Gemeente: | Hellendoorn |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Team: | |
Contact: |
Achter de bestaande woningen aan de Ninaberlaan 9 en 11 in Hellendoorn, worden de aanwezige schuren (welke deels zijn bestemd voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten en een recreatiewoning) gesloopt en twee nieuwe levensloopbestendige woningen gerealiseerd. Ten behoeve van deze herontwikkeling is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied is gelegen tussen de Ninaberlaan en Pastoor Rientjesstraat, in de groene rand van de kern Hellendoorn. Ten westen van het plangebied ligt de manege van Hellendoorn, met daarachter de Sallandse Heuvelrug. Verder wordt het plangebied met name omgeven door andere woonpercelen.
Figuur 1: Ligging van het plangebied (witte onderbroken cirkel) aan de rand van Hellendoorn
Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het vigerende bestemmingsplan 'Duivecate-Reggedal', welke is vastgesteld op 5 juli 2011. Aan het plangebied, bestaande uit de percelen aan de Ninaberlaan 9 en 11, zijn verschillende bestemmingen toegekend. Alleerst kennen beide percelen grotendeels een woonbestemming. Het perceel aan de Ninaberlaan 9 kent de bestemming 'Wonen-1', terwijl het perceel aan de Ninaberlaan 11 de bestemming 'Wonen - 2' kent. Ter plaatse van de Ninaberlaan 11 kennen de achterliggende schuren echter deels de besteming 'Recreatie - Recreatiewoning' en deels en functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - kleinschalige bedrijfsactiviteiten'. Aan de voorzijde, grenzend aan de Ninaberlaan, is aan de percelen de bestemming 'Tuin' toegekend. Aan de achterzijde, tussen de woonpercelen en de Pastoor Rientjesstraat, is de bestemming 'Agrarisch met waarden' van toepassing.
De beoogde nieuwe woonpercelen liggen deels in de bestaande woonbestemming en deels in de achterliggende agrarische bestemming. Realisatie van twee extra woningen binnen het bestaande bestemmingsplan is niet mogelijk. Voorliggend plan is opgesteld om de ontwikkeling juridisch- planologisch mogelijk te maken.
Figuur 3: Uitsnede van vigerend bestemmingsplan 'Duivecate-Reggedal' ter plaatse van het plangebied
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die volgen uit het beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied en de directe omgeving aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling nader toegelicht, waarbij eerst de huidige situatie wordt beschreven. Hierna volgt een beschrijving van de toekomstige situatie.
Aan de Ninaberlaan 9 en 11 in Hellendoorn zijn twee woonerven aanwezig. Op beide woonerven staat nog een betrekkelijk grote oppervlakte aan schuren, welke ter plaatse van de Ninaberlaan 11 deels zijn bestemd als recreatiewoning en deels als locatie voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten. De bedrijfsactiviteiten in deze schuur zijn echter reeds gestaakt. Naast huisnummer 9 is een agrarisch perceel aanwezig waar kleine kerstbomen worden gekweekt. Tussen de woonpercelen aan de Ninaberlaan 9 en 11 en de achterliggende Pastoor Rientjesstraat is grasland aanwezig.
Figuur 2: Luchtfoto met begrenzing van het plangebied
Het plan
Voorliggend plan heeft betrekking op het slopen van de bestaande schuren achter de woningen aan de Ninaberlaan 9 en 11, waarna op deze locatie twee nieuwe woningen worden gerealiseerd met een ontsluiting via de Pastoor Rientjesstraat. Door middel van voorliggend plan neemt de bebouwde oppervlakte per saldo af, omdat de toekomstige levensloopbestendige woningen een maximale inhoud van 400m3 kennen.
De gedateerde en asbesthoudende schuren zorgen voor een relatief rommelig beeld in de kern van Hellendoorn. Door de achterbebouwing te saneren en de nieuwe ontwikkeling van een passende landschappelijke inpassing te voorzien, verbeterd de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse aanzienlijk. Het iniatief zorgt eveneens voor doorstroming op de woningmarkt, waarmee wordt ingespeeld op de woningvraag in de gemeente Hellendoorn.
Voor het plan is een erfontwikkelingsplan opgesteld (Bijlage 1 Erfontwikkelingsplan), waarin de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing van de nieuwe woningen worden beschreven. Onderstaand worden de belangrijkste aspecten nader toegelicht.
Verbetering ruimtelijke kwaliteit
De nieuwe woonpercelen worden ontsloten via de Pastoor Rientjesstraat. De Pastoor Rientjesstraat wordt begeleid door lindes. Deze lindes worden doorgetrokken langs de nieuwe ontsluiting van de woonpercelen. Hiermee wordt een aantrekkelijke overgang gecreëerd van de doorgaande weg naar de inrit. In het kader van klimaatbestendigheid, en om het hemelwater zoveel mogelijk kansen te geven om te infiltreren, wordt de inrit uitgevoerd in een waterpasserende halfverharding. Naast de inrit wordt een hoogstam boomgaard met diverse inheemse fruitsoorten gerealiseerd, waaronder de wilde appel. De boomgaard wordt omringd door een lage haag van meidoorn.
Om het plangebied een groen karakter te geven en aansluiting te vinden bij het nabijgelegen buitengebied, worden in het plan enkel hagen (in plaats van bijvoorbeeld hekken of schuttingen) gebruikt als perceelsscheiding. Deze hagen bieden daarnaast een aantrekkelijke schuilplek (en bron van voedsel) voor verscheidene insecten, vogels en kleine zoogdieren. Om de bestaande en nieuwe woningen privacy te bieden worden er hoge gemengde hagen toegepast van 1,8m hoog aan de achterkant van de woningen en tussen de percelen. Aan de voorzijde van de nieuwe woningen worden lage hagen toegepast van maximaal 1,2m hoog, om juist zicht en openheid te behouden. Op de twee nieuwe percelen worden drie solitaire bomen geplant. Deze kunnen naar eigen wens van de eigenaren een plek krijgen op het perceel. Ten behoeve van de biodiversiteit en het groene karakter worden er struweelranden aangeplant met inheemse en vruchtdragende soorten.
