogde vergroting van de productieomvang wordt gerealiseerd binnen de aanwezige vergunning voor het gebruik van grondwater. Daarmee wordt het grondwatergebruik per eenheid product ongeveer gehalveerd. Ook de productie-installaties voldoen aan de nieuwste stand van de techniek en zijn energiezuinig. Warmte wordt hergebruikt en er is sprake van hergebruik van koelwater in laagwaardige toepassingen als schoonmaken. Het uiteindelijk overblijvende afvalwater wordt tenslotte verwerkt in een eigen waterzuiveringsinstallatie.

5.5 Economische uitvoerbaarheid

De voorgenomen ontwikkeling is een initiatief van de Zuivelhoeve. De kosten die verband houden met de bestemmingsplanherziening, evenals de uitvoering van het plan, komen voor rekening van dit bedrijf. Met de Zuivelhoeve is hiervoor een exploitatieovereenkomst gesloten. In verband hiermee kan worden geconcludeerd dat het project economisch uitvoerbaar is. Het opstellen van een exploitatieplan, zoals genoemd in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening, is niet noodzakelijk omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Hoofdstuk 6 Het bestemmingsplan

6.1 Uitgangspunten

Op basis van al het hiervoor genoemde zijn onder andere een landschapsinrichtingsplan en een schetsplan gemaakt (zie paragraaf 3.1, 3.2 en 3.3). Het plangebied wordt grotendeels ingevuld door de bedrijfsgebouwen van de Zuivelhoeve. Groen, eiken, parkeerterreinen, informatiecentrum en dergelijke zijn ingepast evenals de bestaande bedrijfswoning. In dit plan zijn de grenzen zo gesteld dat de gewenste uitbreiding daarbinnen plaats kan vinden. Aspecten met betrekking tot beeldkwaliteit zijn opgenomen in het beeldkwaliteitplan dat na vaststelling door de gemeenteraad onderdeel zal uitmaken van de Welstandsnota en zo zal gaan dienen als toetsingskader voor de welstand.

6.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De relevante standaarden van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 worden hierna kort toegelicht.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers geen deel uit van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan. Het bestemmingsplan zelf bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem en te raadplegen zijn via een interface, zoals een website. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels.

De Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten (STRI2008) schrijft technische vormvereisten, regels rondom de elektronische beschikbaarstelling en vereisten rondom integriteit, authenticiteit en volledigheid van de Wro instrumenten voor. De standaard regelt enkele praktische zaken omtrent het digitale planproces. Hoe moet een bestemmingsplan worden gepubliceerd? Hoe moet een digitaal waarmerk worden gezet? Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de technische vormvereisten die in deze standaard zijn voorgeschreven.

Bijlage 1 van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening beschrijft het Informatiemodel voor de Ruimtelijke Ordening, IMRO2008. Dit is het informatiemodel voor het opstellen en uitwisselen van digitale plannen voor de ruimtelijke ordening (ruimtelijke instrumenten). Het informatiemodel is voor uitwisselen van ruimtelijke instrumenten tussen organisaties in het veld van de ruimtelijke ordening en ook voor uitwisseling naar andere werkvelden. Dit betekent dat het gaat om informatie die voor verschillende partijen van belang is, vandaar de uitwisseling. IMRO2008 is dus het technisch model voor alle Wro-instrumenten.

De Praktijkrichtlijn voor Bestemmingsplannen (PRBP2008) vormt een uitgebreide toelichting op IMRO2008. Dit rapport bevat de praktijkrichtlijn die de gegevensset (de set van objecten en attributen die het bestemmingsplan representeren) beschrijft om, conform het IMRO2008 en de SVBP2008, bestemmingsplannen elektronisch vast te leggen. Er is daardoor sprake van een, binnen de juridische context, complete gegevensset. Daarmee wordt de volledige digitale representatie van een bestemmingsplan beschreven.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle genoemde standaarden.

6.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

6.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

6.3.1.2 Wijze van meten

De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemming toegelicht.

6.3.2.1 Bedrijf

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor een zuivelproductenfabriek, een bedrijfswoning, een waterzuiveringsinstallatie en een informatiecentrum. Het bouwen van gebouwen is, met uitzondering van nutsvoorzieningen, slechts mogelijk binnen een bouwvlak.

De voorwaardelijke verplichting binnen deze bestemming voorziet in een borging opdat verzekerd is dat de maatregelen om te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls in de groene omgeving en een goede landschappelijke inpassing, verzekerd zijn. Concreet betekent dit dat het gebruik van en het in gebruik (laten) nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingsomschrijving, pas is toegestaan nadat de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het landschapsinrichtingsplan (Bijlage 1 bij de regels) zijn gerealiseerd of worden gerealiseerd uiterlijk binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.

6.3.2.2 Groen

Gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting en ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', ook voor parkeerterrein. Gebouwen mogen niet worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen.

6.3.2.3 Verkeer-Verblijfsgebied

Op de gronden met de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' is het toegestaan om wegen, straten, paden en voet- en rijwielpaden aan te brengen. Gebouwen mogen niet worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen.

