direct naar inhoud van Motivering
Plan: TAM-omgevingsplan Dorpsstraat 59 Kloosterhaar
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000TAM0010-VG01

Motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit TAM-omgevingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Dorpsstraat 59 te Kloosterhaar, in de gemeente Hardenberg. Op deze locatie bevindt zich een grote voormalige boerderij met een bijgebouw. Het plangebied heeft op basis van het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg een agrarische functie. Aangezien de agrarische bedrijfsactiviteiten op dit perceel al enige tijd zijn gestopt, en de bebouwing in verval raakt, wil de initiatiefnemer de oude boerderij weer bewoonbaar maken. Het plan bestaat om de boerderij te behouden en hier maximaal zeven wooneenheden te realiseren.

Om dit mogelijk te maken, moet het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg worden gewijzigd. Dit TAM-omgevingsplan zorgt voor de gewenste planologische kaders en toont aan dat het voornemen in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Dorpsstraat 59 binnen de kern van het dorp Kloosterhaar, in de gemeente Hardenberg. In de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0010-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: OpenStreetMap, bewerkt)  

1.3 Het omgevingsplan

1.3.1 Huidige planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg. Ter plaatse van het plangebied is sprake van het tijdelijke omgevingsplan zoals deze in werking is getreden op 1 januari 2024. Het tijdelijke omgevingsplan bestaat uit de volgende documenten:

  • Omgevingsplan gemeente Hardenberg (in werking vanaf 1 januari 2024);
  • Beheersverordening gemeente Hardenberg, facetregeling parkeren (vastgesteld op 9 mei 2023);
  • Beheersverordening Kloosterhaar (vastgesteld op 28 februari 2017);

Voor de duiding van het planologisch regime van het plangebied is met name de "Beheersverordening Kloosterhaar" van belang. Het omgevingsplan bevat in de huidige situatie namelijk uitsluitend de regels uit de bruidsschat. Voorliggend TAM-omgevingsplan houdt wel rekening met de regels uit de overige plannen.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij de beheersverordening "Beheersverordening Kloosterhaar" opgenomen. Het plangebied is hierin indicatief weergegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0010-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede geldend planologisch regime (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl, bewerkt)  

Het plangebied is voorzien van het bestemmingsvlak 'Agrarisch'. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor:

  • a. de uitoefening van één agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw;
  • b. agrarische cultuurgrond;
  • c. wonen ten behoeve van het bedrijf in een bestaande bedrijfswoning.

1.3.2 Strijdigheid

Het plangebied heeft een agrarische functie, maar er vinden geen agrarische activiteiten meer plaats. Het planvoornemen ziet toe op het bewonen van het plangebied. Qua gebruik is het voornemen niet in overeenstemming met het omgevingsplan. Het is daarom wenselijk om de agrarische functie te wijzigen naar een woonfunctie. Voorliggend TAM-omgevingsplan voorziet hierin.

TAM staat voor Tijdelijke Alternatieve Maatregel. In afwachting van het volledig functioneren van de landelijke website en de gemeentelijke omgevingsplansoftware kunnen plannen op basis van de oude software op www.ruimtelijkeplannen.nl worden gezet. Juridisch maakt het plan deel uit van het omgevingsplan.

1.4 De bij het besluit horende stukken

Het 'TAM-omgevingsplan Dorpsstraat 59 Kloosterhaar' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000TAM0010-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de functies van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een motivering. De motivering geeft een duidelijk beeld van het TAM-omgevingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het TAM-omgevingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de bescherming van de gezondheid en het milieu. Hoofdstuk 5 gaat in op de waterbelangen waarna hoofdstuk 6 ingaat op het waarborgen van de veiligheid, waaronder externe veiligheid. Hoofdstuk 7 gaat in op de bescherming van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed. De bescherming van de natuur komt in hoofdstuk 8 aan bod. Hoofdstuk 9 gaat in op het behoud van de staat en werking van infrastructuur en voorzieningen. In hoofdstuk 10 wordt de milieueffectrapportage behandeld. Hoofdstuk 11 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 12 de algemene conclusie getrokken waarin wordt beoordeeld of het plan voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 2 Wijziging van de fysieke leefomgeving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Dorpsstraat 59 binnen de kern van Kloosterhaar, in de gemeente Hardenberg. Het plangebied bestaat uit een boerderij met een bijgebouw. De gebouwen binnen het plangebied staan al geruime tijd leeg en raken in verval.

