direct naar inhoud van 2.2 Rijksbeleid
Plan: Bestemmingsplan Boeldershoek 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0012-0302

2.2 Rijksbeleid

Nota Ruimte

In de Nota Ruimte 'Ruimte voor ontwikkeling' (2006) is het nationaal ruimtelijk beleid tot 2020 vastgelegd. De nota is tevens een structuurvisie van het Rijk, zoals bedoeld is in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in de kwalitatieve zin, vorm te geven.

Meer specifiek richt het nationaal ruimtelijk beleid zich op:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging van ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van veiligheid.

Voor verstedelijking gaat de Nota Ruimte uit van de bundelingsstrategie. Bundeling vereist een in onderlinge samenhang geplande optimale benutting van het bestaande bebouwde gebied en tegelijk nieuwe bebouwing daarbuiten. Een belangrijk uitgangspunt ook bij de ontwikkeling van ruimtelijk beleid is dat milieu- en veiligheidsaspecten naast andere belangen vroegtijdig, gebiedsgericht en geïntegreerd in de planvorming worden betrokken.

Ontwerp AMvB Ruimte

In mei 2009 is het ontwerp 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (kortweg AMvB Ruimte) vastgesteld. De AMvB Ruimte moet de nationale belangen uit de Nota Ruimte, die juridische doorwerking vragen, borgen omdat de PKB Nota Ruimte sinds de in werking treding van de Wro op 1 juli 2008 niet meer bindend is voor andere overheidslagen.

Landelijk Afvalbeheerplan

Het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) bevat het beleid voor het beheer van alle afvalstoffen waarop de Wet milieubeheer van toepassing is. Het LAP geeft onder meer het beleid voor nuttige toepassing en voor het storten en verbranden van afval. In 2003 is het eerste LAP in werking getreden. De geldingsduur van dat plan was van 2003 tot en met 2009. Inmiddels is op 25 maart 2010 het tweede LAP in werking getreden. De geldingsduur is van 2009 tot en met 2015, met een doorkijk tot 2021.

Het afvalstoffenbeleid richt zich op het beperken van het ontstaan van afvalstoffen, het beperken van de milieudruk van de activiteit 'afvalbeheer' en het vanuit ketengericht afvalbeleid beperken van de milieudruk van productketens. Dit resulteert onder andere in de volgende doelstellingen:

  • meer afval nuttig toepassen. In 2006 werd 83% van de afvalstoffen nuttig toegepast, in 2015 moet dat 85% zijn;
  • beter benutten van de restwarmte van afvalverbranding;
  • in het kader van de integrale ketenbenadering vanuit het afvalstoffenbeleid een bijdrage leveren aan de vermindering van de CO2-uitstoot in 2020 met 30% ten opzichte van 1990.

Het bereiken van de doelstellingen gebeurt door meer afvalstoffen te hergebruiken en door afvalstoffen die niet hergebruikt kunnen worden, als brandstof te gebruiken. Hergebruik als brandstof bespaart op het gebruik van niet onbeperkt beschikbare brandstoffen als kolen, olie en gas en draagt ook in belangrijke mate bij aan het klimaatbeleid.

Stortbesluit bodembescherming

Het stortbesluit bodembescherming (1993) geeft regels voor het storten van afvalstoffen. In dit besluit staan criteria voor het isoleren, beheersen en controleren van het storten van afvalstoffen binnen bedrijven (inrichtingen). Het Ministerie van VROM bereidt een actualisatie van het besluit voor die naar verwachting in 2010 zijn beslag zal krijgen.

Nationaal Milieubeleidsplan 4

In het Nationaal Milieubeleidsplan 3 (NMP3) was al vastgelegd dat zoveel mogelijk energie dient te worden teruggewonnen uit afvalstoffen die niet geschikt zijn voor product- of materiaalhergebruik. Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) zet het korte termijn beleid uit het NMP3 voort ten aanzien van de energiegerelateerde emissies.