6.3.2.4 Leiding - Gas

De gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van de daar aanwezige gasleiding.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

6.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

6.3.3.2 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn aanvullende bepalingen opgenomen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.

6.3.3.3 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

6.3.3.4 Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure beschreven die gevolgd moet worden bij wijziging van het plan, dan wel het stellen van nadere eisen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

6.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

6.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

6.4 Handhaving van het plan

6.4.1 Algemeen

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

6.4.2 Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit"

In 2009 is het Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit", vastgesteld. Deze beleidsnota behandelt onder andere de inzet van middelen voor en de organisatie van de vergunningverlening en handhaving binnen het taakveld "Bouwen" van de sector Brandweer, Veiligheid en Leefomgeving (BVL). Daarnaast geeft het een beleidsrichting voor de komende jaren, met een bijbehorend adequaat uitvoeringsniveau en acceptabele risicoprofielen, waarbij de accenten zijn komen te liggen op veiligheid (constructieve- en brandveiligheid), gezondheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is, als voorheen, gebleven dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden.

Hiermee heeft de gemeente Hengelo zich aangesloten bij de door VROM noodzakelijk geachte professionaliseringsslag, die naar aanleiding van verschillende rampen/incidenten (zoals de vuurwerkramp in Enschede, de cafébrand in Volendam, het instorten van het parkeerdak bij Van der Valk in Tiel, het instorten van de in aanbouw zijnde toneeltoren in Hoorn, het instorten van balkons in Maastricht en constructieve gebreken aan het Bos en Lommerplein in Amsterdam) gemaakt diende te worden.

Op basis van de missie en visie en de uitwerking onder de noemer "Zicht op kwaliteit" kunnen de belangrijkste uitgangspunten van het beleidsplan als volgt worden samengevat:

  • 1. De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (ver)bouwen, slopen en gebruik (t.o.v. het bestemmingsplan) ligt bij de burgers, bedrijven en instanties dan wel de partijen die namens hen optreden (zoals bedoeld in artikel 1a en 1b van de Woningwet).
  • 2. De gemeente beziet of die verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen en onderneemt acties op basis van ingeschat risico en wettelijke voorschriften.
  • 3. De gemeente heeft een vangnet- en bewakersfunctie op het gebied van de bouwregelgeving.
  • 4. De vangnet- en bewakersfunctie is gekoppeld aan kernbepalingen; onderdelen van wet- en regelgeving met een groot maatschappelijk belang. Deze kernbepalingen zijn bij de aannemelijkheidstoets leidend. Met deze onderdelen van de wet- en regelgeving valt niet te sjoemelen. De gemeente ziet hierop consequent, onafhankelijk en objectief toe.
  • 5. De kernbepalingen moeten een bepaalde basiskwaliteit waarborgen zodat onaanvaardbare risico's tot een minimum worden beperkt.
  • 6. De gemeente hecht vanuit de regelgeving veel waarde aan veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Hier liggen wat haar betreft de accenten van de werkzaamheden en bevinden zich de kernbepalingen.
  • 7. De gemeente wil proactief, preventief, planmatig, probleemoplossend optreden.

6.5 Retrospectieve toets

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht. Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een reeds bestaand bedrijf. Dit bedrijf is in het bestemmingsplan Buitengebied 2000 opgenomen en de gronden hebben daarin de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden', met de nadere aanduiding 'zh' (zuivelhoeve). Er is in dit geval dan ook geen sprake van het legaliseren van strijdige situaties en dergelijke.

6.6 Informeren instanties etc. en verder verloop van de procedure

6.6.1 Informeren

Op 23 april 2014 heeft de Raad van State (RvS) het besluit van de raad van de gemeente Hengelo, van 26 maart 2013, tot vaststelling van het bestemmingsplan De Zuivelhoeve, vernietigd. Na het vernietigen van het besluit heeft de gemeenteraad aangegeven dat zij akkoord gaat met het nogmaals in procedure brengen van het bestemmingsplan De Zuivelhoeve. Het bestemmingsplan is vervolgens uitsluitend aangepast op basis van de opmerkingen van de RvS.

Om instanties en personen hierover te informeren is voorliggend bestemmingsplan, inclusief bijlagen en verbeelding, digitaal toegezonden aan de volgende personen en instanties: Provincie Overijssel, Gemeente Enschede, Vereniging Behoud Twekkelo, Akzo Nobel, Waterschap Vechtstromen, Nederlandse Gasunie, Natuur- en milieuraad Enschede, Natuur- en milieuraad Hengelo, G. ter Mors, L.G. Nijhof en M.G. Govers.

Tot uiterlijk 15 mei 2015 konden eventuele op- en aanmerkingen kenbaar worden gemaakt. Van deze mogelijkheid is door de Provincie Overijssel, gemeente Enschede en Vereniging Behoud Twekkelo gebruikgemaakt. De overige instanties c.q. personen hebben niet gereageerd.

6.6.2 Verder verloop van de procedure

Conform het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

  • 1. het bestemmingsplan wordt voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan vast;
  • 2. ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.