direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijziging bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Oude Veenweg 1 Venebrugge
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.WBP00061-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft op dit moment aan de Oude Veenweg 1 in Venebrugge een agrarisch bedrijf in combinatie met caravanstalling (nevenactiviteit).

Initiatiefnemer wil de agrarische activiteiten op het perceel beëindigen en zich volledig gaan toeleggen op de opslag en stalling van kampeermiddelen binnen de bestaande bedrijfsgebouwen. Een klein deel van de bedrijfsgebouwen blijft in gebruik voor de stalling van eigen materieel dat nodig is voor met name het onderhoud van de locatie.

Door middel van de brief van 10 mei 2022 geeft de gemeente Hardenberg aan onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan het in gebruik nemen van de voormalige agrarische bebouwing als caravanstalling. Door deze nieuwe invulling wordt leegstand en verpaupering van de gebouwen voorkomen en zo een bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel.

Om de caravanstalling mogelijk te maken dient de bestemming van het perceel gewijzigd te worden in 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap'. In het vigerende bestemmingsplan (artikel 4.6.8) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het college van burgemeester en wethouders de huidige bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' kunnen wijzigen naar 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap'.

Een tweede ontwikkeling die in het wijzingsplan wordt meegenomen is een kleine wijziging van de ligging van het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap' . Op grond van artikel 60.4 van het vigerende bestemmingsplan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen, waarbij de bij wijziging betrokken grenzen ten hoogste 25 meter worden verschoven.

Twee bedrijfsgebouwen liggen voor een klein deel buiten het bestemmingsvlak. Met de genoemde wijzigingsbevoegdheid wordt de grens aan noord- en de oostzijde zodanig gewijzigd dat deze gebouwen geheel binnen het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap' komen te liggen.

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in een passend planologisch kader en toont aan dat aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheden wordt voldaan. Ook zal worden aangetoond dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Het plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van Hardenberg op 600 meter ten noorden van de Duitse grens. De ligging van het plangebied is het buitengebied van Hardenberg is op het linker plaatje van afbeelding 1 weergegeven. De begrenzing van het plangebied is met een rode stippellijn in het rechter plaatje aangegeven. Het plangebied betreft het huidige bouwvlak van het bedrijf, waarbij deze aan de noord- en de oostzijde iets is verruimd zodat de twee bedrijfsgebouwen ook geheel binnen het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap' komen te liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00061-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: ligging plangebied

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg, Oude Veenweg 1 Venebrugge” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.WBP00061-OW01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Vigerende bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg. Het bestemmingsplan is op 1 oktober 2013 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Hardenberg.

De bestemming van de boerderij is in het bestemmingsplan buitengebied 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' met de aanduiding bouwvlak.

Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' zijn met name bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en de instandhoudingen van de sterke gebiedskenmerken van het besloten heideontginningslandschap.

Daarnaast ligt het plangebied binnen het bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg', welke op 17 juli 2018 door de gemeenteraad van Hardenberg is vastgesteld om het gemeentelijke parkeerbeleid planologisch juridisch te verankeren. In afbeelding 2 is een uitsnede van de verbeelding van het vigerend bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00061-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg (plangebied is aangegeven met rode druppel)

Het gebruiken van alle vrijkomende bedrijfsgebouwen voor opslag en stalling van caravans is binnen de agrarische bestemming niet mogelijk. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt de bestemming van het perceel gewijzigd in 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap'. Binnen de bestemmingsomschrijving van deze bestemming is de gewenste activiteit wél mogelijk.

1.5 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk worden de historie, de bestaande en de nieuwe situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid op Rijks, Provinciaal en Gemeentelijk niveau behandeld. In hoofdstuk 4 komen de verschillende milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. In de daarna volgende hoofdstukken wordt achtereenvolgens ingegaan op de juridische vormgeving (hoofdstuk 5), de uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6) en de inspraak en het vooroverleg (hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Landschappelijke aspecten

Het plangebied ligt in het besloten heideontginningslandschap. Het besloten heideontginningslandschap is een jong ontginningslandschap. De omgeving van het plangebied is vermoedelijk rond 1925 ontgonnen. Het huidige landschap is rationeel ingericht, met rechte wegen en ontginningsboerderijen langs de ontginningswegen. De agrarische percelen hebben veelal een rechthoekige vorm en het landschap heeft een fijnmazig netwerk van slootjes en sloten. Veel van de originele ontginningspatronen zijn tijdens latere ruilverkaveling verloren gegaan. Kleine perceeltjes zijn samengevoegd tot grote percelen.

Erven in het besloten heideontginningslandschap zijn vaak omzoomd door een loofhoutsingel (ook wel windsingel genaamd). Omdat de erven niet ouder zijn dan 100 jaar, is de erfopbouw niet altijd traditioneel, zoals in het kampenlandschap

2.1.2 Het plangebied en de omgeving

Het plangebied bevindt zich aan de Oude Veenweg, ten oosten van de kern Hardenberg, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. De functionele structuur van de omgeving kenmerkt zich door woonpercelen, agrarische bedrijfspercelen en agrarische cultuurgronden. Het plangebied wordt aan alle zijden door agrarische cultuurgronden begrensd.

Het besloten heideontginningslandschap is een jong agrarisch cultuurland, ontstaan eind 19e– begin 20e eeuw als gevolg van de ontginning van veengebieden. Ten oosten van het plangebied is een landschapselement aanwezig in de vorm van een bosje.

In afbeelding 3 is een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving weergegeven. De oranje lijn aan de zuidzijde geeft de grens met Duitsland aan.
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00061-VG01_0003.png"

Afbeelding 3: Luchtfoto huidige situatie omgeving plangebied

Landschappelijk

Langs de westrand van het erf ligt een gemengde loofhoutsingel, aan de voorzijde van het erf (wegzijde) staan enkele solitaire loofbomen. Langs de oost- en zuidrand van het erf is een zandwal aangelegd. Deze is langs de oostzijde en een deel (zuidoosthoek) van de zuidzijde ingepoot met een enkele rij laurierstruiken. Afbeelding 4 toont de beplanting aan de oostzijde van het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00061-VG01_0004.png"

Afbeelding 4: bestaand groen

2.2 Gewenste situatie

2.2.1 Wijzigen bestemming in 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap'

Initiatiefnemer gaat de agrarische activiteiten op het perceel beëindigen. Ook zal de verhuur van een deel van de stallen voor jongvee worden beëindigd. De op het perceel aanwezig bebouwing zal grotendeels worden ingericht en gebruikt voor de opslag en stalling van kampeermiddelen (caravans, campers, vouwwagens e.d). In een klein deel van de bebouwing wordt eigen materieel gestald.