De walnotenboom op het perceel van nummer 9 blijft behouden en wordt ingepast op het perceel van de nieuwe woning achter nummer 9. Ook rondom de woningen wordt verharding zoveel mogelijk beperkt. Hemelwater wordt op de percelen zelf opgevangen en geïnfiltreerd. Bij de boomgaard en wellicht ook op plekken in de tuinen van de woningen, wordt een kruiden- en bloemrijk grasmengsel ingezaaid ten behoeve van de biodiversiteit.
De bijgebouwen worden achter de woningen geplaatst en worden met parkeren gecombineerd. Op de woonpercelen zelf is minimaal ruimte voor twee parkeerplekken.
Nestgelegenheden voor de huiszwaluw en torenvalk
Het plangebied is geschikt voor de torenvalk. Om deze een plek aan te bieden is het gewenst een paalkast te plaatsen in de noordwest hoek van het noordelijke perceel.
Het gebied leent zich ook goed voor huiszwaluw. De inbouwkasten voor huiszwaluwen worden aan de westzijde van de nieuwe woonhuizen geplaatst, in verband met de mogelijke torenvalkpaalkast in het noordwesten van het plangebied. Deze huiszwaluwnestkasten kunnen onder de overstek van het dak geplaatst.
Figuur 3: Erfontwikkelingsplan nieuwe woningen aan de Pastoor Rientjesstraat
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid beschreven dat betrekking heeft op het projectgebied en de voorgenomen ontwikkeling. Het wordt benaderd vanuit het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.
Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN'). Vervolgens is in 2020 een wijziging doorgevoerd waarbij (onder andere) voorkeurstracés voor buisleidingen zijn aangegeven. Dit betreft tracés voor buisleidingen van nationaal belang voor het transport van aardgas.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Als gevolg van deze wijziging zijn gemeenten en provincies verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de duurzaamheidsladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en over programmering dient te worden voorkomen. Middels de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (kortweg: duurzaamheidsladder) vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:
Bij toetsing aan artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro blijkt het volgende. In de voorgenomen ontwikkeling worden twee nieuwe woningen gerealiseerd. Om te bepalen of een ontwikkeling aangemerkt kan worden als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro, wordt gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat een ontwikkeling van elf nieuwe woningen niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling (bron: ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). De voorgenomen ontwikkeling van twee nieuwe woningen wordt daarmee dan ook niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.
Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken. Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:
Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd namelijk:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend plan betreft een kleinschalige ontwikkeling die geen negatieve effecten heeft op nationale belangen. Het plan heeft betrekking op het toevoegen van twee woningen in de bestaande kern van Hellendoorn. Door middel van de sloop van de bestaande schuren, welke grotendeels een asbesthoudend dak bevatten, wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd. Daarnaast worden de nieuwe woningen eveneens landschappelijk ingepast, hetgeen eveneens een bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit. Door gebruik te maken van inheems plantmateriaal wordt daarnaast een aantrekkelijke omgeving gecreëerd voor lokaal voorkomende diersoorten zoals vogels, insecten en kleine zoogdieren. Het geheel wordt ingepast op een manier die past bij de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van de dorpsrand. Zo worden er bijvoorbeeld geen schuttingen aangelegd, maar juist (gemengde) hagen, wat passend is bij het groene karakter van de dorpsrand. Het plan is daarnaast milieutechnisch uitvoerbaar, zoals ook blijkt uit Hoofdstuk 5 Milieutoets. Het plan raakt daarmee geen rijksbelangen en wordt op basis van het rijksbeleid uitvoerbaar geacht.
Vanuit de NOVI, het Barro, de Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Er wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijdigheden met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in diverse van plannen. De belangrijkste plannen zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel.
Omgevingsvisie- en verordening
De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en -verordening 2017 vastgesteld. De laatste (ontwerp) actualisatie is van 6 juni 2023. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet om de belangrijke thema's uit de Omgevingsvisie juridisch te borgen.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde:
Afbeelding 4: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Omgevingsvisie Overijssel)
1. Generieke beleidskeuzes (Of)
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, het Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Een aantal beleidskeuzes geldt nagenoeg voor alle ontwikkelingen op alle locaties in Overijssel:
Bovenstaande beleidskeuzes geven invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Hiermee wordt een nadere invulling aan de Ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro (art. 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) gegeven.
Hierna is de ontwikkeling per relevant artikel van de Omgevingsverordening getoetst:
art. 4.4 Principe van concentratie
In lid 1 is opgenomen dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in woningbouw om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. In gebieden die deel uitmaken van een stedelijk netwerk kan het omgevingsplan voorzien in een bovenregionale behoefte aan ontwikkeling van woningbouw, bedrijventerrein, stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
De voorliggende ontwikkeling past binnen de lokale en regionale woningbehoefte (zie ook 3.4.2 Woonvisie 2020-2025). Daarnaast betreft het een ontwikkeling van twee woningen in de bestaande kern van Hellendoorn, waarbij de huidige ontsierende en asbesthoudende schuren op deze locatie worden gesloopt. De ontwikkeling voldoet dan ook aan het principe van concentratie. De woningen worden daarnaast levensloop bestendig gebouwd, waardoor deze ook geschikt zijn voor ouderen of mensen met een fysieke beperking. Daarmee voorziet de ontwikkeling in de behoefte van bijzondere doelgroepen.
