direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bellersweg 13 e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0080-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Aan de Bellersweg ter hoogte van het plangebied vormde 'Erve Bosch' enkele eeuwen geleden het begin van wat nu een intensieve varkenshouderij en akkerbouwbedrijf is. De nazaten van deze pioniers, de heer en mevrouw Heimerink (eigenaren), hebben sinds de jaren '60 van de vorige eeuw met hard werken het aan hen toevertrouwde agrarisch bedrijf vormgegeven. In de loop der tijd is dan ook, vaak letterlijk met eigen handen, het bedrijf uitgebouwd en is het erf en de cultuurgrond onderhouden. Getracht is, waar mogelijk, het Twentse karakter van de boerderij en het erf te behouden (houtwallen, wagenloods en deel).

Echter, al meer dan vijftien jaar, sinds de toenmalige uitbraak van de varkenspest in 1997/1998, is op het erf aan de Bellersweg per saldo 'achteruit geboerd'. De kosten van het bedrijf en levensonderhoud waren bijna continu hoger dan de opbrengsten van de varkenshouderij en landbouw. In 2011 is, vanwege gezondheidsredenen, het aantal varkens verminderd waardoor de inkomsten uit het bedrijf (nog) verder daalden. Ook bereikte de heer Heimerink in datzelfde jaar de pensioengerechtigde leeftijd. Al het vermogen zit 'opgesloten' in de grond en de gebouwen, maar vanwege de sterke emotionele hechting aan de boerderij vormde het te gelde maken van dit vermogen (verkoop van onderdelen aan derden) geen wenselijke optie. Ook kan of wil geen van de drie kinderen de intensieve varkenshouderij voortzetten. Voortzetting van de intensieve varkenshouderij op de huidige schaal zal dan ook, vanwege de benodigde investeringen, alleen door een externe partij kunnen plaatsvinden. Gezien de uitdrukkelijke wens van de heer en mevrouw Heimerink om de boerderij in familiebezit te houden, lag verkoop echter niet voor de hand.

Met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, de slechte vooruitzichten voor de kleinschalige intensieve veehouderij en het feit dat geen van de drie kinderen het bedrijf kan of wil voortzetten, ontstond bij de eigenaren niet alleen de vraag hoe zij hun bedrijf zouden kunnen beëindigen, zodat zij van een welverdiend en acceptabel pensioen kunnen gaan genieten, maar ook hoe dit stukje Twente behouden kan blijven en op welke wijze de oude schoonheid van het erf in haar volle glorie hersteld zou kunnen worden.

Met onderhavig plan wordt het fundament gelegd voor een maatwerkoplossing, waarbij het plangebied aan de Bellersweg een enorme kwaliteitsverbetering zal ondergaan. Deze kwaliteitsslag kan worden gemaakt doordat de agrarische bedrijfsvoering volledig zal worden gestaakt, waarbij dus ook de intensieve varkenshouderij wordt beëindigd. Doordat de drie kinderen ook fysiek aan deze locatie worden gebonden (zie hoofdstuk 3) ontstaat voor de heer en mevrouw Heimerink (financiële)ruimte voor kwaliteitsverbetering (onder andere realisatie van een landgoed met bijbehorend landhuis, het verfraaien van het erf en het opknappen en terugbrengen van de gebouwen in karakteristieke stijl).

Het bestemmingsplan Bellersweg 13 e.o. bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied wordt gevormd door de percelen kadastraal bekend als sectie F, nummers 643, 1429, 1564, 1565, 1573, 1837, 1847 en 1848. De grens van het plangebied Bellersweg 13 e.o. is op de afbeelding hieronder aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0080-0301_0001.jpg"

Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeert momenteel het bestemmingsplan:

  • Buitengebied (vastgesteld op 21 september 2010).

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0080-0301_0002.jpg"

Fragment bestemmingsplan Buitengebied

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied beslaat qua grondoppervlak ruim vijftien hectare bestaande uit onder andere landbouwgrond en het agrarisch bouwperceel aan de Bellersweg 13. Op dit perceel is nu nog sprake van een agrarisch bedrijf met intensieve varkenshouderij. Er zijn diverse opstallen aanwezig zoals twee bedrijfswoningen, diverse schuren en stallen (zie de afbeelding hieronder voor een overzicht van de bestaande situatie).

Van de aanwezige bedrijfsgebouwen voldoet één gebouw (op de afbeelding gemarkeerd met de letter E) aan de strengere eisen die vanaf 2014 gaan gelden (groenlabel stal). De overige stallen voldoen niet aan deze eisen en hiervoor zouden, in geval van voortzetting van het bedrijf op het huidige niveau, forse investeringen nodig zijn. In dit gebouw (E) is ook een volledig geïsoleerde metaalwerkplaats ondergebracht. Deze metaalwerkplaats vormt het bedrijf (en enige inkomstenbron) van de zoon van de heer en mevrouw Heimerink. Hij bewoont de, in traditionele Twentse stijl opgetrokken, bedrijfswoning (H), welke destijds als tweede bedrijfswoning is gerealiseerd.

De 'eerste' bedrijfswoning (A) is in de jaren '60 van de vorige eeuw toegevoegd en wordt bewoond door de heer en mevrouw Heimerink.

Het meest karakteristieke gebouw op het erf is 'de deel' (B). Deze vormt het oorspronkelijke hart van het erf c.q. de boerderij, maar wordt nu slechts gebruikt voor opslag.

De gebouwen C t/m G betreffen gebouwen welke worden gebruikt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. Gebouw C betreft de kraamschuur waar de biggen worden opgefokt. Gebouw D betreft de oude varkensschuur. Gebouw F betreft de werktuigstalling waar de trekkers en wagens worden gestald en gebouw G betreft de werktuigenloods voor overig materieel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0080-0301_0003.jpg"

Bestaande situatie

De focus op de bedrijfsvoering van de intensieve varkenshouderij heeft ervoor gezorgd dat de boerderij in de loop van de laatste decennia in toenemende mate een rommelig aanzicht heeft gekregen. Op diverse plaatsen wordt materieel opgeslagen, zowel binnen als buiten. Ook de materialen van de metaalwerkplaats worden nu, vanwege ruimtegebrek, in een stellage buiten op het terrein opgeslagen. Doordat de boerderij in juli 2010 vol werd getroffen door een windhoos is dit rommelige beeld nog verder versterkt. De gebouwen A, B, C, D en G zijn door deze windhoos fors beschadigd. Van het woonhuis (A) was het dak zwaar beschadigd. Dit is inmiddels wel weer volledig hersteld. De overige gebouwen zijn echter (nog) niet hersteld.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plan

3.1 Buitengoederenzone Bellersweg

Aan de Bellersweg, die ter hoogte van de gemeentegrens tussen Hengelo en Enschede overgaat in de Beldershoekweg, deed zich in 2008 een unieke situatie voor. Vijf verschillende intitiatiefnemers, eigenaren van gronden aansluitend op de Bellersweg, hadden afzonderlijk van elkaar plannen met hun gronden (in het kader van onder andere de 'Rood voor Rood'-regeling en de regeling 'Nieuwe landgoederen'), die van invloed zouden zijn op het toekomstig ruimtelijke beeld van het omringende gebied. De plannen bevonden zich in verschillende stadia van uitwerking, maar alle vijf initiatiefnemers stelden zich ten doel het geheel meer te laten zijn dan de som der delen. Het betreft de volgende initiatiefnemers:

  • de familie Stork, Enschede, eigenaar van het landgoed Hof te Boekelo (bouw compensatiewoningen in kader van Rood voor Rood-regeling);
  • de familie Voogsgeerd, Hengelo / Enschede, eigenaar van tien hectare landbouwgrond (gronden omvormen tot buitengoed met landhuis in kader regeling Nieuwe landgoederen);
  • de familie Markslag, Hengelo, eigenaar van tien hectare landbouwgrond (gronden omvormen tot buitengoed met landhuis in kader regeling Nieuwe landgoederen);
  • de familie Bunte, Hengelo, eigenaar van een varkens- en veehouderij (bouw compensatiewoning in kader van Rood voor Rood-regeling);
  • de familie Heimerink, Hengelo, eigenaar van tien hectare landbouwgrond (gronden omvormen tot buitengoed met landhuis in kader regeling Nieuwe landgoederen en toepassing VAB).