Op de onderstaande luchtfoto zijn de bestaande schuren en stallen zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00061-VG01_0005.png"

Afbeelding 4: Luchtfoto met aanwezige bebouwing

Als bijlage 1 is de milieutekening van de locatie toegevoegd waarop de maatvoering van de aanwezige bebouwing is aangegeven. De opslag van eigen materieel en materialen vindt plaats in een deel van gebouw 2. De overige gebouwen zijn dus in gebruik voor de opslag en stalling van de kampeermiddelen.

De bedrijfswoning op het perceel zal in de toekomstige situatie als bedrijfswoning blijven fungeren.

In afbeelding 5 van paragraaf 2.2.2 is de ligging van de bestemming 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap' weergegeven. Het deel van het voormalige agrarische bouwvlak waarop geen bebouwing aanwezig is, is bestemd als 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap'.

2.2.2 Wijzigen begrenzing bestemmingsvlak 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap'

In afbeelding 5 is de ligging van de bestemming 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap' paars gearceerd weergegeven.

De bestemming 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap' is voor een groot deel op het bestaande bouwvlak van het voormalig agrarisch bedrijf gelegd. Aan de noord- en de oostzijde is de grens iets gewijzigd omdat een tweetal bedrijfsgebouwen voor een klein deel buiten het bouwvlak lagen. De wijziging van de begrenzing aan de noord- en oostzijde is door middel van een gele stippellijn aangegeven in de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00061-VG01_0006.png"

Afbeelding 5: Begrenzing bestemmingsvlak ' 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap' paars gearceerd weergegeven

2.3 Ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing

Door Natuurbank Overijssel is een ruimtelijk kwaliteitsplan gemaakt ten behoeve van de functieverandering van het perceel aan de Oude Veenweg 1 in Venebrugge. Het volledige plan is toegevoegd als bijlage 2 bij deze toelichting.

2.3.1 Het erf – gebouwen

Zoals vaker in een heide- en hoogveenontginning, ligt het erf direct naast de ontginningsweg. De bebouwing op het erf is veelal duidelijk zichtbaar vanaf de openbare weg. Het erf heeft een functionele opzet, en is vaak uitgebreid met bebouwing in de afgelopen decennia.

2.3.2 Aanwezige beplanting

Rondom de woning ligt een siertuin met scheerhagen, loofbomen, gazon en struiken. Aan de noordzijde van het erf, langs de erfgrens, ligt een gemengde loofhoutsingel. In deze singel zijn enkele zomereiken als overstaander behouden tijdens recent hakhoutbeheer.

Langs de Oude Veenweg, ter hoogte van de woning, staan enkele solitaire bomen en wat scheerhagen. Tussen het overige deel van het erf en de Oude Veenweg staan op enkele solitaire bomen na, geen beplanting.

Langs de oost- en zuidrand van het erf is een zandwal aangelegd. Op deze zandwal is aan de oostzijde en gedeeltelijk aan de zuidzijde een laurierhaag aangelegd. Ter hoogte van een schuur ontbreekt beplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00061-VG01_0007.png"

Afbeelding 6: Zicht op de oost- en zuidzijde van het erf, gezien vanaf de Oude Veenweg. Door het ontbreken van beplanting zijn de gebouwen duidelijk zichtbaar

De laurierstruiken vormen uitheemse beplanting. Door het ontbreken van beplanting is er direct zicht op bedrijfsgebouwen vanaf de Oude Veenweg.

2.3.3 Versterken ruimtelijke kwaliteit

Op het erf staan verschillende stukken laurierhaag. Deze zijn deels niet of nauwelijks zichtbaar. Het is daarom niet nodig deze beplanting te verwijderen of te vervangen. De laurierhaag aan de buitenzijde is duidelijk zichtbaar. Deze zal worden verwijderd.

Ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit worden de volgende landschappelijke maatregelen getroffen:

  • 1. Vervangen laurierhaag door dubbele rij gemengde struweel (aangeduid met nr. 4 en 6 in afbeelding 7);
  • 2. Aanleg struweelhaag; dubbele rij (aangeduid met nr. 7 in afbeelding 7);
  • 3. Aanplant scheerhaag ((aangeduid met nr. 8 in afbeelding 7).

Ad 1

De bestaande laurierhaag wordt verwijderd en vervangen door een dubbele gemengde struweelhaag. De struweelhaag bestaat uit een dubbele rij beplanting, bestaande uit meidoorn, sleedoorn, Gelderse roos, hondsrood, veldesdoorn, wilde liguster en hazelaar. Er wordt driejarig plantsoen geplant in de maat 80-120 cm. Er worden drie stuks plantsoen per strekkende meter haag geplant. De rijen worden 1 meter uit elkaar geplant.

Ad 2

De struweelhaag bestaat uit een dubbele rij beplanting, bestaande uit meidoorn, sleedoorn, Gelderse roos, hondsrood, veldesdoorn, wilde liguster en hazelaar. Er wordt driejarig plantsoen geplant in de maat 80-120 cm. Er worden drie stuks plantsoen per strekkende meter haag geplant. De rijen worden 1 meter uit elkaar geplant.

Ad 3

Er wordt een scheerhaag aangelegd van beuk, haagbeuk, liguster, veldesdoorn of meidoorn. De haag bestaat uit vier stuks plantsoen per strekkende meter haag. Er wordt gebruik gemaakt van (minimaal) driejarig plantsoen (maat 80-120cm).

Op de onderstaande afbeelding zijn de beschreven investeringen in het versterken van de ruimtelijke kwaliteit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00061-VG01_0008.png"

Afbeelding 7: Voorstel voor landschappelijke inpassing van het erf

Het complete ruimtelijk kwaliteitsplan is opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting. Hierin is ook beschreven hoe de landschapselementen beheert moeten worden.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen.

De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Ad 1 Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

Ad 2 Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

Ad 3 Sterke en gezonde steden en regio’s

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd.

Ad 4 Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven
wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties

Toets

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de omgevingsvisie.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Algemeen

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Om een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • Bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
  • Stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk worden gemaakt. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren als zodanig en zijn ‘Ladderplichtig’. Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag (bijv. bij functiewijziging), dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Toetsing:

  • 1. er is geen sprake van extra beslag op de ruimte;
  • 2. de ontwikkeling brengt geen milieueffecten op de omgeving met zich mee;
  • 3. er sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling, die in het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening’ aanvaardbaar is.

In bovengenoemde gevallen kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan achterwege blijven.

Conclusie:

Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de NOVI. Het plan is bovendien niet ladderplichtig. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijdigheid met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
3.2.2 Omgevingsverordening van Overijssel

Eén van de tools om de ambities vanuit de Omgevingsvisie te realiseren is de Omgevingsverordening.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.
3.2.3.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn normstellend.

3.2.3.2 Ontwikkelperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.2.3.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ‘hoe’ een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

3.2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes zijn de artikelen 2.1.3 (Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van belang.