art. 4.5 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
In lid 1 is opgenomen dat bestemmingsplannen alleen extra ruimtebeslag voor stedelijke functies in de Groene Omgeving mogelijk mogen maken, aansluitend op bestaand bebouwd gebied en als aannemelijk gemaakt is dat:
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend plan heeft betrekking op het bouwen van twee woningen in de bestaande kern van Hellendoorn. Binnen het plangebied worden de bestaande ontsierende en asbesthoudende bijgebouwen gesloopt en twee nieuwe woningen gerealiseerd, welke landschappelijk worden ingepast. Met de landschappelijke inpassing wordt aangesloten bij de identiteit van de dorpsrand. Daarmee vindt er een transformatie plaats, in de kern van Hellendoorn, waarbij sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
art. 4.6 Toekomstbestendigheid
Een initiatief mag de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen, moet bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden. Daarnaast moeten dergelijke ontwikkelingen ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
Met de beoogde ontwikkeling aan de Ninaberlaan/Pastoor Rientjesstraat wordt voorzien in het toevoegen van twee toekomstbestendige, levensloopbestendige, energieneutrale woningen, waardoor de ontwikkeling kan worden gezien als duurzaam en toekomstbestendig.
Art. 4.8 Ruimtelijke kwaliteit
Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
In voorliggend plan worden de bestaande ontsierende en asbesthoudende bijgebouwen achter de woningen aan de Ninaberlaan 9 en 11 verwijderd. Door twee nieuwe woningen toe te voegen, welke op een passende wijze landschappelijk worden ingepast, vindt een verbetering plaats van de ruimtelijke kwaliteit. Onderstaand (onder 3. Gebiedskenmerken) wordt eveneens per gebiedskenmerk gemotiveerd hoe de ontwikkeling hier een bijdrage aan levert.
Art 4.14 lid 1 Woningbouw
Bestemmingsplannen staan alleen toe dat nieuwe woningen worden gerealiseerd als de bouw van deze woningen past binnen de geldende woonafspraken, zoals deze zijn gemaakt door de regio en vastgelegd in bestuurlijke afspraken tussen provincie en gemeenten.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend plan heeft betrekking op de bouw van twee levensloopbestendige woningen in kern van Hellendoorn. De woning voorziet in de lokale behoefte, zoals wordt geschetst in de woonvisie van de gemeente Hellendoorn (zie paragraaf 3.4.2 van deze toelichting).
Gebiedsspecifieke beleidskeuzes
Voor het te herontwikkelen perceel gelden gebiedsspecifieke beleidskeuzes. In figuur 5 is te zien dat in het plangebied geen gebiedsspecifieke beleidskeuzes van toepassing zijn. Wel is het plangebied gelegen in de nabijheid van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN heeft in Overijssel echter geen externe werking.
Figuur 5: Uitsnede Omgevingsvisie Overijssel ten aanzien van de gebiedsspecifieke beleidskeuzes
2. Ontwikkelingsperspectieven (Waar)
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in de Omgevingsverordening.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het te herontwikkelen perceel is gelegen in de ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. Voor een klein deel van het plangebied, waar een nieuw inrit en hoogstamboomgaard wordt gerealiseerd, geldt het ontwikkelingsperspecitief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Daarnaast moeten deze ontwikkelingen kansen bieden om te anticiperen op klimaatverandering en bijdragen aan de energietransitie.
Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' is gericht op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant moet er ruimte zijn voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
Voorliggend plan past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven omdat het inspeelt op de lokale kwalitatieve en kwantitatieve woningvraag. Daarnaast speelt het plan in op klimaat en energie door middel van het bouwen van twee energieneutrale woningen en passende landschappelijke inpassing met inheemse en gebiedseigen beplanting. Dit laatste heeft een positief effect op de bodem en waterhuishouding.
Figuur 6: Uitsnede kaart ontwikkelingsperspectieven, Omgevingsvisie Overijssel
3. Gebiedskenmerken (Hoe)
In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is eveneens vastgelegd in de provinciale omgevingsvisie en -verordening.
De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de bijpassende natuurwaarden die hier als gevolg daarvan voorkomen.
Dekzandvlakte en ruggen
Het plangebied is gelegen in de natuurlijke laag 'dekzandvlakte en ruggen'. De dekzandgronden zijn ontstaan nadat er na de ijstijden een reliëfrijk, door de wind gevormd, zandlandschap achter bleef. Dit landschap wordt gekenmerkt door de relatief grote verschillen tussen hoog en droog, en laag en nat gebied. Nieuwe ontwikkelingen in dit landschapstype dragen bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. De strekkingsrichting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, is daarnaast een belangrijk uitgangspunt.
Figuur 7: Uitsnede kaart natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Binnen het plangebied zelf zijn geen hoogteverschillen of oppervlaktewateren aanwezig. Voor zover mogelijk wordt met de ontwikkeling wel getracht een bijdrage te leveren aan de zichtbaarheid en beleefbaarheid van de bodem en het watersysteem. Dit wordt gedaan door de landschappelijke inpassing aan te passen op de identiteit van het gebied. Zo wordt gebiedseigen en inheemse beplanting gebruikt, die passend is bij de bodem en het watersysteem.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het erom dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Daardoor is een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal.
Essenlandschap
Het plangebied is gelegen in het Essenlandschap, op de overgang met het Oude Hoevenlandschap. Het essenlandschap is ontstaat door eeuwenlange bemesting met heideplaggen en stalmest, waardoor een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden is ontstaan. Dit landschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de essen.
De ambitie voor dit landschap is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschilllende landschapsonderdelen. Van de grote open maat van de essen en het mozaïek op de flanken, tot de open beekdalen. Als nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, dan krijgen deze enkel een plek op de flank van de es, met respect voor - en bijdrage aan - de aanwezige bebouwingssctructuren en de versterking van het landschappelijk raamwerk.
