direct naar inhoud van 4.4 Milieu
Plan: Buitengebied - Woolde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0048-0301

4.4 Milieu

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. De toelaatbare afstand tussen bedrijven en milieugevoelige functies is daarbij afhankelijk van de hindercategorie waarbinnen deze bedrijven vallen.

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Via het ruimtelijk beleid kunnen voorwaarden worden gesteld om voldoende afstand te houden. Door middel van de milieuvergunning (of besluiten milieubeheer) en de daarbij behorende voorschriften wordt de gewenste milieukwaliteit gerealiseerd. De basiszoneringslijst (bedrijven en milieuzonering, VNG, 2007) relateert milieuhindersoorten aan een minimale afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen.

Het buitengebied wordt gekenmerkt door een toenemende functionaliteit. In het verleden was het vooral de agrarische sector die het gezicht van het buitengebied bepaalde. Nu zijn het in toenemende mate de niet-agrarische functies die het beeld van het buitengebied bepalen.

Het bestemmingsplan Buitengebied Woolde is conserverend van aard. Dit betekent dat de bestaande situatie wordt beschreven. Nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. Bestaande bedrijven zijn al langer aanwezig, bevinden zich verspreid over het plangebied en vormen geen knelpunt. Het betreft de volgende bedrijven:

4.4.1.1 Bouwbedrijf De Jong BV, Benninksweg 62

Bouwbedrijf de Jong BV valt sinds 1 januari 2008 onder de werkingssfeer van het activiteitenbesluit. Voor bouwbedrijven geldt een zoneringsafstand van 50 meter. Binnen deze afstand liggen geen woningen van derden.

4.4.1.2 Rijkswaterstaat, Brugginksweg 4

Voor de inrichting Rijkswaterstaat gelegen aan de Brugginksweg 4 is op 8 mei 2008 een melding ingediend op grond van het activiteitenbesluit. De inrichting omvat een kantoorgebouw aan de zijde van de Brugginksweg en een achterterrein (zijde Kamphorstweg) waar de stalling van materieel plaatsvindt en de zoutloods, de opslagtanks ten behoeve van de natzoutinstallatie en de wasplaats zich bevinden. Bij de melding is een akoestisch onderzoek gevoegd.

Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat Rijkswaterstaat voor wat betreft bepaalde transportbewegingen van vrachtwagens niet kan voldoen aan de geluidsnormen uit het Besluit. Hiervoor zijn nadere eisen gesteld. In de nadere eisen is vastgelegd dat transportbewegingen ten behoeve van laad- en losactiviteiten in de dagperiode zijn uitgesloten van toetsing aan de geluidnormen. Tevens worden activiteiten ten behoeve van de gladheidsbestrijding uitgezonderd van toetsing aan de geluidgrenswaarden. De nadere eisen zijn opgelegd vanwege het maatschappelijk belang van bovengenoemde activiteiten.

Volgens de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' heeft Rijkswaterstaat een zoneringsafstand van 50 meter. Voor kantoren geldt een zoneringsafstand van 10 meter. Derhalve is het te rechtvaardigen om een zoneringsafstand van 10 meter te hanteren voor het kantoorgedeelte en een zoneringsafstand van 50 meter voor het achterterrein van de inrichting.

4.4.1.3 Manege, Kamphorstweg 7

Aan de Kamphorstweg 7 ligt een manege. De manege valt onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw milieubeheer. Om geur-, stof- en geluidhinder tegen te gaan moet voor een manege, volgens de uitgave 'bedrijven en milieuzonering', een zoneringsafstand van 50 meter worden aangehouden. Tevens dient rekening te worden gehouden met de bepalingen uit de agrarische wet- en regelgeving. Hierin is gesteld dat de afstand tussen een veehouderijbedrijf en een geurgevoelig object gelegen binnen de bebouwde kom tenminste 100 meter dient te zijn. Voor een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom geldt een minimale afstand van 50 meter.

In de bestaande situatie vormen de gewenste richtafstanden geen probleem.

4.4.2 Bodem
4.4.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.

De bodemkwaliteit is niet altijd in overeenstemming met de gewenste functie of bestemming. In dergelijke gevallen dient bodemsanering plaats te vinden alvorens uitvoering kan worden gegeven aan de nieuwe bestemming.