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0080-0301_0004.jpg"

Eigendomsituatie

De vijf initiatiefnemers hebben zich vervolgens georganiseerd in de 'Vereniging Buurtschap Bellersweg' en maakten de keuze om de verschillende plannen in relatie tot elkaar en tot het gehele gebied door middel van onderlinge afstemming rond de Bellersweg te ontwerpen waardoor bij wordt gedragen aan een optimaal en hoogwaardig ruimtelijk kwaliteitsniveau van het gebied. Om dit doel te bereiken heeft de vereniging in 2008 opdracht gegeven aan Het Oversticht de inhoudelijke en procesbegeleiding te verzorgen bij het tot stand komen van een gezamenlijk gedragen voorwaardendocument ter ondersteuning van het Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (zie ook bijlage 1 en paragraaf 4.2.3). Het doel van het voorwaardendocument was / is de ontwikkelingsmogelijkheden van de drie buitengoederen en de bouwinitiatieven op basis van onder andere de regeling en Rood voor Rood en VAB, in onderlinge samenhang binnen het gehele gebied in kaart te brengen en zo een grotere meerwaarde voor het gebied te creëren dan er op basis van de individuele plannen zou kunnen ontstaan.

3.2 Nieuwe situatie erf Bellersweg 13

De familie Heimerink heeft actief meegewerkt aan de totstandkoming van het voorwaardendocument om zo tot een verbetering van haar leefomgeving te komen. Uiteindelijk heeft dit alles geleid tot het plan voor de realisatie van een nieuw buitengoed (landgoed) met landhuis. Daarbij zullen ook de op het reeds bestaande erf aanwezige gebouwen die een functie houden, worden hersteld en qua uitstraling worden verbeterd. De vrijkomende gebouwen zullen worden gesloopt en de oorspronkelijke boerderij (de deel) zal in haar oude glorie worden hersteld. De tijdelijke opslag van materialen zal wordt opgeheven en de geldende milieuvergunning behorende bij het agrarisch bedrijf zal worden ingetrokken waardoor het gehele gebied een uitstraling krijgt die de kwalificatie 'buitengoed' met recht zal mogen dragen.

Zoals eerder vermeld verliezen in de nieuwe situatie een aantal gebouwen hun functie (in de afbeelding hieronder middels een rood kruis weergegeven). Deze zijn dan ook niet meer nodig voor het levensonderhoud van de bewoners. Door het slopen van deze landschapsontsierende gebouwen wordt een verdere landschappelijke kwaliteitsimpuls aan het gebied gegeven. De in de afbeelding hieronder groen omrande gebouwen behouden wel een functie en blijven bestaan. Hierna wordt aangegeven waarvoor deze gebouwen zullen worden ingezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0080-0301_0005.png"

Te slopen en te handhaven bebouwing

  • Gebouw E beschikt over een volledig ingerichte en goed (geluid-)geïsoleerde metaalwerkplaats. Een deel van de varkenshokken van dit gebouw zal worden omgevormd tot opslag- en stallingsruimte. Materialen die nodig zijn voor het metaalbedrijf worden nu nog verspreid over het terrein opgeslagen, maar worden straks in dit gebouw ondergebracht. Ook de aanhangers van het metaalbedrijf moeten hierin gestald worden. Deze staan nu nog in gebouw G. De resterende ruimte binnen gebouw E zal ingericht blijven als dierenverblijf. Echter, niet voor varkens, maar voor enkele rijpaarden (hobbymatig) en als winterstalling voor enkele grazers (koeien/schapen) bedoeld voor de extensieve begrazing van het landgoed.
  • Gebouw C is gebouwd rond de oude 'hooischuur' (aangegeven in groen). Het oude gebouw zal in ere worden hersteld. In dit gebouw zullen de trekkers en overige landbouwapparatuur worden gestald, die nu in gebouw F en op diverse plekken op het erf te vinden zijn. Deze machines zijn nodig voor het onderhoud van het landgoed en de cultuurgrond die zal resteren. De privé-auto's, aanhangers en paardentrailer zullen ook in dit gebouw worden gestald.
  • De in karakteristiek Twentse stijl gebouwde woning (gebouw H) wordt en blijft bewoond door de zoon van de heer en mevrouw Heimerink
  • Gebouw A is en blijft het woonhuis van de heer en mevrouw Heimerink. Zij willen graag zo lang mogelijk blijven wonen in hun boerderij aan de Bellersweg. Om dit mogelijk te kunnen maken zal gebouw B, de 'Deel' (de oorspronkelijke boerderij) in haar oude glorie worden hersteld en geschikt worden gemaakt voor bewoning. Zo onstaat een zogenaamde 'Noawaswoning'. Deze woning zal worden bewoond door het gezin van één van de dochters van de heer en mevrouw Heimerink en stelt hen in staat nog lang aan de Bellersweg te kunnen blijven wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0080-0301_0006.jpg"

De 'Deel' na herstel

  • De gebouwen D, G, F en het bijgebouwde deel van C verliezen hun functie en worden gesloopt. In totaal komt hierdoor een oppervlak van ruim 1.200 m2 voor sloop in aanmerking.

De landschappelijke inpassing van de te handhaven gebouwen is opgenomen in het landschapsplan dat voor het nieuwe landgoed is opgesteld (zie paragraaf 3.3 en bijlage 2).

3.3 Landgoed met landhuis

Voor de realisatie van het nieuwe landgoed zal de bestaande landbouwgrond conform de daarvoor geldende regels worden omgevormd tot nieuwe natuur. Het gebied zal grotendeels worden opengesteld middels wandelpaden die zodanig worden aangelegd, dat deze aansluiten op de wandelpaden die zijn voorzien voor de landgoederen van de families Markslag en Voogsgeerd. Op deze wijze zal een ononderbroken natuurgebied van ruim dertig hectare worden ingericht met een netwerk van wandelpaden, waardoor ook de inwoners van Hengelo kunnen meegenieten van dit uniek stukje Twente. De oudste dochter van de heer en mevrouw Heimerink zal met haar gezin het landhuis gaan bouwen en bewonen en zal eveneens het landgoed gaan beheren.

De inrichting van landgoed ‘Heimerink’ is geïnspireerd op de natuur- en landschapswaarden uit de directe omgeving en op de cultuurhistorische waarden van de locatie. Dit resulteert in de inrichting zoals op de inrichtingsschets (zie hieronder) is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0080-0301_0007.jpg"

 Inrichtingsplan

Op landgoed ‘Heimerink’ wordt het natuurdoel-type bos en droog soortenrijk grasland nagestreefd. In totaal omvat het landgoed meer dan tien hectare, waarvan ruim drie hectare als nieuwe natuur zal worden ingericht. Daarnaast zal ook het bestaande bos (1,5 hectare) deel uit gaan maken van het landgoed. In termen van eenheden worden de volgende (nieuwe) natuurdoeltypen en landschapselementen gerealiseerd:

  • 1,5 hectare bestaand bos;
  • 2,1563 hectare nieuw bos;
  • 0,776 hectare droog soortenrijk grasland;
  • 0,4050 hectare overige natuur (heide/ schraal grasland / poel);
  • ruim 750 meter openbaar wandelpad;
  • houtwallen;
  • poel.

Een deugdelijk beheer is noodzakelijk voor het ontwikkelen en instandhouden van de (potentiële) natuurwaarden op landgoed ‘Heimerink’. Het beheer is voor de komende vijfentwintig jaar beschreven in het 'Natuur- en landschapsplan Landgoed 'Heimerink'' (zie ook bijlage 2).

Hoofdstuk 4 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid wordt in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Provinciaal beleid

4.1.1 Omgevingsvisie / Omgevingsverordening

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Op 1 juli 2009 is dit plan vastgesteld door Provinciale Staten.

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Duurzaamheid en Ruimtelijke Kwaliteit zijn de rode draden van de Omgevingsvisie.