Figuur 8: Uitsnede kaart 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap', Omgevingsvisie Overijssel
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied is niet gelegen op of direct grenzen aan een es. Middels de landschappelijke inpassing wordt getracht het bestaande landschappelijke raamwerk te versterken. Dit wordt onder andere gedaan door aan te sluiten bij het groene karakter van het gebied door de aanwezige landschappelijke elementen door te trekken in het plangebied. Zo wordt de bestaande rij met lindes langs de Pastoor Rientjesstraat doorgetrokken naar het inrit van de percelen. In het plan wordt enkel gebruik gemaakt van inheemse hagen en (vruchtdragende) struwelen. Dit geeft het plangebied een groen karakter, waarmee aan wordt gesloten bij het bestaande groene karakter van de dorpsrand. Ook wordt hiermee een aantrekkelijke voedselbron en schuilplaats geboden aan insecten, vogels en kleine zoogdieren. Langs de inrit wordt een hoogstam fruitboomgaard aangelegd, waarin enkel oude inheemse soorten worden gebruikt, zoals de wilde appel. Onder de fruitbomen wordt een kruiden- en bloemrijk grasmengsel ingezaaid. Drie solitaire bomen op elk woonperceel zorgen voor een groene uitstraling en voldoende schaduwwerking. Daarmee sluit het plan aan bij de bestaande landschappelijke structuren en wordt de landschappelijke kwaliteit van het plangebied aanzienlijk verbeterd.
Stedelijke laag
De stedelijke laag bevat de steden, dorpen, verspreide bebouwing en infrastructuur. In deze laag is de dynamiek van belang: tussen grote steden en infrastructuur, maar ook de rust van dorpen en landelijke wegen en paden. De ligging en bereikbaarheid van een stad of dorp spelen een belangrijke rol in het functioneren van een plek. Steden en dorpen hebben hun eigen ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten, waarbij cultuurhistorische gebouwen en structuren vaak bepalend zijn voor de stedelijke identiteit en belevingswaarde.
Informele trage netwerk
Het informele trage netwerk bestaat uit het samenhangende netwerk van de wandelpaden, fietspaden, ruiterroutes, etc. die het agrarische cultuurlandschap en de natuurlijke laag toegankelijk en beleefbaar maken. Van oudsher verbonden deze routes vaak de kernen met het ommeland en met elkaar. De oude zandwegen en paden vormen hierbij de hoofdsstructuur. Door veranderingen als ruilverkaveling, opwaardering van wegen en oprukkende bebouwing zijn delen van dit netwerk verloren gegaan.
Woonwijken 1955 - nu
Nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden in de naoorlogse wijken, dienen zich qua aard, maat en karakter te voegen naar het grotere geheel, maar als onderdeel daarvan wel herkenbaar te zijn.
Figuur 9: Uitsnede kaart stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorliggende ontwikkeling leidt niet tot het opheffen van (cultuurhistorisch waardevolle) paden of wegen en doet daarmee geen afbreuk aan de kwaliteit van het informele trage netwerk. Door middel van de landschappelijke inpassing worden de verbindingen tussen het landschap en het plangebied juist versterkt. Dit wordt onder andere gedaan door het doortrekken van landschappelijke elementen zoals de linden langs de Pastoor Rientjesstraat en het aanleggen van inheemse hagen, struwelen en boomsoorten. Het voorliggende plan zorgt voor een versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
Laag van de beleving
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving.
Stads- en dorpsfronten
Een deel van het plangebied valt binnen het kenmerk 'Stads- en dorpsfronten'. De stads- of dorpsfronten hebben de kwaliteit dat deze direct aan het landschap grenzen. Vanuit het landschap is er een vrij zicht op de duidelijk gedefinieerde rand van het stedelijke gebied, met een herkenbare kwaliteit. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de cultuurhistorische en architectonische waarden. Nieuwe ontwikkelingen kunnen de dorpsfronten juist meer kracht bijzetten.
Figuur 10: Uitsnede kaart 'laag van de beleving', Omgevingsvisie Overijssel
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het slopen van de ontsierende bijgebouwen en het toevoegen van twee woningen die passend zijn in de rand van de kern Hellendoorn. De woningen worden, zoals voorgaand beschreven, op landschappelijk ingepast door gebruik te maken van inheemse en gebiedseigen groenstructuren. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de kwalitieve verbetering en uitstraling van het dorpsfront.
Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale omgevingsvisie- en verordening. Het plan past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven en de geldende gebiedskenmerken.
Het relevante ruimtelijke beleid van de gemeente Hellendoorn is weergegeven in de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk', de Woonvisie 2020-2025 en de welstandsnota.
De gemeenteraad van Hellendoorn heeft op 20 februari 2014 de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen. Identiteit vormt hierbij voornaamste uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. Het behouden en versterken van de identiteit van Hellendoorn zal bijdragen aan de aantrekkelijkheid op het gebied van wonen, recreëren en ondernemen. De gemeente gaat hierbij voor kwaliteit boven kwantiteit. De Omgevingsvisie ‘Natuurlijk Avontuurlijk’ maakt hiervoor onderscheid in ‘Identiteitsgebieden’.
Figuur 11: Uitsnede identiteitsgebieden structuurvisie Hellendoorn Natuurlijk Avontuurlijk
Sterke kernen
Aan het plangebied is met name de identiteit 'Sterke kernen' toegekend. Een klein deel van het plangebied kent de identiteit 'Avontuur in de natuur'. Deze heeft echter voornamelijk betrekking op de nabijgelegen bosgebieden van de Sallandse Heuvelrug en wordt zodoende achterwege gelaten.
