direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tunnelweg 7 te Haarle
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPHATUNNELWEG7-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plangebied aan de Tunnelweg 7 te Haarle kent momenteel een woonbestemming en recreatiebestemming. Hier bevinden zich momenteel twee woningen in één woonboederij. Bij de woning zijn een aantal bijgebouwen gesitueerd. Daarnaast staan er drie recreatiehuisjes. Deze recreatiehuisjes zijn vervallen en worden niet meer verhuurd. De (agrarische) grond rondom het huis (perceelnummer 339) behoort ook tot het plangebied.

De initiatiefnemer is voornemens om het erf een kwalitatieve impuls te geven door de drie recreatiebestemmingen op te heffen en de recreatiehuisjes te slopen. Daarbij is de initiatiefnemer voornemens om, in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO), de woonboederij als één woning in stand te houden en het andere woonrecht in te zetten om een nieuwe woning te bouwen ten noorden van de huidige woonboerderij. Hiermee neemt het totale aantal woningen in het buitengebied niet toe. De initiafnemer heeft hiervoor een verzoek bij de gemeente Hellendoorn ingediend.

De gemeente Hellendoorn heeft positief op gereageerd, en is bereid om planologische medewerking te verlenen onder de aanvullende voorwaarde dat het totale oppervlakte aan bijgebouwen behorende bij de woonboederij wordt teruggebracht tot 150 m2 door ook de bijgebouwen te slopen en te vervangen voor één nieuw bijgebouw.

Samengevat bestaat de ontwikkeling uit het volgende:

  • Sloop van ruim 210 m2 landschapsontsierende recreatiewoningen;
  • Sloop van 244 m2 landschapsontsierende bijgebouwen;
  • Realisatie van 1 nieuwe woning van maximaal 750 m3;
  • Verwijderen recreatieve bestemmingen (3 x 300m3 inhoud aan recreatiewoningen);
  • Behoud agrarisch aanzicht;
  • Parkeren wordt op eigen erf vormgegeven;
  • Nieuwe woning wordt landschappelijk en klimaat adaptief ingepast;
  • Het erf aan de Tunnelweg 7 wordt voorzien van een nieuw bijgebouw van 150 m2;
  • Toename van biodiversiteit, door te investeren in de kernkwaliteiten van het landschap, daarmee versterken van NNN.

1.2 Locatie plangebied

Het plangebied en de omgeving

Het erf aan de Tunnelweg ligt aan de westelijke rand van de Sallandse Heuvelrug, op de kruising van de Schippersweg en de Tunnelweg. Het bevindt zich temidden van de kernen Haarle, Luttenberg, Nijverdal en Hellendoorn in de gemeente Hellendoorn. Haarle is op circa 2 km ten zuidwesten van het plangebied de meest nabije kern. Binnen één kilometer ligt de N35, een belangrijke verkeersader van Almelo naar Zwolle. De omgeving kent naast de recreatieve en natuurlijke waarden van de Sallandse heuvelrug een overwegend agrarisch karakter en gebruik. Op het erf bevinden zich een woonboerderij, 3 recreatiewoningen en enkele bijgebouwen.

Op afbeelding 1 is de ligging van het plangebied te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHATUNNELWEG7-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging van het plangebied aan de Tunnelweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHATUNNELWEG7-VG01_0002.png" Afbeelding 2: Ligging van het plangebied in de omgeving.

1.3 Huidig planologisch regime

Het plangebied behoort tot drie verschillende bestemmingsplannen van de gemeente Hellendoorn.

De woonboerderij en de bijgebouwen behoren tot het bestemmingplan 'Herziening diverse plandelen Buitengebied 2009', welke is vastgesteld op 16 juni 2018. Hierin kent het plangebied de enkelbestemming 'Wonen', met ter hoogte van de woonboerderij de maatvoering 'aantal wooneenheden: 2'. Op het plangebied ligt een bouwvlak en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Daarnaast kent het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHATUNNELWEG7-VG01_0003.png"

Afbeelding 3: Uitsnede bestemmingsplan 'Herziening diverse plandelen Buitengebied 2009' met daarin het plangebied weergegeven.

Ter hoogte van de recreatiehuisjes is het bestemmingsplan 'herziening permanente bewoning recreatiewoningen', welke is vastgesteld op 4 maart 2014, vigerend. Het plangebied kent hier de enkelbestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHATUNNELWEG7-VG01_0004.png"

Afbeelding 4: Uitsnede bestemmingsplan 'herziening permanente bewoning recreatiewoningen' met daarin het plangebied weergegeven.

In het zoekgebied van de nieuwe woning, ten noorden van de woonboerderij, geldt het bestemmingsplan 'buitengebied', welke is vastgesteld op 15 juni 2011. Hierin kent het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' en de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - Verwevingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHATUNNELWEG7-VG01_0005.png"

Afbeelding 5: Uitsnede bestemmingsplan 'buitengebied' met daarin het plangebied weergegeven.

De voorgenomen ontwikkeling van een nieuwe woning in de agrarische bestemming is volgens de regels van het bestemmingsplan strijdig. Door de bestemming van 'Agrarisch' naar 'Wonen' te wijzigen in het zoekgebied voor de nieuwe woning, kan de ontwikkeling planologisch mogelijk worden gemaakt. Hier tegenover staat het vervallen van de recreatiebestemming in het buitengebied, de sloop van bijgebouwen behorende bij de woonboerderij en landschappelijke inpassing van de ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die volgen uit het beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied en de directe omgeving aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling nader toegelicht, waarbij eerst de huidige situatie wordt beschreven. Hierna volgt een beschrijving van de toekomstige situatie in relatie tot het Natuurnetwerk Nederland.

2.1 Huidige situatie

Op het erf bevindt zich een woonboerderij waar momenteel twee wooneenheden in gevestigd zijn. Rondom de woonboerderij staan enkele bijgebouwen en in een recreatiebestemming ten oosten van de woonboerderij bevinden zich een drietal recreatiewoningen. De recreatiewoningen zijn niet meer als zodanig in gebruik en verkeren in slechte staat. Ook de diverse opstallen rondom het woonhuis zijn in redelijk slechte staat.

