Plan: | Wijziging Buitengebied 2009, Ommerweg 142 Hellendoorn |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0163.WPBUOMMERWEG142-VG01 |
De initiatiefnemer is eigenaar van het agrarisch perceel aan de Ommerweg 142 te Hellendoorn. Het perceel ligt ten oosten van de Ommerweg en is in gebruik geweest ten behoeve van een vaste planten kwekerij. Deze activiteiten vonden destijds plaats op het erf en de omliggende gronden. De voormalige gebruiker heeft besloten de bedrijfsactiviteiten te verplaatsen naar een locatie buiten Hellendoorn. Dit heeft ertoe geleid dat de agrarische opstallen op het erf aan de Ommerweg leeg komen te staan. Deze leegstand is voor de initiatiefnemer de aanleiding om het erf te herontwikkelen.
Het beleid biedt kansen
De gemeente Hellendoorn heeft Rood voor Rood-beleid vastgesteld. Het hoofddoel van de kaders van Rood voor Rood in de gemeente Hellendoorn is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en door verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Wanneer minimaal 850 m² aan voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, mag hiervoor een nieuwe burgerwoning worden opgericht.
De meerwaarde uit verkoop van een bouwkavel na aftrek van de kosten moet geïnvesteerd worden in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan op verschillende manieren plaatsvinden. Veelal betreft het een verbetering van de landschapsstructuur, maar deze kan ook op andere wijze worden vormgegeven.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De initiatiefnemer wil op dit perceel graag een nieuwe woning van maximaal 750 m3 met een bijgebouw van maximaal 150 m2 realiseren. De bestaande bedrijfswoningen worden daarbij ook omgezet naar een woonbestemming. Om deze plannen mogelijk te maken wil de initiatiefnemer graag gebruik maken van de Rood-voor- Rood regeling.
In de voorgenomen ontwikkeling wordt ruim 1100 m2 aan landschapsontsierende schuren gesloopt één deel van de schuren (circa 125 m2) blijft behouden. Daarnaast wordt het erf landschappelijk ingepast, waarbij nieuwe groenstructuren worden aangelegd en bestaande natuur kwaliteiten ten noorden van het erf worden versterkt. Hierdoor past de ontwikkeling binnen de kaders van het Rood voor Rood-beleid.
Het erf en de omgeving
Het erf aan de Ommerweg ligt circa 3 kilometer ten noorden van Hellendoorn, in de provincie Overijssel. Ten westen van het erf ligt de Ommerweg, ook wel de N347 genoemd. Dit is een belangrijke provinciale weg die een noordzuid-verbinding vormt door de oostelijke helft van de provincie. Aan de westzijde van het plangebied liggen agrarische gronden, welke door het open karakter kenmerkend zijn voor het essenlandschap. Het erf ligt als het ware in de krans van de es. Op het erf staan twee bedrijfswoningen en een groot aantal landschapsontsierende schuren.
Afbeelding 1:Ligging erf aan de Ommerweg 142
Afbeelding 2:Het erf en de genummerde landschapsontsierende schuren
Het perceel ligt binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2009". Het bestemmingsplan is op 20 april 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Hellendoorn. Nadat de plankaart en regels op enkele delen zijn vernietigd, is het bestemmingsplan op 15 juni 2011 onherroepelijk geworden. Het perceel heeft de enkelbestemming “Agrarisch met waarden” inclusief bouwvlak. Deze bestemming is in beginsel bedoeld voor agrarische bedrijvigheid. Daarnaast dienen de landschappelijke en natuurwaarden binnen deze bestemmingen in stand te worden gehouden.
De dubbelbestemming die in het gebied geldt is “Waarde - Archeologische verwachtingswaarde". Deze gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Naast de agrarische bestemming is ook de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone – verwevingsgebied van toepassing.
De noordelijk gelegen bedrijfswoning heeft de letteraanduiding - karakteristiek.
Daarnaast gelden de volgende letteraanduidingen:
In afbeelding 3 is de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Afbeelding 3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die volgen uit het beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied en de directe omgeving aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling nader toegelicht, waarbij eerst de huidige situatie wordt beschreven. Hierna volgt een beschrijving van het toekomstige erf.
Historie van het landschap
Het plangebied ligt op de overgang van een hoge (gordel)dekzandrug naar een dekzandvlakte, nabij de Sallandse Heuvelrug (ten westen) en het Reggedal in het oosten. Deze dekzandruggen zijn ontstaan in de laatste ijstijd. De dekzandrug bestaat uit een meters dikke laag leemarm dekzand en wordt de helling van de Mekkelink genoemd. Deze gordeldekzandrug heeft een vrij sterke helling en vormt een markante hoogte in het landschap. Gordeldekzandruggen zijn meestal noord-zuid georiënteerd. Door hun positie tussen het nattere beekdal en de drogere hoogte worden deze plekken vanouds al bewoond.
