direct naar inhoud van 2.3 Gebiedskenmerken
Plan: Buitengebied - Woolde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0048-0301

2.3 Gebiedskenmerken

De provincie Overijssel zet in op de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. Basis voor de ruimtelijke kwaliteit zijn de bestaande gebiedskenmerken. De kenmerken moeten niet alleen worden beschermd, maar ook worden verbonden met nieuwe ontwikkelingen, waardoor kansen worden geboden voor nieuwe identiteiten.

2.3.1 Natuurlijke laag

Het basispatroon van natuur en landschap wordt bepaald door de onderliggende natuurlijke laag, welke is gevormd door krachten als ijs, water en wind. In het plangebied kunnen twee natuurlijke deelgebieden worden onderscheiden:

  • Dekzandvlakte en ruggen;
  • Beekdalen en natte laagtes.
2.3.1.1 Dekzandvlakte en ruggen

In de laatste ijstijd kende Nederland een toendraklimaat en had de wind vrij spel. Zand uit drooggevallen beddingen werd op luwe plekken als golvende deken of losse welving afgezet. Ten oosten van Hengelo ligt evenwijdig aan de stuwwal, een dekzandgordel. Aan de westkant (plangebied) is dekzand over de grondmorenevlakte afgezet. Noordelijk liggen losse dekzandruggen.

De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

2.3.1.2 Beekdalen en natte laagtes

Door de dekzandgebieden stromen vanaf de stuwwal (ten oosten van Hengelo) beken, waaronder de Woolderbinnenbeek) in westelijke en noordwestelijke richting naar de Regge. Ten noorden van Hengelo, bij Borne, komen enkele beken samen en ligt een beekoverstromingsvlakte.

De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

2.3.2 Laag van het agrarisch cultuurlandschap

Naast ijs, water en wind heeft vooral het bodemgebruik door de mens zijn stempel op natuur en landschap gedrukt. In de prehistorie werden de oorspronkelijke bossen geleidelijk gekapt en ontstonden natte heidevelden. Vanaf de Middeleeuwen werden gebieden gericht voor de landbouw ontgonnen en ontstonden de agrarische landschappen:

  • Oude hoevenlandschap;
  • Jonge heide- en broekontginningslandschap.
2.3.2.1 Oude Hoevenlandschap

Nadat de grote essen in bezit genomen waren, werden de kleine dekzandkoppen opgezocht. Zo ontstonden éénmansessen, met één boerenhoeve op de rand. Vaak liggen deze essen in zwermen langs de beekdalen. Speciaal aangeplante boerenbedrijfsbosjes leverden hout voor bebouwing en gereedschap. De verbindingswegen tussen de boerderijen zijn zoveel mogelijk op de grens van es en beekdal aangelegd. Door het afwisselende reliëf hebben ze een bochtig verloop.

Het kleinschalige oude hoevenlandschap met zijn vanouds verspreide hoeven, éénmansessen, natte laagtes, houtwallen, bosjes en bochtige wegen komt voor in het plangebied.

De ambitie is het kleinschalige, afwisseldende oude hoevenlandschap vanuit de verspreidliggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er volop mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.

2.3.2.2 Jonge heide- en broekontginningslandschap

Vanaf 1800 richtte de ontginning zich op de heidevelden, die aanvankelijk de potstalmest voor de esgronden leverden. Aanvankelijk werden bossen aangeplant ten behoeve van de scheeps- en mijnbouw, met name op landgoederen als Twickel. Met de komst van kunstmest werden de vanouds schrale heidegronden ook bruikbaar voor de akkerbouw. Er werden op grote schaal akkers aangelegd met rechte, als lanen beplante ontginningswegen en verspreide bebouwing. Tussen bossen en akkers bleven restanten heidevelden over.

Het jonge heide- en broekontginningslandschap met rechte ontginningslijnen en wegerven strekt zich tussen het essen- en oude hoevenlandschap rond heel Hengelo uit. De ontginningsakkers werden “velden” genoemd. Het jonge heide- en broekontginningslandschap is direct tegen de A35 gelegen.

De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijke raamwerken.

2.3.3 Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe.

Binnen het plangebied zijn geen gebiedskenmerken van de stedelijke laag gelegen. Wel grenzen er aan het plangebied enkele gebiedskenmerken van de stedelijke laag:

  • de spoorlijn: de ambitie is het versterken van stations als 'brandpunten': goed georganiseerde overstappunten tussen (inter)nationale, regionale en lokale netwerken;
  • de autosnelweg: de bereikbaarheidskwaliteit en verkeersdoorstroming staan centraal en bepalen de breedte en het tracé van de weg. Autosnelwegen zijn onderdeel van de hoofdinfrastructuur. Het zijn druk gebruikte openbare ruimten en ze worden aantrekkelijk ingericht;
  • de Deldenerstraat: het regionale en lokale wegenpatroon blijft zich voegen in de structuur van stad, dorp en landschap. Het blijft de weg van de mix van gebruikers. Bij aanpassingen van de wegen staat de goede relatie tussen weg, landschap, kernen en erven centraal. Er zijn duidelijke in- en uitgangen van kernen.
2.3.4 Lust- en leisurelaag

De lust- en leisurelaag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. Deze laag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap en de stedelijke laag.

Op grond van de lust- en leisurelaag wordt een deel van het plangebied (uitgezonderd het zuidwestelijk deel) gekenmerkt als stadsrandgebied waar sprake is van een sterke stad-land relatie. De stadsrand verbindt ontwikkeling van woon-, werk- en recreatiemilieus aan hun omgeving met landschappelijke structuren en routes.