2.2 Toekomstige situatie

De initiatefnemer is voornemens om de landschapsontsierende recreatiewoningen (210 m2) alsmede de landschapsontsierende bijgebouwen (244 m2) te slopen. De recreatiebestemming wordt na de sloop van de recreatiewoningen opgeheven. De initiatiefnemer is voornemens om hiervoor in de plaats een nieuw woonhuis van 750m3 met een bijgebouw van 100m2 te realiseren ten noorden van de huidige woning. Daarnaast wordt de huidige woning aan de Tunnelweg voorzien van een nieuw bijgebouw van 150 m2.

Het aantal toegestane wooneenheden in de woonboerderij wordt teruggebracht van twee naar één, waarbij er met de nieuwe woning per saldo geen nieuwe wooneenheden worden toegevoegd aan het buitengebied en de woonboederij in zijn geheel als één woning wordt aangehouden.

De twee toekomstige erven aan de Tunnelweg worden als afzonderlijke erven behandeld maar passen visueel als één erf in het landschap. Op het erf wordt de karakteristieke onderverdeling van voor- en achtererf teruggebracht. De nieuwe groenstructuren versterken het cluster van de gebouwen en tegelijkertijd onstaat er met beplanting een visuele scheiding tussen de twee erven. In hiernavolgende afbeelding is het schetsontwerp weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHATUNNELWEG7-VG01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHATUNNELWEG7-VG01_0007.png"

Afbeelding 6: schetsontwerp nieuwe erven aan de Tunnelweg (bron: Ontwikkelplan Eelerwoude)

Met de herontwikkeling krijgt het erf een flinke landschappelijke impuls die ten goede komt van de ruimtelijke kwaliteit. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de ruimtelijke gevolgen en inpassing.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid beschreven dat betrekking heeft op het projectgebied en de voorgenomen ontwikkeling. Het wordt benaderd vanuit het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld, omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden dergelijke lokale ontwikkelingen niet behandeld. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:

  • project Mainportontwikkeling;
  • Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN').

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de voorgenomen ontwikkeling wordt één van de twee wooneenheden in de dubbele woonboerderij verplaatst naar een nieuw te bouwen woning op hetzelfde perceel. Hiermee wordt wel een nieuwe woonbestemming toegevoegd, maar geen extra wooneenheid. Om te bepalen wanneer een ontwikkeling aangemerkt kan worden als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro wordt gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat een ontwikkeling van 11 nieuwe woningen niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling (bron: ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). De voorgenomen ontwikkeling van één nieuwe woning aan de Tunnelweg wordt daarmee dan ook niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.1 De nationale omgevingsvisie

Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken. Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. 

 

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

 

Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd namelijk:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

 

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die geen negatieve effecten heeft op nationale belangen. Het plan voldoet aan de prioriteit voor toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied. Immers worden de oude recreatiehuisjes en bijbehorende recreatiebestemmingen 'opgeruimd', wat ten goede komt van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Daarbij blijft het aantal wooneenheden in het buitengebied gelijk doordat één van de wooneenheden uit de woonboerderij wordt ingezet voor de nieuw te bouwen woning. Tot slot krijgt de ontwikkeling een landschappelijke inpassing die aansluit bij de kenmerken van de omgeving. Hiermee is het voorliggende plan in overeenstemming met de NOVI.

3.2.2 Conclusie Rijksbeleid

Vanuit de SVIR, het Barro, de Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Er wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel.

3.3.1 Omgevingsvisie- en verordening 2017

Omgevingsvisie- en verordening

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en -verordening 2017 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde:

  • 1. Generieke beleidskeuzes (Of).
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven (Waar).
  • 3. Gebiedskenmerken (Hoe).

1. Generieke beleidskeuzes (Of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, het Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Een aantal beleidskeuzes geldt nagenoeg voor alle ontwikkelingen op alle locaties in Overijssel:

  • integraliteit
  • toekomstbestendigheid
  • concentratiebeleid
  • (boven)regionale afstemming
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bovenstaande beleidskeuzes geven invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Hiermee wordt een nadere invulling aan de Ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro (art. 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) gegeven.

Daarnaast zijn er ook gebiedsspecifieke beleidskeuzes.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Hieronder is de ontwikkeling per relevant artikel getoetst:

art. 2.1.2 Principe van concentratie

In lid 1 is opgenomen dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in woningbouw om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. De voorliggende ontwikkeling past binnen de lokale behoefte en resulteert per saldo niet in een extra woonfunctie in het buitengebied.

art. 2.13 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

In dit artikel zijn een aantal voorwaarden gesteld voor ontwikkelingen die extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de Groene Omgeving leggen. In voorliggende ontwikkeling worden een aantal recreatiewoningen en bijgebouwen afgebroken en hiervoor wordt één nieuwe woning met bijgebouw en één nieuw bijgebouw bij de bestaande woonboerderij geplaatst. Per saldo neemt de verharding en bebouwing dus af waarmee het het plan dus geen extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving legt.

art. 2.1.4 Toekomstbestendigheid

Een initiatief mag de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen. Ook wordt gegeken naar de verschillende schaalniveaus van de effecten van ingrepen. Met de ontwikkeling wordt een niet-toekomstbestendige recreatiefunctie verwijderd uit het buitengebied. De nieuwe woning belemmert de omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsuitvoering en er worden per saldo geen woonfuncties aan het buitengebied toegevoegd. Hiermee is de ontwikkeling voldoende toekomstbestendig.

Art. 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. In de toelichting moet inzichtelijk worden gemaakt hoe het uitvoeringsmodel van en de beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie Overijssel zijn toegepast. In deze paragraaf (3.3) wordt de ontwikkeling getoetst aan de verschillende onderdelen van de Omgevingsvisie en wordt aangetoond hoe de ontwikkeling aansluit bij het landschap en leidt tot een toename van de ruimtelijke kwaliteit.

Art. 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) moet ertoe leiden dat ontwikkelingen in het buitengebied samengaan met een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Aan de Tunnelweg wordt deze impuls bereikt door landschapsontsierende bebouwing te slopen en het erf opnieuw in te richten met een nieuwe woning en een passende beplantingsstructuur. In paragraaf 3.3.3 is nader toegelicht hoe de balans voor de ontwikkeling is opgebouwd.

Art. 2.1.9 Sociale kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen waarbij provinciale belangen in geding zijn, wordt aangegeven op welke wijze bewoners en gebruikers betrokken zijn bij de ontwikkeling van de plannen. Voor de ontwikkeling aan de Tunnelweg heeft overleg plaatsgevonden met de omwonenden, dit is nader toegelicht in paragraaf 7.2.

Gebiedsspecifieke beleidskeuzes

In afbeelding 7 is een uitsnede weergegeven van de kaart met gebiedsspecifieke beleidskeuzes van de provincie Overijssel. Hieruit blijkt dat er geen gebiedsspecifieke beleidskeuzes gelden voor het plangebied. Nabij het plangebied ligt de Sallandse Heuvelrug, wat tot het Natuurnetwerk Nederland behoort. In 4.2 Ecologie wordt de ontwikkeling in relatie tot het Natuurnetwerk Nederland nader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHATUNNELWEG7-VG01_0008.png"

Afbeelding 7: Uitsnede Omgevingsvisie Overijssel, kaart 'gebiedsspecifieke beleidskeuzes', met daairn het plangebied weergegeven.

Gesteld wordt dat de voorgenomen ontwikkeling geen afbreuk doet aan de beleidskeuzes uit de provinciale omgevingsvisie.

2. Ontwikkelingsperspectieven (Waar)

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied ligt in het ontwikkelperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In dit ontwikkelingsperspectief is ruimte voor verweving van functies. Enerzijds met melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik, anderszijds ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van het agrarische cultuurlandschap is de belangrijkste kwaliteitsambitie. Daarnaast gelden de algemene ruimtelijke kwaliteitsambities: zichtbaar en beleefbaar mooi landschap, sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel en continu en beleefbaar watersysteem.

Voor kleinschalige mixlandschappen gelden de volgende uitgangspunten:

  • Behouden en versterken van de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied;
  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • Ontwikkelingsmogelijkheden verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

De voorgenomen ontwikkeling beperkt de omliggende functies niet, er wordt voldoende afstand gehouden van omliggende functies.

Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied. De ruimtelijke kwaliteit van de omgeving krijgt een flinke boost door het verwijderen van de in onbruik geraakte en vervallen recreatiehuisjes en de afname van het oppervlakte aan bijgebouwen bij de woonboerderij. Bovendien gaat de ontwikkeling gepaard met de realisatie van passende landschappelijke en natuurlijke elementen. Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectieven "Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap".

Onder het kopje Gebiedskenmerken wordt onder Laag van de agrarische cultuurlandschappen toegelicht hoe de voorgenomen ontwikkeling aansluit bij de uitgangspunten van het jong heide- en broekontginningenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHATUNNELWEG7-VG01_0009.png"

Afbeelding 8: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart met de ligging van het plangebied weergegeven (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

3. Gebiedskenmerken (Hoe)

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken.

De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatie proces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.

Afbeelding 9 geeft het plangebied weer op de gebiedskenmerkenkaart de "Natuurlijke laag". Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHATUNNELWEG7-VG01_0010.png"

Afbeelding 9: Weergave kaart natuurlijke laag (bron: Omgevingsvisie Overijssel).

Dekzandvlakte en ruggen

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekking)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Van oudsher zijn de hoger gelegen gronden goed bewoonbaar. De nieuw te realiseren woning ligt, net als de huidige woonboerderij, wat hoger in het landschap. In de voorgenomen ontwikkeling wordt voor de beplanting van het erf bovendien gebruik gemaakt van inheemse soorten welke passen bij het landschap en haar bodem. Hiermee past de ontwikkeling binnen de kenmerken van de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHATUNNELWEG7-VG01_0011.png"

Afbeelding 10: Weergave kaart laag van het agrarisch cultuurlandschap (bron: Omgevingsvisie Overijssel).

Jong heide- en broekontginningenlandschap

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” gelegen in het landschapstype 'jonge heide- en broekontginningenlandschap'. De ambitie voor het jonge heide- en broekontginningslandschap is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de voorliggende ontwikkeling wordt het erf passend bij het landschap ingericht. De twee toekomstige woonerven passen visueel als één erf in het landschap, waarmee de ruimtemaat van het erf behouden blijft. De twee erven liggen als één blok langs de lineaire structuur van het open landschap. Door middel van beplanting wordt de lineaire structuur benadrukt. Hiermee past de ontwikkeling in het jong heide- en broekontginningslandschap.

Stedelijke laag

De stedelijke laag bevat de steden, dorpen, verspreide bebouwing en infrastructuur. In deze laag is de dynamiek van belang: tussen grote steden en infrastructuur, maar ook de rust van dorpen en landelijke wegen en paden. De ligging en bereikbaarheid van een stad of dorp spelen een belangrijke rol in het functioneren van een plek. Steden en dorpen hebben hun eigen ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten, waarbij cultuurhistorische gebouwen en structuren vaak bepalend zijn voor de stedelijke identiteit en belevingswaarde.

Informele trage netwerk

Het informele trage netwerk bestaat uit het samenhangende netwerk van de wandelpaden, fietspaden, ruiterroutes, etc. die het agrarische cultuurlandschap en de natuurlijke laag toegankelijk en beleefbaar maken. De oude zandwegen en paden vormen hierbij de hoofdsstructuur. Door veranderingen als ruilverkaveling, opwaardering van wegen en oprukkende bebouwing zijn delen van dit netwerk verloren gegaan.

Verspreide bebouwing

Agrarische erven zijn van oudsher sterk verbonden met het landschap door de bewerking van de omliggende gronden, afgestemd op de plaatselijke omstandigheden. Zo zijn er herkenbare, samenhangende landschappen ontstaan, zoals het essenlandschap, oude hoevenlandschap, etc., waarbij elk landschapstype zijn eigen 'erfvorm' kent. Daarnaast kent het buitengebied verspreide burgerwoningen met elk een eigen karakter en ontstaansverhaal. De norm is dat ontwikkeling van nieuwe erven bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit volgens de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Belangrijk is het behoud en de versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen en een koppeling tussen erf en landschap.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorliggende ontwikkeling leidt niet tot het opheffen van paden of wegen in het buitengebied en doet daarmee geen afbreuk aan de kwaliteit van het informele trage netwerk. Door middel van de landschappelijke inpassing wordt de verbinding tussen het landschap en het nieuw in te richten woonerf versterkt. Zo wordt het erf met de twee woningen als één blok in het landschap ingepast, waarmee de oorspronkelijke maat van het erf behouden blijft. Door middel van lineaire beplanting wordt verbinding gezocht met het omliggende lineaire ontginningslandschap. Hiermee past de ontwikkeling binnen de eigenschappen van de stedelijke laag.

Laag van beleving

De laag van de beleving gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaltiteit, identiteit en tijdsdiepte en recreatieve voorzieningen die bijdragen aan de beleefbaarheid en waardering van de omgeving. In deze laag komen natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar en gaat over verbinding tussen bijvoorbeeld stad en land, cultuur en natuur, snel en traag.

Donkerte

Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'donkerte' in de laag van de beleving. Lichte gebieden staan voor economische dynamiek: steden en dorpen, glastuinbouw, wegenstructuren, etc. De donkere gebieden vormen grotendeels het 'buitengebied' van Overijssel: natuur- en landbouwgebieden. Deze gebieden zijn relatief 'luw' en dun bewoond. Donkerte is een te koesteren kwaliteit. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied is de richtlijn dan ook om alleen minimale noodzakelijke verlichting toe te passen en deze goed te richten om zo de donkerte zoveel mogelijk te behouden.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Op de erven wordt verlichting zo zoveel mogelijk geminimaliseerd, waarbij gebruik wordt gemaakt van een timer, van boven naar beneden schijnende verlichting en vleermuisvriendelijke kleur verlichting. Hiermee wordt de donkerte van het gebied zoveel mogelijk behouden.

3.3.2 Actualisatie Omgevingsvisie provincie Overijssel 2019/2020

Op 31 maart 2020 hebben de Provinciale Staten een beleidsaanpassing in de provinciale Omgevingsvisie en -omgevingsverordening Overijssel voorgesteld, ten aanzien van verblijfsrecreatie. De resultaten van de evaluatie van het beleid voor verblijfsrecreatie en het leer en ontwikkeltraject Vitale Vakantieparken Vechtdal zijn hier aanleiding voor. In het statenvoorstel nr. 2020/1100794 is dit nader toegelicht. Na aanleiding van dit voorstel is deze aanpassing toegevoegd aan de actualisatie Omgevingsvisie 2019/2020.

In de Omgevingsvisie geeft de provincie Overijssel weer dat recreatie en toerisme behoort tot de belangrijke pijlers van de provincie. De provincie stimuleert de kwaliteitsverbetering en de uitbreiding in verscheidenheid van bestaande verblijfsaccommodaties. Kwaliteitsverlies zorgt voor maatschappelijke problemen in en verloedering van recreatieparken. Mits blijkt dat het vooruitzicht van een recreatiepark niet toekomstbestendig is, komt het recreatiepark in aanmerking voor transformatie of sanering. Tijdelijke functieverandering is hierbij toegestaan (voor maximaal 10 jaar). Voor solitaire recreatiewoningen rijkt de provincie Overijssel gemeenten de mogelijkheid aan om de functie, onder voorwaarden, permanent te wijzigen. Solitaire recreatiewoningen hebben een geringe bijdrage aan het recreatief product van de provincie Overijssel en hebben economisch gezien weinig perspectief gezien de beperkte vraag. Daarmede worden deze niet tot provinciaal belang beschouwd.

De provincie Overijssel biedt in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) dan ook ruimte voor medewerking aan functiewijziging van solitaire recreatiewoningen. Het is aan de gemeente om te bepalen of dergelijke ontwikkelingen passen binnen het KGO beleid. De voorwaarden voor het reguliere Overijsselse KGO beleid, zoals zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, en de passendheid binnen de Woonagenda’s zijn hierbij van toepassing.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het erf aan de Tunnelweg 7 is geen recreatiepark en heeft ook niet de omvang van een recreatiepark. De drie recreatiewoningen behoren tot de categorie “solitaire recreatiewoningen”. Gezien de huidige staat kan worden gesteld dat toekomstperspectief als zodanig niet aan de orde is. De recreatiewoningen komen daardoor in aanmerking voor functieverandering.

3.3.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)

De Provincie Overijssel heeft de KGO vastgesteld. De KGO moet ertoe leiden dat ontwikkelingen in het buitengebied samengaan met een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Hierin is de balans van de ontwikkeling met name van belang. Voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied geldt dat ruimtelijke inpassing verplicht is en dat er een aanvullende kwaliteitsprestatie wordt gevraagd. Voor het bepalen van de aanvullende kwaliteitsprestaties gelden drie variabelen:

  • Is de ontwikkeling ‘gebiedseigen’ of ‘gebiedsvreemd’?
  • Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving?
  • Dient het initiatief een eigen belang, of ook maatschappelijke belangen?

Het ‘Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’ geeft handvaten voor welke ontwikkeling dat geldt en hoe je de balans tussen nieuwe ontwikkelingen en de kwaliteitsprestatie bepaalt. Wat betreft de ontwikkeling aan de Tunnelweg 7 ziet de balans er als volgt uit.

  • Een bestaand bouwrecht in de huidige boerderij wordt losgekoppeld;
  • Dit bouwrecht wordt gebruikt om een vrijstaande woning van 750 m3 met bijgebouw van 100 m2 te realiseren;
  • Bij de bestaande woning wordt een nieuw bijgebouw geplaatst van 150m2.

Ter compensatie van de bouw van een vrijstaande woning met bijgebouw worden:

  • Drie oude ontsierende recreatiewoningen gesloopt (3 x 300 m3 inhoud);
  • De bestemmingen Recreatie – recreatiewoning drie keer opgeheven;
  • Drie landschapsontsierende bijgebouwen gesloopt;
  • Landschappelijke inpassing bestaand erf;
  • Landschappelijke inpassing nieuw te realiseren erf.

In zijn geheel gaat het erf aan de Tunnelweg 7 er kwalitatief op vooruit. Er wordt geïnvesteerd in de verbetering van het huidige erf en het nieuw te realiseren erf krijgt een gebiedseigen uitstraling.

3.3.4 Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven en de geldende gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het relevante ruimtelijke beleid van de gemeente Hellendoorn is weergegeven in de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' en het bestemmingsplan "Buitengebied 2009".

3.4.1 Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk'

De gemeenteraad van Hellendoorn heeft op 20 februari 2014 de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen. Identiteit vormt hierbij voornaamste uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. Het behouden en versterken van de identiteit van Hellendoorn zal bijdragen aan de aantrekkelijkheid op het gebied van wonen, recreëren en ondernemen. De gemeente gaat hierbij voor kwaliteit boven kwantiteit. De Omgevingsvisie ‘Natuurlijk Avontuurlijk’ maakt hiervoor onderscheid in ‘Identiteitsgebieden’.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Op afbeelding 11 is te zien dat het plangebied tot het identiteitsgebied ‘Rond Boeren’ behoort. De gemeente wil hier inzetten op het behouden van de agrarische en landschappelijke identiteit. De volgende punten zijn daarbij belangrijk:

  • Behoud, ontwikkeling en gepaste schaalvergroting;
  • Inpasbaarheid in agrarisch cultuurlandschap;
  • Niet-agrarisch functies koppelen aan de agrarische sector (in functioneel of ruimtelijk opzicht);
  • Een nieuw complex zo formeren dat het in ruimtelijk opzicht lijkt op een (traditioneel) boerenerf.

Binnen de erfontwikkeling aan de Tunnelweg zijn deze punten meegenomen. Door twee woonerven als één in het landschap in te passen behoudt het erf zijn schaal en raakt het landschap niet versnipperd. Door het concept van voor- en achtererven toe te passen bij de inrichting van de erven behoudt het plangebied tevens zijn agrarische uitstraling. Hiermee past de ontwikkeling binnen de identiteit 'Rond Boeren'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHATUNNELWEG7-VG01_0012.png"

Afbeelding 11: Uitsnede structuurvisie Hellendoorn Natuurlijk Avontuurlijk, met daarin de ligging van het plangebied weergegeven.

3.4.2 Woonvisie 2020-2025

De gemeente Hellendoorn wil onnodig ruimtebeslag tegengaan met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Eerst wordt door de gemeente gekeken of er met toepassing van deze principes een oplossing gevonden kan worden voor nieuw ruimtegebruik. De woonvisie sluit aan bij de Ladder van Duurzame Verstedelijking van de provincie Overijssel. Voor de ontwikkeling van ruimtelijke plannen in het buitengebied dient aangetoond te worden dat deze passen binnen de woonopgave en niet leiden tot extra ruimtegebruik.

In de Woonvisie 2020-2025 geeft de gemeente Hellendoorn de richting aan voor het woonbeleid. De woonafspraken tussen de regio Twente en de provincie Overijssel liggen hieraan ten grondslag. Op basis van een Primos huishoudensprognose is bepaald wat de woningbehoefte per gemeente is en daarmede het aantal toegestaan te bouwen woningen. Afhankelijk van veranderingen in de vraag, mag de gemeente Hellendoorn de bouw van 340 tot 420 woningen toewijzen. De intentie is om hier zorgvuldig mee om te gaan. De gemeente geeft ruimte aan ontwikkelingen die een significante kwaliteitsimpuls beduiden.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling draagt, met het bouwen van een woning, bij aan de doorstroming van doelgroepen naar ander woningtype. Hiermee wordt ruimte gemaakt in het woningsegment voor ouderen en starters. Voorliggend plan doet geen beroep op de beperkte “bandbreedte” voor woningbouw van de gemeente Hellendoorn. Een van de wooneenheden, momenteel bestemd op de Tunnelweg 7, wordt gebruikt voor de bouw van de nieuwe woning. Extra ruimtegebruik neemt de ontwikkeling niet in beslag. De sloop van de recreatiewoningen en de landschapontsierende schuren creëert ruimte voor de bouw van de nieuwe woning. Voorliggend plan voegt enkel kwaliteit toe aan de omgeving. Het past daarmee binnen de woonvisie van de gemeente Hellendoorn.

3.4.3 Beleid Nieuw Buitengebied

De beleidsregel 'Beleid Nieuw Buitengebied' is op 16 juni 2020 in werking getreden. Hiermee geeft de gemeente richting aan de toekomstige ontwikkeling van het buitengebied. Ook wordt een doorkijk geboden naar een passende werkwijze voor ruimtelijke ontwikkelingen in de geest van de Omgevingswet, waarij de gemeente meer vanuit "Ja, mits" dan "Nee, tenzij" denkt. Als onderdeel van de beleidsregel is o.a. de Rood-voor-Rood regeling vernieuwd. De beleidsregel is een nadere uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) van de Provincie Overijssel en werkt aan de hand van een stappenplan met daarin de volgende stappen:

  • 1. Gebiedskenmerken
  • 2. Identiteit
  • 3. Gebiedsopgaven
  • 4. Verbinden
  • 5. Wensen
  • 6. Balans

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Aan de hand van bovenstaand stappenplan heeft Eelerwoude een Ontwikkelplan opgesteld voor de herontwikkeling van het erf aan de Tunnelweg. Het Ontwikkelplan is opgenomen als Bijlage 1 Ontwikkelplan bij de toelichting en middels een voorwaardelijke verplichting in de regels juridisch aan het bestemmingsplan verbonden. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld op basis van de plannen zoals deze zijn opgenomen in het Ontwikkelplan.

3.4.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Gezien de aard en omvang van het voornemen, en de locatie waar deze plaatsvindt, wordt geconcludeerd dat het voornemen in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten die gelden in het identiteitsgebied 'Rond Boeren'. Het initiatief past hiermee binnen de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk'.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen ecologie, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.

4.2 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij soortenbescherming heeft men per 1 januari 2017 te maken met de nieuwe Wet natuurbescherming (dit was de Flora- en faunawet). Bij gebiedsbescherming heeft men ook te maken met de Wet natuurbescherming (was de Natuurbeschermingswet) en met de Ecologische Hoofdstructuur/Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN).

Om te onderzoeken of de gewenste ontwikkeling geen significante negatieve effecten met zich meebrengt in het kader van soorten- en gebiedsbescherming is door Eelerwoude een Toets aan de Wet natuurbescherming uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 2. De belangrijkste conclusies zijn hieronder opgenomen.

Beschermde soorten

Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt

De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten, omdat er sprake is van een tijdelijke en plaatselijke verstoring, er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.

Soorten waarvoor géén provinciale vrijstelling geldt

Bij uitvoering van de plannen dient rekening te worden gehouden met broedvogels. Hierbij dient het slopen van de recreatiewoningen buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden om de soorten die gebruik maken van dergelijke schuren niet te verstoren. Het slopen van deze recreatiewoningen is alleen mogelijk indien door een ecoloog is bepaald dat er geen in gebruik zijnde nesten aanwezig zijn binnen deze te slopen woningen.

Algemene zorgplicht

Daarnaast moet bij de uitvoering van de plannen de algemene zorgplicht uit artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen.

Bescherming gebieden

Het plangebied ligt naast het Nationaal Park De Sallandse Heuvelrug, wat onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied (De Sallandse Heuvelrug) ligt op circa 750 meter afstand van het plangebied.

Niet stikstof-gerelateerde effecten

De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maken dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet-stikstofgerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Stikstof-gerelateerde effecten

Een stikstofberekening is altijd noodzakelijk om de uitstoot en depositie van stikstof, en de gevolgen daarvan op Natura 2000-gebieden te bepalen. Hiervoor heeft Eelerwoude een stikstofberekening uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in Bijlage 3. De uitkomst van deze berekening is dat er geen sprake is van een significante stikstofdepositie, zowel in de sloop- en bouwfase als in de gebruiksfase.

Conclusie ecologie

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor dit plan.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden.

Archeologie

Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen middels archeologisch onderzoek aantonen of archeologische waarden worden bedreigd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De gemeente Hellendoorn heeft haar archeologische waarden beschermd middels een bestemming in het bestemmingsplan "Buitengebied 2009". In de geldende bestemmingsplan komt dit tot uiting door de aanwezigheid van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' op het gehele plangebied. Voor deze gronden geldt een onderzoeksplicht voor ingrepen met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 30cm onder het maaiveld. De realisatie van de voorgenomen sloop van de gebouwen en bouw van een nieuwe woning zal niet groter zijn dan 2.500 m2. Daarmee wordt archeologisch onderzoek niet benodigd geacht. De archeologische dubbelbestemming blijft behouden om de archeologische waarden ook in de toekomst te beschermen.

Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen die met een nieuw bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In het plangebied worden het bijgebouw en de recreatiewoningen gesloopt. Deze zijn niet van cultuurhistorische waarde. Het plangebied zelf kent, op basis van de erfgoedkaart van de Atlas van de Leefomgeving, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijks- of gemeentelijke monumenten of andere bijzondere cultuurhistorische waarden.

Conclusie archeologie en cultuurhistorie

Met het voorliggende plan worden geen archeologische en cultuurhistorische waarden aangetast.

4.4 Hydrologie en watertoets

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Watertoets en waterparagraaf

Op 2 augustus 2021 is het waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het toets resultaat is opgenomen in Bijlage 4 behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Op basis van de watertoets wordt gesteld dat kan worden volstaan met de korte procedure danwel de standaard waterparagraaf. De initiatiefnemers volgen de voorwaarden uit de standaard paragraaf zoals hieronder beschreven.

Relevant beleid

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in Water Raakt! . Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. U kunt de genoemde documenten raadplegen op onze site www.wdodelta.nl.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

In de nieuwe situatie op het erf aan de Tunnelweg wordt het hemelwater in de bodem geïnfiltreerd. Hier is voldoende ruimte voor op het erf.

Samen leven met water 2021-2025 gemeente Hellendoorn

Dit beleidsdocument vervangt het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) van 2015-2020. In het gemeentelijk beleidsdocument 'Samen leven met water' stelt de gemeente Hellendoorn haar visie op o.a. afval- en hemelwater vast. Waar mogelijk worden stromen van vuil en schoon water gescheiden gehouden. Waar mogelijk wordt het hemelwater zoveel mogelijk vastgehouden waar het valt. O.a. door verharde oppervlakten te ontstenen en vergroenen.

Bij nieuwbouw en uitbouw van één of enkele woningen in het buitengebied hanteert de gemeente de volgende dimensioneringsgrondslagen:

Activiteit   Ontwerp afvoercapaciteit   Ontwerp berging
ten behoeve van
vertraagde afvoer
van hemelwater  
Uitbreiding woongebied   Bui 9 kennisbank
stichting Rioned  
60 mm  
Uitbreiding
bedrijventerrein  
Bui 9 kennisbank
stichting Rioned  
60 mm  
Nieuwbouw en bestaande
bebouwing buiten de
bebouwde kom  
Bui 9 kennisbank
stichting Rioned  
60 mm  
Inbreidingen woongebied   Bui 9 kennisbank
stichting Rioned  
30 mm  
Wijziging van verhard
oppervlak  
Bui 9 kennisbank
stichting Rioned  
30 mm  
Uitbouw van woningen
binnen de bebouwde kom  
Bui 9 kennisbank
stichting Rioned  
30 mm  
Rioolvervanging,
herstructurering,
wegrenovatie  
Bui 9 kennisbank
stichting Rioned  
30 mm  

In de voorgenomen ontwikkeling wordt het hemelwater direct geïnfiltreerd en niet via een rioolstelsel afgevoerd.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin.

Deze conclusie is automatisch getrokken op basis van de ingevoerde gegevens op www.dewatertoets.nl. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.

Conclusie

Het voorliggende plan is uitvoerbaar op het gebied van hydrologie.

Hoofdstuk 5 Milieutoets

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • bodem;
  • geluid;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • vormvrije m.e.r.-beoordeling;
  • verkeer en parkeren.

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Ten behoeve van de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 uitgevoerd op de gewenste locatie van de nieuwe wonig (Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek).

Uit het onderzoek blijkt dat er in het grondwater enkele (zeer) lichte tot matige verontreinigingen zijn aangetoond. In de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het matig verhoogde bariumgehalte in het grondwater, wordt beschouwd als natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde en levert bij het huidig en toekomstig gebruik geen risico’s op. Het onderzoeksbureau is dan ook van mening dat het niet noodzakelijk is om over te gaan tot een nader onderzoek. Omdat de overige verhoogde gemeten gehalten in het grondwater de tussenwaarden niet overschrijden is daar ook geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen).

Daarnaast is ten behoeve van de ontwikkeling een rapport verkennend (asbest)bodemonderzoek conform NEN5740 en NEN5707 gedaan op het huidige erf (Bijlage 6 Verkennend (asbest)bodemonderzoek). Uit dit onderzoek blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater enkele (zeer) lichte verontreinigingen zijn aangetoond. In de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.In enkele (meng)monsters is asbest aangetoond in gehalten ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en bouwplannen aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).


Conclusie

Het aspect bodem vormt wel/geen belemmering in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Geluid

Wet Geluidshinder

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Railverkeerslawaai en industrielawaai is bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industrie in de nabije omgeving gelegen zijn.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de voorliggende ontwikkeling wordt een nieuwe woning toegevoegd. Een woning is een geluidgevoelige functie conform de Wet geluidhinder (Whg). De Tunnelweg kent een maximale toegestane snelheid van 60 km/u. Op grond van de Wet geluidhinder dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd wanneer een nieuwe geluidgevoelige functie wordt toegevoegd binnen de geluidszone van deze weg. De geluidszone beslaat 250 meter aan weerszijden van de weg, waarmee de nieuw te realiseren woning binnen deze geluidszone valt.

Door Alcedo is akoestisch onderzoek uitgevoerd om te bepalen wat de geluidsbelasting is ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Tunnelweg en de Schippersweg. De resultaten van dit onderzoek zijn bij dit als Bijlage 7 in de toelichting opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat aan de voorkeursgrenswaarde conform de Wet geluidshinder wordt voldaan. Er zijn geen maatregelen en hogere grenswaarde van toepassing.

Tegenover de nieuw te realiseren woning bevindt zich een glastuinbouwbedrijf. Op grond van de richtlijn 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt voor het aspect geluid een afstand tot de gevel aanbevolen van minimaal 30 meter. De nieuwe woning wordt op minimaal 50 meter afstand van de perceelgrens van het glastuinbouwbedrijf gevestigd, waarmee ruim aan deze richtlijn wordt voldaan.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt.

In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de Regeling NIBM is opgenomen in welke gevallen een nieuwe woningbouwlocatie in ieder geval niet in betekenende waarde is. Wanneer een woningbouwontwikkeling kleiner is dan 1.500 woningen, is deze NIBM.

In de voorgenomen ontwikkeling leidt per saldo niet tot een nieuwe wooneenheid, doordat één van de twee huidige wooneenheden in de woonboerderij aan de Tunnelweg 7 verplaatst wordt naar de nieuwe woning, waarmee het aantal wooneenheden in de woonboerderij wordt teruggebracht tot één. Hiermee draagt de ontwikkeling van het erf aan de Tunnelweg niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Gezien het vorenstaande, vormt het aspect luchtkwaliteit in voorliggend plan geen belemmering.

5.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door onder andere productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Er wordt gewerkt met een plaatsgebonden risicocontour (PR) en een groepsgebonden risico (GR):

  • In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen, kleinere kantoren) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
  • Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm, maar is een zogenaamde oriënterende waarde.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHATUNNELWEG7-VG01_0013.png"

Afbeelding 13: Uitsnede risicokaart met daarin het plangebied weergegeven.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Om uitspraken te kunnen doen over de externe veiligheid is de Risicokaart geraadpleegd. Er zijn geen andere risicobronnen in het plangebied of de directe nabijgeheid gelegen behalve dat er risico is op natuurbranden in het dichtbijgelegen natuurgebied van de Sallandse Heuvelrug.

Echter is het risico in praktijk zeer klein en het erf is niet gelegen in de zone.Mocht het voorkomen dat er een natuurbrand is, dan is het gevaar dat de bewoners verrast worden door het vuur. Een natuurbrand kan zich in een droge periode snel en onvoorspelbaar ontwikkelen. Lokale overheden stemmen brandpreventie en -bestrijding af met de hulpdiensten. Het erf is niet omsloten door beplanting waardoor het vuur moeilijker het erf kan omsluiten. Daarnaast kent het erf een goede ontsluiting via de Tunnelweg én Schippersweg ter evacuatie. Via de Tunnelweg kunnen eventuele hulpdiensten snel in het plangebied ter plaatsen zijn.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Bij de toetsing aan de richtafstanden gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich meerdere agrarische bestemmingen met bouwvlak. Het meest nabij gelegen bedrijf betreft een glastuinbouwbedrijf aan de Schippersweg. Voor glastuinbouwbedrijven wordt een richtafstand van 30 meter geadviseerd voor het aspect geluid. Echter, de agrarische bestemming maakt ook een melkrundveebedrijf mogelijk. Hiervoor geldt volgens de Wet geurhinder en veehouderij een richtafstand van 50 meter in het buitengebied. De nieuw te realiseren woning wordt op minimaal 50 meter afstand van de rand van het agrarische perceel aan de Schippersweg gebouwd. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand. Hiermee wordt hinder en gevaar bij de nieuwe woning voorkomen en blijven de ontwikkelmogelijkheden ter hoogte van het perceel aan de Schippersweg behouden.