Boerderijen vindt men vooral op de zuidoost flank. De dekzandrug werd gebruikt als akker. Hierbij werd het zanddek intensief bemest. Door het opbrengen van mest en plaggen ontstond een dikke laag plaggendek, een zogeheten es. De bewoning langs deze es wordt dan ook flank-es nederzetting genoemd. Hierbij is de relatie tussen de bebouwing (erf) en de akker erg belangrijk.
Afbeelding 4: Links: Gordel van Dekzandruggen Rechts: historische kaart ui 1925, plangebied gelegen op de es
Bodemopbouw
Het hoger gelegen deel van het plangebied betreft een es. Deze humusrijke gronden van tenminste 50 centimeter dik vallen onder de enkeerdgronden, in dit geval betreft het een zwarte enkeerdgrond. Potentiële natuurlijke vegetatie op zwarte enkeerdgrond betreft een winter-eikenbeukenbos of een nat elzeneikenbos.
Het winter-eikenbeukenbos betreft een soortenrijk bos. De boomlaag bestaat uit: zomereik, ruwe berk, zachte berk, wintereik, gewone esdoorn, beuk, tamme kastanje, Amerikaanse eik en ratelpopulier. De struiklaag bestaat veelal uit; wilde lijsterbes, sporkehout, hazelaar, hulst, gewone vlier en Amerikaans krentenboompje. De kruidlaag bevat vaak adelaarsvaren, dalkruid, bochtige smele, gladde witbol en klimop.
De lager gelegen veldpodzolbodem is van nature niet geschikt voor akkerbouw, deze grond was periodiek vaak verzadigd met water. Beplanting komt hier van nature minder voor, dit zorgt voor een opener karakter. De beplanting die wel geschikt is voor deze bodem kan goed tegen de periodiek natte omstandigheden en vallen onder het berken-zomereikenbos. Dit betreffen bomen als de zomereik, lijsterbes, ruwe berk, vuilboom, zachte berk, geoorde wilg. Struikvormers bramen, frambozen, sleedoorn, meidoorn, wilde appels, peren, pruimen, vlier, kornoelje en wilde rozensoorten.
Weinig erfbeplanting aanwezig
In de huidige situatie is er op het erf weinig beplanting aanwezig. Ten oosten van de karakteristieke woning staat een solitaire eik. Deze eik wordt behouden. Wel zijn er vier grote waterbassins aan de noordoostzijde van het erf gemaakt. Deze werden gebruikt voor agrarische doeleinden. Bij de transformatie van het erf bieden deze bassins veel potentie voor transformatie naar natuurontwikkeling.
Afbeelding 5: Zicht op het erf vanaf de es
Bebouwing
De twee bestaande woonvolumes nr. 140 en nr. 142 worden behouden. Vooral de boerderij (nr.142) heeft een statig aanzicht (afbeelding 6). De boerderij staat vooruitgeschoven, meer richting de weg, ten opzichte van de andere bouwwerken. Daarmee vormt deze oude boerderij uit het begin van de twintigste eeuw een markant symbool en uithangbord voor het te ontwikkelen erf.
Afbeelding 6: Karakteristieke boerderij
Afbeelding 7: Tweede bedrijfswoning
Afbeelding 8: Impressie landschapsontsierende schuren
De nieuwe woning dient landschappelijk te worden ingepast, maar ook de locaties van de te slopen opstallen dienen een nieuwe inpassing te krijgen. Deze maatregelen zijn beschreven in het ontwikkelplan welke als is opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste aspecten van het ontwikkelplan beschreven.
Indeling van het erf
Binnen het plangebied wordt een nieuwe woning en drie bijgebouwen gerealiseerd. De bestaande karakteristieke boerderij heeft hierbij een belangrijke positie. De nieuwe bebouwing wordt ver achter de rooilijn van deze karakteristieke boerderij geplaatst. Bij de karakteristieke boerderij wordt het karakteristieke bijgebouw behouden én een deel van de ontsierende kapschuur blijft bestaan. De ontsierende schuur wordt tijdelijk gebruikt voor de stalling van machines, in de toekomst kan deze worden ingezet voor vervangende nieuwbouw conform artikel 5.2.2 onder f van de regels van dit bestemmingsplan.
Qua oppervlak aan bijgebouwen wordt de standaard beleidsregels gehanteerd waar bij vervangende nieuwbouw maximaal 250 m2 bijgebouw bij een woning aanwezig mag zijn. In de nieuwe situatie zal dit bij de karakteristieke boerderij bestaan uit circa 130 m2 karakteristieke schuur (bestaand) én circa 120 m2 als vervangende nieuwbouw.
De nieuwe woning ligt aan de noordzijde van het plangebied. Deze woning kan zich niet oriënteren op de weg vanwege de bestaande bosschage. Daarom is de woning iets verdraaid ten opzichte van de bestaande woonhuizen en volgt de ronding van de es. Ook is de woning georiënteerd op de waterpartijen die de ronding van de voet van de es volgen. Het andere bijgebouw wordt geplaatst achter de zuidelijke woning. Het bijgebouw wordt in de oost-westelijke richting gepositioneerd. Gelijk aan de bestaande karakteristieke woning. Tussen de woningen en bijgebouwen wordt ruimte open gelaten om zicht op de es te behouden. De nieuwe bebouwing wordt alleen in de flank toegepast, daarmee wordt de es vrijgemaakt van bouwwerken en blijft de openheid behouden.