Artikel 2.1.3 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 2)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • a. dat (her)benutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • b. dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn gericht op alle ontwikkelingen die leiden tot extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving door bouwen en verharden. Daarbij geldt dat eerst bezien moet worden of door optimaal gebruik van bestaande erven en bebouwing niet tegemoet gekomen kan worden aan de wens voor meer ontwikkelingsruimte. Is dat niet het geval dan kan, onder voorwaarden, meegewerkt worden aan nieuw ruimtebeslag op de Groene Omgeving.

Toets

Het voorliggend plan legt geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving. De vervolgfunctie vindt alleen plaats in de bestaande bebouwing. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing plaats.

Het bedrijfsperceel wordt op een verantwoorde wijze ingepast in het landschap en de omgeving. Zie hiervoor het ruimtelijk kwaliteitsplan, opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting. Geconcludeerd wordt dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling voldoet aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

lid 1: in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Lid 2: in het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (Of-, Waar- en Hoe-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

Lid 3: in het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

Lid 5: in het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toets

In het ruimtelijk kwaliteitsplan (zie bijlage 2) is beschreven op welke wijze de landschappelijke inpassing van het perceel kan worden versterkt. De te nemen inrichtingsmaatregelen zijn mede gebaseerd op de geldende gebiedskenmerken. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5, lid 1, 2, 3 en 5.

3.2.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. het plangebied is met de rode druppel aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00061-VG01_0009.png"

Afbeelding 8: uitsnede kaart ontwikkelperspectieven (bron: overijssel.nl)

"Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap"

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • continu en beleefbaar watersysteem

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Toets

Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf ligt op circa 137 meter afstand van het plangebied. Het voornemen van initiatiefnemer om geheel over te schakelen naar de opslag en stalling van kampeermiddelen zal de ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw niet beperken. Er is voldoende ruimtelijke scheiding aanwezig. Zie ook paragraaf 4.1 'Milieuzonering'. Verder wordt voldaan aan het uitgangspunt dat initiatieven dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing. De vervolgfunctie vindt plaats alleen binnen de bestaande bebouwing. Er is geen uitbreiding aan bebouwing voorzien.

De functiewijziging zal een verschuiving tot gevolg hebben in het soort verkeer dat van en naar de locatie gaat. In de huidige planologische situatie als agrarisch bedrijf bestaan de verkeersbewegingen zowel uit licht, middel zwaar en zwaar verkeer. In de nieuwe situatie zal met name het zware verkeer nagenoeg geheel verdwijnen. Daartegenover staat een toename van het lichte verkeer. Per saldo zal het plan nauwelijks van invloed zijn op het aantal verkeersbewegingen. Geconcludeerd kan worden dat de weginfrastructuur geschikt voor de nieuwe functie.

3.2.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen voor deze laag geldt.

Hierna wordt ingegaan op de relevante kenmerken ter plaatse van de ontwikkellocatie.

Natuurlijke laag

Het plangebied valt voor het grootste deel onder de natuurlijke laag 'dekzandvlakte en ruggen'. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

De ambitie voor deze laag is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat meer sturend en beleefbaar te maken. Ontwikkelingen in deze gebieden dienen bij te dragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00061-VG01_0010.png"

Afbeelding 9: kaart omgevingsvisie gebiedskenmerken (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Toets

De gronden in het plangebied zijn in gebruik ten behoeve van het bedrijf. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. De aard en omvang van dit plan is van een beperkte omvang. Het nog aanwezige natuurlijke reliëf wordt met dit plan dan ook niet aangetast. Met de landschapsmaatregelen wordt ingezet op beplanting die past bij de natuurlijke ondergrond. De ontwikkeling is in overstemming met het gestelde in de 'Natuurlijke laag

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het plangebied ligt op de gebiedskenmerkenkaart op de overgang van het "Oude hoevenlandschap" naar het “Jonge heide- en broekontginningslandschap”. In afbeelding 10 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00061-VG01_0011.png"

Afbeelding 10: Laag van het agrarisch cultuurlandschap essenlandschap (bron: atlasvanoverijssel.nl)

Oude hoevenlandschap

Dit betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.

De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.

Jonge heide- en broekontginningslandschap

De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Daarnaast zijn vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug.

Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings' landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat. Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze categorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer terug te vinden is. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

Toets

De bestaande erfinrichting veranderd niet en de erfbeplanting wordt op onderdelen versterkt, waarbij aanwezige structuren blijven behouden. De versterkingsmaatregelen zijn nadrukkelijk afgestemd op het voorkomende landschapstype. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.3.3 en het ruimtelijk kwaliteitsplan (zie bijlage 2). Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

“Laag van de beleving”

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het 'belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen. Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe 'erfgoed' van de provincie. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' aangeduid met 'Donkerte'. Zie de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00061-VG01_0012.png"

Afbeelding 11: Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

Toets

De in het voorliggende plan opgenomen ontwikkeling betreft de functiewijziging van een bestaand bedrijf. Er vindt geen uitbreiding van bedrijfsbebouwing plaats waardoor er meer lichtuitstraling zou kunnen komen. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de “Laag van de beleving”.

3.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie nota Buitengebied Hardenberg

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota heeft de basis gevormd voor de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid” en “Buitengebied Hardenberg”. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:

  • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

Deze hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:

  • een thematische benadering van het buitengebied (8 thema's);
  • een gebiedsgerichte benadering van het buitengebied;
  • uitgangspunt hierbij: de landschapstypen en de visuele landschapskenmerken;
  • een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen.

Thematische benadering - visie

De visie voor de 8 thema's wordt hierna weergegeven, in dit geval is voor het thema 'economie en infrastructuur' van belang. Het gemeentelijk beleid ten aanzien van dit thema is gericht op:

  • 1. Bevordering economisch belang van de gemeente ten opzichte van de corridors A28 en A37 en de Vecht;
  • 2. Capaciteitsverruiming van het Kanaal Almelo-de Haandrik ten behoeve van de beroepsvaart;
  • 3. Bevordering van de recreatievaart op het kanaal Almelo-De Haandrik en de Vecht;
  • 4. Versterken van de recreatieve- en toeristische sector;
  • 5. Opwaardering van de N34 tot stroomweg;
  • 6. Het realiseren van economische zones langs de N34 en de N343;
  • 7. Het bieden van mogelijkheden voor (startende) bedrijvigheid in vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen;
  • 8. Het verbeteren van de treinverbinding Twente-Drenthe.