Voor de identiteit 'Sterke kernen' zijn verschillende trends gesignaleerd. De gemeente Hellendoorn heeft hiervoor een aantal ambities genoteerd. De leefbaarheid in de dorpen van de gemeente Hellendoorn is goed. Demografische trends, waaronder de vergrijzing, hebben ook in de gemeente Hellendoorn een impact op wonen, zorg, werkgelegenheid en economie. Passende woon-, leef- en zorgmogelijkheden voor alle leeftijdscategorieën vormt daarom het uitgangspunt. Daarom kiest de gemeente Hellendoorn voor vraaggerichte nieuwbouw. Het is bijvoorbeeld belangrijk dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen en zelfredzaam blijven. De voorkeur bij nieuwe ontwikkelingen ligt op inbreiding in plaats van uitbreiding.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling speelt in op de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte in de gemeente Hellendoorn. De komende jaren is er vraag naar nieuwe woningen, met name woningen die levensloopbestendig zijn. Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van twee levensloopbestendige woningen op een inbreidingslocatie in de bestaande rand van Hellendoorn. Daarnaast worden de woningen energieneutraal.Door middel van het saneren van de huidige schuren en een gedegen landschappelijke inpassing, draagt het initiatief ook bij aan het versterken van de landschappelijke structuren en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de dorpsrand.
De gemeente Hellendoorn wil onnodig ruimtebeslag tegengaan met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Eerst wordt door de gemeente gekeken of er met toepassing van deze principes een oplossing gevonden kan worden voor nieuw ruimtegebruik. De woonvisie sluit aan bij de Ladder van Duurzame Verstedelijking van de provincie Overijssel.
In de Woonvisie 2020-2025 geeft de gemeente Hellendoorn de richting aan voor het woonbeleid. De woonafspraken tussen de regio Twente en de provincie Overijssel liggen hieraan ten grondslag. Op basis van een Primos huishoudensprognose is bepaald wat de woningbehoefte per gemeente is en daarmede het aantal toegestaan te bouwen woningen. Afhankelijk van veranderingen in de vraag, mag de gemeente Hellendoorn de bouw van 340 tot 420 woningen toewijzen. De intentie is om hier zorgvuldig mee om te gaan. De gemeente geeft ruimte aan ontwikkelingen die een significante kwaliteitsimpuls beduiden.
De gemeente Hellendoorn wil met name nieuwbouw faciliteren op structuurversterkende plekken, zoals tranfsormatie of sloop- en nieuwbouw. Inbreiding heeft dan ook de voorkeur boven uitbreiding. De vraag naar eensgezinswoningen neemt op termijn af. Door de vergrijzing is er de komende jaren juist een grote vraag naar nultredenwoningen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het slopen van de huidige schuren en de realisatie van twee nieuwe woningen. Het voorgenoemde, in combinatie met de landschappelijke inpassing van de twee woningen, vormt een verbetering voor de ruimteljke kwaliteit van de dorpsrand van Hellendoorn. Aangezien de woningen worden gebouwd binnen de bestaande bebouwde kom en op de plaats van de huidige ontsierende en asbesthoudende schuren, is er sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De komende jaren is er in de gemeente Hellendoorn nog vraag naar 340 tot 420 nieuwe woningen (periode 2020-2025). Een deel van deze woningvraag is inmiddels ingevuld. Voorliggend plan draagt echter ook bij aan de kwalitatieve woningvoorraad met de toevoeging van twee levensloopbestendige woningen. De twee nieuwe levensloopbestendige (nultreden) woningen zorgen daarnaast voor het bevorderen van de doorstroming op de woningmarkt. Daarmee speelt de ontwikkeling in op de actuele woningvraag.
De ontwikkeling is passend in het bestaande gemeentelijke beleid zoals geschetst in de Omgevingsvisie en Woonvisie van de gemeente Hellendoorn. Daarmee wordt het plan op basis van het gemeentelijke beleid uitvoerbaar geacht.
In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen ecologie, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.
Vanaf 1 januari 2017 is in Nederland de Wet natuurbescherming in werking getreden. De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: bescherming van soorten, bescherming van Natura 2000-gebieden en de bescherming van bosopstanden. Ten behoeve van voorliggend plan is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Onderstaand worden de belangrijkste bevindingen beschreven. De volledige Quickscan is te raadplegen in Bijlage 2.
Gebiedsbescherming
Niet stikstof-gerelateerde effecten
Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Stikstof-gerelateerde effecten
Op 2 november 2022 heeft de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de tot dan toe geldende bouwvrijstelling stikstof niet voldoet aan het Europese natuurbeschermingsrecht. In dat kader is voor zowel de bouw-/aanlegfase als voor de gebruiksfase van ruimtelijke ontwikkelingen daarom weer een stikstofdepositieberekening benodigd.
Voor voorliggend plan is een stikstofberekening uitgevoerd (Bijlage 3). Hieruit blijkt dat de ontwikkeling van de vrijstaande woningen te Hellendoorn geen depositieresultaten boven 0,00 mol N/ha/jaar tot gevolg heeft. Hiermee is een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel stikstof, niet aan de orde voor de desbetreffende werkzaamheden.
Soortenbescherming
Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt
De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van het leefgebied van een aantal beschermde zoogdieren en amfibieënsoorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het betreft soorten als bruine kikker, bastaardkikker, gewone pad, kleine watersalamander, ree, haas, konijn, vos, diverse algemene muizen en spitsmuizen. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke en plaatselijke verstoring, voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.
Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt
Voor de te slopen bebouwing achter huisnummer 11 geldt dat negatieve effecten op de egel en de steenmarter niet zijn uit te sluiten. Verblijfplaatsen zijn ter plaatse van de werkzaamheden te verwachten. Nader onderzoek in het kader van Wet natuurbescherming is noodzakelijk.