Afbeelding 9: Erfinrichtingsplan Ommerweg 142
Verharding
Voor de ontsluiting van de nieuwe woning wordt een deel van de bestaande ontsluiting voor de karakteristieke boerderij gebruikt. De ontsluiting is kleinschalig functioneel en overzichtelijk. De materialisatie van de oprit bestaat uit een klinkerbestrating. Daarnaast wordt het pad tussen de bestaande woningen en de nieuwe woning behouden. Vanaf het erf kan over de deels verharde weg gewandeld worden naar de andere zijde van de es en wordt aangesloten op wandelroutes langs de Regge.
Beplanting
Op het erf worden vooral inheemse soorten toegepast. Door bomen in een kruiden- en akkermengsel op de overgang van de flank op de es te plaatsen, wordt het contrast tussen de beplante krans en de open es benadrukt. Voor de bomen wordt gebruikgemaakt van inheemse soorten, passend bij het essenlandschap.
Hagen
Om de informele setting van het nieuwe erf vorm te geven, wordt gebruikgemaakt van streekeigen (inheemse) hagen. Deze hagen hebben een hoogte van circa 150 cm en zorgen voor een groen raamwerk op het erf.
Behoud natuurwaarden
Ten noorden van het erf liggen een aantal waterbassins. Langs de randen van de waterpartijen hebben zich in de loop der jaren riet en nat grasland ontwikkeld. Deze waarden worden in de voorgenomen ontwikkeling behouden en zoveel mogelijk versterkt. Hierbij wordt in elk geval de grond rondom de waterpartijen ingezaaid met een akkermengsel. Het hemelwater kan op deze plekken infiltreren in de waterpartijen. Hierdoor hoeft het hemelwater niet te worden ontsloten via het riool.
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid beschreven dat betrekking heeft op het projectgebied en de voorgenomen ontwikkeling. Het wordt benaderd vanuit het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld, omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN').
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In het voorliggende plan wordt in het kader van de Rood voor Rood-regeling één nieuwe woning gebouwd. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
- bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
- stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In het voorliggende plan wordt in het kader van de Rood voor Rood-regeling één nieuwe woning gebouwd. Deze ontwikkeling is, gelet op bovenstaande definitie, niet aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling'. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing.
Vanuit de SVIR, het Barro, de Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel.
Omgevingsvisie- en verordening
De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en -verordening 2017 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde:
1. Generieke beleidskeuzes (Of)
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, het Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc.
In artikel 2.2.2 zijn van de Omgevingsverordening zijn regel opgenomen voor de bouw van nieuwe woningen.
Lid 1: Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Lid 4: De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van één nieuwe woning in het kader van de Rood voor Rood-regeling. De impact op de omgeving is relatief klein, aangezien de woning achter een bestaand groen raamwerk wordt gesitueerd. De ruimtelijke kwaliteit aan de Ommerwerg krijgt een impuls door de sloop van de landschapsontsierende opstallen. Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.
In voorliggend geval wordt er één woning toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad. Deze toevoeging past binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering en de geldende woonafspraken zoals overeengekomen tussen de gemeente en de provincie op basis van regionale afstemming. Het plan is hiermee in overeenstemming met artikel 2.2.2 leden 1 en 4 van de Omgevingsverordening Overijssel.”
2. Ontwikkelingsperspectieven (Waar)
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De gemeente Hellendoorn biedt met haar Rood-voor-Rood beleidsregels ruimte voor de herontwikkeling van voormalig agrarische erven, waarbij in ruil voor de sloop één nieuwe woning gerealiseerd mag worden. In voorliggend geval wordt er één woning toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad. Deze toevoeging past binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma en de geldende woonafspraken zoals de overeengekomen tussen de gemeente en de provincie op basis van regionale afstemming. Het plan is hiermee in overeenstemming met artikel 2.2.2. leden 1 en 4 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Het erf aan de Ommerweg behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de omgevingsperspectievenkaart van de Omgevingsvisie opgenomen.
Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap
Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarnaast gelden de algemene ruimtelijke kwaliteitsambities: zichtbaar en beleefbaar mooi landschap, sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel en continu en beleefbaar watersysteem.
Afbeelding 10: Weergave kaart ontwikkelingsperspectief ter hoogte van het erf aan de Ommerweg (bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief "Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap" is ruimte voor agrarische bedrijvigheid zoals melkveehouderij en akkerbouw, maar ook voor wonen. Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van een nieuwe woning in het kader van de Rood voor Rood-regeling. Daarnaast wordt de agrarische bestemming opgeheven, waardoor de twee bestaande woningen worden bestemd tot burgerwoning. Door de woningbouw langs de Ommerweg te situeren blijft de achterliggende agrarische grond geschikt voor agrarisch gebruik en houdt de es het open karakter. Hierdoor is er geen sprake van een (extra) belemmering van omliggende agrarische bedrijvigheid. Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief.