Ten aanzien van niet-agrarische bedrijvigheid buiten de economische zones geldt, dat de ontwikkelingsmogelijkheden per gebied zullen verschillen. In de gemengde gebieden wordt ruimte geboden aan meerdere functies, waaronder bedrijvigheid. In deze gebieden worden ruime mogelijkheden geboden voor (startende) bedrijvigheid in vrijgekomen agrarische bebouwing. Ook komen er mogelijkheden voor bedrijvigheid vanaf bestaande woonlocatie

Gebiedsgerichte benadering - Collendoorn, Gramsbergen-Zuid, Radewijk

Voor dit gebied geldt als landschapstype; Essen- en kampenlandschap en Besloten heideontginning (omgeving Bruchterveld). De ontwikkelingsrichting voor dit gebied betreft 'gemengd gebied'. Verschillende functies zoals wonen, (verbrede) landbouw en economie (bedrijven) kunnen zich hier vestigen. In afbeelding 12 is een uitsnede van de visiekaart weergegeven, waarop het plangebied met een rode ster is aangegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00061-VG01_0013.png"

Afbeelding 12: Uitsnede visiekaart Visienota Buitengebied (Bron: Gemeente Hardenberg)

Toets

De ontwikkeling ligt in het deelgebied Collendoorn, Gramsbergen-Zuid en Radewijk, een gebied dat is aangemerkt als gemengd gebied. In gemengde gebieden wordt ruimte geboden aan meer functies, naast agrarische functies. Het initiatief sluit hier op aan. Onderhavig initiatief zorgt voor een passende invulling van de vrijkomende agrarische bebouwing. Hiermee wordt leegstand en verpaupering van de gebouwen voorkomen. Dit en met het nemen van een aantal inrichtingsmaatregelen (zie het ruimtelijk kwaliteitsplan in bijlage2) wordt een bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Visienota Buitengebied.

3.3.2 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
3.3.2.1 Algemeen

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:

  • De gemeente en samenleving zijn verbonden. De Hardenbergers hebben altijd de blik naar buiten. Ze zien voortdurend kansen. Door een goede samenwerking tussen inwoners, overheid en bedrijfsleven benutten we de kansen die zich voordoen. De gemeente speelt in op toekomstige veranderingen, veert mee, verbindt en investeert waar nodig;
  • De kernen zijn onderling sterk verbonden. Platteland en stad raken steeds meer verweven. De gemeente combineert de kracht van het platteland met een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Voor een grensgemeente is dat een unieke prestatie;
  • De gemeente zoekt de regionale verbinding. Hardenberg is onderdeel van de regio Zwolle. Daarnaast zijn er sterke verbindingen met Twente en Drenthe.
3.3.2.2 Ambitie

Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.

De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.

  • a. de groei vasthouden en doortrekken;
  • b. kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker;
  • c. ruimte als troefkaart;
  • d. bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden.

De groei vasthouden

De gemeente blijft inzetten op groei van de economie en de werkgelegenheid. Hardenberg streeft naar een positieve arbeidsmarktbalans. Dit past bij onze positie als streekcentrum. De omvang en samenstelling van de beroepsbevolking geeft nu voldoende basis voor een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Dat wil de gemeente in de toekomst ook zo houden. Een stabiele bevolkingsgroei is daarom een voorwaarde. Net als het behouden van de concurrerende economie.

Volgens de prognoses groeit onze bevolking tot 2040. Tot 2050 groeit ook het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte. Terwijl de bevolking groeit, neemt de beroepsbevolking geleidelijk af door vergrijzing. Dit kan Hardenberg positief beïnvloeden door jonge gezinnen en startende huishoudens aan te trekken. Dit is gunstig voor de omvang van de beroepsbevolking en het voorzieningenniveau. De Regio Zwolle krijgt van het Rijk een groeiopgave van naar verwachting 40.000 tot 60.000 woningen in 2040. Hiervan kan en wil de gemeente in ieder geval 1.000 woningen voor haar rekening nemen.

Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker

Groei is geen doel op zich maar moet bijdragen aan welvaart en welzijn van onze inwoners. De gemeente bouwt bestaande kwaliteiten uit en voegt nieuwe toe aan de leefomgeving en economie. Zo wil de gemeente haar inwoners binden en vertrokken Hardenbergers verleiden om terug te keren.

De gemeente schept een gunstig vestigingsklimaat voor nieuwe bedrijven. Nieuwbouw is hiervoor niet voldoende. Verbeteringen in het woon, leef- en werkklimaat werken als een vliegwiel voor de lokale welvaart en het welzijn van de inwoners. Dit noemt met brede welvaart. De brede welvaart wordt bereikt door in te spelen op de trends en ontwikkelingen die de samenleving beïnvloeden, zoals: klimaatontwikkelingen, energietransitie, transities in de landbouw, circulaire economie, aandacht voor voeding en levensstijl en demografische ontwikkelingen.

Ruimte als troefkaart

Ruimte is de troefkaart. In Hardenberg krijg je veel voor weinig. Er is kwaliteit van leven. De Brede Welvaartsindicator 2019 laat een hoge woontevredenheid zien. Een kwaliteit die in Nederland steeds schaarser wordt. Hiermee onderscheiden we ons. Nu en in de toekomst. Dit doet Hardenberg door werk te maken van leefbaarheid:

  • de gemeente versterkt landbouw en natuur;
  • de gemeente verbeterd het leef- en woonmilieu (groen, water, schoon, veilig, ruimte);
  • de gemeente zorgt voor een passend woningaanbod en versterkt de sociale samenhang;
  • de gemeente houdt het voorzieningenniveau op peil.

Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden

Hardenberg is de op één na grootste gemeente in zowel de regio Zwolle als de Dutch TechZone. Beide samenwerkingsverbanden zijn belangrijk om onze ambities en opgaven te realiseren. Vooral voor de bereikbaarheid en de economie. En daarmee ook voor onderwijs en scholing. Hardenberg moet daarom uitgroeien tot een netwerkgemeente bij uitstek. Dit vraagt om intensivering van de samenwerkingsrelaties, specifiek met de regio Zwolle.

Goede bereikbaarheid is hierbij een belangrijke voorwaarde. De gemeente zet zich in voor snelle verbindingen met Twente en Zwolle.

3.3.2.3 Thema's

De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:

  • 1. Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied;
  • 2. Hardenberg voor elkaar: over stedelijke ontwikkeling, een vitale samenleving en leefbare kernen;
  • 3. Hardenberg knooppunt: over een vitale economie en goede bereikbaarheid;
  • 4. Hardenberg duurzaam: over de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.

Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg in balans' relevant, aangezien deze gaat over het landelijk gebied, waar het plangebied onderdeel van is.