Duurzaamheid

Voor wat betreft het thema duurzaamheid heeft de provincie een lijst met prioriteiten opgesteld. Het gaat hier om aspecten die dermate cruciaal zijn voor de duurzame ontwikkeling van de provincie Overijssel dat deze in de uitvoering van de Omgevingsvisie het grootste gewicht krijgen. Het gaat dan om:

  • a. Robuuste natuur: realisatie van de EHS met verbindingszones, Nationale parken en Natura 2000-gebieden.
  • b. Behoud landschapswaarden door ontwikkeling Nationale landschappen.
  • c. Waterveiligheid: ruimte voor de rivieren en kleinere watersystemen.
  • d. Ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw.
  • e. Zuinig ruimtegebruik door herstructurering van bedrijventerreinen.
  • f. Zuinig ruimtegebruik door herstructurering en hoogwaardige ontwikkeling van woongebieden.
  • g. Realisatie van een sterke hoofdinfrastructuur voor bereikbaarheid en doorstroming (weg, spoor, fiets, water).
  • h. Bevorderen duurzame vervoerswijzen voor personenvervoer, openbaar vervoer en fiets en voor goederenvervoer over water en spoor.
  • i. Energiepact Overijssel: transitie naar duurzame energiehuishouding en vermindering van de CO2-uitstoot.
  • j. Bevorderen van een gezond en veilig leefmilieu.
  • k. Behouden van een balans tussen gebruik en bescherming van de ondergrond.

Ruimtelijke kwaliteit

Omdat ruimtelijke kwaliteit subjectief is, is een goede ruimtelijke kwaliteit minder makkelijk vast te stellen. De provincie hanteert daarom de volgende definitie: 'Ruimtelijke kwaliteit is datgene dat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is'.

Overijssel is een rijke en gevarieerde provincie. De verschillende typen gebieden met hun karakteristieke kenmerken, moeten met de Omgevingsvisie versterkt en vernieuwd worden. In de Omgevingsvisie is het "spectrum aan verschillende gebiedskenmerken" gegroepeerd in vier "lagen". Zo is er de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, een stedelijk laag en een 'lust- en leisure'-laag. Aan de hand van deze lagenbenadering zet de provincie in op nieuwe verbindingen tussen bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, maar ook tussen oud en nieuw, tussen snel en traag, tussen stad en land, tussen rood en groen, tussen opbrengsten en kosten et cetera. De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. Als basis voor de inhoudelijke sturing worden de gebiedskenmerken, die er nu zijn, genomen. Deze kenmerken moeten niet alleen maar beschermd worden, maar juist ook verbonden worden met nieuwe ontwikkelingen.

4.1.1.1 Sturingsfilosofie

Het beleid is vastgelegd in generieke beleidskeuzes, richtinggevende ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. De ontwikkelingsperspectieven schetsen de koers van een gebied op provinciaal schaalniveau. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Dit betekent dat gemeenten in hun structuurvisies en bestemmingsplannen nadere invulling kunnen geven. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen voor zijn, mits er voldoende verzekerd is dat ruimtelijke kwaliteit conform gebiedskenmerken wordt versterkt.

In de gebiedskenmerken zijn de bestaande en te ontwikkelen gebiedskwaliteiten genoemd. Onderstaand model fungeert als leidraad bij deze sturing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0080-0301_0008.png"


Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

4.1.1.2 Toepassing Omgevingsvisie

Zoals hiervoor al gemeld is in de Omgevingsvisie Overijssel een uitvoeringsmodel ontwikkeld. Hierna zal het plan aan de hand van dit uitoeringsmodel worden beoordeeld.

Ontwikkelingsperspectieven

De beoogde ontwikkeling is getoetst aan de ontwikkelingsperspectieven die van toepassing zijn voor het plangebied. Deze stap stelt de vraag aan de orde waar deze ontwikkeling een plek zou kunnen krijgen. Voor het plangebied noemt de Omgevingsvisie de volgende ontwikkelingsperspectieven:

Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte / mixlandschap (deel plangebied gelegen aan de zuidzijde van de Bellersweg)

Dergelijke gebieden zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie, zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Er zijn dus combinaties mogelijk van bijvoorbeeld melkveehouderij of akkerbouw met natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Dit ontwikkelingsperspectief leent zich goed voor de realisatie van een landgoed met bijbehorend landhuis. Voor de realisatie van het nieuwe landgoed zal de bestaande landbouwgrond conform de daarvoor geldende regels worden omgevormd tot nieuwe natuur. Het gebied zal grotendeels worden opengesteld middels wandelpaden die zodanig worden aangelegd, dat deze aansluiten op de wandelpaden die zijn voorzien voor de landgoederen van de families Markslag en Voogsgeerd. Op deze wijze zal een ononderbroken natuurgebied van ruim dertig hectare worden ingericht met een netwerk van wandelpaden, waardoor ook de inwoners van Hengelo kunnen meegenieten van dit uniek stukje Twente. Op deze wijze ontstaat een bijzonder gebied waar wonen, natuur en recreatie hand in hand gaan.

Groene omgeving, Zone ondernemen met Natuur & Water, buiten de EHS (deel plangebied gelegen aan de noordzijde van de Bellersweg)

In dit ontwikkelingsperspectief zijn er buiten de EHS afgezien van regels die overal gelden (zoals milieubeleid, natuurwetgeving en Reconstructiebeleid) geen beperkingen voor de bedrijfsontwikkeling van bestaande bedrijven. Hier liggen juist goede kansen voor landbouwbedrijven, ondernemers en burgers om een grote rol te spelen bij het (agrarische) natuurbeheer en de natuurontwikkeling in dit ontwikkelingsperspectief. De gebieden binnen de zone 'Ondernemen met natuur en water, buiten de EHS', kunnen bijdragen aan het vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden, verbetering van de waterkwaliteit en versterking van het landschap. Juist hier kunnen economie en kwaliteit in samenhang versterkt worden, door ruimtelijke ontwikkelingen te koppelen aan een kwaliteitsimpuls voor natuur, water en landschap. Ondernemerschap, waaronder landbouw, staat hierin centraal.

In het deel van het plangebied waar dit ontwikkelingsperspectief geldt wordt landschapsontsierende bebouwing gesloopt en wordt de karakteristieke deel gerestaureerd en verbouwd tot woonhuis. De sinds jaren al aanwezige, kleinschalige metaalwerkplaats kan hier in de huidige vorm worden voortgezet. De omliggende gronden gaan hierbij deel uitmaken van het nog te realiseren landgoed. Dit in combinatie met de totale omvorming van het perceel (van een intensief agrarisch bedrijf naar een 'woonerf', waarbij geen bebouwing wordt toegevoegd, maar juist wordt gesloopt), zorgt er voor dat het landschap ook aan deze zijde van de Bellersweg zal worden versterkt.

Gebiedskenmerken

De ontwikkeling is eveneens getoetst aan de voor het gebied geldende gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken volgens de Omgevingsvisie zijn daarbij gegroepeerd in vier lagen:

  • 1. de natuurlijke laag;
  • 2. de laag van het agrarisch cultturlandschap;
  • 3. de stedelijke laag;
  • 4. de lust- en leisurelaag.

De natuurlijke laag gaat over 'in en op de bodem'. De laag van het agrarische cultuurlandschap gaat over het 'grootschalig gebruik en inrichting van de bodem'. De stedelijke laag gaat over 'bebouwing en infrastructuur'. De lust- en leisurelaag gaat over 'beleving, toerisme, cultuurhistorie en landgoederen'. Voor het plangebied zijn de volgende lagen van toepassing:

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag welke van toepassing is betreft de laag 'dekzandvlakte en ruggen'. Voor deze laag zijn de instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf, het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem, en de (strekkings)- richting van het landschap uitgangspunt.

Het bestaande landschap is drager van het opgestelde landschapsplan. De lijnen en structuren die al aanwezig zijn worden versterkt en ingepast. Het plan is dan ook ingebed in de bestaande ondergrond en het onderliggende landschap.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent voor het plangebied meerdere kenmerken:

  • 1. Oude hoevenlandschap (noordelijk deel van het plangebied);
  • 2. Jonge heide- en broekontginningslandschap (zuidelijk deel van het plangebied).

Ad 1.

Het perceel waar zich het reeds bestaande (nu nog agrarisch) erf inclusief bebouwing bevindt, is gelegen aan de noordzijde van de Bellersweg en valt onder het gebied 'oude hoevenlandschap'. Hier gelden de instandhouding van de karakteristieke openheid, bodemkwaliteit en reliëf als norm. Binnen dit gebied bestaan er goede mogelijkheden voor woonfuncties, mits wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: open esjes, routes over erven en erf- en landschapsbeplantingen.