3. Gebiedskenmerken (Hoe)
In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken.
De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het erf aan de Ommerweg en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. Het erf aan de Ommerweg behoort tot het gebied met dekzandvlaktes.
Afbeelding 11: Weergave kaart gebiedskenmerken, natuurlijke laag (bron: Omgevingsvisie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
Het erf aan de Ommerweg ligt aan de rand van een es. Vanaf het erf is het hoogteverschil beleefbaar. Door de nieuwe woning te bouwen op de locatie van een te slopen schuur, blijft het karakter van de es intact. Daarnaast wordt het erf landschappelijk ingepast, waarbij gebruik wordt gemaakt van natuurlijke soorten. Hierdoor past de ontwikkeling binnen de ambities in de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het erf aan de Ommerweg valt onder het 'Essenlandschap' (zie afbeelding 12).
Afbeelding 12: Weergave kaart gebiedskenmerken, laag van het agrarische cultuurlandschap, ter hoogte van het plangebied (bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, - voormalige - heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en stalmest - heeft geleid tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. Onder en in de es heeft zich op deze wijze een waardevol archeologisch archief opgebouwd. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op de overgang naar het lager gelegen maten- en flierenlandschap.
De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. De samenhang hiertussen krijgt opnieuw vorm en inhoud door accentuering van de verschillende onderdelen en overgangen. De flank van de es biedt eventueel ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt.
De es heeft van nature een open karakter. Op de helling van Mekkelink bevinden zich ook een aantal bosvakken van al meer dan een eeuw oud. Verder wordt de es nog steeds als akker gebruikt en heeft een open karakter. Het plangebied ligt in de flank tussen meerdere bosvakken gepositioneerd. Deze bosvakken zijn waardevol voor het groene karakter van de flank, ze geven het tussenliggende erf een kleinschalig karakter. Daarnaast benadrukken ze de ronding van de es en worden ook wel krans genoemd. De bosvakken zullen daarom in het ontwerp niet worden aangetast. In het plan wordt deze groene zijde van de flank nog sterker benadrukt. De karakteristieke structuur van grote, losse hoeven rond de es, met de karakteristieke bestaande boerderij als groot volumes en zware beplantingen als houtwallen, routen en zicht op de es worden in voorliggend plan versterkt.
Stedelijke laag
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Het erf aan de Ommerweg behoort tot het gebied met verspreide bebouwing.
De ambitie voor deze gebieden is levende erven welke een binding hebben met het omliggende landschap. In de voorgenomen ontwikkeling worden leegstaande agrarische schuren gesloopt en in ruil hiervoor wordt een nieuwe woning gebouwd. De bestaande bedrijfswoningen worden herbestemd tot burgerwoning waardoor het gehele erf weer bewoond zal worden, hetgeen levendigheid met zich mee brengt. De achtererven zijn allen gericht op de achterliggende es, welke vroeger vanuit het erf in cultuur werd gebracht. De relatie tussen het woonerf en het achterliggende agrarische gebied wordt daarmee versterkt.
Lust- en leisurelaag
Deze laag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust- en leisurelaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.
De lust- en leisurelaag heeft geen rechtstreekse doorwerking op het voorliggende plan.
Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
De provincie Overijssel kent de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, ook wel KGO genoemd. De regeling is vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening. Bij de KGO regeling dient de gevraagde ontwikkelruimte in balans te zijn met de ruimtelijke tegenprestaties. In voorliggend plan wordt deze balans gevonden door:
Gesteld wordt dat de investeringen in ruimtelijke kwaliteit in verhouding staan tot de gevraagde ontwikkelingsruimte.
Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven en de geldende gebiedskenmerken. Ook voldoet het plan aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.
Het relevante ruimtelijke beleid van de gemeente Hellendoorn is weergegeven in de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' en het bestemmingsplan "Buitengebied 2009".
De gemeenteraad van Hellendoorn heeft op 20 februari 2014 de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen. Met de Omgevingsvisie zijn structuurvisiegebieden aangewezen, de zogenaamde 'Identiteitsgebieden'.
De identiteit- Beleef de Regge
De Omgevingsvisie ‘Natuurlijk Avontuurlijk’ maakt onderscheid in ‘Identiteitsgebieden’. Het erf aan de Ommerweg ligt in het identiteitsgebied ‘Beleef de Regge’. De gemeente wil hier inzetten op het beleefbaar maken van de Regge. Zij stelt hiervoor de volgende eisen:
Het erf is gelegen in de krans van een es. De Regge ligt aan de andere kant van de es en is door de hoogte van de es niet direct beleefbaar. Over de es loopt een kavelpad, welke aansluit op een recreatieve route nabij de Regge. In de voorgenomen ontwikkeling wordt het kavelpad behouden en wordt deze aangesloten op het nieuwe erf. Zo ontstaat een situatie waarbij de bewoners via de achtertuin naar de Regge kunnen lopen en de Regge op deze manier ook kunnen beleven. De nieuwe woning wordt ingepast in het landschap. Hiermee draagt de ontwikkeling bij aan het versterken van de identiteit “Beleef de Regge”.