Hardenberg in Balans

Ten aanzien van dit thema's heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:

  • 1. De gemeente houdt het landelijk gebied vitaal;
  • 2. De gemeente behoud en versterkt natuur en landschap, economie en samenleving:
  • 3. De gemeente maakt ruimte voor klimaatadaptatie en de energietransitie met aandacht voor de kwaliteit, het gebruik en de waarden in het landelijk gebied;
  • 4. De gemeente benaderd ontwikkelopgaven en vraagstukken gebiedsgericht;
  • 5. De gemeente stimuleert nieuwe samenwerkingsvormen en strategische partnerschappen tussen ondernemers, onderzoek, onderwijs en overheden;
  • 6. De gemeente zorgt voor passend hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing.
3.3.2.4 Opgaven per gebied

De gemeente zet zich al lang in om ontwikkelingen in het buitengebied bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het beleid beschrijft daarom voor elk landschapstype de belangrijkste gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen. Bij het maken van dit beleid waren zowel bewoners als professionals betrokken. De resultaten zijn vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK’s). Deze vormen de natuurlijke onderlegger voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden.

In dit geval ligt het plangebied in het LIK Radewijk, Hoogenweg, Bruchtveld, Sibculo, in het veenontginningenlandschap. Dit is een gemengd gebied waar de gemeente ruimte geeft aan de landbouw, maar ook functietransformaties van vrijkomende agrarische bebouwing mogelijk maakt. De gemeente richt zich in dit gebied op behoud en aanvulling van passende landschapselementen zoals bosjes en singels.

3.3.2.5 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'

Deze ontwikkeling past binnen het beleid van de gemeente voor het gemengde gebied. Door de functiewijziging wordt een passende invulling gegeven aan de bestaande gebouwen. Hiermee wordt verpaupering voorkomen waardoor het plan bijdraagt aan de algemene ambitie van de gemeente om kwaliteit toe te voegen. De te nemen inrichtingsmaatregelen geven daarbij een verdere versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Ten aanzien van het thema 'Hardenberg in Balans' geldt dat het initiatief bijdraagt aan het vitaal houden van het landelijk gebied en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

3.3.3 Landschapsidentiteitskaart

De gemeente Hardenberg heeft haar gebiedskwaliteiten vastgesteld in zogenoemde Landschapsidentiteitskaarten (LIK). Deze kaarten bieden de basis voor sturing van ontwikkelingen. De gemeente kan hiermee een meer richtinggevende rol innemen, gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

Het plangebied ligt in het gebied dat is aangemerkt als 'Besloten heideontginningslandschap'. Dit is in de onderstaande afbeelding weergegeven. Het plangebied is met de rode ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00061-VG01_0014.png"

Afbeelding 13: Uitsnede LIK (Bron: Gemeente Hardenberg)

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van het rijk, provincie, waterschap en eigen gemeentelijk beleid. De ontwikkelingsvisie voor het 'Besloten heideontginningslandschap' binnen deelgebied 'Radewijk – Hoogenweg – Bruchterveld – Sibculo'' is als volgt gedefinieerd.

  • Kernwoorden: Diverse functies: wonen, (verbrede) landbouw, natuur, economie (kleinschalige bedrijvigheid);
  • Faciliteren van bestaande functies;
  • Ontwikkeling agrarisch grondgebruik: verbreding (kamperen bij de boer);
  • Bij bedrijfsbeëindiging mogelijkheden hergebruik VAB;
  • Toename van de biodiversiteit in stuwwal Sibculo, Kloosterhaar.

Toets

Voorliggend plan heeft betrekking op de hergebruik van de vrijkomende agrarische bebouwing (VAB). Binnen het landschapstype 'Besloten heideontginningslandschap' is een dergelijke ontwikkeling als kansrijk bestempeld. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het LIK

3.3.4 Bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg'

Het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” is in hoofdzaak conserverend van aard. Dit betekent dat de bestaande situatie is vastgelegd. Tegelijkertijd wil de gemeente op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor (nieuwe) ontwikkelingen in het buitengebied. Het is de ambitie van de gemeente om deze ontwikkelingen in het buitengebied te laten bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De gemeente zet daarbij in op het leggen van verbindingen tussen bestaande kwaliteiten en de nieuwe ontwikkelingen. Via afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden kent het bestemmingsplan (onder voorwaarden) een zekere mate van flexibiliteit.

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' kent een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' van het bouwvlak te wijzigen in de bestemming Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap (artikel 4.6.8). In artikel 60.4 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen ten hoogste 25 meter verschoven kunnen worden.

In deze paragraaf worden de voorgenomen wijzigingen getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden van deze twee wijzigingsbevoegdheden.

3.3.4.1 Wijziging in bestemming 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap'

Op basis van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 4.6.8 hebben burgemeester en wethouders de mogelijkheid om de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' van het bouwvlak te wijzigen in de bestemming Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap (artikel 9), waarbij artikel 4.2.3 onder i van deze planregels van overeenkomstige toepassing is en met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. het bouwvlak wordt verwijderd;
  • b. voor elk bedrijf worden ten hoogste de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande bebouwing en de direct daaraan grenzende gronden binnen het betreffende, voormalige bouwvlak als 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap' aangewezen;
  • c. de overige gronden binnen het voormalig bouwvlak houden de betreffende agrarische bestemming;
  • d. het bedrijf moet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • e. de bedrijfsactiviteiten mogen:
    • 1. de functies van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet onevenredig aantasten;
    • 2. geen wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm van de betreffende bebouwing inhouden;
    • 3. geen opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich meebrengen;
    • 4. in vergelijking met het voormalige agrarische gebruik geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen.
  • f. voor zover de nieuwe activiteiten zijn gelegen in een intrekgebied, mag er geen verslechtering optreden van de grondwaterkwaliteit en mag er geen vergroting van het risico op verontreiniging van het grondwater plaatsvinden;
  • g. de bedrijfsactiviteiten moeten vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn;
  • h. inpassing van de bouwwerken en het gebruik daarvan op het erf en in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden, aan de hand van een ruimtelijke kwaliteitsplan;
  • i. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal bedrijfswoningen.

Artikel 4.2.3 onder i

de oppervlakte van stikstofemitterende bouwwerken mag per agrarisch bedrijf ten hoogste de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezige oppervlakte bedragen, met dien verstande dat een groter oppervlakte aan stikstofemitterende bouwwerken is toegestaan indien er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie. Een wijziging van stikstofemitterende bouwwerken is uitsluitend toegestaan voor zover deze niet leidt tot een toename van de ammoniakemissie.