Ook is nader onderzoek noodzakelijk bij de bebouwing achter huisnummer 9, hier betreft het de huismus en de gierzwaluw.
Bescherming houtopstanden
Er worden binnen het plangebied twee bomen gekapt. Dit betreft een naaldboom op het erf van huisnummer 9 en een trompetboom op het erf van huisnummer 11. Het kappen van deze twee bomen valt echter buiten de voorwaarden voor de bescherming van houtopstanden. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
De plangebieden bevinden zich niet in het NNN. Daarnaast kent het natuurbeleid in de provincie Overijssel geen externe werking, hierom is een toetsing in het kader van het NNN niet noodzakelijk.
Conclusie
Vervolgonderzoek is benodigd voor enkele soorten. Dit betreft de egel en steenmarter voor huisnummer 11 en de huismus en gierzwaluw voor huisnummer 9. Vervolgonderzoek voor deze soorten kan slechts in beperkte perioden plaatsvinden. Gezien de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 wordt voorliggend plan al als ontwerp ter inzage gelegd en wordt het nader onderzoek (met eventuele ontheffing en bijkomende maatregelen) voorafgaand aan de vaststelling bij dit bestemmingsplan gevoegd. Op voorhand kan worden gesteld dat een eventuele benodigde ontheffing verleenbaar is. Vanwege de aanwezigheid van asbest in de bijgebouwen achter zowel huisnummer 9 als 11, is sanering namelijk noodzakelijk in het kader van de volksgezondheid.
Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden.
Archeologie
Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen middels archeologisch onderzoek aantonen of archeologische waarden worden bedreigd.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De gemeente Hellendoorn kent geen archeologische verwachtings- en beleidskaart en heeft haar archeologische waarden enkel beschermd middels een archeologische dubbelbestemming in de bestemmingsplannen. Conform het vigerende bestemmingsplan 'Duivecate-Reggedal' geldt ter plaatse van het plangebied geen archeologische dubbelbestemming en is daarmee geen sprake van archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. De voorgenomen ontwikkeling is op het gebied van archeologie uitvoerbaar en er worden geen archeologische waarden aangetast.
Cultuurhistorie
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen die met een nieuw bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In het plangebied worden de bestaande schuren achter de woningen op huisnummer 9 en 11 gesloopt. Deze zijn niet van cultuurhistorische waarde. Het plangebied zelf kent, op basis van de erfgoedkaart van de Atlas van de Leefomgeving, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijks- of gemeentelijke monumenten of andere bijzondere cultuurhistorische waarden.
Conclusie archeologie en cultuurhistorie
Met het voorliggende plan worden geen archeologische of cultuurhistorische waarden aangetast.
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid op Europees- en Rijksniveau
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Waterschap Vechtstromen
Het waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Daarnaast zijn de Keur en de Legger leidinggevend bij nieuwe ontwikkelingen, aangezien deze richting geven aan ontwikkelingen en/of activiteiten nabij oppervlaktewaterlichamen. De Keur is de algemene verordening van het waterschap waarin staat aangegven welke activiteiten in of nabij oppervlaktewaterlichamen zijn toegestaan. In de Legger is te vinden waar de regionale- en overige oppervlaktewateren, waterkeringen en bijbehorende beschermingszones gelegen zijn.
Legger waterschap Vechtstromen
In de legger voor oppervlaktelichamen van waterschap Vechtstromen is te zien dat er in de directe omgeving van het plangebied geen oppervlaktewateren - welke onder het beheer van waterschap Vechtstromen vallen - aanwezig zijn.
Figuur 11: Uitsnede legger waterschap Vechtstromen in de omgeving van plangebied (Bron: Waterschap Vechtstromen)
Watertoets en waterparagraaf
Op 15 juni 2023 is waterschap Vechtstromen middels de Digitale Watertoets geïnformeerd over het plan. Het toets resultaat is opgenomen in Bijlage 4 Watertoets. Op basis van de watertoets wordt gesteld dat de korte procedure van toepassing is. Dat betekent dat kan worden volstaan met de standaard waterparagraaf.
Waterbeleid
Samen leven met water 2021-2025 gemeente Hellendoorn
Op 15 december 2020 is de beleidsnota “Samen leven met water 2021-2025 gemeente Hellendoorn vastgesteld. Het waterbeheer in Hellendoorn is verdeeld over vier waterpartners: de gemeente Hellendoorn, het waterschap Vechtstromen en waterschap Drents Overijsselse Delta en de provincie Overijssel. Bij het operationele waterbeheer worden ook particulieren en ondernemers betrokken. De activiteiten van de vier waterpartners kennen een grote onderlinge afhankelijkheid. Een goede samenwerking is dus essentieel. De gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, grondwater en hemelwater hebben zowel betrekking op de (afval)waterketen als op het watersysteem. In de samenwerking met waterbeheerders en omliggende gemeenten speelt Twents Waternet een belangrijke rol. Twents Waternet is een netwerkorganisatie waarin (beleids)medewerkers van de Twentse gemeenten en waterschap Vechtstromen kennis en ervaring delen op het gebied van riolering, waterbeheer en klimaatadaptatie. Het Twents Waternet heeft een aantal bouwstenen opgesteld voor regelgeving op watergebied. De bouwstenen bieden mogelijkheden om onderwerpen op verschillende wijze te regelen. De bouwstenen gaan over:
Voorkeursbeleid hemelwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
Afvalwaterzorgplicht
De gemeentelijke zorgplicht voor inzameling van stedelijk afvalwater beperkt zich overwegend tot huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat qua samenstelling daarmee overeen komt. Dit houdt in dat bedrijfsafvalwater, waarbij geen sprake is van bovengenoemde herkomst, in beginsel niet door de gemeente ingezameld en getransporteerd behoeft te worden. In de praktijk zal de gemeente overigens het bedrijfsafvalwater dat al is aangesloten op een openbaar vuilwaterriool blijven inzamelen en transporteren, mist de samenstelling van dit afvalwater voldoet aan wettelijke eisen en de goede werking van het rioolstelsel en rioolwaterzuivering niet belemmert.