Het bestaande erf bestaat uit weinig erfbeplanting, de bebouwing is compact en de omliggende gronden zijn grootschalig en open. Het huidige karakter wordt gehandhaafd doordat op dit erf geen nieuwe bebouwing wordt toegevoegd. De achter- en omliggende gronden krijgen een agrarische bestemming. zodat het bestaande open karakter gewaarborgd blijft.

Ad 2.

Het deel van het plangebied dat is gelegen ten zuiden van de Bellersweg valt onder de laag 'jonge heide- en broekontginningslandschap'. Kenmerkend voor dit landschapstype is dat de inrichting gericht moet zijn op het behoud en de versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en kenmerkende ruimtematen. De omschreven ambitie in de Omgevingsvisie voor dit gebied bestaat uit het geven van een stevige ruimtelijke kwaliteitsimpuls door het realiseren van landschappelijke raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken.

De toegangsweg tot het nieuwe landhuis wordt zwaar beplant en langs de weg is sprake van afwisselend singels, houtwallen en wegbeplanting in de vorm van rijen. Doordat de uitgangspunten van het plan worden bepaald door het bestaande landschap, past het binnen de omschreven ambitie.

4.1.1.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

De provincie wil ontwikkelingen in de groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Kort gezegd betekent dit dat er in het buitengebied ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen, meer dan in het Streekplan het geval was, mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit.

Het 'Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' bevat aanbevelingen en voorbeelden voor het toepassen van principes van ruimtelijke kwaliteit bij ontwikkelingen in het buitengebied. Twee principes uit de Omgevingsvisie Overijssel vormen daarbij het vertrekpunt.

  • 1. elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 2. de ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit.

Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing, zoals situering van gebouwen en erfbeplantingen. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties zijn drie variabelen te hanteren:

  • 1. is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;
  • 2. wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving;
  • 3. dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen.

Indien het plan wordt getoetst aan de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' ontstaat het volgende beeld:

1. Gebiedseigen versus gebiedsvreemd

Het nieuw te realiseren landhuis bevindt zich in het gebied waar het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte/mixlandschap' geldt. Daarbinnen is een combinatie mogelijk van wonen, natuur en landbouw. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming en kan dan ook als gebiedseigen worden aangemerkt.

2. Schaal / impact op de omgeving

Dit wordt uitgedrukt in de uitbreiding op zich (bijvoorbeeld: massa/oppervlakte nieuwe bebouwing, oppervlakte verharding) en de relatie tot de bestaande bebouwing. Er wordt 1200 m2 reeds bestaande landschapsontsierende bebouwing gsloopt. De bebouwing die wordt toegevoegd betreft het landhuis en bijbehorend bijgebouw. Het gezamenlijk oppervlak hiervan bedraagt circa 400 m2. Dit betekent dan ook dat geen sprake is van uitbreiding van het bebouwd oppervlak, maar per saldo juist van een afname. Doordat het geheel conform het bepaalde in onderhavig bestemmingsplan, landschapsinrichtingsplan en beeldkwaliteitplan ingepast wordt, kan worden gesteld dat de impact van de uitbreiding beperkt is.

3. Eigen belang versus maatschappelijk belang

De realisatie van het landgoed dient naast een eigen belang ook een maatschappelijk belang. Door de samenwerking van de 'Vereniging Buurtschap Bellersweg' zal hier uiteindelijk een particulier onderhouden natuurgebied van meer dan dertig hectare ontstaan. Dit gebied zal grotendeels worden ontsloten met een aaneengesloten netwerk van wandelpaden met grote recreatieve waarde. Mede door het openstellen van het landgoed en de bijdrage aan de leefbaarheid van het landelijk gebied is er sprake van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en zijn de maatschappelijke meerwaarde en het particulier voordeel met ekaar in evenwicht.

De basisinspanning ruimtelijke kwaliteit bestaat dan ook uit een goede ruimtelijke inpassing van het plan, waarbij goed is gekeken naar de bijdrage die het kan leveren aan de groene omgeving. Zo is door het opstellen van een voorwaardendocument, een natuur- en landschapsplan en beeldkwaliteiteisen getracht de juiste deskundigen bij dit plan te betrekken, gedegen te onderzoeken en vast te leggen wat de meest passende invulling en vormgeving van het geheel is. Hierbij wordt aangesloten bij de verschillende landschapskenmerken in (de directe omgeving van) het plangebied. Naast deze reguliere inspanning voor de inpassing wordt de bestaande intensieve veehouderij gestaakt en wordt 1200 m2 landschapsontsierende agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Ook wordt de bestaande, karakteristieke deel volledig gerestaureerd en in oude glorie hersteld. Dit alles in combinatie met de realisatie van een landgoed inclusief ruim tien hectare nieuwe natuur zorgt er voor dat niet alleen de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van en rondom de Bellersweg 13 een impuls krijgt, maar heeft ook een positief effect op het gebied gelegen ten noorden en zuiden van de Bellersweg. Het plan voldoet aan de ontwikkelingspers- pectieven ter plaatse en wordt uitgevoerd volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken'. Er is dan ook sprake van een balans tussen de geboden ontwikkelingsruimte en de investeringen in ruimtelijke kwaliteit volgens de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Het bestemmingsplan past daarmee in het provinciaal beleid.

4.2 Gemeentelijk beleid

4.2.1 VAB, Nieuwe landgoederen

VAB

Hoofddoel van het VAB-beleid (vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen) is het realiseren van nieuwe economische dragers in het landelijk gebied. Het VAB beleid is alleen van toepassing op (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen. Hierbij kan gedacht worden aan vormen van recreatie (bijv. bed en breakfast, appartementen) en agrarisch verwante activiteiten die een relatie hebben met het buitengebied. Het kan eveneens gaan om wonen, dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen, kleinschalige bedrijvigheid, maatschappelijke voorzieningen, landelijke bedrijven etc. De hergebruikfunctie dient uitgeoefend te worden in de voormalige bedrijfsgebouwen. In principe mogen alle bedrijfsgebouwen worden hergebruikt. In bepaalde gevallen geldt een maximaal oppervlak dat hergebruikt mag worden. In bijlage 1 bij de regels zijn de criteria voor deelname aan de VAB-regeling opgenomen.

Nieuwe landgoederen

Nieuwe landgoederen kunnen een bijdrage leveren aan de waarden op gebied van recreatie, cultuurhistorie, natuur en landschap. Bij de oprichting van een nieuw landgoed mag/mogen, ter compensatie voor de ontwikkeling van natuur en het versterken van het landschap, één of meerdere royale landhuizen worden gebouwd. In bijlage 2 bij de regels zijn de criteria voor deelname aan de Nieuwe Landgoederen-regeling opgenomen.

4.2.2 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland 15 jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed.

De Wamz introduceert in de archeologie het beginsel van ‘de verstoorder betaalt’. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over ‘behoud in situ’. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Wamz staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Wamz heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend.

Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Wamz zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage, met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.3.

4.2.3 Welstandsnota

Op 8 oktober 2013 is de nieuwe welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen).

In de nieuwe welstandsnota is aan het plangebied de typologie 'Buitengebied' toegekend. Voor nieuwbouwplannen in gebieden waar al een beeldkwaliteitplan voor is c.q. ruimtelijke randvoorwaarden voor zijn vastgesteld, geldt echter dat dit beeldkwaliteitplan of deze randvoorwaarden hét toetsingskader vormt / vormen voor welstand. In dit geval blijft dan ook de nieuwe welstandsnota buiten beschouwing, omdat de raad op 26 januari 2010 de 'Beeldkwaliteiteisen Buitengoederenzone Bellersweg' heeft vastgesteld. Dat document vormt nu dan ook het toetsingskader voor welstand (zie ook bijlage 3).

4.2.4 Gemeentelijk GroenPlan Hengelo 2013 (GGP)

Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving.

De hoofdgroenstructuur bestaat uit ecologisch waardevolle gebieden, groene verbindingen, karakteristieke groene plekken en zones in de stad en groenstructuren die de ruimtelijke opbouw in stad, wijk en buurt versterken. Voor een gezonde groenstructuur is samenhang belangrijk, evenals voldoende omvang.