Toetsing

Hierna wordt puntsgewijs aan de voorwaarden getoetst:

  • a. Het bouwvlak van het agrarische bedrijf met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' wordt verwijderd;
  • b. De bestaande bebouwing en de direct daaraan grenzende gronden binnen het betreffende, voormalige bouwvlak zijn als 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap' aangewezen;
  • c. de overige gronden binnen het voormalig hebben de betreffende agrarische bestemming behouden, zonder bouwvlak;
  • d. Op het erf is meer dan voldoende ruimte om te voorzien in het parkeren;
  • e. de nieuwe bedrijfsactiviteiten:
    • 1. tasten de functies van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing worden niet onevenredig aan;
    • 2. de uiterlijke verschijningsvorm van de betreffende bebouwing blijft gelijk;
    • 3. Er worden geen goederen in de open lucht opgeslagen;
    • 4. in vergelijking met het voormalige agrarische gebruik heeft de functiewijziging geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden tot gevolg (zie ook paragraaf 2.4);
  • f. de nieuwe activiteit is niet gelegen in een intrekgebied;
  • g. de bedrijfsactiviteiten zijn vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn (zie ook hoofdstuk 4);
  • h. inpassing van de bouwwerken en het gebruik daarvan op het erf en in het landschap vindt op zorgvuldige wijze plaats (zie hiervoor het ruimtelijk kwaliteitsplan in bijlage 2 van deze toelichting);
  • i. het aantal woningen blijft gelijk.

Artikel 4.2.3 onder i

De oppervlakte van de bouwwerken is ten hoogste de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezige oppervlakte. De gebouwen zullen niet meer worden gebruikt voor het houden van dieren en daarmee ook geen stikstof emitterende bouwwerken zijn volgens de begripsbepaling uit het bestemmingsplan.

3.3.4.2 Wijziging begrenzing bestemmingsvlak 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap'

Op basis van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 60.4 hebben burgemeester en wethouders de mogelijkheid om de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 25 m worden verschoven;
  • b. de oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 25% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór wijziging;
  • c. door een wijziging mogen de belangen en waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden aangetast;
  • d. deze wijzigingsbevoegdheid geldt niet voor de vergroting van agrarische bouwvlakken.

Toetsing

Hierna wordt puntsgewijs aan de voorwaarden getoetst:

  • a. De wijziging van de begrenzing van het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap' wordt doorgevoerd om de twee bedrijfsgebouwen, die in de huidige situatie voor een klein deel buiten het bouwvlak liggen, geheel binnen het bestemmingsvlak te krijgen. De grens van het bestemmingsvlak wordt hiertoe ten hoogste met circa 3 meter gewijzigd.
  • b. De oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap' bedraagt zonder wijziging van de grens circa 7.050 m2. Inclusief de wijziging van de grens aan de noord- en de oostzijde is deze opppervlakte circa 7.200 m2. De vergroting van het bestemmingsplan is circa 2,1%.
  • c. Met de wijziging van de grens van het bestemmingsvlak worden geen belangen en waarden aangetast. Er vinden namelijk geen fysieke ingrepen plaats. Met de wijziging van de begrenzing van het bestemmingsvlak komen alle bestaande gebouwen binnen de bestemming 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap' te liggen.
  • d. Het gaat om de wijziging van de grens van het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap'. Dus niet van een agrarisch bouwvlak.
3.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid em voldaan wordt aan de voorwaarden van de beide wijzigingsbevoegdheden.

Hoofdstuk 4 Milieu en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

4.1 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoekmoet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Toets

Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de Oude Veenweg. Het verrichten van een akoestisch onderzoek is in het voorliggende geval echter niet noodzakelijk omdat de functie van de bestaande bedrijfswoning niet wijzigt. Daarnaast is in artikel 76 van de Wgh bepaald dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. In zowel de huidige situatie als de toekomstige situatie blijft de woning als bedrijfswoning in gebruik.

Het plangebied ligt verder niet binnen de geluidszone van een spoorlijn en/of een gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wgh, aanwezig.

In paragraaf 4.1 (milieuzonering) is aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' reeds inzichtelijk gemaakt dat de caravanstalling op voldoende aftstand uit gevoelige functies (woningen) ligt om geen geluidsoverlast ter plaatse van deze functies te veroorzaken.

Gezien het vorenstaande is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.2 Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor de beoogde functiewijziging. Ter plaatse van locaties die worden verdacht van bodemverontreiniging moet verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Het doel van dit onderzoek is om de algemene bodemkwaliteit te bepalen ter plaatse van de onderzoekslocaties, waarmee kan worden bekeken in hoeverre deze bodemkwaliteit een belemmering kan vormen voor het beoogde gebruik en/of de voorgenomen ontwikkelingen.

Toets

De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling voorziet in een kleine wijziging van het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap'. Er is echter geen sprake van het realiseren van nieuwe bebouwing. Bovendien is de verblijfsduur van mensen in de stallingsruimten minder dan 2 uur. Gelet op het vorenstaande wordt het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.3.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is uitsluitend sprake van de bestemmingswijziging van het perceel van de 'Agrarisch' in 'Bedrijf'. Een dergelijke wijziging is aan te merken als een project dat ‘niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

De verkeersgeneratie als gevolg van de functiewijziging is verwaarloosbaar klein. De toename van de verkeersbewegingen door de opslag- en stallingsactiviteiten worden gecompenseerd door het volledig wegvallen van de agrarische verkeersbewegingen. Geconcludeerd kan daarom worden dat het verkeer ook 'niet in betekenende mate' zal bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Tot slot wordt geconcludeerd dat dit wijzigingsplan niet voorziet in een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Toets

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. het plangebied is met een blauwe cirkel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00061-VG01_0015.png"

Afbeelding 14: Uitsnede Risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving)

Uit de inventarisatie blijkt dat de plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen (de buisleiding van de gasunie ten westen van het plangebied ligt op ruim 2,8 kilometer);
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven.

Bij het realiseren van nieuwe functies wordt gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk / buitengebied' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk / buitengebied kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk / buitengebied'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00061-VG01_0016.png"

Toets

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

In dit geval gaat het om de functiewijziging van agrarisch bedrijf en een bedrijf gericht op de opslag en stalling van kampeermiddelen. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' hoort bij deze functie in een 'rustig gebied' een grootste richtafstand van 30 meter voor geluid.

De dichtstbijzijnde milieugevoelige functies betreffen de woningen die liggen aan de Oude Veenweg 5 en de Nieuwe Landweg 1, beide in Venebrugge. Het bestemmingsvlak van de woning aan de Oude Veenweg 5 ligt op circa 63 meter vanaf de grens van het plangebied en de bestemmingsvlak van de woning aan de Nieuwe Landweg op circa 154 meter. Overige gevoelige functies liggen allen op een verdere afstand van het plangebied.

De uitbreiding van het bedrijf vormt geen belemmering voor omliggende functies. Overigens is op basis van het geldende bestemmingsplan deze milieucategorie reeds mogelijk.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval worden geen nieuwe milieugevoelige functies toegevoegd. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden en wordt als gevolg van voorliggend bestemmingsplan niet verplaatst.