4.4.2.2 Wet Bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen worden verbonden aan het verrichten van handelingen op of in de bodem. De wet heeft betrekking op zowel de landbodem als waterbodem. Het doel van de wet is de kwaliteit van de bodem in de toekomst te kunnen waarborgen. In de wet staan bodembescherming en bodemsanering centraal.

Om te kunnen toetsen wanneer sprake is van bodemverontreiniging, zijn in de wet de toetsingswaarden voor schone grond (achtergrondwaarden), schoon grondwater (streefwaarden) en sterk verontreinigde grond en grondwater (interventiewaarden) opgenomen.

In de wet staat bovendien beschreven dat sprake is van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging', wanneer in de grond en/of grondwater sprake is van een verontreiniging met een omvang van respectievelijk 25 en/of 100 m³ gemiddeld boven de interventiewaarde.

Wanneer op basis van humane, ecologische en/of verspreidingsrisico's sprake is van spoedeisendheid, dan wordt een termijn vastgesteld waarbinnen de bodemsanering moet zijn opgestart.

Gemeente Hengelo is bevoegd gezag voor deze taken in de wet bodembescherming (voorheen was de provincie Overijssel bevoegd gezag). In geval van spoedeisende bodemverontreiniging neemt het bevoegd gezag een beschikking op ernst en spoedeisendheid, waarin de te nemen maatregelen en eventuele gebruiksbeperkingen worden beschreven.

Schone grond is beginsel voor alle typen bodemfuncties geschikt. Wanneer echter sprak is van (ernstige) bodemverontreiniging, kán sprake zijn van een beperking in mogelijke functies van de bodem.

Voor elk individueel geval van bodemverontreiniging wordt daarom gekeken naar de huidige en/of toekomstige functie van de bodem (bodemgebruik). Op basis van de verontreinigingsgraad en de eventuele risico's kan worden vastgesteld of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Soms moeten maatregelen worden getroffen om het gewenste of bestaande bodemgebruik mogelijk te maken.

4.4.2.3 Situatie in het plangebied

In het plangebied is tot nog toe een beperkt aantal bodemonderzoeken verricht. De onderzoeken die wél beschikbaar zijn, zijn uitgevoerd in het kader van bouwactiviteiten op het terrein van Rijkswaterstaat en op drie andere bebouwde percelen. Van huidige landbouwpercelen zijn geen bodemonderzoeken bekend.

De meeste percelen zijn de afgelopen eeuw agrarisch gebruikt. Binnen het plangebied bevinden zich sporadisch verdachte deellocaties zoals erven en voormalig sloten en wegen. Van de bebouwde erven, sommige al meer dan een eeuw oud, mag verwacht worden dat sprake is van licht verontreinigde grond als gevolg van antropogene invloeden. Op basis van historische luchtfoto's zijn een aantal aandachtsgebieden gedefinieerd waar sprake is geweest van ophogingen en/of dempingen. Soms zijn in dit soort situaties bodemvreemd materiaal of verontreinigde grond verwerkt.

Op dit moment is één bodemverontreiniging bekend die gesaneerd moeten worden. Deze verontreiniging ligt op het bedrijfsterrein van Rijkswaterstaat en hierop vindt momenteel monitoring plaats.

Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend plan, waarin op korte termijn geen nieuwe ontwikkelingen worden verwacht. Daarom is in principe geen bodemonderzoek noodzakelijk. Ontwikkelingen en bestemmingswijzigingen in de toekomst dienen te worden getoetst door op dát moment bodemonderzoek te verrichten en te toetsen of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

4.4.2.4 Conclusie

De bekende bodemgegevens van het gebied zijn summier. De landbouwpercelen worden onverdacht verondersteld voor bodemverontreiniging. In het gebied zijn enkele aandachtslocaties bekend waar, als gevolg van antropogene invloed, de bodem licht verontreinigd wordt verondersteld. Omdat sprake is van een 'conserverend bestemmingsplan' is er momenteel geen aanleiding om milieuhygiënisch bodemonderzoek te verrichten.

4.4.3 Geluid

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder. Deze geeft de normen voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder. Luchtvaartlawaai is niet in de Wet geluidhinder, maar in de Luchtvaartwet geregeld. Binnen de zones van industrieterreinen, wegen en spoorwegen dient bij het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. De Wet toetst plannen op geluidbelastingen aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen of aan de rand van de locatie waarbinnen het realiseren van dergelijke bestemmingen mogelijk is.