Er moet continuïteit zijn in het beheer. Een goed beheer kijkt over grenzen heen. Over de grenzen van afzonderlijke soorten, van afzonderlijke plekken en over de gemeentegrenzen naar de omgeving.

De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie en is besproken met de externe groene partners. De hoofdgroenstructuur is zichtbaar gemaakt op de bij het Groenplan horende kaart. De kaart is niet statisch, omdat groen een levende component is in de stad, die groeit en verandert in de tijd. Het belang van de hoofdgroenstructuur is een gemeenschappelijk belang, dat het particuliere belang overstijgt. De openbare ruimte is van en voor alle inwoners samen. Daarom zetten wij erop in dat de hoofdstructuur niet versnipperd raakt, maar beheerd en onderhouden wordt met oog voor de functies die het openbaar groen vervult voor wijk en stad als geheel.

De groenzone ten zuiden van de Bellersweg, aan de zuid(west)kant van het plangebied, maakt deel uit van de Gemeentelijke Hoofdgroenstructuur (2013). Deze groenzone grenst aan het plangebied, maar maakt er geen deel van uit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0080-0301_0009.jpg"

Ligging plangebied ten opzichte van de gemeentelijke hoofdgroenstructuur

4.2.5 Gemeentelijke Nota Geluid (2009)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-vergunningen/ontheffingen;
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden: 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent onder andere dat waar nodig en mogelijk, stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.

4.3 Conclusie

Het plan voldoet aan het voor het gebied geldende / opgestelde beleid.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Watertoets

Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Regge en Dinkel streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.

Voor de ontwikkeling in het plangebied is een digitale watertoets uitgevoerd. Op basis daarvan wordt voor het project de normale procedure gevoerd. Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

Afvalwater

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van (druk)riolering. Het hemelwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd in de bodem of (indien mogelijk) afgevoerd naar het aanwezige ontwateringssysteem, een en ander in overleg met de gemeente Hengelo. Het hemelwater mag niet worden afgevoerd middels de drukriolering.

Hemelwater

  • De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.
  • De norm voor de maximale hoeveelheid te lozen water bedraagt 2,4 l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid van 40 mm in 75 minuten.
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.
  • Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.
  • Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
  • Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.
  • Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.
  • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de rwzi wordt geminimaliseerd.

Grondwater

  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.
  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.

Oppervlaktewater

  • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteistdoelstellingen van het waterschap Regge en Dinkel leidend.
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geintegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.

5.2 Ecologie / flora en fauna

5.2.1 Ecologische hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. De EHS helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. 

In 2010 heeft de toenmalige regering (Rutte I) in het licht van de financieel-economische crisis, besloten dat de ambities voor het natuurbeleid afgestemd moeten worden op de beschikbare middelen. In de praktijk betekent dit, dat de ontwikkelopgave voor nieuwe natuur minder groot is dan in 2009 bedacht. Naar aanleiding hiervan hebben Gedeputeerde Staten van Overijssel op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld. Daarmee staat ook de herbegrenzing van de EHS vast. De EHS maakt onderdeel uit van de Zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW). De ONW is globaal begrensd. De EHS is op perceelsniveau begrensd. Voor de ONW gebieden buiten de EHS geldt dat daar, onder voorwaarden, ruimte is voor economische ontwikkelingen zoals landbouw, recreatie en natuurgebonden woon- en werklocaties. Bij voorkeur vindt in deze gebieden ook de ontwikkeling van nieuwe landgoederen plaats.

In het definitieve voorstel 'Begrenzing Ecologische Hoofdstructuur & zone ondernemen met natuur en water' (Provincie Overijssel) ligt het plangebied temidden van de 'Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten de EHS'. Daarnaast is een groenstrook langs de Bellersweg aangemerkt als bestaande natuur binnen de EHS (zie afbeelding hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0080-0301_0010.png"

Ligging plangebied ten opzichte van de Zone Ondernemen met Natuur en Water en EHS

Het plangebied maakt geen deel uit van Natura 2000-gebieden of aangewezen beschermde natuurmonumenten.

5.2.2 Flora en fauna

De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van een aantal planten- en diersoorten. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. In de praktijk betekent dit dat bepaalde handelingen ten aanzien van dieren en planten slechts onder strikte voorwaarden mogelijk zijn. Ten behoeve van de planrealisatie kan het dan ook nodig zijn om afwijking aan te vragen in verband met de (voorgenomen) overtreding van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Tijdens het plannen van de werkzaamheden dienen de volgende zaken in kaart gebracht te worden:

  • Welke beschermde planten- en diersoorten komen in en nabij het plangebied voor;
  • Leidt het realiseren van het plan of uitvoering van de geplande werkzaamheden tot handelingen die in strijd zijn met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet;
  • Kunnen het plan of de voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke handelingen niet of in mindere mate gepleegd worden;
  • Is om de plannen te kunnen uitvoeren of de werkzaamheden te kunnen verrichten een afwijking (ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet) vereist?

Quick scan

In opdracht van de familie Heimerink is op 21 juni 2013 door Herigro, natuur en landschap een quickscan (zie bijlage 4) in het kader van de Flora- en faunawet uitgevoerd op basis van een veldonderzoek. Het doel van de quickscan was om te inventariseren of door geplande werkzaamheden schade kan ontstaan aan populaties van beschermde plant- en/of diersoorten en hoe deze schade beperkt c.q. gecompenseerd kan worden.

Tijdens de quickscan zijn geen beschermde plant- en/of diersoorten waargenomen die bescherming genieten krachtens de Flora- en faunawet. Negatieve invloeden op de omliggende natuurwaarden en EHS zijn niet te verwachten. Nieuw te realiseren natuur en beplanting, in verband met de aanleg van het landgoed en het nieuw te bouwen landhuis, kan een nieuwe biotoop vormen voor diersoorten, wat per saldo een versterking van populaties zal betekenen. Nadere onderzoeken of ontheffingen zijn niet noodzakelijk. Op basis van deze quickscan kan dan ook worden geconcludeerd dat de flora- en faunawet de ontwikkeling niet in de weg staat.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

5.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

5.3.2 Archeologie; beleid

De in 2007 aangepaste Monumentenwet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. De gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening gehouden te worden met archeologische waarden in het plangebied.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Op de “Archeologische waarden- en verwachtingskaart met AMZ-adviezen” van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn (zie paragraaf 5.3.3). Het beleid van de gemeente Hengelo ten aanzien van archeologie is in augustus 2010 vastgesteld.

5.3.3 Archeologische waarden in het bestemmingsplan

Verwachtingswaarden

Het plangebied ligt op de verwachtingskaart in een zone met de archeologische verwachting: 'Middelmatig voor archeologische resten uit alle perioden'. Het gaat hoofdzakelijk om dekzandwelvingen en in het noordelijke deel om beekdalgronden. Op de dekzandwelvingen kunnen resten van met name nederzettingen en grafvelden aanwezig zijn. In de lager gelegen beekdalgronden gaat het om watergerelateerde objecten zoals voorden, waterkeringsconstructies of ritueel gedumpte objecten.

In beide verwachtingszones is onderzoek nodig indien er als gevolg van het voorgenomen initiatief, bodemingrepen dieper dan 40 cm en over een totaaloppervlak van meer dan 5000 m2 gaan plaatsvinden.

Het grootste deel van het project betreft reeds bestaande bebouwing. De woningen aan de noordzijde van de Bellersweg bestaan al. Deze krijgen alleen een andere bestemming 'op papier' (van bedrijfswoning naar burgerwoning). Het deel waar nieuw gebouwd zal worden betreft het deel aan de zuidzijde van de Bellersweg. Hier wordt een landhuis opgericht. Globaal gemeten bedraagt het oppervlak van de woning circa 375 m2. Daarnaast wordt ook nog een bijgebouw gerealiseerd met een oppervlak van circa 100 m2. Bij lange na wordt het oppervlak van 5000 m2 aan bodemingrepen niet gehaald. Een archeologisch vooronderzoek is daarom niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0080-0301_0011.jpg"

Uitsnede uit de archeologische verwachtingskaart van Hengelo. In groen de globale aanduiding van het gebied waarin de ontwikkelingen plaatsvinden.