Hemelwaterzorgplicht
De gemeente Hellendoorn streeft naar een zo duurzaam mogelijke en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater waarbij hemelwater op een zo natuurlijk mogelijke manier wordt verwerkt. Gestreefd wordt dit te doen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Bij infrastructuurprojecten in bestaand stedelijk gebied en bij nieuwe in- en uitbreidingen van woongebied is in de afgelopen 20 jaar veel aandacht gegeven aan het scheiden van hemel- en afvalwater. De gemeente tracht, conform de opzet van de wetgeving, het initiatief voor de verwerking van hemelwater dat afkomstig is van particuliere terreinen zoveel mogelijk bij de burgers neer te leggen binnen de grenzen van redelijkheid en doelmatigheid.
Grondwaterzorgplicht
De gemeente draagt zorg voor het in het openbaar gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van de particulier, het waterschap of de provincie behoren.
Invloed op de waterhuishouding
Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het plangebied worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. De oppervlakte aan verharding binnen het plangebied neemt af. De schuren/bijgebouwen achter de bestaande woningen aan de Ninaberlaan 9 en 11 worden gesloopt en de te realiseren woningen mogen daarnaast een maximale inhoud hebben van 400m3. Ten aanzien van de oprit en bestrating rondom de bebouwing wordt gebruik gemaakt van halfverharding. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap en de gemeente hebben de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Hier wordt in voorliggend plan dan ook invulling aan gegeven: het hemelwater wordt geïnflitreerd op het terrein.
Conclusie
Het voorliggende plan is uitvoerbaar op het gebied van het aspect 'water'.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Ten behoeve van de ontwikkeling is een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd. Voorafgaand aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden conform NEN5725. Hierbij werd van tevoren uitgegaan van enkele verdachte deellocaties: de werkplaats met smeerput bij huisnummer 9 (deellocatie A), asbestverdachte druppelzones bij de schuren achter zowel huisnummer 9 als 11 (deellocaties B en C), en de voormalige opslaglocatie voor kolen in de schuur achter huisnummer 11 (deellocatie D).
Figuur 12: Overzicht deellocaties (asbest)bodemonderzoek
In totaal zijn er 6 inspectiegaten gegraven en zijn er 20 boringen verricht (zie figuur 12). Het aangetoonde asbestgehalte in druppelzone B is ruim hoger dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Voor deze locatie geldt een saneringsnoodzaak. In totaal gaat het om circa 7m3. Voor druppelzone C geldt dat eveneens asbest is aangetoond, maar slechts in een laag gehalte, waardoor hiervoor geen saneringsnoodzaak van toepassing is. Op de overige locaties zijn hooguit zeer lichte verontreinigingen aangetoond. Na sanering van druppelzone B, zijn alle percelen dan ook geschikt voor het (beoogde) gebruik als woonperceel.
Conclusie
Voor de druppelzone naast het bijgebouw achter huisnummer 9, geldt een saneringsnoodzaak. Voorafgaand aan de sanering wordt een saneringsplan ter goedkeuring voorgelegd aan de provincie Overijssel. Na sanering van deze locatie is de bodemkwaliteit ter plaatse voldoende voor het gebruik als woonperceel. Voor de overige locaties geldt dat de bodemkwaliteit reeds voldoende is voor woondoeleinden.
Wet Geluidshinder
Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Railverkeerslawaai en industrielawaai is bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industrie in de nabije omgeving gelegen zijn.
De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de Ninaberlaan. Op onderstaande geluidskaart is de geluidsbelasting ter plaatse van de nieuwe woningen te zien. Hier geldt een geluidsbelasting tussen de 46dB en 50dB. Op onderstaande kaart is geluidsafschermende werking van de bestaande gebouwen aan de Ninaberlaan (de woningen op nummer 9 en 11) nog niet meegenomen. Logischerwijs is de daadwerkelijke geluidsbelasting daarom nog wat lager dan op de kaart wordt aangegeven. Zodoende kan worden aangenomen dat ter plaatse van de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48dB. Ten aanzien van het aspect geluid wordt het plan uitvoerbaar geacht.
Figuur 13: Uitsnede geluidskaart ter plaatse van het plangebied (Bron: Atlas Leefomgeving)
Inleiding
In het kader van goede ruimtelijke ordening en gezien de gevoeligheden van luchtkwaliteit op de gezondheid is voor een bestemmingsplan inzicht nodig in de mate van de luchtkwaliteit c.q. blootstelling aan luchtverontreinigingen, te weten concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof PM10) van toename van verkeersaantrekkende werking en eventuele andere activiteiten.
Wettelijk kader
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het voorliggende plan heeft betrekking op het toevoegen van twee woningen en draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Anderzijds voldoet de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied aan de grenswaarden (blijkt uit de luchtkwaliteitskaarten zoals weergegeven op www.atlasleefomgeving.nl).
Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.
Externe veiligheid rondom het plangebied
Om in beeld te brengen of er in het plangebied in de nabijheid van het plangebied aan de Ninaberlaan/ Pastoor Rientjesstraat risicobronnen aanwezig zijn, is de risicokaart van Atlas Leefomgeving geraadpleegd. Een uitsnede daarvan is weergegeven in figuur 13.