Het plangebied wordt in de direct omgeving hoofdzakelijk omgeven door agrarische percelen. Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een lint van woningen, gelegen aan de Dorpsstraat. Het plangebied ligt aan een vertakking van deze weg. In de omgeving bevinden zich daarnaast enkele woonpercelen. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Rheezerveenseweg.

In de volgende afbeelding is een luchtfoto opgenomen van het plangebied. Het plangebied is aangegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0010-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied (Bron: PDOK, bewerk)  

2.2 Gewenste situatie

Het plangebied heeft op basis van het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg een agrarische functie. Zoals eerder aangegeven vinden er geen (agrarische) activiteiten meer plaats op het perceel. Initiatiefnemer is voornemens om in de toekomst maximaal 7 woningen te realiseren in de oude bestaande boerderij. Het is daarom wenselijk om de agrarische functie te wijzigen naar een woonfunctie, zodat de planologische situatie overeenkomt met de daadwerkelijke feitelijke situatie. Dit TAM-omgevingsplan voorziet hierin.

2.2.1 Ruimtelijk kwaliteitsplan

De Erfontwikkelaar heeft voor voorliggende ontwikkeling een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld waarin de inpassing van het planvoornemen is opgenomen. Op afbeelding 2.2 is te zien hoe de inrichting van het plangebied eruit gaat zien. Zoals te zien wordt de bestaande landschapsontsierende schuur in het zuidoostelijk deel van het plangebeid vervangen voor een nieuwe schuur voor opslag/extra parkeergelegenheid. Het volledige ruimtelijk kwaliteitsplan is opgenomen als Bijlage 1 van voorliggende motivering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0010-VG01_0004.png"

Afbeelding 2.2: Ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

In de NOVI is aangegeven dat het vorm geven van de opgaven nodig is op een lager schaalniveau. De aangewezen regio's werken samen met de provincies aan ruimtelijke voorstellen. Vervolgens wordt er gekeken of alle losse plannen bij elkaar tot een duurzaam landelijk beeld leiden. De stappen die genomen worden, staan beschreven in het programma NOVEX en het programma Mooi Nederland.

3.1.2 Instructieregels Rijk (Amvb's)

Het omgevingsplan bevat op basis van artikel 4.2 van de Omgevingswet voor het gehele grondgebied van de gemeente in ieder geval de regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In afdeling 5.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn de instructieregels opgenomen voor het stellen van regels in het omgevingsplan. Hieronder zijn de hoofdonderwerpen opgesomd waarvoor het Bkl instructieregels bevat:

  • waarborgen van veiligheid (paragraaf 5.1.2);
  • beschermen van waterbelangen (paragraaf 5.1.3);
  • beschermen van gezondheid en milieu (paragraaf 5.1.4), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6) voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden;
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7), waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën;
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8).

Daarnaast bevat afdeling 5.2 van het Bkl instructieregels voor de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het onder meer om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen. In heel bijzondere gevallen kunnen B&W de Minister vragen om een ontheffing van bepaalde instructieregels te verlenen. Dit volgt uit afdeling 5.3 van het Bkl. Zie stap 11f van hoofdstuk 3.

In de onderbouwing moet worden ingegaan op de bovengenoemde onderwerpen, wanneer deze relevant zijn voor de betreffende ontwikkeling. Per onderwerp dient een toetsing plaats te vinden.

3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

Toetsing aan de NOVI

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleine lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen. Er is daarmee geen sprake van strijd met het rijksbeleid.

Toetsing aan de Instructieregels Rijk (Amvb's)

In de hoofdstukken 4 tot en met 10 wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de instructieregels uit het Bkl. Daarmee wordt aangetoond dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

3.2 Provinciaal beleid

Iedere provincie in Nederland stelt een omgevingsvisie op: een visie voor de lange termijn voor de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie bevat de provinciale visie op de ruimte in Overijssel. Daarin worden uitspraken gedaan over ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur. In de Omgevingsverordening staan de regels die ervoor zorgen dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening wordt gehouden met het provinciale beleid.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel bestaat uit drie delen: een deel Visie, een deel Beleid en een deel Uitwerking. Naast de Omgevingsvisie Overijssel 2017, is er de Omgevingsverordening Overijssel 2024 en de Catalogus Gebiedskenmerken.

De opgaven en kansen waar de provincie voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Dit is het vertrekpunt voor alle projecten en initiatieven in de provincie Overijssel. Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de visie wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. Dit model bestaat uit drie stappen. In deze stappen wordt bepaald of een initiatief binnen de visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0010-VG01_0005.png"  
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
3.2.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. Ten eerste wordt bepaald of het voornemen past binnen de Omgevingsvisie. Aan de hand van de ontwikkelingsperspectieven wordt bepaald waar de ontwikkeling past. Ten slotte wordt bepaald hoe de ontwikkeling in de visie past, aan de hand van de gebiedskenmerken.