Bekende vindplaatsen en monumenten

Binnen het plangebied en in de directe nabijheid ervan zijn geen archeologische waarnemingen of monumenten geregistreerd in ARCHIS.

5.3.4 Onderzoeken in en rond het plangebied

Binnen het plangebied zijn geen archeologische onderzoeken geregistreerd in ARCHIS. In de directe omgeving is ook geen onderzoek uitgevoerd.

5.3.5 Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappelijke structuren en elementen in beeld gebracht te worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen. Ook moet gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen, om een antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

5.3.6 Cultuurhistorische inventarisatie in het bestemmingsplangebied
5.3.6.1 Historische ontwikkeling van het plangebied

Het plangebied ligt in de voormalige marke Oele en ligt aan de zuidzijde van het beekdal van de Oelerbeek. Rond 1830 is ter plaatse van de huidige boerderij ook al een erf aanwezig dat dan in eigendom is van Arend Bos en 'Den Bos' wordt genoemd. Gronden rond het erf bestaan uit bouw- en graslanden. Zuidelijk en zuidwestelijk van het erf liggen heidegebieden. Rond 1900 is de situatie nog niet wezenlijk anders.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0080-0301_0012.jpg"

Landschappelijke situatie rond 1900, globale aanduiding van het plangebied in groen

In de jaren twintig van de 20e eeuw worden alle woeste gronden nagenoeg allemaal omgezet in landbouwkavels. Ook rond het erf worden kavels heringericht.

5.3.6.2 Historisch geografische kenmerken

Waardevolle structuren en objecten

Binnen en in de omgeving van het plangebied zijn nog slechts rudimentaire kenmerken van de historische situatie uit het begin van de 20e eeuw aanwezig. Deze hebben verder weinig cultuurhistorische waarde.

5.3.6.3 Gebouwde objecten en monumenten

Op het erf Bellersweg 13 zijn geen cultuurhistorische en architectuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig.

5.3.6.4 Beleid en aanbevelingen cultuurhistorie

Vanwege de afwezigheid van cultuurhistorische waarden gelden geen aanbevelingen.

5.4 Milieu

Gevoelige functies, zoals wonen, moeten bij voorkeur niet te dicht bij bronnen van milieubelasting (bedrijven en installaties) gesitueerd worden. Daarom is in beeld gebracht welke functies in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn en welke milieuzoneringen bij deze functies horen.

Voor het bestemmingsplan Bellersweg 13 en omstreken is het nodig de bedrijvigheid rondom het plangebied op een verantwoorde wijze in te passen in de omgeving. Omgekeerd geldt dat, bij gevoelige functies, rekening moet worden gehouden met bedrijven. De inpassing dient zodanig plaats te vinden dat in de toekomst geen milieuoverlast ontstaat. De bestaande bedrijven zijn geïnventariseerd met behulp van het milieubedrijvenbestand van de gemeente Hengelo.

5.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening dienen de ontwikkelingsbehoeften en belangen integraal te worden afgewogen: welke ruimtelijke behoeften worden bij voorkeur waar en op welke wijze ingevuld. Milieuzonering is daarbij één van de hulpmiddelen. In de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” een uitgave van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (editie 2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten milieubelastende activiteiten aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van milieugevoelige activiteiten. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Richtafstanden aanwezige bedrijven in omgeving plangebied

Op basis van het milieubedrijvenbestand van de gemeente Hengelo zijn de bedrijven in de omgeving van het plangebied geïnventariseerd. Rondom het plangebied zijn alleen agrarische bedrijven aanwezig. Indien er nieuwe woningen in de nabijheid van agrarische bedrijven worden gerealiseerd, of agrarische bedrijfswoningen een woonbestemming krijgen, moet er altijd worden bepaald of deze omliggende agrarische bedrijven niet door deze ontwikkelingen worden beperkt. Er dient onderzocht te worden of er binnen de 'contour' van het veehouderijbedrijf wordt gebouwd. Hiervoor wordt voor de ligging van de emissiepunten de rand van het bouwblok genomen. Dit uitgangspunt is in lijn met bestaande jurisprudentie waaruit volgt dat de veehouder het recht heeft overal binnen het bouwblok te bouwen. Bij ruimtelijke ordening dient rekening gehouden te worden met gevestigde belangen, een bouwblok kan niet zomaar verkleind worden.

De nabij het plangebied aanwezige bedrijven zijn gevestigd aan de Bellersweg 7 en Haaksbergerstraat 127. Beide bedrijven betreffen agrarische bedrijven voor het houden en fokken van rundvee. Van de rand van het bouwblok van beide bedrijven dient de afstand tot aan de nieuwe woningen ten minste 50 meter te bedragen (er gelden vaste afstanden omdat op deze locaties geen intensieve veehouderij aanwezig is. Daarom hoeft geen berekening met V-stacks te worden uitgevoerd). Voor alle nieuwe woningen in het plangebied geldt dat de afstand tot de rand van het bouwblok van de agrarische bedrijven groter is dan 100 meter.

Conclusie

De aanwezige bedrijven in de nabijheid van het plangebied hebben geen milieuzone die over de nieuw te bouwen woning en de reeds aanwezige woningen (voormalige bedrijfswoningen die woonbestemming krijgen) valt. Het aspect milieuzonering vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

5.4.2 Bodem

Naar aanleiding van de voorgenomen bestemmingswijziging op en nabij Bellersweg 13 is een bodemtoets uitgevoerd.

In het verleden zijn op delen van dit erf de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • Verkennend bodemonderzoek Bellerweg 13, Grond-, gewas en milieulaboratorium Zeeuws – Vlaanderen, kenmerk 2185, d.d. 1 juli 1997;
  • Verkennend bodemonderzoek Bellersweg ongenummerd, Geofox-Lexmond, kenmerk 20062713/ESTA, datum 5 december 2006;
  • Verkennend bodemonderzoek Bellersweg 11, Geofox-Lexmond, kenmerk 20072926/JGRO, datum 8 januari 2007.

Op basis van deze onderzoeken blijkt dat de boven- en ondergrond niet verontreinigd zijn. Het grondwater is licht verontreinigd met chroom, nikkel en zink. Verder is er geen historische bodeminformatie bekend over dit gebied. Een erf is wel verdacht op het voorkomen van asbest in de grond of in de puinverharding. De eigenaar heeft echter aangegeven dat er op zijn terrein geen asbest is toegepast (zie vbo uit 2006 en 2007).

Burgerwoningen

De huidige twee bedrijfswoningen worden verbouwd tot drie 'burgerwoningen'. Doordat het geen gevoeliger gebruik betreft en er geen bodemverontreiniging te verwachten is, is in het kader van de bestemmingswijziging geen bodemonderzoek noodzakelijk. Afhankelijk van het bouwplan zal er in het kader van de bouwaanvraag wel bodemonderzoek noodzakelijk zijn.

Schuur met metaalwerkplaats

In het plan blijft de schuur met metaalwerkplaats aanwezig. De werkplaats wordt bestemd als 'bedrijf'. Het overige gedeelte blijft schuur. De situatie verandert feitelijk niet. Daarom is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Het is mogelijk dat ter plaatse van de werkplaats een zware metalenverontreiniging aanwezig is. Ook kan het mogelijke gebruik van ontvetters tot een grondwaterverontreiniging geleid hebben. Als in de toekomst grondroering plaatsvindt, zal hier onderzoek naar uitgevoerd moeten worden.

Landhuis

Op basis van de aanwezige historische informatie wordt geen bodemverontreiniging verwacht ter plaatse van het op te richten landhuis. In het kader van de bestemmingswijziging is daarom geen bodemonderzoek noodzakelijk. Opgemerkt wordt dat in het kader van de bouwaanvraag wel bodemonderzoek noodzakelijk zal zijn voor het oprichten van het landhuis.

5.4.3 Geluid

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder. De Wet stelt normen voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Luchtvaartlawaai is niet in de Wet geluidhinder, maar in de Luchtvaartwet geregeld.