Afbeelding 13: Uitsnede visiekaart behorende bij de Omgevingsvisie 'Natuurlijk avontuurlijk' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het toevoegen van een nieuwe woning en bijgebouw in het kader van de Rood-voor-Rood regeling. In het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" is in artikel 32.9 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid biedt de mogelijkheid om na het beëindigen van een agrarisch bedrijf, de bestemming te wijzigen naar en woonbestemming en een nieuwe woning toe te voegen. In de wijzigingsbevoegdheid zijn de daaraan verbonden voorwaarden opgenomen onder sub a t/m i
Artikel 32.9: Wijziging naar "Wonen" na beindiging agrarisch of niet-agrarisch bedrijf, met extra woningen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in de artikelen 3 (Agrarisch) en 4 (Agrarisch met waarden) of in een bestemmingsvlak op gronden als bedoeld in artikel 5 (Bedrijf), artikel 8 (Maatschappelijk), artikel 11 (Recreatie) en artikel 13 (Sport), geen bedrijf, voorziening of instelling meer is gevestigd, en binnen het betreffende bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak een of meer bedrijfswoningen aanwezig zijn, het plan als volg te te wijzigen:
met inachtneming van de volgende bepalingen:
Toetsing aan wijzigingsbevoegdheid
Conclusie
Op basis van de bovenstaande toetsing wordt gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling aan de Ommerweg past binnen de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 32.9 uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2009".
Gezien de aard en omvang van het voornemen, en vooral de locatie waar deze plaatsvindt, wordt geconcludeerd dat het voornemen in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten die gelden in het identiteitsgebied 'Beleef de Regge. Het initiatief past binnen de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' en voldoet aan de voorwaarden van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" artikel 32.9.
In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen ecologie, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij soortenbescherming heeft men per 1 januari 2017 te maken met de nieuwe Wet natuurbescherming (dit was de Flora- en faunawet). Bij gebiedsbescherming heeft men ook te maken met de Wet natuurbescherming (was de Natuurbeschermingswet) en met de Ecologische Hoofdstructuur/Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN).
In het kader van de Wet natuurbescherming is door Eelerwoude een natuurtoets uitgevoerd, dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 behorend bij deze toelichting. De belangrijkste conclusies zijn hier weergegeven.
Soortenbescherming
Het uitgangspunt bij het onderdeel soortenbescherming is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De wet kent een drietal beschermingsregimes; beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn, beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn en beschermingsregime andere soorten. Daarnaast zijn landelijk van een aantal vogelsoorten de nesten jaarrond beschermd. Elk beschermingsregime heeft zijn eigen verbodsbepalingen.
Voor ieder ruimtelijk plan is het verplicht om te toetsen of deze leiden tot overtreding van de betreffende verbodsbepalingen. Wanneer er sprake is van een overtreding dient er onderzocht te worden of er een vrijstelling geldt. Indien dit niet mogelijk blijkt, is het nodig om na te gaan of een ontheffing kan worden verkregen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied biedt een potentieel habitat voor een aantal beschermde soorten. Hoewel er geen gerichte en uitgebreide veldinventarisatie heeft plaatsgevonden, is op basis van de beschikbare literatuurgegevens en eenmalig veldbezoek vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is voor enkele algemeen beschermde soorten met een landelijke vrijstelling en voor enkele soorten zonder deze vrijstelling.
Voor veel soorten maakt het plangebied onderdeel uit van het leefgebied van de betreffende soort. Echter, dit betreft geen essentieel onderdeel en is ook na de ontwikkeling nog steeds voorhanden als leefgebied. De herontwikkeling van het erf zorgt uiteindelijk voor biotoopverbetering van soorten.
Dit is alleen niet van toepassing op broedvogels. Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren (periode van 15 maart tot 15 juli).
Gebiedsbescherming
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. De EHS/NNN is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS/NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In EHS/NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Natura 2000-gebieden
Met het onderdeel gebiedenbescherming worden binnen de Wet natuurbescherming de Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Voor alle gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen. De kern van de bescherming is dat deze instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar mogen worden gebracht.
Activiteiten mogen geen negatieve effecten hebben op de waarden waarvoor het gebied is aangewezen. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied locatie ligt op circa 3 km afstand van het Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden- Reggegebied. Dit gebied kent enkele stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden. In de directe omgeving van het plangebied, aan de zuidkant, liggen ook de Natura 2000-gebieden; Wierdense veld, Sallandse Heuvelrug en het Boetelerveld.
Om de hoeveelheid stikstofdepositie op de aangewezen habitattypen en leefgebieden van aangewezen soorten (de instandhoudingsdoelen) te berekenen, wordt gebruikgemaakt van AERIUS Calculator. De onderbouwing incl. berekening is opgenomen in bijlage 3 AERIUS onderbouwing.
Uit de AERIUS Calculator blijkt dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/hectare/jaar zijn. Geconcludeerd kan worden dat er geen significante stikstofdepositie is op de Natura 2000-gebieden. Een vergunning Wet natuurbescherming, onderdeel stikstof is niet aan de orde voor de gebruiksfase. De gevolgen voor de aanlegfase worden ten tijden van de aanvraag omgevingsvergunning in beeld gebracht.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Provincies hebben hiervoor soms een andere benaming.
Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het noodzakelijk een NNN-toetsing uit te voeren.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied en de directe omgeving maken geen onderdeel uit van de NNN. Het plangebied ligt op ongeveer 200 meter van begrensd NNN-gebied. Aangezien het plangebied niet in het NNN ligt, is een toetsing aan het NNN-beleid niet noodzakelijk.
Afbeelding 14: Overzicht NNN-gebieden, plangebied gelegen in de rode cirkel (bron: Omgevingsvisie provincie Overijssel)
Houtopstanden
Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Hieronder valt ook beschadiging door vee. Onder bos wordt verstaan:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie ecologie
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor dit plan.
Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden.
Archeologie
Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
De gemeente Hellendoorn heeft haar archeologische waarden beschermd middels een bestemming in het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" In het geldende bestemmingsplan komt dit tot uiting door de aanwezigheid van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'. In de regels behorend bij het geldende bestemmingsplan is opgenomen dat ter plaatse van deze dubbelbestemming, voor zover het betreft bouwen buiten een bouwvlak ten behoeve van de andere bestemmingen van die gronden, enkel mag worden gebouwd indien het bouwplan vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot, betreft. Tevens zijn bouwwerken waarvoor de graaf- of heiwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,3 m en bouwwerken met een oppervlak van ten hoogste 2.500 m² toegestaan. Bij bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,3 m dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe woning toegevoegd. De ontwikkeling is kleinschalig waardoor de hierboven genoemde maatvoeringen niet worden overschreden. Het is dan ook niet te verwachten dat er sprake zal zijn van verlies of beschadiging van enige archeologische waarden. Daarom wordt archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Cultuurhistorie
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen die met een nieuw bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Op het erf aan de Ommerweg staat een karakteristiek boerderij, welke via het bestemmingsplan ook is aangeduid als zijnde karakteristiek, maar is niet opgenomen in de gemeentelijke monumenten lijst. De karakteristieke boerderij krijgt in de voorgenomen ontwikkeling een prominente plek in het inrichtingsplan en blijft dan ook behouden. Dit geldt ook voor het naastgelegen karakteristieke bijgebouw. Daarmee wordt geen afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische waarden op het erf aan de Ommerweg.
Conclusie archeologie en cultuurhistorie
Met het voorliggende plan worden geen archeologische en cultuurhistorische waarden aangetast.
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Watertoets
Op 5 juni 2019 is het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het toets resultaat is opgenomen in Bijlage 4 Watertoetsresultaat behorend bij de toelichting van dit wijzigingsplan. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen, waaruit blijkt dat de zogenaamde normale procedure wordt doorlopen. Bij de normale procedure levert het waterschap een uitgangspunten aan gericht op de ontwikkeling aan de Ommerweg.
Medio juni 2019 heeft het waterschap Vechtstromen gereageerd en hierbij aangegeven dat de volgende aspecten een rol spelen bij de ontwikkeling:
Invloed op de waterhuishouding
Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.
Voor de nieuw te bouwen woning wordt bovenstaand advies met betrekking tot de aanleghoogte in acht genomen.
Gemeentelijk rioleringsplan 2016 -2020
In het gemeentelijk rioleringsplan van Hellendoorn wordt aangegeven op welke wijze de gemeente invulling geeft aan de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Voor het buitengebied stelt de gemeente het volgende.
Bebouwing buiten de bebouwde kom
Voor afvalwater van nieuwbouw van een of enkele woningen en bestaande bebouwingen buiten de bebouwde kom geldt meestal dat deze worden aangesloten op drukriolering. Voor nieuwe aansluitingen op drukriolering wordt gewerkt met het ‘Aanvraagformulier aansluiting drukriolering’. Via dit formulier worden de aansluitkosten en de voorwaarden waaronder kan worden aangesloten, geregeld.
Hemelwater van deze woningen mag niet op drukriolering worden geloosd. Hemelwater dient lokaal te worden verwerkt. Het hemelwater van openbare verhardingen buiten de bebouwde kom (die in beheer zijn bij de gemeente) wordt eveneens lokaal verwerkt, hoofdzakelijk door het water af te voeren naar naastliggende bermen en sloten
De nieuw te bouwen woning wordt aangesloten op het drukriool en het hemelwater wordt geïnfiltreerd op het eigen terrein. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met de voorwaarden uit het gemeentelijk rioleringsplan en het uitgangspunt van het waterschap Vechtstromen.