Of - generieke beleidskeuzes

De beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie zijn doorvertaald in regels van de Omgevingsverordening. Voor dit plan zijn onderstaande artikelen uit de verordening van belang.

Artikel 4.4: Principe van concentratie

Artikel 4.4 bepaalt dat een omgevingsplan de ontwikkeling van woningbouw, bedrijventerrein, stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen alleen mogelijk gemaakt als die voorzien in een lokale behoefte of in de behoefte van bijzondere doelgroepen.

In voorliggend geval worden er maximaal 7 woningen toegevoegd. De woningen worden gerealiseerd in bestaande bebouwing. Er is grote vraag naar woningen voor ouderen en voor jongeren binnen de gemeente Hardenberg. Met voorliggend planvoornemen wordt voorzien in de concrete vraag van (één van) deze doelgroepen.

Artikel 4.14: Woonafspraken

Artikel 4.14 bepaalt dat een omgevingsplan alleen de realisatie van nieuwe woningen toestaat, als de bouw van deze woningen past binnen de geldende woonafspraken.

Met dit plan wordt een agrarische functie omgezet naar een woonfunctie. Daarmee is sprake van het voorzien in een actuele en bestaande woonbehoefte. In paragraaf 3.3.2 wordt nader ingegaan op het gemeentelijk woonbeleid. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen voldoet aan artikel 4.14.

Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming kan op deze locatie mogelijk worden gemaakt door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Initiatieven binnen dit ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes.

Deze ontwikkeling werkt niet beperkend voor omliggende functies, zoals ook in de volgende hoofdstukken wordt aangetoond. Het voornemen past in het ontwikkelingsperspectief.

Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in de vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden voorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'laag van beleving' is niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.

De 'Natuurlijke laag'

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Het plangebied ligt binnen de laag 'Stuwwallen'. De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. Op een aantal plekken zijn de ruggen al van verre zichtbaar; bovenop staand bieden ze spectaculaire zichten over de provincie. De stuwwalen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de 'ingangen' van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen. Lagen met diverse bodemsamenstelling zijn scheef gesteld, waardoor er voedselrijker en armere, waterdoorlatende en ondoorlatende lagen direct naast elkaar kunnen liggen. Zo bestaan de Twentse stuwallen voor een groot deel uit tertiaire (zee)klei en keileem. Hierdoor zijn ze overwegend nat en komen er talrijke brongebieden voor.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving. Ook dienen ontwikkelingen bij te dragen aan versterking van de potentiële natuurlijke kwaliteiten van de 'natte voet' van de stuwwal (kwelzone, brongebied) en deze beter zichtbaar maken.

Voorliggend planvoornemen heeft geen invloed op de eventuele hoogteverschillen die aanwezig zijn in de omgeving. Het perceel is in cultuur gebracht ten behoeve van de agrarische bedrijfsactiviteiten die hier in het verleden hebben plaatsgevonden. Resten uit de natuurlijke laag zijn daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig.

De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden gebracht. Door de eeuwen heen is een patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid.

Op de locatie is het gebiedstype 'Oude hoevenlandschap' van toepassing. Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.

Het voorliggend planvoornemen tast het bestaande cultuurhistorisch landschap niet aan, aangezien een bestaand boerderijgebouw een nieuwe, toekomstbestendige functie krijgt. Door deze ontwikkeling krijgt het vervallen perceel een kwaliteitsimpuls en blijven tegelijkertijd de karakteristieke kenmerken behouden.

De stedelijke laag: “Verspreide bebouwing”

De agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Elke boer deed dit naar eigen inzicht en afgestemd op de plaatselijke omstandigheden, maar wel volgens de wetmatigheden van het toenmalig landbouwsysteem. Door deze 'eenheid in handelen' ontstonden er samenhangende landschappen, die nu nog steeds herkenbaar zijn: essenlandschap, oude hoevenlandschappen, broek- en heideontginningen, veenlandschappen etc.

Als ontwikkelingen plaats vinden op erven, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen, blijft er een duidelijk onderscheid voorkant- achterkant en vindt koppeling van het erf aan landschap plaats. Toegankelijkheid wordt erdoor verbeterd.

Voorliggende ontwikkeling ziet toe op het herstellen van een oud boerderijgebouw en het realiseren van zeven woningen in dit betreffende gebouw. Deze ontwikkeling is geheel in lijn met de provinciale uitgangspunten voor wat betreft deze stedelijke laag, aangezien er hierbij sprake is van behoud en versterking van de bestaande erfstructuur.