De ambitie voor het milieubeleid tot het jaar 2030, zoals verwoord in het NMP4 (2001), is dat het beleid moet bijdragen aan een gezond en veilig leven, in een aantrekkelijke woonomgeving, temidden van een vitale natuur, zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten dan wel natuurlijke hulpbronnen uit te putten, hier en nu en elders en later.

Eén van de belangrijkste doelen uit het NMP4 is het bereiken van een duurzame energiehuishouding. Een duurzame energiehuishouding betekent:

  • bronnen blijven beschikbaar nu en in de toekomst;
  • effecten van het energiegebruik onschadelijk voor natuur en mens;
  • levering energie is betrouwbaar en veilig;
  • gelijkwaardige toegang; iedereen heeft toegang tot energie tegen een redelijke prijs.

Om een duurzame energiehuishouding te krijgen zijn met name aanzienlijke reducties van CO2-emissies nodig, maar ook van andere emissies. De overheid heeft het beleid gericht op stimulering van hernieuwbare energie (zoals biomassa) fors geïntensiveerd om daarmee de huidige doelstelling van 5% hernieuwbare energie in 2010 (en daarna een toename van 10% in 2020) te kunnen halen.

Landelijk waterbeleid

Het landelijk waterbeleid dat voortvloeit uit de Europese Kaderrichtlijn Water, is uiteengezet in de 4e Nota Waterhuishouding, de nota “Waterbeleid 21e eeuw” en het Nationaal Bestuursakkoord Water. In al deze nota's staat de strategie 'vasthouden, bergen en afvoeren' centraal. Deze strategie is gericht op waterkwantiteit en houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en daarna pas afgevoerd naar benedenstroomse watersystemen. Een tweede strategie, die gericht is op waterkwaliteit is de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'. Bij deze strategie gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en tenslotte, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De kern van 'Waterbeleid voor de 21e eeuw' (2003) is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan, als overloop in tijden van veel water, maar ook als reserve voor tijden van droogte. Waterbeleid 21e eeuw gaat uit van de strategie 'vasthouden - bergen - afvoeren', waarbij water pas wordt afgevoerd als het echt niet anders kan.

Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.


In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening. Naast alle plannen om Nederland in de toekomst veilig en leefbaar te houden, is de uitvoering van maatregelen nu al in volle gang. Bijvoorbeeld de projecten Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken zijn in uitvoering en moeten in 2015 gereed zijn. Ook worden langs de kust de zogenoemde zwakke schakels aangepakt en vindt versterking plaats door zandsuppleties.

Watertoets

Belangrijk instrument bij het waterbeheer is de watertoets, die wettelijk is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In bestemmingsplannen dient een beschrijving opgenomen te worden van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Pieken in de Delta

De nota 'Pieken in de Delta, Gebiedsgerichte economische perspectieven' (2004) is het overkoepelende beleidskader van het ministerie van Economische Zaken. De nota bevat een gebiedsgerichte economische agenda, waarin de kansen en de mogelijkheden voor de zes economische regio's in Nederland omschreven worden. Eén van deze economische regio's is Oost-Nederland. De gebiedsgerichte piek voor Oost-Nederland ligt bij het benutten van de kennisconcentraties. Voor de regio Oost-Nederland zijn de volgende uitdagingen opgesteld:

  • hechtere samenwerking tussen kennisinstellingen onderling én intensiever contact tussen deze instellingen en het bedrijfsleven in de regio;
  • ontwikkeling van hoogwaardige fysieke vestigingslocaties, waarbij de kwaliteit van het landschap in de omgeving overeind blijft;
  • betere bereikbaarheid van de economische centra van Oost-Nederland;
  • versterking van de grensoverschrijdende oriëntatie van overheden, kennisinstellingen en bedrijven, bijvoorbeeld in Euregionaal verband.

Eén van de prioriteiten voor Oost-Nederland is het herstructureren van industrieterrein Twentekanaal, waar de 'Kop' van de Boeldershoek (het noordelijke gedeelte van de Boeldershoek, aansluitend op de Diamantstraat) onderdeel van uitmaakt.