De Wet geluidhinder kent de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde. In beginsel moet aan de voorkeursgrenswaarde worden voldaan. Onder voorwaarden kan het bevoegde gezag een hogere grenswaarde vaststellen. Een hogere waarde dan de maximale ontheffingswaarde is wettelijk niet mogelijk.

De restricties en voorwaarden waaronder een hogere grenswaarde kan worden vastgesteld, zijn vastgelegd in de nota geluid van de gemeente Hengelo, zoals vastgesteld op 10 februari 2009. In deze nota wordt gesproken over een goed woon- en leefklimaat.

Een goed woon- en leefklimaat betekent voor het aspect geluid niet voor alle delen van Hengelo hetzelfde. Bewoners van de binnenstad of van een bedrijfswoning op een bedrijventerrein zullen andere verwachtingen hebben dan bewoners van specifieke woongebieden. Om die reden zijn in de nota geluid gebiedstypen onderscheiden en wordt per gebiedstype een passende bescherming tegen overmatige geluidsbelasting geboden. In Hengelo zijn vijf gebiedstypen onderscheiden:

  • Wonen;
  • Binnenstad en winkelgebieden;
  • Industrie en bedrijven;
  • Buitengebied en stadsparken;
  • Verkeerszones.

Per gebiedstype zijn ambitie- en plafondwaarden vastgesteld. De ambitiewaarde is het geluidniveau dat wordt nagestreefd. De plafondwaarde is het maximale niveau dat onder voorwaarden kan worden toegestaan. In de nota zijn de gebiedstypen, ambitie- en plafondwaarden opgenomen.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet in beginsel aan de ambitiewaarde voor het gebiedstype worden voldaan. Als dat niet mogelijk is, kan onder voorwaarden een hogere waarde tot maximaal de plafondwaarde worden toegestaan.

4.4.3.1 Wegverkeerslawaai

In verband met de wijziging van een bestemmingsplan, dient volgens de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek ingesteld te worden naar de geluidbelasting, die door nieuwe woningen en/of geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone vanwege een weg, ondervonden gaat worden, zonder de invloed van extra maatregelen die de geluidsoverdracht verder beperken en naar de doeltreffendheid van in aanmerking komende maatregelen.

Binnen de zones van de wegen in en langs het plangebied vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.4.3.2 Railverkeerslawaai

Het plangebied grenst aan de spoorlijn Hengelo – Zutphen. Als er binnen de zone van het spoor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Binnen de zone van het spoor vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet van belang.

4.4.3.3 Industrielawaai

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van (geluid)gezoneerde industrieterreinen. Het aspect industrielawaai is niet van belang.

4.4.3.4 Luchtvaartverkeerslawaai

Op 5 juni 1992 is voor het Vliegveld Twente, door de staatssecretaris van Defensie, een geluidzone vastgesteld. Het plangebied valt niet binnen de geluidzone van het vliegveld. Het aspect luchtvaartverkeerslawaai is niet van belang.

4.4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen).

De externe veiligheidsrisico's worden bepaald door enerzijds de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De externe veiligheids normering rond transportassen is vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en de normering voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In het Bevi zijn aangewezen: inrichtingen waarop het Bevi van toepassing is en WRO-besluiten en Wet milieubeheer besluiten waarbij het Bevi moet worden toegepast. In de circulaire worden de WRO-besluiten en verkeersbesluiten aangewezen waarbij de circulaire moet worden toegepast.

In het Bevb staat aangegeven voor welke buisleidingen het Bevb geldt.

Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in twee grootheden:

  • het plaatsgebonden risico; dit is een wettelijke risicocontour waarbinnen geen kwetsbare objecten mogen worden geprojecteerd;
  • het groepsrisico; dit is een maat voor de kans dat een aantal personen tegelijkertijd door een calamiteit wordt getroffen. Het groepsrisico kent geen wettelijke norm, maar een zogenoemde oriëntatiewaarde.

Overeenkomstig het gestelde in de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het besluit externe veiligheid buisleidingen is advies gevraagd aan de brandweer Twente. Het advies van de brandweer is per brief van 11 oktober 2011 ontvangen (zie bijlage 4). Vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan in combinatie met de geringe bebouwingsdichtheid concludeert de brandweer dat aanvullende maatregelen niet realistisch zijn en zien zij af van een advies voor aanvullende maatregelen.