Figuur 14: Ligging plangebied aan de Ninaberlaan/Pastoor Rientjesstraat (rode cirkel) op de risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving)
Uit de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risico's aanwezig zijn. Pas op een ruime afstand van 300 meter is een propaantank aanwezig, met bijbehorende veiligheidscontouren voor brand en explosie (zichtbaar in figuur 13). De voorgenomen ontwikkeling is niet gelegen binnen deze veiligheidscontouren en ligt op grote afstand van de desbetreffende propaantank. In de omgeving zijn daarom geen externe risico's aanwezig die een direct risico vormen voor het plangebied.
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Bij de toetsing aan de richtafstanden gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Ten westen van het plangebied, aan de overkant van de Pastoor Rientjesstraat is een manege aanwezig. Op basis van de voorgenoemde VNG-uitgave geldt voor dergelijke bedrijven een richtafstand van 50 meter. Ten opzichte van de nieuw te realiseren woningen wordt dan ook een afstand van ten minste 60 meter van de manege aangehouden. Aan de Ninaberlaan 17 is daarnaast een zeer kleinschalig agrarisch bedrijf aanwezig. Voor dergelijke bedrijven geldt eveneens een richtafstand van 50 meter. Hieraan wordt met een afstand van circa 54 meter eveneens voldaan. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Gemeente Hellendoorn kent de Nota Parkeeernormen (herziene uitgave 2021). Hierin is opgenomen dat een vrijstaande koopwoning een norm kent van 2,2 parkeerplaats per woning. In het inrichtingsplan is rekening gehouden met deze parkeernorm. Bij beide woningen wordt in ieder geval ruimte gereserveerd voor minimaal twee parkeerplekken. De woningen worden ontsloten via de Pastoor Rientjesstraat en krijgen elk een eigen oprit. Het verkeer van en naar de nieuwe woningen kan eenvoudig worden afgewikkeld via het bestaande wegennet.
Gelet op het voorgenoemde levert de gewenste ontwikkeling geen belemmeringen op voor het aspect 'verkeer en parkeren'.
De verschillende aspecten van de milieutoets, zoals besproken in dit hoofdstuk, duiden niet op nadelige milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Er kan geconcludeerd worden dat de milieuaspecten geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.
In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat het voorgenomen plan niet past binnen de geldende bestemmingen. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren.
Er zijn vier typen regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op het bestemmingsplan Nijverdal Oost 2016 van de gemeente Hellendoorn.
In Artikel 1 is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In Artikel 2 is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.
De percelen aan de Ninaberlaan 9 en 11 kennen deels (aan de straatzijde) de bestemming 'Tuin'. Ook aan de nieuwe woonpercelen wordt deels de bestemming 'Tuin' toegekend, ter plaatse van de te realiseren inrit en hoogstamboomgaard aan de zijde van de Pastoor Rientjesstraat.
Het bestaande woonperceel aan de Ninaberlaan 9 behoudt de bestemming 'Wonen - 1'. De huidige bestemmingsvlakken aan de Ninaberlaan 9 en 11 wijzigen enigszins om plaats te maken voor de nieuw te bouwen woningen. Deze nieuwe woningen worden ontsloten via de Pastoor Rientjesstraat. Ook aan de nieuwe woningen wordt de bestemming 'Wonen - 1' toegekend. Voor deze gronden gelden specifieke bouw- en gebruiksregels, zoals opgenomen in Artikel 4.
Het bestaande woonperceel aan de Ninaberlaan 11 behoudt de bestemming 'Wonen - 2'. Voor deze gronden gelden specifieke bouw- en gebruiksregels, zoals opgenomen in Artikel 5.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Hierin is opgenomen dat de bestaande afmetingen en afstanden die afwijken van de afmetingen en afstanden in het bestemmingsplan en die rechtmatig tot stand zijn gekomen als minimum of maximum afmetingen en afstanden zijn toegestaan.
In dit artikel worden de vormen van verboden gebruik benoemd. Tevens is opgenomen onder welke voorwaarde het, ter plaatse van een woning en daarbij behorende bijgebouwen, is toegestaan om een "vrij" beroep uit te oefenen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan te wijzigen.
In dit artikel zijn afstemmingsregels ten aanzien van parkeren, laden en lossen en hemelwaterafhandeling opgenomen.
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in Artikel 10 Overgangsrecht. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
Het laatste artikel is Artikel 11 Slotregel. Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
Het Rijk
Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Het ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van wettelijk vooroverleg toegezonden aan de provincie Overijssel.
Waterschap Vechtstromen
Het plan is eveneens middels de watertoets afgestemd met waterschap Vechtstromen. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf 4.4 Hydrologie en watertoets. Uit de watertoets bleek dat de korte procedure van toepassing is.
Omwonenden
De directe omwonenden zijn in twee rondes op de hoogte gebracht van en betrokken bij het plan. In de initiatieffase is het plan met de omwonenden besproken. Tijdens de verdere uitwerking van het plan, zijn de initiatiefnemers daarnaast met het concept erfinrichtingsplan nogmaals bij omwonenden langsgegaan om de gewenste ontwikkeling met hen door te spreken. Hieruit zijn geen wijziging in het erfinrichtingsplan voorgekomen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er zienswijzen ingediend tegen het plan, welke zijn verwerkt in de zienswijzennota in Bijlage 5. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen heeft er een aanpassing plaatsgevonden aan het erfontwikkelingsplan (Bijlage 1), welke betrekking heeft op het toevoegen van een toegangspoort bij de oprit naar de nieuwe woningen aan de Pastoor Rientjesstraat. Op deze wijze kan de oprit worden afgesloten tijdens evenementen van het hippisch centrum en is er sprake van een tijdelijke ontsluiting via de Ninaberlaan.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval worden de gemeentelijke kosten, op basis van de legesverordening, verhaald op initiatiefnemer. Met initiatiefnemer wordt tevens een planschadeovereenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.