De bestaande bedrijfswoning komen niet dichter op omliggende milieubelastende bedrijven te liggen. Ter plaatse van de huidige bedrijfswoningen is nu en in de toekomst sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens worden omliggende (agrarische) bedrijven als gevolg van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er voldoende ruimtelijke scheiding aanwezig is waardoor een beperking van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven geen sprake is. Verder is geconstateerd dat de caravanstalling op voldoende afstand van omliggende woningen is gesitueerd. Het aspect milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.6 Geur

Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij is het van belang dat het initiatief geen belemmeringen vormt voor de omliggende (agrarische) bedrijven.

Voor veehouderijbedrijven welke onder het Activiteitenbesluit vallen gelden vaste afstandsnormen. Hier wordt niet gerekend met odeurbelastingen. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:

  • a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).

Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

Geurverordening

De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde “gebiedsvisie”. De gemeente Hardenberg heeft een dergelijke 'geurverordening' opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In deze geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odour) en afstanden aangepast. De afstand van de gevel van een bestaande stal tot de gevel van een geurgevoelig object moet minimaal 25 meter. Bij nieuwe stallen geldt de minimale afstandseis van 50 meter.

Toets

Het bouwvlak van de dichtstbijgelegen agrarisch bedrijfslocatie aan de Nieuwe Landweg 2 in Venebrugge ligt op een afstand van circa 136 meter van het plangebied. Aan de Groeneveldweg 2 in Radewijk ligt een tweede bedrijf op een afstand va circa 440 meter. De minimumafstand van 25 meter wordt in beide gevallen ruimschoots gehaald.

Conclusie

De omliggende agrarische bedrijven vormen dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Ook worden deze bedrijven niet in hun bedrijfsvoering gehinderd door het plan. Het aspect geur staat de uitvoering van het plan niet in de weg,

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Nederlands Natuurnetwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. In de navolgende afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00061-VG01_0017.png"

Afbeelding 15: Ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 gebieden (plangebied bij blauwe cirkel)

Het plangebied is niet gelegen binnen of op korte afstand van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden 'Engbertsdijksvenen' ligt ten zuiden op een afstand van circa 7 kilometer van het plangebied.

Omdat de voorliggende ontwikkeling gepaard gaat met het beëindigen van de veehouderijactiviteiten (de milieutoestemming voor het houden van vee wordt ingetrokken) en er geen toename van het verkeer optreedt, gecombineerd met de grote afstand tot Nature 2000, kan op voorhand worden gesteld dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebieden.

4.7.2.2 Natuur Netwerk Nederland (Voorheen EHS)

Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het ‘nee, tenzij’ - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In de navolgende afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van de NNN weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00061-VG01_0018.png"

Afbeelding 16: Ligging van het plangebied ten opzichte van de Natuurnetwerk Nederland (bron: Atlas Leefomgeving)

Het plangebied is niet gelegen binnen de begrenzing van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN zijn gelegen op circa 1,8 kilometer. Gezien het feit dat sprake is van een ontwikkeling buiten de NNN en de aard en omvang van dit wijzigingsplan wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.

4.7.3 Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Toets

Dit wijzigingsplan voorziet uitsluitend in het wijzigen van de agrarische bestemming in een bedrijfsbestemming. Met deze wijziging zijn vooralsnog geen ingrepen als sloop of het verwijderen van groenstructuren gemoeid. Van enige vorm van aantasting van beschermde flora en/of fauna als gevolg van vaststelling van dit wijzigingsplan is dan ook geen sprake. Het uitvoeren van onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

4.7.4 Conclusie

Nader onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht. Vaststelling van dit wijzigingsplan heeft geen negatieve effecten op zowel de gebieds- als de soortenbescherming.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Toets

Het initiatief betreft enkel de wijziging van de bestemming. Er is geen sprake van het uitvoeren van bodemingrepen. Archeologisch onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. Bovendien ligt het plangebied niet in een zone waarop een archeologische dubbelbestemming voor geldt.

4.8.2 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

Toets

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden.

De landschappelijke waarden in de vorm van het rationeel ingericht landschap, met rechte wegen en ontginningsboerderijen langs de ontginningswegen, blijven behouden.

Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

4.9 Water

4.9.1 Vigerend beleid
4.9.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.9.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

4.9.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

4.9.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 15 december 2021 het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' vastgesteld.

Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Daarbij kan gaan om zowel nieuw beleid als staand beleid en maatregelen. Voor het nieuwe beleid, dat nog niet is vastgesteld door dagelijks en/of algemeen bestuur en waarbij het participatieproces nog niet voltooid is, heeft het waterbeheerprogramma een agenderende functie. Dit betekent dat invulling van de inhoud van dit nieuwe beleid buiten de scope van het waterbeheerprogramma ligt.

De inzet voor de aankomende jaren, is het voorkomen van wateroverlast, het tegengaan van een tekort aan water in droge periodes en het werken aan schoon water. Ook werkt Vechtstromen aan voldoende water voor wonen, werken en recreëren. Daarnaast willen we bijdragen aan een leefbare omgeving door in te zetten op biodiversiteit, energietransitie en de circulaire economie.

4.9.2 Waterparagraaf
4.9.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.9.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Op basis van de beantwoording van de vragen komt het waterschap tot de conclusie dat er geen waterschapsbelang is. Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets.

Het watertoetsresultaat is opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

4.10 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling.

De gemeente Hardenberg beschikt over een eigen parkeernota. Hierbij is aansluiting gezocht bij de landelijke parkeerkencijfers op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW. Wat betreft de functies wordt aansluiting gezocht bij de functies zoals genoemd in deze CROW-publicatie. De parkeernormen in CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren bestaan uit een minimum- en maximumwaarde. In de gemeente is vanuit de duurzaamheidsgedachte de minimale parkeernorm voor auto's voldoende.

Om schijnnauwkeurigheid te voorkomen is in de Parkeernormennota uitgegaan van één stedelijkheidsgraad, te weten weinig stedelijk gebied voor de gehele gemeente.

De verschillen in inrichting en bebouwing in de gemeente zijn redelijk groot waardoor het zinvol is om onderscheid te maken naar gebiedskenmerken, te weten centrum, schil/overloopgebied, rest bebouwde kom en buitengebied. In de Parkeernormennota is de gebiedsindeling opgenomen. Het plangebied wordt aangemerkt als 'rest bebouwde kom'.

2.4 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling.

De gemeente Hardenberg beschikt over een eigen parkeernota. Hierbij is aansluiting gezocht bij de landelijke parkeerkencijfers op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW. Wat betreft de functies wordt aansluiting gezocht bij de functies zoals genoemd in deze CROW-publicatie. De parkeernormen in CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren bestaan uit een minimum- en maximumwaarde. In de gemeente is vanuit de duurzaamheidsgedachte de minimale parkeernorm voor auto's voldoende.

Om schijnnauwkeurigheid te voorkomen is in de Parkeernormennota uitgegaan van één stedelijkheidsgraad, te weten weinig stedelijk gebied voor de gehele gemeente.