In en krachtens de Wet geluidhinder zijn wettelijke zones vastgesteld rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen. Als bij een nieuw bestemmingsplan of bij een bestemmingsplanwijziging een nieuwe geluidgevoelige bestemming wordt gerealiseerd binnen een wettelijke zone, moet daarbij de geluidgrenswaarde volgens de Wgh in acht worden genomen. De Wet geluidhinder toetst plannen op geluidbelastingen aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen of aan de rand van de locatie waarbinnen het realiseren van dergelijke bestemmingen mogelijk is. Geluidsgevoelige bestemmingen zijn o.a.:

  • woningen;
  • scholen, onderwijsinstellingen en kinderdagverblijven;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • andere gezondheidszorggebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

De Wet geluidhinder kent per geluidbron een voorkeursgrenswaarde en een maximaal toelaatbare waarde. Uitgangspunt van de Wgh is dat bij een geluidgevoelige bestemming wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, daartoe moeten zonodig geluidbeperkende voorzieningen worden getroffen. Op grond van artikel 110a Wgh hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid een hogere grenswaarde vast te stellen tot ten hoogste de maximaal toegestane waarde. Een hogere waarde dan de maximale ontheffingswaarde is wettelijk niet mogelijk. De restricties en voorwaarden waaronder een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn vastgelegd in de nota geluid van de gemeente Hengelo zoals vastgesteld op 10 februari 2009. In deze nota wordt gesproken over een goed woon- en leefklimaat. Een goed woon- en leefklimaat betekent voor het aspect geluid niet voor alle delen van Hengelo hetzelfde. Bewoners van de binnenstad of van een bedrijfswoning op een bedrijventerrein zullen andere verwachtingen hebben dan bewoners van specifieke woongebieden. Om die reden zijn in de geluidnota gebiedstypen onderscheiden en wordt per gebiedstype een passende bescherming tegen overmatige geluidbelasting geboden. In Hengelo zijn vijf gebiedstypen onderscheiden:

  • wonen;
  • binnenstad en winkelgebieden;
  • industrie en bedrijven;
  • verkeerszones;
  • buitengebied en stadsparken.

Per gebiedstype zijn ambitie- en plafondwaarden vastgesteld. De ambitiewaarde is het geluidniveau dat wordt nagestreefd. De plafondwaarde is het maximale niveau dat onder voorwaarden kan worden toegestaan. In de nota geluid zijn de gebiedstypen en ambitie- en plafondwaarden opgenomen.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet in beginsel aan de ambitiewaarde voor het gebiedstype worden voldaan. Daartoe moet, zonodig, eerst worden nagegaan of maatregelen mogelijk zijn om de geluidemissie bij de bron (bv. stil asfalt) terug te dringen. Als dat niet mogelijk is of onvoldoende resultaat geeft, moet worden onderzocht of in de overdracht maatregelen mogelijk zijn (verder van de (spoor)weg bouwen, geluidsschermen plaatsen e.d.). Als ook overdrachtsmaatregelen onvoldoende effect hebben of niet mogelijk zijn, kan onder voorwaarden een hogere waarde tot maximaal de plafondwaarde worden toegestaan.

5.4.3.1 Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder geldt voor tweebaanswegen buiten de bebouwde kom een zone van 250 meter. Binnen deze zone dienen bij het vaststellen van een bestemmingsplan de geluidgrenswaarden uit de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. De nieuw te realiseren woning en de reeds aanwezige woningen (voormalige bedrijfswoningen die woonbestemming krijgen) liggen binnen de zone van de Bellersweg.

De geluidsbelasting mag bij voorkeur niet meer bedragen dan 48 dB. Indien maatregelen om het geluidsniveau te verlagen niet mogelijk zijn kan worden overwogen om een hogere waarde vast te stellen. De grenswaarde voor nieuwe woningen langs bestaande buitenstedelijke wegen bedraagt 53 dB. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan een hogere waarde worden vastgesteld mits wordt voldaan aan de criteria zoals genoemd in de nota geluid. De te realiseren woningen liggen in het gebiedstype buitengebied en stadsparken. Bij dit gebiedstype hoort een ambitiewaarde van 43 dB en een plafondwaarde van 53 dB.

Om inzage te verkrijgen over de hoogte van de geluidbelasting is met behulp van standaardrekenmethode 1 versie V2.00 een berekening uitgevoerd. In het model is rekening gehouden met de wegverharding, dag-, avond- en nachtuurverdeling, snelheid, weekdaggemiddelde etmaalintensiteiten en voertuigverdeling. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de aftrek van 5 dB voor het in de toekomst stiller worden van het verkeer (op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder).

De wegverkeersgegevens van de Bellersweg zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Weg   Weekdaggemiddelde etmaalintensiteit in 2023   Voertuigverdeling (licht-middelzwaar-zwaar)   Dag-, avond- en nachtuurverdeling (dag-avond-nacht)  
Bellersweg   1750   99-0,5-0,5   7,0-2,6-0,7  
Maximum snelheid   60 km/uur  
Wegdektype   Fijn asfalt  

Uit de resultaten van de berekening blijkt dat op een afstand van 55 meter uit het hart van de Bellersweg de geluidsbelasting 43 dB Lden zal bedragen (zie bijlage 5). Op deze afstand worden zowel de voorkeursgrenswaarde als de ambitiewaarde niet overschreden. De werkelijke afstand van de woningen tot de weg is minimaal 70 meter. De werkelijke geluidbelasting op de gevel van de woningen zal daarom nog lager zijn. Het aspect verkeerslawaai vanwege de Bellersweg is daarom geen belemmering voor het plan.

5.4.3.2 Industrielawaai

De normstelling uit de Wet geluidhinder heeft alleen betrekking op geluid afkomstig van industrieterreinen waarvoor op grond van de Wet geluidhinder een geluidzone is vastgesteld. De locatie ligt niet in de nabijheid van een geluidgezoneerd industrieterrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet van belang.

5.4.3.3 Railverkeerslawaai

De wetgeving ten aanzien van geluidhinder m.b.t. spoorwegen is vastgelegd in de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder en bijbehorende uitvoeringsbesluiten. De locatie ligt niet binnen de zone van spoorwegen. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet van belang.

5.4.3.4 Luchtvaartlawaai

De locatie valt niet binnen de zone van het vliegveld Twente. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet van belang.

5.4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen (Wet luchtkwaliteit), van de Wet Milieubeheer. De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen:

  • Besluit niet in betekenende mate bijdragen;
  • Regeling niet in betekenende mate bijdragen;
  • Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007;
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
  • Besluit gevoelige bestemmingen.

Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor fijn stof (PM10) uiterlijk medio 2011 en voor stikstofdioxide (NO2) uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd.

De Wet Luchtkwaliteit is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit dienen bestuursorganen rekening te houden met deze grenswaarden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe Wet Luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

In de Algemene Maatregel van Bestuur 'Niet in Betekenende Mate' (NIBM) en de ministeriële regeling NIBM van 30 oktober 2007 zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip niet in betekenende mate is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde van stikstofdioxide en fijn stof. Voor bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgelegd dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Onder andere gaat het om woningbouwlocaties van maximaal 3000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Het totaal aantal te realiseren woningen binnen het plangebied ligt ruimschoots onder de grens waarboven sprake is van 'in betekenende mate bijdragen'. Luchtkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

5.4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden bepaald enerzijds door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De externe veiligheidsnormering rond transportassen is nog niet wettelijk geregeld; wel is door de ministeries van V&W, Vrom en BZ een circulaire opgesteld: de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. In deze circulaire wordt een met het Bevi vergelijkbare systematiek geadviseerd. Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BEVB).

Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in twee grootheden, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het plaatsgebonden risico is een rekenkundige waarde, is onafhankelijk van de aard van de omgeving en kan worden weergegeven als een contour die punten met een even hoog risico met elkaar verbindt. Aan het plaatsgebonden risico is een (wettelijke) grenswaarde verbonden: een overlijdenskans van 10-6 (1 op een miljoen) per jaar.

Binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden geprojecteerd. Binnen de 10-5-contour mogen zich geen bestaande kwetsbare objecten bevinden.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat een groep van 10 of meer personen in één keer het dodelijke slachtoffer wordt van een incident met gevaarlijke stoffen. Bij de bepaling van het groepsrisico wordt, in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, de feitelijke situatie van de omgeving betrokken: de locatie van de aanwezige bebouwing en de bevolkingsdichtheid. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek waarin het mogelijke aantal dodelijke slachtoffers ten gevolge van een calamiteit wordt afgezet tegen de kans dat deze gebeurtenis optreedt.

Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van de inrichting, de weg of de buisleiding. De grootte van het invloedsgebied is afhankelijk van de effectafstanden: het invloedsgebied omvat het gebied waarbinnen bij het grootst mogelijke ongeval ten minste 1% van de blootgestelde personen overlijdt.

Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenoemde oriëntatiewaarde. Het groepsrisico moet worden vergeleken met die oriëntatiewaarde. Als het groepsrisico tengevolge van het plan groter wordt of als het groepsrisico ten gevolge van de bestaande situatie groter is dan de oriëntatiewaarde, moet het geaccepteerde groepsrisico worden verantwoord.

Risicovolle bedrijven

In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig met een invloedsgebied dat zich uitstrekt tot over het plangebied. Het aspect externe veiligheid met betrekking tot risicovolle bedrijven is daarom niet relevant.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van wegen waarover substantiële hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het aspect vervoer gevaarlijke stoffen is daarom niet van belang.

Buisleidingen voor gevaarlijke stoffen

Door het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied lopen geen hoge druk aardgasleidingen of andere ondergrondse leidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, welke van invloed zijn op het plangebied.

Hoogspanningsleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig.

5.5 Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen

Bij nieuwe ontwikkelingen waar werkzaamheden aan kabels en leidingen nodig zijn, dient een 'aanvraag kabel- en leidingwerkzaamheden' te worden ingediend bij de afdeling Vergunningen. Daarnaast dient bij de betreffende nutsbedrijven een KLIC-melding te worden gedaan.

 

5.6 Economische uitvoerbaarheid

De voorgenomen ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De kosten die verband houden met de bestemmingsplanherziening, alsmede de uitvoering van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is vastgelegd in de exploitatieovereenkomst die met de initiatiefnemer is gesloten. In verband hiermee kan worden geconcludeerd dat het project economisch uitvoerbaar is. Het opstellen van een exploitatieplan, zoals genoemd in artikel 6.12 Wro van de Wet ruimtelijke ordening, is dan ook niet noodzakelijk omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Hoofdstuk 6 Het bestemmingsplan

6.1 Uitgangspunten

In de voorgaande hoofdstukken is de ontwikkeling binnen het plangebied beschreven. Deze ontwikkeling krijgt zijn juridische vertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden gronden zijn bestemd.

6.2 Het digitale bestemmingsplan

6.2.1 Algemeen

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle standaarden, met uitzondering van het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening Planteksten. Dit omdat die standaard vrij nieuw is en nog niet volledig is doorontwikkeld.

6.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

6.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

6.3.1.2 Wijze van meten

De 'wijze van meten' geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hierna worden de verschillende bestemmingen toegelicht.

6.3.2.1 Agrarisch

De bestemmingsregeling is gericht op het agrarisch grondgebruik, maar ook op het behoud van waarden van het gebied voor extensieve recreatieve uitloop.

6.3.2.2 Natuur

De bestemmingsregeling is gericht op de bescherming van de aanwezige natuurwaarden. Recreatief medegebruik is toegestaan. De bebouwingsmogelijkheden zijn vanzelfsprekend summier. Ter bescherming van de aanwezige waarden gelden een aanlegvergunningstelsel en gebruiksregels.

6.3.2.3 Wonen

Het bestaande erf heeft de bestemming 'Wonen' gekregen.

6.3.2.4 Wonen - Landhuis

Het nieuw op te richten landhuis heeft de bestemming 'Wonen - Landhuis' gekregen.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

6.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

6.3.3.2 Algemene bouwregels

In dit artikel wordt de aanvullende werking van de bouwverordening voor zover betrekking hebbend op de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening buiten werking gesteld. Zou dit niet het geval zijn dan zouden deze stedenbouwkundige bepalingen automatisch de in de, in het bovenstaande beschreven, bestemmingen geboden ruimte inperken. Voor een aantal stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening is echter een uitzondering opgenomen: deze blijven wel gelden.

6.3.3.3 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

6.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

6.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

6.4 Handhaving van het plan

6.4.1 Algemeen

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

6.4.2 Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit"

In 2009 is het Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit", vastgesteld. Deze beleidsnota behandelt onder andere de inzet van middelen voor en de organisatie van de vergunningverlening en handhaving binnen het taakveld "Bouwen" van de sector Wijkzaken, veiligheid en leefomgeving (WVL). Daarnaast geeft het een beleidsrichting voor de komende jaren, met een bijbehorend adequaat uitvoeringsniveau en acceptabele risicoprofielen, waarbij de accenten zijn komen te liggen op veiligheid (constructieve- en brandveiligheid), gezondheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is, als voorheen, gebleven dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden.

Hiermee heeft de gemeente Hengelo zich aangesloten bij de door VROM noodzakelijk geachte professionaliseringsslag, die naar aanleiding van verschillende rampen/incidenten (zoals de vuurwerkramp in Enschede, de cafébrand in Volendam, het instorten van het parkeerdak bij Van der Valk in Tiel, het instorten van de in aanbouw zijnde toneeltoren in Hoorn, het instorten van balkons in Maastricht en constructieve gebreken aan het Bos en Lommerplein in Amsterdam) gemaakt diende te worden.

Op basis van de missie en visie en de uitwerking onder de noemer "Zicht op kwaliteit" kunnen de belangrijkste uitgangspunten van het beleidsplan als volgt worden samengevat:

  • 1. De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (ver)bouwen, slopen en gebruik (t.o.v. het bestemmingsplan) ligt bij de burgers, bedrijven en instanties dan wel de partijen die namens hen optreden (zoals bedoeld in artikel 1a en 1b van de Woningwet).
  • 2. De gemeente beziet of die verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen en onderneemt acties op basis van ingeschat risico en wettelijke voorschriften.
  • 3. De gemeente heeft een vangnet- en bewakersfunctie op het gebied van de bouwregelgeving.
  • 4. De vangnet- en bewakersfunctie is gekoppeld aan kernbepalingen; onderdelen van wet- en regelgeving met een groot maatschappelijk belang. Deze kernbepalingen zijn bij de aannemelijkheidstoets leidend. Met deze onderdelen van de wet- en regelgeving valt niet te sjoemelen. De gemeente ziet hierop consequent, onafhankelijk en objectief toe.
  • 5. De kernbepalingen moeten een bepaalde basiskwaliteit waarborgen zodat onaanvaardbare risico's tot een minimum worden beperkt.
  • 6. De gemeente hecht vanuit de regelgeving veel waarde aan veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Hier liggen wat haar betreft de accenten van de werkzaamheden en bevinden zich de kernbepalingen.
  • 7. De gemeente wil proactief, preventief, planmatig, probleemoplossend optreden.

6.5 Retrospectieve toets

6.5.1 Algemeen

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

6.5.2 Plangebied

Het plangebied betreft deels een nieuwe ontwikkeling (oprichten landhuis en realiseren landgoed). Voor het overige deel geldt dat de huidige situatie is bestemd, waarbij onder andere de bestaande bedrijfswoningen een woonbestemming hebben gekregen. De huidige situatie komt overeen met datgeen het vigerende bestemmingsplan mogelijk maakt. Binnen het plangebied zijn dan ook geen strijdige situaties ontstaan of aanwezig.

6.6 Vooroverleg, zienswijzen en verder verloop van de procedure

6.6.1 Vooroverleg en zienswijzen

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Onderhavig plan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de Natuur- en Milieuraad Hengelo.

Daarnaast heeft het ontwerp bestemmingsplan Bellersweg 13 e.o. van 9 oktober tot en met 19 november 2013 ter inzage gelegen. Er is één schriftelijke zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft aanleiding gegeven tot het aanpassen van het ontwerp bestemmingsplan Bellersweg 13 e.o.. De ingediende zienswijze is schriftelijk beantwoord (zie bijlage 6 bij de toelichting).

6.6.2 Verder verloop van de procedure

Conform de gemeentelijke inspraakverordening en het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

  • 1. het bestemmingsplan wordt gezamenlijk met de ingediende zienswijze voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan inclusief wijzigingen vast;
  • 2. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.