4.4.4.1 Inrichtingen

Binnen het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waar het aspect externe veiligheid van belang is. In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig met een invloedsgebied dat zich uitstrekt tot over het plangebied. Het aspect externe veiligheid voor inrichtingen is daarom niet van belang.

4.4.4.2 Doorgaand vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van enkele transportassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Daarom is getoetst aan de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het betreft de volgende transportassen:

  • Rijksweg A35: deze weg is aangewezen als weg waarover routeplichtige stoffen vervoerd mogen worden. Op dit moment is het ministerie bezig met de voorbereiding van nieuwe regelgeving met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen (het basisnet). In het kader daarvan heeft Rijkswaterstaat tellingen laten uitvoeren en op basis daarvan prognoses opgesteld. De prognoses vormen de grondslag waarop in het basisnet de risicoruimte per wegvak wordt vastgesteld. In de eindrapportage basisnet weg is dit verder uitgewerkt. In deze rapportage wordt tevens aangegeven voor welke wegen een veiligheidszone en een plasbrandaandachtsgebied geldt en hoe hoog het groepsrisico is. Voor het deel van de A35 dat grenst aan het plangebied is geen veiligheidszone en geen plasbrandaandachtsgebied aanwezig. Verder is berekent dat het plaatsgebonden risico niet buiten de weg ligt en het groepsrisico langs de A35 kleiner is dan 0,1X oriëntatiewaarde. Omdat het bestemmingsplan conserverend is en er geen toename van het aantal personen binnen het plangebied zal plaatsvinden en het huidige GR kleiner is dan 0,1X oriëntatiewaarde is een verantwoording van het groepsrisico niet nodig.
  • De Deldenerstraat: deze weg is niet aangewezen als route waarover routeplichtige stoffen mogen worden vervoerd. Evenmin vormt deze weg een aanvoerroute voor bedrijven waar substantiële hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden verwerkt of geproduceerd.
  • Spoorlijn Hengelo - Delden: over dit spoor vindt op dit moment beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats ten behoeve van de bevoorrading van het bedrijf Elementis in Delden. Het plangebied maakte eerst onderdeel uit van het bestemmingsplan Gezondheidspark. Voor dit bestemmingsplan is met betrekking tot externe veiligheid het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) berekend. Uit deze berekeningen blijkt dat het PR op het spoor ligt en het GR ruimschoots (0,25X oriëntatiewaarde) onder de oriëntatiewaarde ligt. In 2012 zal waarschijnlijk het basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor in werking treden. Binnen het basisnet wordt voor de lijn Hengelo - Zutphen een risicoplafond vastgesteld voor het vervoer van wagons met brandbare gassen. Het risicoplafond staat toe dat er doorgaand vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt op deze spoorlijn. In de kwantitatieve risicoanalyse voor het Gezondheidspark is hiermee geen rekening gehouden. Aangezien het bestemmingsplan 'buitengebied Woolde' conserverend van aard is en het gebied geen hoge bebouwingsdichtheid kent direct langs het spoor, is het voor dit plan niet relevant om een nieuwe berekening uit te voeren. Zeer waarschijnlijk zal het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde van het groepsrisico blijven.

Externe veiligheid met betrekking tot transportassen vormt geen probleem voor het plangebied.

4.4.4.3 Aardgasleiding

In het westelijk deel van het plangebied, nabij de rijksweg A35 liggen twee aardgasleidingen. Het betreft zogenoemde hoge druk aardgastransportleidingen. Relevante informatie over de leidingen staat in onderstaande tabel (zie ook bijlage 5). Voor deze leidingen geldt een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding. De belemmeringenstrook kent diverse planologische beperkingen en dient voor inspectie, onderhoud en bescherming van de leiding.

Soort leiding   diameter   Druk (bar)   Afstand
PR10-6 contour  
Afstand invloedsgebied GR   Belemmeringen-strook  
aardgastransportleiding   18 inch   66   0   240 m   5 meter  
aardgastransportleiding   24 inch   80   0   330 m   5 meter  

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatie waarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd.