De verschillen in inrichting en bebouwing in de gemeente zijn redelijk groot waardoor het zinvol is om onderscheid te maken naar gebiedskenmerken, te weten centrum, schil/overloopgebied, rest bebouwde kom en buitengebied. In de Parkeernormennota is de gebiedsindeling opgenomen. Het plangebied wordt aangemerkt als 'rest bebouwde kom'.

4.10.1 Parkeren

Op grond van de regels van het facetbestemmingsplan parkeren Hardenberg dient bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning voor gebruik, bouwen of afwijken, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, motorfietsen, fietsen of andere voertuigen, op eigen terrein in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op of onder het gebouw, en/of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw of terrein behoort.

De parkeergelegenheid bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning voor gebruik, bouwen of afwijken wordt bepaald aan de hand van de "Parkeernormennota Hardenberg" of later door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen vervangende beleidsregel(s).

In de perkeernormennota van de gemeente Hardenberg uit 2007 is geen norm opgenomen voor een bedrijf gericht op opslag- en stallingsdoeleinden.

Omdat in het voorliggend geval sprake is van een voormalig agrarisch bedrijfserf, kan op voorhand worden gesteld dat het erf voldoende ruimte biedt om het parkeren op te vangen.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10.2 Verkeersgeneratie

In voorliggend geval wordt de agrarische bestemming gewijzigd in een bedrijfsbestemming (caravanstalling). Verwacht wordt dat planologisch gezien het aantal verkeersbewegingen per saldo nagenoeg gelijk blijft. De verkeersbewegingen ten gevolge van het agrarische bedrijf vervallen en worden ‘vervangen’ door de verkeersbewegingen ten gevolge van het bedrijfsmatig stallen van caravans. De verkeersgeneratie door de functiewijziging is daarom te verwaarlozen.

4.11 Besluit milieueffectrapportage

4.11.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan (of wijzigingsplan) kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
  • Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3): Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen);
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
  • Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan/wijzigingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan (of wijzigingsplan) een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.- beoordeling gehanteerd.

4.11.2 Situatie plangebied

Art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 7 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied is geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit wijzigingsplan dan ook niet noodzakelijk.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit wijzigingsplan voorziet in principe in een directe eindbestemming “Bedrijf” voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een ‘besluit’ als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit wijzigingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is daarom geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’.

Een wijzigingsplan wordt genoemd in kolom 4 ‘besluiten’. Dit betekent dat dit wijzigingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichting is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die de volgende drempelwaardenoverschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage onder D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” m.e.r.-beoordeling.

Op basis van jurisprudentie (uitspraak RvS 201807060/1/R1, d.d. 12-06-2019) wordt geconcludeerd dat het voorliggende plan geen stedelijke ontwikkeling betreft. Uit de bijgevoegde uitspraak volgt namelijk dat bij de beoordeling of een plan beschouwd moet worden als stedelijk ontwikkelingsproject ook het ruimtebeslag van de ontwikkeling in ogenschouw genomen moet worden.

Conclusie

Het plan voorziet per saldo niet in een uitbreiding van bedrijfsruimte. Er is derhalve geen toename van het ruimtebeslag door de plannen. Een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is dan ook niet aan de orde. Bovendien blijkt uit dit hoofdstuk dat er geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten en planverantwoording

5.1 Inleiding

Het wijzigingsplan geeft uitvoering aan de wijzigingsbevoegdheid (artikel 4.6.8) uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg.

5.2 Algemene juridische opzet

In dit wijzigingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor het perceel aan de Oude Veenweg 1 in Venebrugge. Het wijzigingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor bouwaanvragen en het toekomstige gebruik van de gronden en gebouwen. Het plan is opgesteld op basis van de SVBP2012 en het IMRO 2012.

Het wijzigingsplan vormt feitelijk de vertaling van de relevante wijzigingsbevoegdheden uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg.

Op de verbeelding (plankaart) is te zien waar en welke bestemmingen van toepassing zijn. Eveneens is op de verbeelding de exacte omvang en ligging van het plangebied vastgelegd.

De regels in het wijzigingsplan zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Op enkele aspecten is maatwerk opgenomen in de regels, om te waarborgen dat aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan danwel om specifieke aspecten met betrekking tot de uitvoerbaarheid te waarborgen.

5.3 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen of wijzigingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. Dit wijzigingsplan verklaard het moederplan "Buitengebied Hardenberg" en de herziening “Buitengebied Hardenberg, herziening regels” grotendeels overeenkomstig van toepassing. Uitsluitend daar waar noodzakelijk om het planvoornemen mogelijk te maken, zijn bepalingen toegevoegd danwel gewijzigd.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen ( Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De bestemmingsregels van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” worden van toepassing verklaard, met dien verstande dat ter plaatse van de gronden die momenteel een agrarische bestemming hebben, de bestemming voor een groot deel wordt gewijzigd naar 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap', zoals weergegeven op de verbeelding van dit wijzigingsplan. Dit betreft het deel van het plangebied waar de bebouwing aanwezig is. Het overig deel van het plangebied behoud de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap', waarbij het bouwvlak wordt wegbestemd.

De regels van deze bestemming zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” zijn onverkort van toepassing verklaard.

5.3.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden de algemene regels zoals opgenomen in de bestemmingsplannen:

  • 'Buitengebied Hardenberg'
  • 'Facetherziening parkeren Hardenberg'

onverkort van toepassing verklaard.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

5.4 Verantwoording van de regels

5.4.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan/wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' (Artikel 3) en 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap' (Artikel 4)

De bestemmingsregels uit het bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg” zijn in dit wijzigingsplan van toepassing verklaard, met dien verstande dat de verbeelding van dit wijzigingsplan is gewijzigd in die zin dat ter plaatse van een groot deel van de voormalige agrarische gronden (Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap) de bestemming is gewijzigd in de bestemming ''Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap'', ten behoeve van de toekomstige activiteiten op het perceel (opslag en caravanstalling). Voor een klein deel aan de zuidzijde van het plangebied, waar geen bebouwing aanwezig is, is de bestemming 'Agrarisch met waarden - besloten heideontginningslandschap' gehandhaafd, waarbij het agrarisch bouwvlak is wegbestemd.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan/wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan/wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan/wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg en inspraak

7.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

7.2 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.3 Provincie Overijssel

In voorliggend geval wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid om zodoende de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Deze bevoegdheid is opgenomen in een bestemmingsplan welke reeds is goedgekeurd door de provincie. Gelet op het vorenstaande en gelet op de aard en omvang van de wijziging wordt vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht.

7.4 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

7.5 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp wijzigingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.

7.6 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 15 juni 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode is de gelegenheid geboden om een zienswijze naar voren te brengen. Er zijn geen zienswijzen over het ontwerpwijzigingsplan binnengekomen.