direct naar inhoud van Toelichting
Plan: bestemmingsplan De Grave Haarle
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie De Grave in Haarle is een woningbouwplan ontwikkeld om te kunnen voorzien in de woningbehoefte van Haarle. De gemeente Hellendoorn is voornemens om de kern Haarle uit te breiden aan de noordzijde. Het plan omvat maximaal 65 woningen. 
De gronden zijn momenteel als agrarische gronden in gebruik.

Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit gronden die liggen ten noorden van de kern Haarle en aansluiten op de bestaande woningbouw. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Hellendoorn, sectie S, perceel nummers 519, 639, 790 en 942. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven (rode cirkel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied aan de noordzijde van Haarle (bron: Topotijdreis.nl)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied van plan De Grave te zien is. In het plan zijn de woningen met de openbare ruimte meegenomen en de beide ontsluitingswegen van de nieuwe wijk.
Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: PDOKviewer)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied waar de nieuwe woonwijk is gepland, ligt grotendeels in het bestemmingsplan "Buitengebied"(vastgesteld 15-6-2011). Het plangebied is in dat bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch". Daarnaast heeft dit gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" en de gebiedsaanduiding "Reconstructiewetzone - Verwevingsgebied. Het plangebied heeft geen bouwvlak.

In figuur 1.3 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan Buitengebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied.' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden binnen de bestemming “Agrarisch” zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid, hier geen intensieve veehouderij, niet-agrarische nevenactiviteiten, instandhouding en ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers en instandhouding van landschapselementen en voorzieningen t.b.v. extensieve openluchtrecreatie, watergangen en waterpartijen.

Dat betekent dat de bestemming geen ruimte biedt voor de bouw van reguliere woningen. Hiervoor is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

Een klein gedeelte van het plangebied ligt in het bestemmingsplan “Haarle 2017” (vastgesteld 31-10-2017), waarin het bestemd is als “Groen” (zie figuur 4). De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor plantsoen, gazon, groenstroken, sport- en speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, langsparkeren, water en extensieve openluchtrecreatie.

Tevens zijn de bestemmingsplannen “Paraplubestemmingsplan parkeren gemeente Hellendoorn” en “Eerste herziening paraplubestemmingsplan gemeente Hellendoorn” van toepassing. Hierin wordt het parkeren ten behoeve van de functies geregeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0004.png" Figuur 1.4: Geldend bestemmingsplan "Haarle 2017" (bron www.ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden die vallen binnen het bestemmingsplan "Haarle 2017" zijn in de voorgenomen plannen bedoeld voor ontsluitingswegen en groen.
Het aanleggen van de ontsluitingswegen binnen de geldende bestemming "Groen" is niet toegestaan. Daarvoor is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

De geldende bestemmingsplannen bieden daarmee geen mogelijkheden om een nieuwe woonwijk te realiseren. Een herziening van de geldende bestemmingsplannen is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'bestemmingsplan De Grave Haarle' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied wordt in de huidige situatie als gebruikt als weiland c.q. akkerbouwland. Het gebied ligt ten noorden van de kern Haarle en sluit aan op de huidige woonbebouwing. De woonwijk zal aan de zuidzijde op 2 plekken worden ontsloten. De ontsluitingswegen zullen aansluiten op de Borgonjensmoat en de Enkweg, waarbij een deel van de geplande ontslutingswegen nu groen is. In figuur 2.1 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0005.png"

Figuur 2.1: huidige situatie locatie plan De Grave (bron: Topotijdreis.nl)

De nieuwe woonwijk sluit aan op de bestaande woonbebouwing in Haarle. Langs de zuidzijde van het plangebied bevindt zich een bomenrij en daar achter nog een openbare ruimte met groen en een speelvoorziening.
Aan de noord- en westzijde van het plangebied bevinden zich enkele woningen in het buitengebied. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan agrarische cultuurgrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0006.png"
Figuur 2.2: Vogelvluchtfoto vanuit het zuiden (bron: StreetSmart)

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0007.png"
Figuur 2.3: Vogelvluchtfoto vanuit het noorden (bron: StreetSmart)

In de figuren 2.2 en 2.3 zijn vogelvluchtfoto's te zien van het plangebied. De nieuwe woonwijk is globaal aangegeven (rood omkaderd).

2.2 Toekomstige situatie

Het voornemen is om een woonwijk te realiseren in Haarle. De woonwijk sluit aan op de bestaande bebouwing van de kern, maar er is ook wat afstand om ruimte over te houden tussen de bestaande bebouwing en de nieuwe bebouwing.

Structuur 
Het plan De Grave in Haarle is gelegen aan de noordkant van Haarle en haakt aan op de bestaande wegenstructuur. De noordelijke grens van het plangebied is de watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta, die onderdeel is van het waterinlaatplan Luttenberg. Het waterinlaatplan laat water binnen om daarmee zorg te dragen voor extra water langs de natuurgebieden Sallandse Heuvelrug en Boetelerveld.

De wijk kenmerkt zich door groene structuren vanwege de toepassing van wadi's. Door de groene structuren is enige afstand gecreëerd tot de bestaande bebouwing. De woningtypen in het plangebied zijn divers, maar allemaal grondgebonden. Elke woning heeft direct zicht op groen voor de woning, wat zorgt voor ruimte en kwaliteit van de nieuwe woonomgeving. Het parkeren is in het plan opgenomen door zorg te dragen voor langsparkeren voor de woningen in de vorm van een waterdoorlatende bestrating. Er is ruim voorzien in parkeermogelijkheden. Daardoor is er geen druk om te gaan parkeren in/langs de wadi's, wat maakt dat de wadi's op een goede manier kunnen functioneren. De wadi's zijn vooral bedoeld om het hemelwater in de wijk in de bodem te infiltreren. In geval van teveel water in een korte tijd, dan is voorzien in een overstort naar de watergang aan de noordkant en de oostkant.

De wegenstructuur is voorzien van diverse onderbrekingen, punaises en waterdoorlatende stenen bij de wadi's haaks op de weg, wat maakt dat de weggebruiker zal kiezen voor beperking van de snelheid. Het gebied wordt aangewezen als woonerf, wat inhoudt dat de weggebruiker in zijn auto langzaam dient te rijden. Kinderen kunnen dan ook op straat spelen.

Planopzet
Het plan voorziet in een mix van woningtypes en bestaat uit 17 vrijstaande woningen, 28 twee-onder-een-kapwoningen en 16 rijwoningen. De rijwoningen hebben de mogelijkheid om levensloopgeschikt te maken en zijn geschikt voor starters. Ook de halfvrijstaande woningen moeten levensloopgeschikt kunnen worden gemaakt. De vrijstaande woningen zijn levensloopgeschikt.

Het plan wordt zo opgebouwd dat er wel wat flexibiliteit zit in de uitwisseling tussen vrijstaande en halfvrijstaande woningen afhankelijk van de actuele, concrete behoefte. In het plan is de ruimte om bij gebleken behoefte meer c.q. ander type woningen te bouwen binnen dezelfde woonbestemming, tot maximaal 65. In figuur 2.4 is de stedenbouwkundige verkaveling van de wijk weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0008.png"

Figuur 2.4: Toekomstige situatie (bron: Aveco de Bondt)

Het plan bestaat uit een aantal blokken waarin de verschillende woningtypes gerealiseerd worden en rondom ontsloten door woonstraten. Tussen deze blokken is er groen waarin tevens het hemelwater kan worden opgevangen.
Het plan biedt flexibiliteit in die zin dat er maximum aantal woningen is opgenomen maar dat het mogelijk is om bijvoorbeeld 2 halfvrijstaande woningen te realiseren in plaats van twee vrijstaande woningen of omgekeerd. Ook voor de rijwoningen is er enige flexibiliteit. Het is mogelijk om een rij van drie en vier woningen te realiseren, maar twee rijen met elk drie woningen is ook mogelijk.

Aan de buitenranden van het plangebied is gekozen voor woning met een lagere goothoogte vanwege de overgang naar het buitengebied en ook naar de bestaande woningen toe.
Alle woningen moeten worden voorzien van een kap, maar verder is de wijk welstandsvrij.
Langs de buitenranden is een groenbestemming opgenomen om een passende overgang naar het buitengebied te realiseren. Dit groen is eveneens gepland tussen de nieuwe en de bestaande bebouwing en vormt daarmee essentieel groen, omdat hiermee toch ruimte ontstaat tussen de bestaande en nieuwe bebouwing.

Aan de zuidwestzijde van het plangebied is de mogelijkheid voor een vrijstaande woning opgenomen.