Voor het GR geldt, indien er kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft onder andere de volgende situaties: het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, of het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:

  • de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding;
  • het GR per kilometer buisleiding tov de oriënterende waarde;
  • de mogelijkheden tot bestrijden en beperken van rampen;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

Met behulp van het programma CAROLA is voor de leidingen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico berekend.

Plaatsgebonden risico

De PR 10-6 contour van beide leidingen ligt niet buiten de belemmeringenstrook. Binnen deze strook zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig. De PR 10-6 contour heeft daarom geen gevolgen voor het plan.

Groepsrisico

  • Personendichtheid

Binnen het invloedsgebied van de gasleidingen zijn 6 woningen, een manege en 2 bedrijven aanwezig. Voor de woningen zijn 30 personen gerekend, voor de manege 100 en voor de bedrijven 150. Verder ligt er een autosnelweg in de buurt van de gasleiding. Deze weg levert een bijdrage aan het aantal personen binnen het invloedsgebied. Het aantal personen is niet bekend, de verblijftijd is zeer kort.

  • GR per kilometer buisleiding

Het groepsrisico is overal langs de leidingen ruimschoots lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en zal vanwege voorliggend conserverend bestemmingsplan niet toenemen.

  • Bestrijden en beperken van rampen

Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten. Er zijn voldoende opstelplaatsen voor hulpdiensten aanwezig. Bluswater is in voldoende capaciteit aanwezig.

  • Zelfredzaamheid

Binnen het plangebied zijn geen groepen aanwezig met een verminderde zelfredzaamheid. Er zijn voldoende vluchtmogelijkheden van de risicobron af gericht.

Het bestemmingsplan voldoet aan de grenswaarde voor het PR. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het GR. Aangezien ruimschoots aan de oriëntatiewaarde wordt voldaan, is het GR beperkt verantwoord. Vaststelling van het bestemmingsplan leidt niet tot een verhoging van het GR.

4.4.4.4 Hoogspanningsleidingen

In het westelijk deel van het plangebied, nabij de Rijksweg A35 zijn twee hoogspanningsleidingen (110 kV en 380 kV) aanwezig. Rond hoogspanningsleidingen geldt vanwege elektrische velden, geluid en onveiligheid (bijvoorbeeld vallende ijsafzettingen) een door de elektriciteitsmaatschappijen aangehouden zogenoemde zakelijke rechtstrook. De breedte van de zone is afhankelijk van de transportcapaciteit, het type mast en de mastafstand. Voor de 110 kV en 380 kV-leidingen worden zakelijk rechtstroken aangehouden van 50 (25 meter aan weerszijden van de leiding) meter respectievelijk 70 (35 meter aan weerszijden van de leiding) meter. Binnen deze stroken gelden verschillende beperkingen. Zonder toestemming van de netwerkbeheerder mag niet worden gebouwd of bos worden aangeplant. Houtopstanden binnen deze strook mogen een bepaalde hoogte niet te boven gaan.

Vanwege een mogelijk verband tussen de elektromagnetische veldsterkte en gezondheidsschade, adviseert het ministerie van VROM om zekere veiligheidsafstanden aan te houden. Als eerste toetsing geldt de zogenoemde indicatieve zone. Deze indicatieve zone is voor de 110 kV-leiding 50 meter aan weerszijden van de leiding en voor de 380 kV-leiding 145 meter aan weerszijden van de leiding. Binnen deze indicatieve zone moet worden bepaald waar de veldsterkte groter is dan 0,4 microtesla; dit wordt de specifieke zone genoemd. Binnen de specifieke zone worden gevoelige bestemmingen (waaronder woningen) ontraden. De precieze ligging van deze specifieke zone hangt af van verschillende factoren en moet worden berekend. Binnen het plangebied vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats binnen de indicatieve zone. Er is dan ook geen aanleiding om de specifieke zone van de betreffende leidingen te bepalen.

4.4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is Titel 5.2 luchtkwaliteitseisen (Wet luchtkwaliteit) van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet geeft grenswaarden voor concentraties in de buitenlucht van diverse stoffen. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide en fijn stof.

De Wet luchtkwaliteit is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit dienen bestuursorganen rekening te houden met deze grenswaarden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Het bestemmingsplan Buitengebied Woolde is een zogenaamd conserverend plan. Dit betekent dat bestaande functies worden bestemd, nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt.

Het opnieuw vastleggen van de bestaande functies heeft geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit.