direct naar inhoud van Regels
Plan: De Joncheerelaan 152 te Nijverdal
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPNDDEJONCHELN152-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In het plan wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'De Joncheerelaan 152 te Nijverdal' met identificatienummer NL.IMRO.0163.BPNDDEJONCHELN152-VG01 van de gemeente Hellendoorn;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan- of uitbouw:

een onderdeel van een hoofdgebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm, alsmede bijgebouwen die aan het hoofdgebouw of de aan- of uitbouw zijn verbonden en een directe toegang hebben tot het hoofdgebouw ;

1.6 aan huis verbonden beroep

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 begane grond:

een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt;

1.9 bestaande:
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning;
  • 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening of een buitenplanse afwijking als bedoeld in artikel 2.12, lid 1 onder a, onder 2º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsplan 'Nijverdal-Noordwest'

het bestemmingsplan 'Nijverdal-Noordwest' met identificatiecode NL.IMRO.0163.BPNDNOORDWEST-VG01;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw:

een gebouw dat, of een overkapping die in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergoten van een bouwwerk;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

een grens van het bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 erker

een kleine, grondgebonden uitbouw van een woning bestaande uit één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een woning die in open verbinding staat met het aangrenzende vertrek;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.23 overkapping:

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;

1.24 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel en parenclub al of niet in combinatie met elkaar;

1.25 (straat)peil:

de hoogte van de Smidsweg ter plaatse van een hoofdtoegang;

1.26 voorgevel:

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.27 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die voorgevels van gebouwen en indien (nog) geen gebouwen aanwezig zijn, de voorgevelbouwgrenzen verbindt;

1.28 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit;

1.29 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten en berekend:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

Ruimten, zoals kelders, niet zijnde kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de begane grondvloer en tussen de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) worden niet meegerekend, tenzij de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 m boven peil is gelegen of de kelder van buiten een directe toegang heeft.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - Karakteristiek

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Karakteristiek' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen;
  • c. parkeren;
  • d. water;
  • e. behoud van de karakteristieke stedenbouwkundige uitstraling die gekenmerkt wordt door de vorm, bouwvolume en ligging van de bebouwing op de bouwpercelen, ensembles van woningen met eigen typisch tijdgebonden vormgeving, dan wel de open ruimten en/of de inrichting van tuinen en erven.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. het maximum aantal woningen bedraagt 3;
  • b. de woningen worden vrijstaand gebouwd;
  • c. de gebouwen en overkappingen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
  • d. de hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
  • e. de afstand tussen de voor- en de achtergevel van hoofdgebouwen bedraagt maximaal:
    • 1. voor vrijstaande woningen met een perceelsbreedte van ten minste 20 m: 15 m;
    • 2. voor vrijstaande woningen met een perceelsbreedte van minder dan 20 m: 12 m;

met dien verstande dat de afstand van de achtergevel van een hoofdgebouw tot de perceelgrens op enig punt ten minste 8 m bedraagt.

  • f. de afstand van de zijgevels van hoofdgebouwen, tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  • g. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel achter het verlengde daarvan gebouwd; deze regel geldt niet voor een tweede of volgende naar de weg gekeerde gevel die niet als de belangrijkste voorgevel is aan te merken;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'Karakteristiek' dient de bestaande uitwendige hoofdvorm van hoofdgebouwen, zoals blijkend uit de goothoogte, bouwhoogte, dakvorm en situering, gehandhaafd te blijven, conform bijlage 1 bij de regels “Welstandsnotitie karakteristieke gebieden Nijverdal-Noordwest”;
  • i. Nieuw te realiseren hoofdgebouwen dienen een karakteristieke uitstraling te hebben, conform bijlage 1 bij de regels “Welstandsnotitie karakteristieke gebieden Nijverdal-Noordwest”, met
      • een minimale goothoogte van 2,50 m en een maximale goothoogte van 6,0 m;
      • een maximale bouwhoogte van 10 m;
      • een minimale en maximale dakhelling van 30° en 55°.
  • j. de goot- en bouwhoogten van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de perceelsgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van minimaal 3 m uit de perceelsgrens; de dakhelling van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 60°;
  • k. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 75 m², met dien verstande dat:
    • 1. de aan- en uitbouwen die liggen binnen het bouwvlak en de in dit lid onder e genoemde afstand tussen voor- en achtergevel en tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet worden meegerekend bij deze oppervlakte;
    • 2. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte met gebouwen niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • b. de bouwhoogte van een erf- of perceelafscheiding bedraagt niet meer dan:
    • 1. 1 m of
    • 2. 2 m, mits;
      • op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
      • achter de voorgevelrooilijn, en
      • op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
      • de bouwhoogte van overige bouwwerken ten hoogste 3 m bedraagt.
3.2.3 Ondergeschikte bouwdelen

Voor lid 3.2.1 als voor lid 3.2.2 geldt dat de aangeduide maatvoering niet van toepassing is op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, mansardekappen, dakkapellen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, voorzieningen voor technische installaties, liftopbouwen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en uitbouwen met een oppervlakte van 4 m² of kleiner en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van de bouwgrens of de bestemmingsgrens bedraagt.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van de gebouwen en andere bouwwerken;
  • b. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen.
  • c. de minimale goothoogte van de hoofdgebouwen indien de goothoogte meer dan 1 m verschilt ten opzichte van bestaande hoofdgebouwen op naastgelegen percelen;
  • d. de plaats van aan- of uitbouwen en van bijgebouwen ten opzichte van het hoofdgebouw, indien het bouwplan ertoe leidt dat aan beide kanten van het hoofdgebouw bijgebouwen worden gerealiseerd
  • e. de plaats van andere bouwwerken
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijking bouwen uitbouw (erker) voor de naar de weg gekeerde bouwgrens en of voor de bouwgrens aan de zijgevel:

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1, sub c, sub d, sub g en sub j en sub k ten behoeve van een uitbouw (erker) voor de naar de weg gekeerde bouwgrens, en/of voor de bouwgrens van maximaal één zijgevel:

  • a. de diepte van een uitbouw mag niet meer zijn dan 1,50 m en niet breder zijn dan 60% van de gevelbreedte van het hoofdgebouw;
  • b. de goothoogte van de uitbouw bedraagt niet meer dan 3,00 m;
  • c. in het geval van een uitbouw aan twee gevels, kan deze vergroot worden door opvulling van de hoek tussen beide uitbouwen, een zogenaamde hoekerker;
  • d. de afstand tussen de uitbouw en het openbaar gebied en/of de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 2 m;
  • e. deze omgevingsvergunning mag alleen verleend worden indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld.
3.4.2 Afwijking bouwen van ten hoogste een tuinhuisje of prieeltje:

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, sub c, sub g ten behoeve van de plaatsing van ten hoogste één tuinhuisje of prieeltje met een oppervlakte van ten hoogste 10 m en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, mits deze wordt geplaatst op ten minste 1 m uit de perceelgrens en achter de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld.
3.4.3 Afwijking bouwen aan- of uitbouw aan de zijgevels van een hoofdgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, sub c en sub g ten behoeve van een aan- of uitbouw met een breedte van ten hoogste 2,50 m aan de zijgevel van een hoofdgebouw die is gericht naar het openbaar gebied, mits deze wordt gebouwd op een afstand van ten minste 3 m achter het verlengde van de voorgevel en er een ruimte van minimaal 3 m tussen de erfgrens en deze bebouwing overblijft, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld.
3.4.4 Afwijking bouwen overkapping 1 m achter voorgevel

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, sub c en sub g ten behoeve van een overkapping voor de in lid 3.2.1 sub g genoemde 3 m, mits deze overkapping wordt gerealiseerd vanaf minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel achter het verlengde daarvan en deze overkapping een bouwhoogte heeft van maximaal 3 m, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld.
3.4.5 Afwijking bouwen onder overschrijding maximum bebouwingspercentage

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, sub k, onder 2, ten behoeve van een overschrijding van het in lid 3.2.1, sub k, onder 2 genoemde maximum bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 70%. Deze afwijking wordt uitsluitend toegestaan bij het een levensloopbestendige woning. Onder een levensloopbestendige woning wordt in dit verband een woning verstaan waarbij op de begane grond ten minste een bad- en een slaapkamer aanwezig dient te zijn en waarbij op het achtererf van de woning, na het toepassen van deze afwijking, een onbebouwde ruimte van ten minste 20 m2 aanwezig dient te blijven als kwalitatieve ruimte, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld.
3.4.6 Afwijking bouwen aaneen gebouwd op de perceelsgrens zonder wijkende kap

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, sub j en toestaan dat de aan- of uitbouwen of bijgebouwen, voor zover deze op de perceelsgrens aaneengebouwd zijn, geen wijkende kap behoeven te krijgen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld.
3.4.7 Afwijking bouwen ten behoeve van vervangende nieuwbouw bijgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, sub k voor de vervangende nieuwbouw van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen indien de bestaande oppervlakte meer dan 75 m2 bedraagt, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte die wordt gerealiseerd, maximaal de helft bedraagt van de bestaande oppervlakte die wordt gesloopt; én,
  • b. de oppervlakte aan vervangende nieuwbouw maximaal 150 m2 meer mag bedragen dan de in lid 3.2.1, sub k genoemde 75 m2.

Deze omgevingsvergunning mag alleen verleend worden indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld.
3.4.8 Afwijking bouwen ten behoeve van kleinschalige bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, sub k uitsluitend voor het vergroten van het oppervlak tot maximaal 150 m² voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.6.1 mits de gezamenlijke oppervlakte met gebouwen niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld.
3.4.9 Afwijking bouwen erf- of perceelsafscheiding

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 ten behoeve van het bouwen van een erf- of perceelafscheiding overeenkomstig de Bijlage Schuttingsbeleid gemeente Hellendoorn 2015.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige (vakantie)woning.

3.5.2 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 3 bij de regels opgenomen beplantingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 12 maanden na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 3 Beplantingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijking aan een woning gebonden kleinschalig bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder b ten behoeve van een aan een woning gebonden kleinschalig bedrijf, mits dit geen nadelige invloed heeft op het woonklimaat (milieuhygiëne, parkeren) en de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd. Onder kleinschalige bedrijfsactiviteiten worden begrepen activiteiten in de dienstverlenende of ambachtelijke sfeer, waarvoor geen grote opslag- of stallingsruimte nodig is en die zijn genoemd in categorie 1 van de Staat van bedrijven (Bijlage 4 Staat van bedrijfsactiviteiten cat. 1), dan wel die daarmee vergelijkbaar zijn.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders van Hellendoorn hoofdgebouwen te slopen die zijn vermeld in de Bijlage 1 bij de regels “Welstandsnotitie karakteristieke gebieden Nijverdal-Noordwest”.
  • b. Een omgevingsvergunning voor het slopen wordt slechts verleend indien aannemelijk is gemaakt dat herbouw in dezelfde of een ter plaatse passende nieuwe karakteristiek zal plaatsvinden, dan wel indien er naar het oordeel van burgemeester en wethouders, geen mogelijkheid is om verval van de karakteristieke bebouwing tegen te gaan.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen naar de bestemmingen 'Cultuur en ontspanning' zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Nijverdal-Noordwest', mits:

  • a. een termijn van tenminste twee jaar is verstreken na het moment dat dit plan onherroepelijk is; en
  • b. gedurende die periode van twee jaar niet alle woningen zijn gebouwd of in aanbouw zijn en
  • c. een eventuele verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen (gedeeltelijk) is ingetrokken.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene afwijkingsregels

5.1 Afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de desbetreffende regels van het plan en toe te staan dat:

  • a. kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, wachthuisjes (abri's), telefooncellen, fietsenstallingen, weegbruggen en dienstgebouwtjes voor onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen of speelplaatsen, in afwijking van de bestemming volgens het plan worden gebouwd, voorzover deze gebouwtjes geen grotere oppervlakte hebben dan 25 m² en geen grotere goothoogte dan 3 m en de bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt;
  • b. van de in het bestemmingsplan aangegeven bestemmingsgrenzen in geringe mate wordt afgeweken, voorzover zulks bij de definitieve uitmeting noodzakelijk blijkt voor een goede uitvoering van het plan, mits de afstand van de bouwgrenzen tot de grenzen van de weg niet wordt verminderd;
  • c. van de voorgeschreven maten tot een maximum van 10% wordt afgeweken, mits de afstand van de bouwgrenzen tot de grenzen van de weg niet wordt verminderd;
  • d. ten aanzien van de bouwhoogte van antennemasten mag worden afgeweken voorzover de bouwhoogte minder dan 40 m ten opzichte van het maaiveld bedraagt;
  • e. buiten het bouwvlak wordt gebouwd voorzover volledig beneden het peil wordt gebouwd en:
    • 1. een diepte van 6 m niet wordt overschreden;
    • 2. het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
    • 3. geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt.
5.2 Voorwaarden

De afwijkingen als bedoeld in lid 5.1 worden niet verleend indien:

  • a. daardoor op enig aangrenzend terrein de realisering van het bestemmingsplan wordt belemmerd;
  • b. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende erven;
  • c. het stedenbouwkundig beeld hierdoor in ernstige mate wordt verstoord.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Uitsluiting seksinrichting

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.

6.2 Voldoende parkeergelegenheid

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen op het eigen terrein dat bij het bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend, behoort. Daarbij moet worden voorzien in parkeergelegenheid overeenkomst de normering als vermeld in de bijlage "Nota parkeernormen", vastgesteld door de raad op 11 december 2012. Indien deze "Nota parkeernormen" wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.

Bij de berekening van de extra behoefte aan parkeerplaatsen, wordt de bestaande behoefte buiten beschouwing gelaten. Alleen de nieuwe situatie en de daaruit voortvloeiende grotere behoefte aan parkeerplaatsen, ten opzichte van de bestaande behoefte, is basis voor de berekening van de parkeerbijdrage.

6.3 Laden en lossen

Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte voor het laden of lossen van goederen moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik, op het eigen terrein worden voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen.

6.4 Afwijken van de algemene gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 ten behoeven van normen voor het parkeren overeenkomstig de flexibiliteit en uitzonderingen uit de Nota parkeernormen, vastgesteld op 11 december 2012 door de raad van de gemeente Hellendoorn.

6.5 Voldoende infiltratie van hemelwater op het eigen terrein

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, dient te worden voldaan aan de eisen gesteld in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP4) 2016-2010, zoals vastgesteld op 15 december 2015, onder nummer 15int03435, opgenomen in Bijlage 6 bij deze regels. Indien het gemeentelijk rioleringsplan wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.

Bij de berekening van voldoende infiltratie van hemelwater in de bodem op het eigen terrein, wordt de bestaande behoefte buiten beschouwing gelaten. Alleen de nieuwe situatie en de daaruit voortvloeiende grotere behoefte aan infiltratie van hemelwater in de bodem op eigen terrein, ten opzichte van de bestaande behoefte is basis voor de berekening van het benodigde waterbergend vermogen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken
7.1.1

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
7.1.2

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van het bepaalde in artikel 7.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 7.1.1 met maximaal 10%.

7.1.3

Artikel 7.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik
7.2.1

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

7.2.2

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 7.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

7.2.3

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 7.2.1, na de inwerkingtredingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

7.2.4

Artikel 7.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'De Joncheerelaan 152 te Nijverdal' van de gemeente Hellendoorn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPNDDEJONCHELN152-VG01_0001.png"