De opzet is om het plan in twee fasen uit te voeren. In figuur 2.5 is de fasering aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0009.png"
Figuur 2.5: Fasering uitvoering plan (bron: gemeente Hellendoorn)

Deze fasering biedt de mogelijkheid om in te spelen op de actuele behoefte.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.1.1 Inleiidng

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het benodigde overleg, een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Dit betekent dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een nadrukkelijke motivering nodig is, dat wil zeggen in aanvulling op de algemene vereisten van artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro, waarom niet in het bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.

Een stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro gedefinieerd als: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Bestaand stedelijk gebied is in artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro gedefinieerd als: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro dient te worden voldaan. Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn (ABRvS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert) en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte (ABRvS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)). De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd (ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471 (Weststellingwerf)).

3.1.1.2 Het plan

Het stedenbouwkundig plan De Grave in Haarle voorziet in het realiseren van 61 woningen, bestaande uit 17 vrijstaande woningen, 28 halfvrijstaande woningen en 16 rijwoningen. Het plan heeft de flexibiliteit om bij gebleken behoefte, tot maximaal 65 woningen te realiseren.
Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is in beginsel sprake als het bestemmingsplan voorziet in meer dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro kunnen worden aangemerkt (ABRvS 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:953). Gelet op de locatie van het plangebied en de voorziene ontwikkeling is er sprake van een nieuwe stedelijke functie buiten bestaand stedelijk gebied. Daarom wordt voor deze ontwikkeling hierna de behoefte beschreven en gemotiveerd waarom niet in bestaande stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.

3.1.1.3 Toetsing

Voor de toetsing aan de Ladder dient eerst bekeken te worden of er binnen de kern van Haarle kan worden voorzien in de extra woningbehoefte. De laatste uitbreiding van Haarle heeft plaatsgevonden aan de zuidkant van het dorp. Verder hebben er enkele kleine inbreidingen plaatsgevonden.

Binnen de bestaande contour van de kern van Haarle zijn geen mogelijkheden om 65 woningen te realiseren, waaraan behoefte is. De uitbreiding dient aansluitend aan de kern plaats te vinden.
Wanneer aan de westzijde de woningen zouden worden gerealiseerd, dan zou dat betekenen dat er een woonwijk wordt gerealiseerd aansluitend aan het bedrijventerrein en de sportvelden. Dat is vanuit ruimtelijk oogpunt niet wenselijk. Aan de oostzijde van Haarle vormt de Molenweg de grens van de kern met nog wat bestaande lintbebouwing aan de oostkant van de weg. Uitbreiding aan die zijde is niet wenselijk vanwege de nabijheid van de Sallandse Heuvelrug aan die zijde. De woningen komen dan dichterbij het natuurgebied.
Dat betekent dat de keuze blijft tussen uitbreiding aan de zuidzijde of aan de noordzijde.
De gemeente heeft gekozen voor de noordzijde om uit te breiden. Op deze wijze is er sprake van uitbreiding in de groene omgeving, maar wel zoveel mogelijk in samenhang en aansluiting op de bestaande stedelijke functies. Het extra ruimtebeslag wordt hiermee zo beperkt mogelijk gehouden.

Woningbouwbehoefte

Vanuit de Strategische woningmarktanalyse volgt een theoretische behoefte t/m 2025 in Haarle aan 25 woningen. In de periode 2026-2031 een groei van nog eens 5 huishoudens. Totale groei huishoudens in Haarle tot 2031 betreft circa 30 huishoudens.

  • a. Dit betreft een doorvertaling van de demografische cijfers, er is geen rekening gehouden met stellen die terugkeren vanuit andere kernen/gemeentes. Er zijn in de periode 2013-2021 21 huishoudens weggetrokken (hierin zijn de starters die noodgedwongen thuis zijn blijven wonen niet meegenomen).
  • b. Er is geen rekening gehouden met mensen die van buiten de gemeente in Haarle komen wonen.

Deze beide factoren genereren extra behoefte aan woningen in Haarle bovenop de autonome groei van 30 huishoudens.

Onderliggende ontwikkelingen die spelen hierin ook een rol:

  • Inhaalslag vanuit het verleden, veel jongeren zijn weggetrokken;
  • Jongeren wonen langdurig thuis omdat ze geen geschikte woning kunnen vinden;
  • Beperkte groei van het aantal gezinnen in Haarle;
  • Flinke groei van het aantal alleenstaanden en stellen 65+;
  • Haarle is een aantrekkelijke vestigingsplaats voor mensen buiten de gemeente.

Haarle:

  • Het grootste gedeelte van de woningen in Haarle zijn grondgebonden, waarvan veel oud en na-oorlogs). Er moet ook aandacht zijn voor renovatie, verduurzaming en vervanging van de bestaande woningen.
  • Het aandeel betaalbare woningen in Haarle is laag vergeleken met andere kernen en omliggende gemeentes.
  • Grote opgave voor de 65+ huishoudens. Focus op deze doelgroep zorgt ook voor doorstroming in het bestaande aanbod.

De landelijke noodzaak aan woningen heeft geleid tot afspraken tussen de provincie en het Rijk voor het realiseren van woningen op kortere termijn. Twente heeft ook een belangrijke rol in de landelijke woningbouwopgave.
Dat heeft zich vertaald in de woningbouwafspraken die de provincie Overijssel met de 14 Twente gemeenten in oktober 2022 heeft gemaakt en zijn vastgelegd in de Regionale Woonagenda Twente. Deze bestuurlijke afspraken zijn omgezet in de Regionale Woondeal Twente. Deze Woondeal die is gesloten met de Twentse gemeente houdt in dat het realiseren van minimaal 14.100 woningen in Twente voor 2030. In deze Woondeal is ook vastgelegd voor welke doelgroepen en prijscategorie kan worden gebouwd.

In de Woondeal zijn sleutelprojecten aangewezen. Dat zijn projecten met een significante impact op de betreffende stad of kern, die bijdragen aan de ambities uit de woonagenda en aan versnelling van de woningbouw door te starten met de bouw voor 2026. In totaal zijn er 52 sleutelprojecten aanwezen in Twente.

Van belang is dat de balans van stedelijk en landelijk gebied in Overijssel wordt behouden en versterkt. De dorpen en het platteland hebben de unieke woonkwaliteit die hoort bij 'wonen langs de radialen' en 'buiten wonen'. Met name de grotere kernen met een goed voorzieningenaanbod en die goed bereikbaar zijn over het spoor en de weg hebben te maken met een groeiende woningbehoefte. Een deel van de huishoudens binnen en buiten de regio ziet hier hun ideale woonmilieu door een mix van relatief betaalbare woningen, veel (buiten)ruimte en de afnemende noodzaak om dicht bij het werk te moeten wonen.

De gemeente Hellendoorn is in deze Woondeal geschaard onder de categorie 'wonen langs de radialen'.
Dit wonen langs de radialen houdt in, wonen in de grote kernen met een goed voorzieningenniveau en de woningen die goed bereikbaar zijn. Het gaat dan om kernen met een goede ontsluiting op de A-, N- en spoorwegen en die een breed aanbod en mix van dorps, groenstedelijke en suburbane woonmilieus kunnen bieden. Voor de radialen sluiten we aan op de Omgevingsvisie/ Omgevingsagenda Oost. De unieke kwaliteit van deze kernen is dat je er relatief rustig en ruim kunt wonen, met goede basisvoorzieningen binnen handbereik. De behoefte aan dergelijke woonmilieus is groot. We zien kansen om in deze kernen woningen en milieus toe te voegen, om daarmee ook de vitaliteit en economie van de kernen kracht bij te zetten.

De uitbreiding van het dorp Haarle (plan De Grave) is daarbij aangewezen als één van de sleutelprojecten binnen de Regionale Woonagenda Twente (2021) als opgesteld door de provincie Overijssel in nauwe samenwerking met de Twentse gemeenten, waaronder Hellendoorn. Deze sleutelprojecten zijn opgenomen in de Woondeal.

  • 1. Gewenst programma vanuit Plaatselijk Belang / Woonwensenonderzoek

Plaatselijk belang heeft een onderzoek uitgevoerd, waaruit een gewenst programma naar voren is gekomen.
In de komende tien jaar (tot 2033) toevoegen van circa 60 woningen in twee fasen. Doelgroep betreft in grote mate starters, maar ook senioren en doorstromers. Dit betekent het toevoegen van starterswoningen (rij en 2^1 kap) en levensloopgeschikte woningen. In beperkte mate toevoegen van grote 2^1 kapwoningen of bouwkavels voor vrijstaande woningen.

  • 2. Gewenst programma vanuit Reggewoon

Woningcorporatie Reggewoon heeft aangegeven 6 levensloopgeschikte huurwoningen te willen realiseren in de tweede fase. Reggewoon heeft aangegeven te kiezen voor de tweede fase om daarmee tegemoet te komen aan de grote vraag naar koopwoningen, die er op dit moment in Haarle is.

  • 3. Voorgesteld programma 

Fase 1, 41 woningen:

  • Blokken van met in totaal 9 rijenwoningen, mogelijkheid van levensloopgeschikt en geschikt voor starters.
  • 26 halfvrijstaande woningen, waarvan 18 klein (kavel 250 m²) en 8 groot (kavel 350 m²). Bij beide varianten moet het wel mogelijk zijn om beneden slapen/baden mogelijk te maken).
  • 6 vrijstaande woningen (levensloopgeschikt).

Fase 2, 20 woningen

  • 4. Blokken met in totaal 7 rijenwoningen geschikt voor verhuur door Reggewoon.
  • 5. 7 vrijstaande woningen (levensloopgeschikt)
  • 6. 6 half vrijstaande woningen met een kavelgrootte van ongeveer 300 m².

Uit het vorenstaande blijkt de behoefte aan de geplande 65 woningen waarin dit plan voorziet.
Deze behoefte aan de woningbouw kan niet worden gerealiseerd op een inbreidingslocatie in Haarle. Gekozen is daarom voor deze locatie aan de noordzijde van de kern, aansluitend op de bestaande woonomgeving.

Geconcludeerd kan worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0010.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'concentratie' en van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

artikel 2.1.2 Principe van concentratie
Middels het principe van concentratie is bepaald dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in woningbouw en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Doorwerking voor voorliggend bestemmingsplan:
Dit plan voorziet in het realiseren van 65 woningen op een uitbreidingslocatie in Haarle. Deze woningen geven invulling aan de woningbehoefte voor de komende 10 jaren voor Haarle. In paragraaf 3.1.1 is ingegaan op behoefte aan de woningbouw en afstemming op regionaal niveau. De ontwikkeling wordt zoveel mogelijk in aansluiting op de bestaande kern beoogd.
Hiermee is voldaan aan het principe van concentratie.

artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:
Op grond van de Omgevingsverordening Overijssel wordt de Groene omgeving aangemerkt als: "de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied". Onder bestaand bebouwd gebied wordt verstaan: "de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro". Een stedelijke functie wordt in de Omgevingsverordening aangemerkt als "functies van steden en dorpen zoals wonen, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen met de bijbehorende infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen". Het voorliggend plangebied wordt niet aangemerkt als gronden met stedelijke functies omdat het plangebied in de huidige situatie een agrarische bestemming kent.

Er dient eerst bekeken te worden of er binnen de kern van Haarle kan worden voorzien in de extra woningbehoefte. De laatste uitbreiding van Haarle heeft plaatsgevonden aan de zuidkant van het dorp. Verder hebben er enkele kleine inbreidingen plaatsgevonden.

Binnen de bestaande contour van de kern van Haarle zijn geen mogelijkheden om 65 woningen te realiseren, waaraan behoefte is. De uitbreiding dient aansluitend aan de kern plaats te vinden.
Aan de westzijde zou dat betekenen dat er een woonwijk wordt gerealiseerd aansluitend aan het bedrijventerrein en de sportvelden. Dat is vanuit ruimtelijk oogpunt niet wenselijk. Aan de oostzijde van Haarle vormt de Molenweg de grens van de kern met nog wat bestaande bebouwing aan de oostkant van de weg. Uitbreiding aan die zijde is niet wenselijk vanwege de nabijheid van de Sallandse Heuvelrug aan die zijde. De woningen komen dan dichterbij het natuurgebied.
Dat betekent dat de keuze blijft tussen uitbreiding aan de zuidzijde of aan de noordzijde.
De gemeente heeft gekozen voor de noordzijde om uit te breiden. Op deze wijze is er sprake van uitbreiding in de groene omgeving, maar wel zoveel mogelijk in samenhang en aansluiting op de bestaande stedelijke functies. Het extra ruimtebeslag wordt hiermee zo beperkt mogelijk gehouden.

Gelet op het vorenstaande is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening.

artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:
Via dit bestemmingsplan worden agrarische cultuurgronden omgevormd naar een woningbouwlocatie. Het plan is vormgegeven in een stedenbouwkundig plan dat zoveel mogelijk rekening houdt met een goede overgang naar het buitengebied van Haarle en goede aansluiting vindt met bestaande woonfuncties in de omgeving. De onderhavige ontwikkeling sluit qua bebouwingsbeeld goed aan bij de reeds bestaande woonbebouwing, wordt goed ingepast door middel van een groenplan en levert derhalve een verbetering van ruimtelijk kwaliteit op.

In Bijlage 1 Groenplan is het groenplan voor deze woonwijk opgenomen, passend in het bestaande essenlandschap.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

  • Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
  • In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
  • De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming

Doorwerking voor voorliggend plan:
Het actuele gemeentelijk woningbouwprogramma is in overeenstemming met het Regionale Woonagenda Twente. Op de gronden in het plangebied kunnen op basis van voorliggend bestemmingsplan maximaal 65 woningen worden gerealiseerd. De bouw van deze woningen is passend binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma (zie ook paragraaf 3.3.2) en daarmee ook binnen de geldende woonafspraken, zoals deze tussen de gemeente en provincie zijn gemaakt op basis van regionale afstemming (lid 3 en 4). Gelet hierop wordt voldaan aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn bijna geheel alleen de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang en voor een klein gedeelte de stedelijke omgeving. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0011.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied ligt voor ongeveer de helft binnen het perspectief "Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap' en in "Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Een klein gedeelte (aan te leggen ontsluiting) valt binnen het stedelijke ontwikkelingsperspectief "Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken".

Het perspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Het perspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Initiatieven binnen dit perspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en ov. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer.

Het perspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' geeft aan dat steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken altijd mogen bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risioc's op overstroming of wateroverlast.

Doorwerking voor dit plan
Ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend, waarvan gemotiveerd afgeweken kan worden. In dit plan wordt in de toelichting aangetoond dat de woningbehoefte niet kan worden opgevangen binnen de bestaande kern. Uitbreiding van de kern is noodzakelijk.
Het perspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' biedt ruimte voor het bouwen voor lokale behoefte indien het onderbouw en afgestemd is. Dit perspectief is in de Omgevingsvisie opgenomen voor de bestaande stedelijke bebouwing en niet voor nog te bebouwen locaties c.q. uitbreidingslocaties. Dat betekent dat uitbreiding van een kern niet binnen dit perspectief zal vallen.

Het plan omvat de bouw van 65 woningen en bestaat uit verschillende woningtypes, daarmee geschikt voor de diverse doelgroepen. Deze nieuwe wijk draagt bij aan de leefbaarheid van Haarle.
De nieuwe woonwijk sluit qua ligging aan op het perspectief voor woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken en daarmee een logische keuze voor de uitbreiding van een kern. Daarbij worden de agrarische gronden die aansluiten op het bestaande stedelijke gebied van Haarle, getransformeerd worden tot woongebied voor de lokale behoefte.

De woonwijk wordt goed ingepast in een overgang tussen buitengebied en de kern en levert zodoende geen extra belemmeringen op voor de omgeving. De plannen geven invulling aan een ontwikkelingsperspectief voor Haarle. Geconcludeerd wordt dat in voorliggend geval afgeweken kan worden van het geldende ontwikkelingsperspectief.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0012.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De kenmerken van deze aanduiding

Dekzandvlakten zijn na de ijstijd door de wind gevormde zandlandschappen. Ze beslaan een groot deel van de provincie. De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen met bijbehorende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dienen ze bij te dragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij (her)inrichting, net als (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen.

Doorwerking voor onderhavig plan:

De planlocatie maakt reeds deel uit van in cultuur gebracht gebied. Het huidig gebruik is agrarisch, waarbij de percelen op regelmatige basis bewerkt worden voor dit gebruik. De natuurlijke laag is dan ook vrijwel niet zichtbaar binnen het plangebied. Desondanks wordt binnen het plan gewerkt met hoogteverschillen, waardoor een beleefbare omgeving juist versterkt wordt. Het plan past binnen de uitgangspunten voor de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Essenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0013.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, (voormalige) heidevelden en kernmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Doorwerking voor onderhavig plan

Het voorliggende woningbouwplan brengt voldoende groene ruimte aan in het plangebied. Als gevolg van dit plan vindt een transformatie plaats van het gebied naar een woningbouwlocatie. Aan de buitenrand van de nieuwe woonwijk is gekozen voor vrijstaande bebouwing. Daar waar halfvrijstaande woningen zijn gepland, is er een groenlint/buffer opgenomen als overgang naar het buitengebied.

Stedelijke laag

De Stedelijke laag kent de gebiedskenmerken 'Informele trage netwerk' en 'Verspreide bebouwing' toe. In figuur 3.5 is een fragment van de kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0014.png"
Figuur 3.5: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De betreffende lagen geven weer dat in de huidige situatie nog geen sprake is van een stedelijke functie van het plangebied, zoals dit ook al eerder in de provinciale toetsing ter sprake is gekomen. Onderstaand wordt ingegaan op de toegekende kenmerken.

Verspreide bebouwing
De agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Elke boer deed dit naar eigen inzicht en afgestemd op de plaatselijke omstandigheden, maar wel volgens de wetmatigheden van het toenmalig landbouwsysteem. Door deze ‘eenheid in handelen’ ontstonden er samenhangende landschappen, die nu nog steeds herkenbaar zijn: essenlandschap, oude hoevenlandschappen, broek- en heideontginningen, veenlandschappen etc.. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft: de opbouw van erf, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen. Naast erven kent het buitengebied losliggende ‘gewone’ burgerwoningen met veelal een eigen, individueel karakter en eigen verhaal van ontstaan

Doorwerking voor onderhavig plan
Binnen het plangebied zijn geen erven of bebouwingsstructuren aanwezig. Het voorliggend plan doet geen afbreuk aan eventuele waarden van verspreide bebouwing. In het plan is wel stedenbouwkundig gezien zoveel mogelijk rekening gehouden met een goede overgang tussen buitengebied en stedelijk gebied, door lage goothoogten te hanteren en de eis dat de woningen van een kap moeten zijn voorzien. Landschappelijk bezien wordt gezorgd voor een passende inpassing.

Informele trage netwerk
Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien.

Doorwerking voor onderhavig plan
Als ontwikkelingen plaatsvinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (zoals woonwijk, bedrijventerrein), dan dragen deze bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Met voorliggend plan worden meerdere routestructuren voor langzaam verkeer in de dorpsrand van Haarle gerealiseerd.

Laag van de beleving

In de Laag van de beleving is voor het plangebied geen specifiek kenmerk opgenomen en wordt dus verder buiten beschouwing gelaten.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Hellendoorn "Natuurlijk Avontuurlijk"

Op 20 februari 2014 heeft de gemeenteraad de "Omgevingsvisie Hellendoorn "Natuurlijk Avontuurlijk" vastgesteld. Met de Omgevingsvisie wordt een ruimtelijke visie voor de gemeentelijke toekomst neergelegd met een doorkijk naar 2030.

De visie wordt gepresenteerd in 3 lagen:

  • De Identiteit, gericht op versterken van de kwaliteit van een gebied:
    Deze geeft niet aan welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn, maar meer binnen welke identiteit een bepaalde ontwikkeling moet worden uitgewerkt/vormgegeven.
  • De Contextkaart geeft de functionele opgave weer;
    Dit vanuit het huidige programma: wonen, werken, natuur en verkeer.
  • De Kernvisie
    De kaart van de kernvisie geeft aan op welke ontwikkelingen de focus ligt en welke dwarsverbanden kunnen worden gelegd.

De visie richt zich onder andere op het versterken en verbinden van de natuur, het toerisme en de economie met de dorpskernen. De gemeente is ingedeeld in 5 gebieden:

  • Avontuur in de natuur;
  • Overweldigend natuurlijk
  • Rond boeren;
  • Acitiviteit aan de as;
  • Beleef de Regge
  • Sterke kernen.

Het plangebied ligt in gebied dat als Identiteit ' Rond Boeren' heeft meegekregen. Het agrarisch gebruik geeft identiteit aan deze gebieden. Niet zozeer een identiteit die juist voor deze gemeente bijzonder is, maar wel maatschappelijk gezien van belang. De kleine kernen zijn sterk verweven met het buitengebied. De gebruikers, voornamelijk agrariërs, zijn bepalend (geweest) voor de verschijningsvorm van het landschap.
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan het landschap een inspiratiebron zijn.
De bestaande bebouwing van de kern kent als Identiteit "Sterke kernen". In de kleine kernen, waaronder Haarle, staat verwevenheid met het buitengebied centraal.

In de laag van de Context heeft het gebied geen specifieke aanduiding gekregen. De bestaande bebouwing van de kern Haarle is aangeduid als "Woongebied - te beheren". Voor Haarle is wel een zoekgebied weergegeven, deze ligt aan de zuidkant van de kern.

In de laag van de Kernvisie is met name richting gegeven aan de Regge, de N35 en de Sallandse Heuvelrug en wordt niet concreet wat genoemd over Haarle. In de kernvisie zijn 10 concrete opgaven benoemd, deze hebben geen betrekking op woningbouw in de kleine kernen.

Toets
In de Omgevingsvisie is aangegeven dat woningbouw dient plaats te vinden op inbreidingslocaties. In de visie wordt ingegaan op het feit dat de realisatie vanwege de economische situatie en demografische ontwikkeling minder snel gaat dan voorzien. Deze visie is vastgesteld in 2014. Inmiddels zijn we 8 jaar verder, ziet de woningmarkt er compleet anders uit en is er behoorlijke krapte op de woningmarkt. In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de gemeente op het vlak van wonen een aparte beleidsnota heeft. Deze beleidsnota is de Woonvisie 2020-2025. In paragraaf 3.3.2 wordt hierop ingegaan.

Het realiseren van de behoefte aan extra woningen is gepland aan de noordzijde van de kern Haarle, aansluitend aan de bestaande woonbebouwing.

3.3.2 Woonvisie Gemeente Hellendoorn 2020-2025

Op 17 december 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie gemeente Hellendoorn 2020-2025 vastgesteld. De Woonvisie is gebaseerd op de Regionale Woonvisie Twente, de Regionale Woonprogrammering Twente, de Ladder en de Woningwet.

Deze Woonvisie bouwt voort op de vorige woonvisie uit 2012. De Woonvisie geeft een actueel overzicht van de lokale en bovenlokale ontwikkelingen op de woningmarkt. Daarnaast geeft de visie een richtinggevend kader voor de lokale woonopgave voor de komende jaren. Het doel van de Woonvisie is om voldoende, kwalitatief goede en betaalbare huisvesting te realiseren voor alle doelgroepen in de gemeente Hellendoorn.

De rode draad van ontwikkelingen en beleid in de woonvisie zijn:

  • Ontwikkelingen en bestaande voorraad
  • Woningbehoefte 
  • Aandachtthema’s en doelgroepen
  • Woningbouwprogramma en prestatieafspraken met woningcorporatie.

In hoofdstuk 6 van de Woonvisie is aangegeven wat de gemeente wil doen:

  • Inzetten op aantrekkelijke nieuwbouw die aansluit op de kwalitatieve behoefte.
  • Nieuwbouw faciliteren op structuurversterkende plekken (transformatie, sloop-nieuwbouw en inbreiding voor uitbreiding)
  • Creëren van ruimte voor maatwerk en initiatieven vanuit de markt in de woningbouwprogrammering.
  • Beoordeling van plannen volgens gemeentelijk afwegingskader.

In de bijlage bij de Woonvisie zijn de gegevens per kern weergegeven en daaruit blijkt de behoefte per kern. Deze dient als basis voor (de gesprekken over) de afweging van toekomstige woningbouwplannen.

Haarle:

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0016.png"
Figuur 3.6 kerngegevens Haarle (bron: uit Woonvisie, gemeente Hellendoorn)

Voor gezinswoningen geldt dat het aantal gezinnen relatief stabiel blijft. Bij het toevoegen van extra gezinswoningen moet gelet worden op aanvulling ten opzichte van bestaande voorraad.
Het aantal huishoudens tot 35 jaar (starterswoningen) neemt de komende jaren af, en de woningvoorraad is relatief betaalbaar. Er lijkt niet direct sprake van een behoefte aan starterswoningen. Beperkt toevoegen is mogelijk, maar varieer dan wel ten opzichte van de grote gezinswoningen (prijsklasse en grootte).
Het aantal 75-plussers verdubbelt bijna in de komende jaren. Er zijn meer nultredenwoningen nodig.

In de Woonvisie is een dynamisch document dat tussentijds zal worden gemonitord en waar nodig, worden aangepast op de woningbehoefte in de gemeente.

Aanvulling behoeftecijfers

Het blijkt dat de behoefte aan nieuwe woningen in Haarle groter is dan volgt uit de Woonvisie. In paragraaf 3.1.1.3 is deze extra behoefte toegelicht.

Woningbouwplan

Fase 1, 41 woningen:  

  • Blokken van met in totaal 9 rijenwoningen, mogelijkheid van levensloopgeschikt en geschikt voor starters.
  • 26 halfvrijstaande woningen, waarvan 18 klein (kavel 250 m²) en 8 groot (kavel 350 m²). Bij beide varianten moet het wel mogelijk zijn om beneden slapen/baden mogelijk te maken).
  • 6 vrijstaande woningen (levensloopgeschikt).

Fase 2, 20 woningen:

  • Blokken met in totaal 7 rijenwoningen geschikt voor verhuur door Reggewoon.
  • 7 vrijstaande woningen (levensloopgeschikt)
  • 6 half vrijstaande woningen met een kavelgrootte van ongeveer 300 m².

De extra aantallen woningen, bovenop de strategische woningmarktanalyse, zijn te onderbouwen doordat er extra er geen rekening gehouden is met stellen die terugkeren vanuit andere kernen/gemeentes. Er zijn in de periode 2013-2021 21 huishoudens weggetrokken. Hierin zijn de starters die noodgedwongen thuis zijn blijven wonen niet meegenomen.

De behoefte aan de woningbouw kan niet worden gerealiseerd op een inbreidingslocatie in Haarle. Gekozen is voor deze locatie aan de noordzijde van de kern, die aansluit op de bestaande woonomgeving.

3.3.3 Welstandsnota

Om bouwplannen op welstand te mogen toetsen zijn gemeenten sinds 1 juli 2004 verplicht een welstandsnota vast te stellen. Met het opstellen van een welstandsnota worden de procedures en de toetsing transparanter gemaakt. De gemeente Hellendoorn heeft er voor gekozen een welstandsnota op te stellen om voor specifieke gebieden in de gemeente Hellendoorn het uiterlijk van gebouwen in de omgeving tot zijn recht te laten komen. Het onderwerp van deze nota is de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Hellendoorn. Het gaat hier om gebouwen en bouwwerken die iedereen dagelijks om zich heen ziet. Bepalend daarbij zijn zowel de kwaliteit van de individuele gebouwen en bouwwerken, als de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen in hun onderlinge samenhang. Doorgaans zijn inwoners positief over die dagelijkse leefomgeving. Deze kwaliteit is door bewust en meestal zorgvuldig handelen van particulieren en overheid door de eeuwen heen ontstaan. Sinds een eeuw is deze zorg voor de architectonische kwaliteit ook nadrukkelijk een overheidstaak.
Daarbij is het gemeentelijke welstandstoezicht het belangrijkste instrument geweest.

In de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in gebieden.

Toets

Het plangebied valt binnen het "Gebied 10 Buitengebied". In figuur 3.7 is een fragment van het de kaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0017.png"
Figuur 3.7: Fragment gebiedenkaart Welstandsnota (bron: gemeente Hellendoorn)

Een uitbreidingswijk past niet binnen de richtlijnen/criteria van het buitengebied. De nieuwere bebouwing in Haarle valt onder de gebiedsaanduiding "Planmatige bebouwing".

Voor de voorgenomen planontwikkeling is bepaald dat deze welstandsvrij zal zijn. Daarmee is een toets aan de Welstandnota niet aan de orde.
De regels van de bestemming bepalen de hoogtes en de plek van de woning (op de kavel). Wel ligt daarin vast dat elke woning moet zijn voorzien van een kap.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt een woonwijk met 65 woningen mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. De transformatie van een bestaand woonerf wordt niet expliciet benoemd in het Besluit milieueffectrapportage, maar de meest logische aansluiting kan worden gemaakt bij: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Er geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

Per 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij de ontwikkeling van onderhavig plan.

Voor onderhavige ontwikkeling is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. De aanmeldnotitie m.e.r. is als Bijlage 2 Aanmeldnotitie m.e.r. van dit bestemmingsplan opgenomen.
Gelet op de uitkomsten van deze aanmeldnotitie, waaruit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden is het niet noodzakelijk om een milieueffectrapport op te stellen.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven. In deze situatie is er sprake van 'buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0018.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De gewenste woonfunctie betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden, als gevolg van dit plan, is dan ook geen sprake.

Interne werking
Ten noordwesten van het plangebied ligt het perceel Stationsweg 36 met een agrarische bestemming. Dit perceel ligt op ruim 180 meter afstand van het plangebied. Het betreft een agrarisch bedrijf waar geen intensieve veehouderij is toegestaan. Voor een dergelijk agrarisch bedrijf geldt geur als de bepalende factor met de grootste afstand.

Ter plaatse worden paarden gefokt, maximaal 8 volwassen paarden en jongere paarden (tot 2 jaar). Het gaat om een agrarisch bedrijf met een beperkt omvang.

Hierop is de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing. De nieuwe woonwijk dient te worden beschouwd als bebouwde kom en dan geldt een afstand van minimaal 100 meter. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 4.3. De benodigde afstand wordt ruim gehaald.

Aan de Meester Kwantenstraat 2a bevindt zich een kinderopvang en ten zuiden van de opvang bevindt zich een bassischool. Kinderopvang en basisonderwijs vallen onder milieucategorie 2 en daarvoor geldt een richtafstand van minimaal 30 meter tussen de rand van de betreffende (maatschappelijke) bestemming en de dichtstbijzijnde woning. De afstand tussen de bestemming en de dichtstbijzijnde woningen is minimaal 77 meter en daarmee ruim voldoende. Het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

De dichtstbijzijnde agrarische bedrijfsbestemming bevindt zich aan de Stationsweg 36 en ligt op een afstand van minimaal 180 meter van het plangebied, waar paarden worden gehouden/gefokt. De nieuwe woonwijk moet worden beoordeeld als uitbreiding van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom en daarom geldt een vaste afstand van minimaal 100 meter die aangehouden moet worden.
Deze afstand wordt ruimschoots gehaald. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geur.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd door Hunneman Milieu - Advies (d.d. 21-2-2021, projectnr. 201227/dh/sh) om ter plaatse de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen zie Bijlage 3 Verkennend bodem- en asbestonderzoek. Daaruit kwam het volgende naar voren:

Ondezoeksresultaten, conclusie en advies:
Zintuiglijk zijn in de vaste bodem geen noemenswaardige bijmengingen aan bodemvreemde materialen waargenomen. In de bodem is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen.

In de vaste bodem zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. In het grondwater zijn licht tot maximaal een matig verhoogd gehalte aan zware metalen aangetoond. Het aangetoonde gehalte aan nikkel overschrijdt de tussenwaarde. Nikkel wordt in agrarische gebieden vaker in verhoogde gehalten in het grondwater aangetoond. Het verschijnsel doet zich voornamelijk voor in vermeste gebieden en arme zandgronden met weinig vastleggend vermogen. Voor het verhoogd aangetoonde gehalte aan nikkel verwijzen wij tevens naar het TAUW rapport van 26 juni 2008 "Omgaan met zware metalen in het grondwater binnen de provincie Overijssel".

Slotconclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan geen bezwaren voor de nieuwbouw op de locatie.

Indien grond vrijkomt en van de locatie wordt afgevoerd is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing (Bbk). Af te voeren grond dient eventueel AP-04 te worden ingekeurd, voor de bepaling van de definitieve afzetmogelijkheden.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van dit plan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Toets
Het plangebied ligt op een afstand van meer dan 250 meter van de N35, waardoor het plangebied niet binnen de zone van deze weg valt. De Stationsweg is buiten de bebouwde kom een 60 km/uur-weg en binnen de bebouwde kom een 30 km/uur-weg. Een deel van woningen valt wel binnen de zone van de Stationsweg waar de 60 km/uur geldt. De verwachting is dat het wegverkeerslawaai afkomstig van deze weg niet boven de voorkeurswaarde zal komen. In figuur 4.2 is een fragment van de kaart weergegeven waarop de geluidsbelasting is weergegeven. Het plangebied is rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0019.png" Figuur 4.2: Fragment kaart geluidsbelasting (bron: Atlas van de leefomgeving)

Uit de kaart blijkt dat de geluidsbelasting binnen het gehele plangebied, er daarmee op de gevels van de nieuwe woningen, beneden de 45 dB blijft. De geluidsbelasting voor wegverkeerslawaai blijft daarmee onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Gelet hierop is sprake van een aanvaardbare geluidsbelasting en kan wat betreft wegverkeerslawaai ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat worden gerealiseerd.

Gelet op het bovenstaande blijkt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van een nieuwe woonwijk met maximaal 65 woningen. In paragraaf 4.11 wordt ingegaan op het aantal verkeersbewegingen. Dat betekent voor 65 woningen een aantal van 460 verkeersbewegingen per etmaal, als wordt uitgegaan van worst-case berekening. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 460 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0020.png"
Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering oplevert voor het realiseren van het planvoornemen.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 4.4 is een fragment van de risicokaart weergegeven met daarop het plangebied paars omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0021.png"

Figuur 4.4: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Toets

Met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de activiteit en kwetsbare functies in de omgeving. Of een functie kwetsbaar of beperkt kwetsbaar is, is te vinden in het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi). Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoorgebouwen. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder andere verspreid liggende woningen, sporthallen en bedrijfsgebouwen. Met het GR wordt geëvalueerd of als gevolg van een ongeval een groot aantal slachtoffers kan vallen, doordat een grote groep personen blootgesteld wordt.

Voor deze woningbouwontwikkeling zijn de risico's met betrekking tot externe veiligheid in beeld gebracht door AVIV (d.d. 28 april 2022, projectnummer 224902), zie Risicoberekeningen externe veiligheid

In dit onderzoek zijn in het kader van woningbouw in Haarle risicoberekeningen uitgevoerd voor de hogedruk aardgasleidingen A-523 en A-529. De berekeningen hebben geleid tot de volgende conclusies:

Plaatsgebonden risico
Bij de hogedruk aardgasleidingen A-523 en A-529 is geen sprake van een PR10-6 contour. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Groepsrisico
Het groepsrisico van de aardgasleidingen A-523 en A-529 is zowel in de huidige als de toekomstige situatie kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. Dit betekent dat volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De onderdelen waaruit deze verantwoording dient te bestaan, worden beschreven in paragraaf 2.2.2 van het rapport.

Belemmeringenstrook
Het plangebied ligt buiten de belemmeringenstroken (benodigd voor onderhoud) van 5 m.

Geconcludeerd kan worden dat deze ontwikkeling geen negatieve effecten als het gaat om dit aspect. Het project is in overeenstemming met de wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Waterschap Drents Overijsselse Delta
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta (voorheen Reest en Wieden & Groot Salland), Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft de taken vastgelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021. Hieronder volgt een toelichting op de doelen in het waterbeheerplan.

  • Overstromingen, wateroverlast of droogte te voorkomen of beperken. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken. Boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond.
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving; de Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van het plan.
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. We proberen niet alleen schadelijke stoffen uit het water te halen. Ook willen we van deze stoffen nieuwe producten maken en nieuwe toepassingen zoeken.

Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces
Op 3 november 2022 is de digitale watertoets uitgevoerd voor het plangebied via www.dewatertoets.nl. Uit deze toets volgt dat er belangen van het waterschap worden geraakt en de normale procedure van toepassing is, zie Bijlage 5 Watertoets.

Bodemkundig-hydrologisch onderzoek
Voor het plangebied heet HW Grobbe Advies en Management een bodemkundig-hydrologisch onderzoek uitgevoerd (d.d. 21 april 2021), zie Bijlage 6 Bodemkundig-hydrologisch onderzoek. Deze is ten behoeve van het bouw- en woonrijp maken van de locatie uitgevoerd.

Advies peilhoogte
Daaruit volgt een advies voor het bouwpeil van de toekomstige woonwijk. Geadviseerd wordt een aanlegniveau van +10,8 m NAP vanwege het voornemen om onder vrij-verval het vuilwater uit de wijk via het dwa-riool af te voeren en vanwege de aansluiting op het bestaande riool.

Advies infiltratie
Op basis van de gemeten doorlatendheden en grondwaterstanden is infiltratie van hemelwater goed mogelijk.
Zodra duidelijker is hoeveel verhard oppervlak wordt afgekoppeld, kunnen de wadi's nader worden gedimensioneerd op basis van de eis van minimaal 60 mm berging en ledigingstijd van 24 uur.

Bemalingsadvies
Op basis van de beschikbare gegevens wordt ingeschat dat alleen bemaling noodzakelijk zal zijn ten tijde van aanelg in het hydrologisch natte seizoen (1 oktober tot en met 1 april) en voor de diepere pompputten. Dit geldt ook voor de aanleg van de wadi's.

Gemeentelijk beleid

Beleidsplan ´Samen leven met water'

Het beleidsplan ´Samen leven met water' bevat hoofdlijnen van het waterbeleid in de gemeente Hellendoorn voor de periode 2021 tot en met 2025. De gemeente heeft een aantal wettelijk verplichte watertaken

Het inzamelen en verwerken van afvalwater;

  • Het verwerken van afstromend hemelwater;
  • Het beperken van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming.

Vanwege een verbreding van taken kiest de gemeente er voor om het plan een titel mee te geven die aansluit bij een aantal actuele ontwikkelingen. In het beleidsplan ´Samen leven met water´ anticiperen de gemeente Hellendoorn op de toekomstige omgevingswet. De fysieke leefomgeving, waar water een onderdeel van is, komt in de toekomst veel meer centraal te staan samen met ander disciplines die de leefomgeving bepalen zoals groen en inrichting van de openbare ruimte. De gemeente plaatst het plan ook in andere bredere ontwikkelingen zoals de discussie over de energietransitie (duurzaamheid) en klimaatadaptatie.

Afvalwaterzorgplicht 

De gemeente Hellendoorn heeft een zorgplicht voor de inzameling van stedelijk afvalwater in het hele grondgebied van de gemeente. Hiermee wordt het inzamelen van huishoudelijk afvalwater bedoeld, eventueel vermengd met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater of grondwater. Om aan de zorgplicht afvalwater te voldoen, onderhoudt de gemeente Hellendoorn een omvangrijk rioleringsstelsel. Daartoe behoren de vuilwaterriolering, gemengde riolering, drukriolering, rioolgemalen, persleidingen, bergbezinkbassins en huisaansluitingen in het openbare gebied.

Hemelwaterzorgplicht 

Daarnaast heeft de gemeente Hellendoorn een zorgplicht voor de doelmatige inzameling van hemelwater. De gemeentelijke zorg heeft betrekking op het afvloeiende hemelwater (of smeltwater) van het openbare terrein. De gemeente hoeft niet altijd het hemelwater van particulier terrein af te voeren. Dit geldt alleen als het niet redelijk is te verwachten dat de perceel eigenaar het afvloeiende hemelwater zelf verwerkt of afvoert. Dit geldt bijvoorbeeld als er geen oppervlaktewater in de buurt is of als infiltratie niet mogelijk is door de bodemopbouw. Om aan de zorgplicht hemelwater te voldoen onderhoudt de gemeente een systeem van gemengde riolering, regenwaterriolering, infiltratievoorzieningen en straatkolken. Het hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater, geïnfiltreerd in de bodem of afgevoerd naar de zuivering. Bij voorkeur maakt de gemeente zo min mogelijk gebruik van gemengde riolering voor de inzameling van regenwater. Dit komt omdat bij gemengde riolering ongezuiverd afvalwater op het oppervlaktewater kan worden geloosd via de overstorten als het rioolstelsel vol zit. Dit is niet goed voor de waterkwaliteit. Daarnaast wordt de rioolwaterzuivering onnodig belast met 'schoon' regenwater. Naast de riolering, onderhoudt de gemeente Hellendoorn ook zelf een deel van het oppervlaktewatersysteem, de kleinere watergangen in het systeem.

Grondwaterzorgplicht 

De gemeente Hellendoorn draagt zorg voor in het openbaar gemeentelijk gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoort. Het voorkomen of oplossen van een te hoge of te lage grondwaterstand kan door het beïnvloeden van de grondwaterstand (waterhuishoudkundige maatregelen zoals aanleg van drainage) of door het treffen van bouwkundige maatregelen. Om aan de zorgplicht grondwater te voldoen onderhoudt de gemeente een grondwatermeetnet en op enkele plaatsen een drainagesysteem op locaties waar de grondwaterstand daar aanleiding toe geeft. Deze drainagesystemen zijn aangesloten op watergangen.

Keuze gemeente
De gemeente heeft ervoor gekozen om het riool niet op basis van vrij verval te laten aansluiten op het bestaande riool. Er komt een pomp om het vuilwater over te brengen van het nieuwe riool naar bestaande riool in de Enkweg en Borgonjensmoat.

Het nader dimensioneren van de wadi's is gebeurd en uit controleberekeningen is gebleken dat voldaan wordt aan de opvang van 60 mm en de ledigingstijd van 24 uur.

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor realisatie van dit plan.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Voor het plangebied is een verkennend onderzoek uitgevoerd door Eelerwoude (d.d. 28-3-2022, projectnummer 203162) zie Bijlage 7 Quickscan Wet natuurbescherming

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
Een toetsing aan het natuurbeleid is alleen noodzakelijk als de ontwikkeling in strijd is met het bestemmingsplan. Daarnaast moet het plangebied in het NNN of een andere door de provincie beschermde natuurzone liggen. In een aantal provincies kent het natuurbeleid externe werking. Dit betekent dat in die provincie bij een ontwikkeling waarvoor een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk is altijd een toetsing aan het natuurbeleid moet worden uitgevoerd. Dit geldt niet voor Overijssel.