Aan de Tunnelweg 5 bevindt zich een agrarische bedrijfsbestemming met o.a. paarden. Voor dergelijke bedrijven is in de VNG-uitgave een richtafstand van 50 meter opgenomen voor geur. De nieuw te realiseren woning komt op ca. 180 meter van de rand van het bouwvlak te liggen. Hiermee wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan.

De andere agrarische bestemmingen met bouwvlak liggen allen op meer dan 100 meter van de nieuw te bouwen woning. In de omgeving geldt de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', waardoor de nieuwvestiging van intensieve veehouderij hier niet mogelijk is.

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor geur en geluid en dat omliggende bedrijven niet beperkt worden in hun bedrijfsuitvoering door de ontwikkeling van het erf aan de Tunnelweg 7.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Als voorliggend plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook, wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit wordt vergeleken met de omvang van ontwikkeling (verplaatsen van twee woonbestemmingen), wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is.

Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten in Hoofdstuk 5 en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Dit plan is daarom niet m.e.r.- (beoordelings-)plichtig.

5.8 Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Met de voorliggende ontwikkeling wordt één van de twee huidige wooneenheden uit de woonboerderij aan de Tunnelweg verplaatst naar een nieuw te bouwen woning elders op het perceel. Per saldo neemt het aantal woningen dus niet toe. Hiermee leidt voorliggende ontwikkeling niet tot een toename van de verkeersgeneratie.

Momenteel zijn er twee opritten aanwezig. Deze blijven behouden. Voor de ontsluiting van de nieuwe woning wordt een nieuwe oprit vanaf de Schippersweg aangelegd. Op het terrein is voldoende ruimte om te parkeren.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande levert de gewenste ontwikkeling geen belemmeringen op voor het aspect 'verkeer en parkeren'.

5.9 Conclusie milieutoets

De verschillende aspecten van de milieutoets, zoals besproken in dit hoofdstuk, duiden niet op nadelige milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Er kan geconcludeerd worden dat de milieuaspecten geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.

In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat het voorgenomen plan niet past binnen de geldende bestemmingen. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren.

Er zijn vier typen regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op het bestemmingsplan Buitengebied 2009 (en de daarop volgende herziening van de regels) van de gemeente Hellendoorn. Daartoe zijn de regels omgezet naar de nu geldende SVBP2012-standaarden en is aangesloten op de meest recente wetgeving.

6.2 Inleidende regels

In Artikel 1 is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In Artikel 2 is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.

6.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

Omdat hier geen sprake is van een agrarisch bedrijf zijn de bouwmogelijkheden voor gebouwen uit het bestemmingsplan Buitengebied niet overgenomen.

Artikel 4 Wonen

Deze gronden zijn bestemd voor wonen, een bedrijf aan huis, niet-agrarische nevenactiviteiten en tuinen en erven. Op deze gronden mogen uitsluitend woningen, bijgebouwen en overkappingen en andere bouwwerken zoals erf- en perceelscheiding worden gebouwd.

Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde

Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

In de regels is opgenomen dat ter plaatse van de dubbelbestemming enkel mag worden gebouwd indien het bouwplan vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot, betreft. Tevens zijn bouwwerken waarvoor de graaf- of heiwerkzaamheden die niet dieper gaan de 0,3 m en bouwwerken met een oppervlak van ten hoogste 2.500 m² toegestaan. Bij bodem ingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,3 m dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

6.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd:

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Hierin is opgenomen dat de bestaande afmetingen en afstanden die afwijken van de afmetingen en afstanden in het bestemmingsplan en die rechtmatig tot stand zijn gekomen als minimum of maximum afmetingen en afstanden zijn toegestaan.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In dit artikel worden de vormen van verboden gebruik benoemd. Tevens is opgenomen onder welke voorwaarde het, ter plaatse van een woning en daarbij behorende bijgebouwen, is toegestaan om een "vrij" beroep uit te oefenen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan te wijzigen.

6.5 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in Artikel 12 Overgangsrecht. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Het laatste artikel is  Artikel 13 Slotregel. Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg

Het Rijk

Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Het ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van wettelijk vooroverleg toegezonden aan de provincie Overijssel.

Waterschap Vechtstromen

Tevens is het plan middels een Watertoets afgestemd met het waterschap Vechtstromen. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf 4.4 Hydrologie en watertoets. Uit de watertoets blijkt dat het plan in overeenstemming is met het waterschapsbeleid.

Omwonenden

De initiatiefnemer heeft de direct omwonenden per brief geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkelingen. In deze brief is de mogelijkheid geboden om in gesprek te treden met de intiatiefnemer en Eelerwoude.

Op 23 september 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden met omwonenden. Naar aanleiding van dit gesprek is de situering van de woning aangepast om de huidige zichtlijnen beter te handhaven. Terugkoppeling van dit gesprek heeft plaatsgevonden op vrijdag 12 februari 2021.

7.2.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode is 1 zienswijze ingediend tegen het plan. Daartoe zijn geen wijzigingen toegebracht in het bestemmingsplan zoals vermeld in de aparte rapportage 'Bijlage 8 Zienswijzennota'.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling zal tussen initiatiefnemer en de gemeente Hellendoorn een anterieure overeenkomst worden gesloten. Hierin zal tevens het risico van planschade worden opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente Hellendoorn volledig verzekerd is.