Voorkeursbeleid hemelwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. In dit geval is de toevoeging van het verhard oppervlak gering, waardoor het hemelwater kan worden geïnfiltreerd in de bodem. In het noorden van het plangebied liggen waterbassins, deze bassins blijven bestaan en bij piekbelasting wordt het hemelwater afgevoerd naar deze bassins. Hiermee wordt voldaan aan het uitgangspunt van het waterschap Vechtstromen.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.
Om te bepalen of het toekomstige gebruik past bij de bodemkwaliteit is door onderzoeksbureau Krüse Groep een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan. De belangrijkste conclusies zijn in dit hoofdstuk weergegeven.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Er is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Sanering is bij het huidige agrarische gebruik niet urgent, aangezien de sterke asbestverontreiniging zich niet aan de oppervlakte bevindt of er is sprake van een gesloten erfverharding (bij S7).
Sanering is noodzakelijk om het terrein geschikt te maken voor toekomstig gebruik (wonen met tuin). Voorafgaande aan de sanering dient een BUS-melding te worden opgesteld, dat door het bevoegd gezag (provincie Overijssel) dient te zijn goedgekeurd. Het verrichten van bodemsaneringen mag alleen door erkende bedrijven worden uitgevoerd.
Uit milieukundig oogpunt is er, na sanering van de asbestverontreiniging, geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de overige vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt, na sanering, geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Wet Geluidshinder
Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Railverkeerslawaai en industrielawaai is bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industrie in de nabije omgeving gelegen zijn.
De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.
Het erf is gelegen langs de Ommerweg, waardoor het aspect wegverkeerslawaai van toepassing is op de voorgenomen ontwikkeling. Om te bepalen welke gevolgen het wegverkeerslawaai heeft op de voorgenomen ontwikkeling is door onderzoeksbureau Alcedo een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 Akoestisch onderzoek Ommerweg 142 behorend bij de toelichting van voorliggend wijzigingsplan. De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergegeven.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In dit onderzoek zijn de geluidsbelastingen gepresenteerd ten gevolge van het wegverkeerslawaai afkomstig van de provinciale weg N347 Ommerweg. De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de N347 Ommerweg bedraagt ten hoogste 53 dB inclusief 2 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en daarmee ook niet aan de ambitiewaarde van 43 dB voldaan. De geluidsbelasting overschrijdt de maximaal toelaatbare grenswaarde en de bovengrens conform het gemeentelijk geluidsbeleid van 53 dB niet.
De geluidsbelasting exclusief correctie artikel 110g Wgh bedraagt bij de woning ten hoogste 55 dB. Overwogen wordt dat het treffen van verdere maatregelen aan de wegen zelf, in de vorm van een afscherming of de situering op de kavel redelijkerwijs niet mogelijk zijn. Daarmee resteert het vaststellen van hogere waarden en het zorgen voor voldoende geluidswering zodat in de woningen sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau.
Gelet op het voorgaande zijn burgemeester en wethouders verzocht een hogere grenswaarde vast te stellen. De aangevraagde hogere grenswaarde bedraagt ten hoogste 53 dB. Hiervoor wordt een separate procedure doorlopen, gelijktijdig met de procedure van voorliggend bestemmingsplan.
Afbeelding 15: Geluidsbelastingen vanwege de N347 met wegdektype SMA-NL8 G+ incl. cor. ex. art.110g Wgh
Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt.
In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. Voor een woningbouwlocatie geldt bijvoorbeeld dat deze niet in betekenende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1.500 woningen omvat (met de bijbehorende verkeersbewegingen).
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het toevoegen van één woning in het kader van de Rood voor Rood-regeling. Daarbij komt de agrarische functie te vervallen, waardoor er sprake is van een afname van het aantal verkeersbewegingen van het agrarisch bedrijf. Er is daarom sprake van een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
Gezien het vorenstaande, vormt het aspect luchtkwaliteit in voorliggend plan geen belemmering.
Externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door onder andere productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Er wordt gewerkt met een plaatsgebonden risicocontour (PR) en een groepsgebonden risico (GR):
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Om uitspraken te kunnen doen over de externe veiligheid is de Risicokaart geraadpleegd. Het plangebied is in figuur 17 weergegeven met een roze circkel. In een straal van 500 meter rondom de Ommerweg 142 zijn geen risicobronnen aanwezig. De dichtstbijzijnde bron ligt op ruim 820 meter ten zuiden van de Ommerweg. Deze afstand is dermate groot dat het geen gevolgen heeft voor de voorgenomen ontwikkeling.
Afbeelding 16: Uitsnede risicokaart (risicokaartnederland.nl)
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Bij de toetsing aan de richtafstanden gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Ten zuiden van het erf aan de Ommerweg ligt een bassisschool. De school ligt op ruim 40 meter afstand van het het toekomstige erf. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is voor scholen de grootste richtafstand voor het aspect geluid. Deze afstand bedraagt 30 meter. De nieuw te bouwen woning ligt op ruim 40 meter afstand en voldoet daarmee ruimschoots aan de richtafstand uit de VNG. De school wordt niet belemmerd in haar bedrijfsvoering.
Ten westen van het erf aan de Ommerweg ligt een hondenschool. De hondenschool ligt op ruim 160 meter afstand van het toekomstig erf. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is voor scholen is de grootste richtafstand voor het aspect geluid. Deze afstand bedraagt 50 meter. Het erf aan de Ommerweg ligt op ruim 160 meter afstand en voldoet daarmee ruimschoots aan de richtafstand uit de VNG. De hondenschool wordt niet belemmerd in haar bedrijfsvoering.
Op basis van vorenstaande wordt gesteld dat aan de Ommerweg geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden omliggende bedrijven niet beperkt in hun bedrijfsvoering.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Als voorliggend plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook, wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit wordt vergeleken met de omvang van ontwikkeling (toevoegen van één nieuwe woning), wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is.
Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten in Hoofdstuk 5 en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.
Conclusie
Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Dit plan is daarom niet m.e.r.- (beoordelings-)plichtig.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling.
Het toevoegen van één nieuwe woning heeft minimale wijzigingen in de verkeersgeneratie tot gevolg. De parkeerplaatsen die behoren bij de nieuwe woning worden op eigen terrein aangelegd. De voorgenomen ontwikkeling resulteert niet in een toename van de parkeerbehoefte. Op eigen erf is ruim voldoende ruimte voor het parkeren van auto's. Daarnaast wordt de nieuwe woning ontsloten via een bestaande inrit
Conclusie
Gelet op het vorenstaande levert de gewenste ontwikkeling geen belemmeringen op voor het aspect 'verkeer en parkeren'.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.
In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat het voorgenomen plan niet past binnen de geldende bestemmingen. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren.
Er zijn vier typen regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op het bestemmingsplan Buitengebied 2009 (en de daarop volgende herziening van de regels) van de gemeente Hellendoorn. Daartoe zijn de regels omgezet naar de nu geldende SVBP2012-standaarden en is aangesloten op de meest recente wetgeving.
In Artikel 1is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In Artikel 2 is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.
Artikel 3 Agrarisch met waarden
Deze bestemming is van toepassing op de gronden welke agrarisch in gebruik blijven. De bouwmogelijkheden zijn in dit geval wel beperkt omdat er geen bouwvlak meer aanwezig is.
Artikel 4 Groen - Landschapselement
Deze bestemming is bestaand en wordt uitgebreid, waardoor deze tegen de nieuwe woonbestemming komt te liggen. De gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor het in stand houden en beschermen van de landschapselementen. In de voorgenomen ontwikkeling worden deze behouden en beschermd middels deze bestemming.
In voorliggend geval zijn de geldende regels uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" grotendeels overgenomen in dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een woning in het kader van de Rood voor Rood regeling én het omzetten van twee agrarische bedrijfswoningen naar twee burgerwoningen. De voor Wonen aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor woon activiteiten. Daarnaast zijn enkele nevenactiviteiten toegestaan. De karakteristieke aanduiding voor de bestaande boerderij blijft van toepassing. De nieuw te bouwen woning krijgt, anders dan de standaard regels, een bouwvlak. De reden hiervoor is dat de gekozen locatie past binnen de voorwaarden uit de Wet geluidhinder.
Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde
Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
In de regels is opgenomen dat ter plaatse van de dubbelbestemming enkel mag worden gebouwd indien het bouwplan vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing op de bestaande paats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot, betreft. Tevens zijn bouwwerken waarvoor de graaf- of heiwerkzaamheden die niet dieper gaan de 0,3 m en bouwwerken met een oppervlak van ten hoogste 2.500 m² toegestaan. Bij bodem ingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,3 m dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Hierin is opgenomen dat de bestaande afmetingen en afstanden die afwijken van de afmetingen en afstanden in het bestemmingsplan en die rechtmatig tot stand zijn gekomen als minimum of maximum afmetingen en afstanden zijn toegestaan.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel worden de vormen van verboden gebruik benoemd. Tevens is opgenomen onder welke voorwaarde het, ter plaatse van een woning en daarbij behorende bijgebouwen, is toegestaan om een "vrij" beroep uit te oefenen.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan te wijzigen.
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in Artikel 13 Overgangsrecht. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
Het laatste artikel is Artikel 14 Slotregel. Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
Het Rijk
Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Het ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van wettelijk vooroverleg toegezonden aan de provincie Overijssel. Uit het vooroverleg blijkt dat het plan in overeenstemming is het met het provinciale beleid.
Waterschap Vechtstromen
Tevens is het plan middels een vooroverleg afgestemd met het waterschap Vechtstromen. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf 4.4 Hydrologie en watertoets. Uit het vooroverleg blijkt dat het plan in overeenstemming is met het waterschaps beleid.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de relatief beperkte planologische betekenis wordt het bestemmingsplan direct als ontwerp ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend het plan wordt dan ook maatschappelijk uitvoerbaar geacht.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling zal tussen initiatiefnemer en de gemeente Hellendoorn een anterieure overeenkomst worden gesloten. Hierin zal tevens het risico van planschade worden opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente Hellendoorn volledig verzekerd is.