Het plangebied ligt niet binnen het NNN of de zone Ondernemen met water (Overijssel, 2017). een toetsing aan het natuurbeleid is daarom niet noodzakelijk.

Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Sallandse Heuvelrug, ligt ten oosten van het plangebied op 700 meter afstand. Het stikstofgevoelige gebied ligt op een afstand van ca. 1,2 km. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Stikstofgevoelige Habitattypen
Niet alle habitattypen in Natura2000-gebieden zijn even gevoelig voor verzuring als gevolg van stikstofdepositie, maar dat is wel (gedeeltelijk) aanwezig op de Sallandse Heuvelrug. Het stikstofgevoelige gebied ligt op circa 1,2 km.

Gezien de grote aard van de geplande werkzaamheden en de geringe afstand tot de omliggende Natura2000-gebieden, kan een significante stikstofdepositie niet worden uitgesloten, waardoor een stikstofbepaling noodzakelijk wordt geacht om te bepalen of er sprake is van een significante stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden.

Stikstofberekening

Voor dit bestemmingsplan zijn twee stikstofberekeningen uitgevoerd (AERIUS), één voor de aanlegfae en één voor de gebruiksfase. De berekeningen zijn opgenomen in de toelichting als Bijlage 8 Stikstofberekening aanlegfase en Bijlage 9 Stikstofberekening gebruiksfase. Voor de concrete inhoud wordt verwezen naar deze bijlagen.

Aanlegfase
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling bedraagt de totale NOx-emissie in totaal 235,7 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 6,9 kg/j. Er zijn rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De grootste toename van depositie bedraagt 0,07 mol/ha/j ter plaatse van het Natura 2000-gebied 'Sallandse Heuvelrug'.

Omdat er een meetbare depositie in de aanlegfase gevonden is, is er ook een stikstofberekening van de huidige legale feitelijke gebruik (referentie situatie) gemaakt. Hierbij is de jaarlijkse bemesting van de gronden als uitgangspunt genomen. De totale NOx-emissie als gevolg van de bemesting bedraagt in totaal 0 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 58,8 kg/j. Er zijn rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De grootste toename van depositie bedraagt 0,09 mol/ha/j ter plaatse van het Natura 2000-gebied 'Sallandse Heuvelrug'.

Gelet op het vorenstaande blijkt dat de depositie in de aanlegfase ter plaatse van de Sallandse Heuvelrug minder bedraagt dan de depositie in de referentiesituatie. Er is sprake van een afname van 0,02 mol/ha/j (zie ook figuur 4.5). Dit betekent dat er als gevolg van de ontwikkeling geen nadelige gevolgen zijn voor het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug. Nader onderzoek wordt gelet hierop niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0022.png" Figuur 4.5: Berekeningsresultaat (bron: Ad Fontem)

Gebruiksfase
Als gevolg van het toekomstige gebruik van de woningen bedraagt de totale NOx-emissie 17,3 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 1,2 kg/j. Er zijn rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De grootste toename van depositie bedraagt 0,01 mol/ha/j ter plaatse van het Natura 2000-gebied 'Sallandse Heuvelrug'.
Omdat er een meetbare depositie in de gebruiksfase gevonden is, is er wederom een stikstofberekening van de huidige legale feitelijke gebruik (referentie situatie) gemaakt. Hierbij is het agrarische gebruik van de gronden als uitgangspunt genomen. De totale NOx-emissie bedraagt in totaal 20,8 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 8,4 kg/j. Er zijn rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De grootste toename van depositie bedraagt 0,02 mol/ha/j ter plaatse van het Natura 2000-gebied 'Sallandse Heuvelrug.

Gelet op het vorenstaande blijkt dat de depositie in de gebruiksfase ter plaatse van de Sallandse Heuvelrug minder bedraagt dan de depositie in de referentiesituatie. Er is sprake van een afname van 0,01 mol/ha/j (zie ook figuur 4.6). Dit betekent dat er als gevolg van de ontwikkeling geen nadelige gevolgen zijn voor het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug. Nader onderzoek wordt gelet hierop niet noodzakelijk geacht.


afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0023.png"
Figuur 4.6

Conclusie

Aangezien er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied, gedurende de gebruiksfase, leidt uitvoering niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen natuurvergunning aangevraagd te worden.

Soortenbescherming
In het plangebied zijn geen beschermde plantsoorten aangetroffen. Deze worden op basis van het aanwezige biotoop niet verwacht, waardoor geen sprake is van negatieve effecten op beschermde planten.

Vleermuizen
Er hoeft geen ontheffing Wet natuurbescherming te worden aangevraagd of nader onderzoek te worden uitgevoerd, maar er wordt wel aangeraden om vleermuisvriendelijke verlichting te gebruiken zowel tijdens- als na de realisatie van het plan. Ook wordt aangeraden om overdag te werken, met name in de periode van april tot november. Daarnaast wordt aangeraden zo veel mogelijk de lijnvormige landschapselementen te behouden.

Broedvogels
Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Bij de werkzaamheden dient daarom rekening gehouden te worden met (in gebruik zijnde) nesten van vogels.

Advies
Het wordt met klem geadviseerd om het bouwrijp maken van het plangebied buiten het broedseizoen uit te voeren. Werken binnen het broedseizoen is alleen mogelijk na uitvoering van een check door een ecologisch deskundige, enkele dagen voor de start van de werkzaamheden. Bij de vondst van een nest of nesten kan dit grote consequenties hebben voor de uitvoering, doordat als een nest wordt gevonden de werkzaamheden zullen moeten worden gestaakt tot het nest (zonder menselijke handelingen of verstoringen) verlaten is.

Conclusie
Gezien het vorenstaande, waarbij rekening wordt gehouden met het broedseizoen, levert het aspect 'ecologie' geen belemmering op voor het realiseren van dit plan.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Hellendoorn beschikt niet over een eigen beleidskaart.

Toets
Het plangebied ligt in het buitengebied nabij Haarle en heeft in het geldende bestemmingsplan een dubbelbestemming met een archeologische verwachtingswaarde. Daarin is bepaald dat archeologisch onderzoek nodig is bij ingrepen van meer dan 2.500 m² en dieper dan 0,30 m. Vanwege de overschrijding van de vrijstellingsgrens is door Hamaland Advies een KNA 4.1 conform bureauonderzoek conform BRL SIKB protocol 4002 en een verkennend booronderzoek conform protocol 4003 uitgevoerd, zie Bijlage 10 Archeologisch bureauonderzoek. Het bevoegd gezag, de Gemeente Hellendoorn zal de resultaten van het bureauonderzoek en verkennend booronderzoek toetsen.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied gesitueerd is in het dekzandlandschap van de IJsselvallei. Het westelijke deel van het plangebied ligt op een dekzandrug, het grootste deel van het plangebied (het centrum) ligt op dekzandwelvingen en het oosten van het plangebied ligt in een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden. Op het dekzand zijn laarpodzolgronden van lemig fijn zand ontstaan. De ligging op de dekzandrug en -welvingen is erg gunstig voor het aantreffen van archeologische resten. Deze hogere delen in het landschap zijn namelijk zeer geschikt voor bewoning en landgebruik in het verleden. Door deze ligging is de verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen hoog.

Op basis van het bureauonderzoek adviseert Hamaland Advies om een verkennend booronderzoek conform de BRL SIKB 4003 uit te voeren, aangezien er archeologische resten binnen het plangebied aanwezig kunnen zijn. Een verkennend booronderzoek heeft als doel om de bodemopbouw en de mate van intactheid van het bodemprofiel vast te stellen. Zodoende kan worden bepaald of er in het plangebied nog intacte archeologische lagen aanwezig (kunnen) zijn. Het selectieadvies is in de rapportage omschreven, vervolgonderzoek door middel van verkennende boringen is noodzakelijk. Voorafgaand aan het booronderzoek is conform de BRL 4003 een Plan van Aanpak opgesteld.

Conclusie booronderzoek
Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied grotendeels verstoord is tot in het C-horizont (dekzand) als gevolg van verploeging. De top van het dekzand ligt in het plangebied tussen 35 cm-mv (boring 10) en 100 cm-mv (boringen 3 en 4). In het zuidoosten van het plangebied (boring 3) is onder de moderne bouwvoor de vulling van een gedempte sloot uit vermoedelijk de 18e/19e eeuw aangeboord. In boring 11 in het centrale deel van het plangebied is onder de menglaag op een diepte van 60 cm-mv een afgetopt restant van een B-horizont aangetroffen. In de overige boringen is sprake van A/C-profielen. Tijdens het booronderzoek zijn geen archeologische indicatoren of archeologische lagen aangetroffen. Op basis van de grote mate van bodemverstoring in het plangebied en het ontbreken van archeologische indicatoren of lagen wordt de kans op de aanwezigheid van intacte archeologische vindplaatsen laag ingeschat.

Selectieadvies
Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat de bodemopbouw in vrijwel het gehele plangebied verstoord is tot in de C-horizont. Alleen in boring 11 (centrale deel plangebied) is een intact restant van de oorspronkelijke podzolbodem aangetroffen. Op deze locatie zijn echter geen archeologische indicatoren of archeologische lagen aangetroffen die kunnen duiden op de aanwezigheid van een vindplaats. Op basis van de grote mate van bodemverstoring in het plangebied en het ontbreken van archeologische indicatoren of lagen wordt de kans op de aanwezigheid van intacte archeologische vindplaatsen laag ingeschat. Hamaland Advies adviseert daarom het hele plangebied vrij te geven voor de beoogde bodemingrepen.

Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect 'archeologie' geen belemmering vormt voor het realiseren van de planontwikkeling.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

In figuur 4.5 is een fragment van de cultuurhistorische waardenkaart van Overijssel opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0024.png"
Figuur 4.5: Fragment cultuurhistorische waardenkaart Overijssel (bron: Atlas van Overijssel

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er zich geen historische bebouwing bevindt in het plangebied. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

Geconludeerd kan worden dat het aspect 'cultuurhistorie' geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.11 Verkeer / parkeren

Verkeer
De nieuwe woonwijk De Grave wordt ontsloten via de bestaande wegenstructuur en dat zal plaatsvinden via de Enkweg en de Borgonjensmoat. Beide straten zijn woonstraten en kennen een 30 km/uur-regime.

Uitgaande van de normen van de CROW en het verkavelingsplan leidt dit plan tot 420 tot 500 verkeersbewegingen als totaal in het plangebied en naar buiten het plangebied. Gemiddeld betekekent dit 460 verkeersbewegingen per etmaal. Tijdens de ochtend- en avondspits rijdt er dan ca. 10 % van het etmaalverkeer, ongeveer 46 voertuigen per spitsmoment (92 totaal in de spitsperiodes).
Het verkeer maakt gebruik van het bestaande wegennet binnen de wijk. De voertuigen zullen zich voornamelijk gaan verspreiden over de Enkweg richting het zuiden naar de Stationsweg/ Poggenbeltweg en richting het oosten naar de Molenweg. Uitgaande van de huidige onderverdeling van de intensiteiten op de Stationsweg en Molenweg zal dit uitgedrukt in percentage ca. 60% richting de Molenweg en 40% richting de Stationsweg/Poggenbeltweg zijn.

Dit geeft 55 voertuigen richting Molenweg en 30 richting Stationsweg/Poggenbeltweg tijdens de spitsperioden, opgeteld 's avonds en 's ochtends. Voor de rest van de dag, buiten de twee spitsmomenten, geeft dit respectievelijk 224 en 145 verkeersbewegingen extra op het onderliggende wegennet.

Dit is passend binnen het bestaande weggennet. Een extra ontsluiting naar de Stationsweg is niet nodig. De verwachting is dat bij keuze voor deze extra ontsluiting dit juist weer extra verkeer aan trekt vanuit de bestaande wijk wat weer zorgt voor gewijzigde verkeerstromen in de wijk welke naar verwachting hoger zijn dan de huidige inclusief de uitbreiding.

Om beeld te krijgen van te verwachten extra intensiteiten in de wijk is de volgende aanname gedaan van de verkeersafwikkeling op dit moment. Vanuit de wijk wikkelt zich 60% richting de Molenweg, 20% richting de Poggenbeltweg en 20% richting de Stationsweg af.


Daarnaast is aangenomen dat vanuit de nieuwe wijk 50% zich afwikkelt via de poot Enkweg en 50% via de poot Borgonjesmoat. Zie figuur 4.6 voor de verkeersstromen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0025.png"
Figuur 4.6: Verwachte verkeersstromen nieuwe wijk (bron: gemeente Hellendoorn)

In figuur 4.7 is te zien hoe deze verdeling de volgende extra intensiteiten op de diversen wegen in de wijk geeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0026.png"
Figuur 4.7: Verdeling extra verkeer (bron: gemeente Hellendoorn)

Conclusie:
De huidige voorgestelde en mogelijk toekomstige uitbreiding zorgt voor een verhoging van de verkeersdruk in de huidige wijk in sommige gevallen mogelijk wel met meer dan 200%. Qua aantallen geeft dit geen problemen voor de verkeersveiligheid en leefbaarheid in de wijk, als kunnen de huidige bewoners van deze wijk de verkeerstoename wel als zodanig ervaren.

Parkeren
Voor de nieuwe woonwijk is een berekening gemaakt voor het benodigde aantal parkeerplaatsen. De parkeernorm is gebaseerd op de gemeentelijke beleidsnota voor parkeren: Nota Parkeernormen - herziene uitgave 2021.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHADEGRAVE-ON01_0027.png"
Figuur 4.8: Parkeerbalans nieuwe wijk (bron: Ad Fontem)

Uit bovenstaande berekening volgt dat er 126,6, afgerond 127 parkeerplaatsen nodig zijn. Daarvan zijn er 53 gepland op eigen terrein (op de kavels). Dat betekent dat er nog minimaal 74 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden in het openbaar gebied binnen het plangebied.

In het openbaar gebied staan 92 openbare parkeerplaatsen gepland, verdeeld over de wijk. Dat betekent dat er voldoende parkeerruimte is binnen het plangebied en wordt voldaan aan de parkeernormen.

Geconcludeerd kan worden dat parkeren en verkeer geen belemmering opleveren voor het realiseren van de voorgenomen planontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Groen
Binnen deze bestemming worden de belangrijkste groenvoorzieningen onder gebracht. Hierbinnen is ook de aanleg van een speelvoorziening mogelijk, maar ook wateropvang en eventueel parkeren. Ook kleinere groengebieden zijn onder de groenbestemming gebracht omdat ze als groenstructuur belangrijk zijn in de wijk.

Verkeer en verblijf
Overeenkomstig de functie van gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen is voor alle straten, paden en dergelijke gekozen voor de bestemming Verkeer - verblijf. Met uitzondering van de meest waardevolle groene ruimtes en beplantingen zijn ook de groenvoorzieningen onder deze bestemming gebracht. Een voordeel hiervan is dat zonder ingrijpende procedures ondergeschikte wijzigingen kunnen worden aangebracht in het stratenbeloop, parkeersituaties en dergelijke.

Wonen -1 en Wonen -2
Voor wonen zijn in dit plan twee woningtypen te onderscheiden waarvoor een afzonderlijke bestemming is opgenomen, te weten:

  • Wonen - 1 voor woningen met een lage goot-/bouwhoogte;
  • Wonen - 2 voor woningen met een hoge goot-/bouwhoogte.

In de bestemmingen Wonen-1, Wonen-2 zijn bouwregels als goot- en bouwhoogte en dakhelling in de regels opgenomen.

Behalve de regeling voor hoogtematen en dergelijke is in de verschillende woonbestemmingen ook de bouwdiepte voor hoofdgebouwen opgenomen. Hierbij is het in de voorgaande plannen gebruikelijke onderscheid voor de verschillende woningsoorten gehanteerd, dat wil zeggen 10 m bouwdiepte voor rijenwoningen, 12 m voor dubbele woningen en vrijstaande woningen en 15 m diepte voor vrijstaande woningen die een perceelbreedte hebben van minimaal 20 m. Daarbij geldt wel als eis dat de afstand tussen de achtergevel van het hoofdgebouw tot de achterperceelgrens minimaal 8 m bedraagt.

Voor de rijwoningen wordt gekozen voor een voortuin van 3 m diep met tussen de langsparkeerstroken en de voortuin een voetpad voor de bereikbaarheid van de woningen. Binnen de bestemming Wonen is daarom de mogelijkheid een voetpad aan te leggen.

Wonen - 3
Voor één kavel geldt de bestemming Wonen - 3. Dit is een woning die anders is dan de andere woning qua omvang en situering op de kavel en daarom een aparte bestemming heeft, waarbij onder andere een ander peil wordt aangehouden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Voor de uitvoering van dit plan is een exploitatieplan opgsteld. Dit exploitatieplan wordt tegelijk met dit bestemmingsplan vastgesteld. Uit het exploitatieplan blijkt dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven [reactie provincie Overijssel].

Waterschap Drents Overijsselse Delta
Op 3 november 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Drents Overijsselse Delta. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap de normale procedure gevolgd moet worden.

Er is uitgebreid overleg geweest tussen de gemeente en het Waterschap over onder andere het dimensioneringsonderzoek voor de afvoer van dak- en terreinwater. Het Waterschap was betrokken bij dit onderzoek.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.