3.2.3 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met het beleid van de provincie Overijssel.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
3.3.1.1 Algemeen

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:

  • De gemeente en samenleving zijn verbonden. De Hardenbergers hebben altijd de blik naar buiten. Ze zien voortdurend kansen. Door een goede samenwerking tussen inwoners, overheid en bedrijfsleven benutten we de kansen die zich voordoen. De gemeente speelt in op toekomstige veranderingen, veert mee, verbindt en investeert waar nodig.
  • De kernen zijn onderling sterk verbonden. Platteland en stad raken steeds meer verweven. De gemeente combineert de kracht van het platteland met een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Voor een grensgemeente is dat een unieke prestatie.
  • De gemeente zoekt de regionale verbinding. Hardenberg is onderdeel van de regio Zwolle. Daarnaast zijn er sterke verbindingen met Twente en Drenthe.
3.3.1.2 Ambitie

Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.

3.3.1.3 Thema's

De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:

  • 1. Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied;
  • 2. Hardenberg voor elkaar: over stedelijke ontwikkeling, een vitale samenleving en leefbare kernen;
  • 3. Hardenberg knooppunt: over een vitale economie en goede bereikbaarheid;
  • 4. Hardenberg duurzaam: over de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.

Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg in balans' relevant.

Hardenberg in Balans

Ten aanzien van dit thema heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:

  • 1. De gemeente houdt het landelijk gebied vitaal;
  • 2. De gemeente behoud en versterkt natuur en landschap, economie en samenleving:
  • 3. De gemeente maakt ruimte voor klimaatadaptatie en de energietransitie met aandacht voor de kwaliteit, het gebruik en de waarden in het landelijk gebied;
  • 4. De gemeente benaderd ontwikkelopgaven en vraagstukken gebiedsgericht;
  • 5. De gemeente stimuleert nieuwe samenwerkingsvormen en strategische partnerschappen tussen ondernemers, onderzoek, onderwijs en overheden;
  • 6. De gemeente zorgt voor passend hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing.

3.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'

De voorgenomen functiewijziging is passend binnen de omgevingsvisie Landstad Hardenberg en is niet in strijd met de zes ambities binnen het thema 'Hardenberg in balans'. De functiewijziging past bij de uitgangspunten voor hergebruik vanagrarische bebouwing. Bovendien wordt er met het plangebied voorzien in de vraag naar nieuwe woningen, waarbij bestaande waarden worden behouden/benadrukt.

3.3.2 Programma Wonen
3.3.2.1 Algemeen

Het Programma Wonen is op 26 maart 2019 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld. Het programma legt de woonambities voor de langere termijn vast, maar voorziet daarnaast in concrete maatregelen voor de eerstvolgende twee jaar.

3.3.2.2 Ambitie: rust en ruimte, met oog voor elkaar ook in de toekomst

In de gemeente Hardenberg is het al jaren goed wonen, werken en leven. Door de ligging in het groene Vechtdal en de vele aantrekkelijke kleine kernen ervaren inwoners en bezoekers de rust, ruimte en veiligheid die de gemeente Hardenberg kenmerkt. Tegelijkertijd zijn er met Hardenberg en Dedemsvaart twee stedelijke kernen waar de werkgelegenheid zich concentreert en alle voorzieningen te vinden zijn.

Demografen verwachten dat het aantal inwoners en huishoudens van de gemeente Hardenberg het komende decennium zal blijven groeien. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Nederlandse plattelandsgemeenten is nieuwbouw noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen de diverse kernen. Zo zijn ‘steden’ Hardenberg en Dedemsvaart in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten onze gemeente en zijn de dorpen en buurtschappen vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.

De afgelopen jaren is, mede door de ladder voor duurzame verstedelijking, sterk ingezet op woningbouw op locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Het bouwen van woningen op inbreidingslocaties is een goed streven, als dat betekent dat de kwaliteit van het gebied en de woonkwaliteit daarmee vergroot wordt.

3.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan het Programma Wonen

In de regionale woondeal is aangegeven dat de autonome opgave binnen West Overijssel 28.200 woningen tot en met 2030 bedraagt. De gemeenten zetten in op een opgave/ambitie van 40.000 woningen. De opgave vanuit de gemeente Hardenberg met 3.360 tot en met 3031 (volgt uit gemeentelijk woningbehoefteonderzoek 2022) sluit hierop aan.

De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het realiseren van maximaal zeven woningen in een bestaand, leegstaand boerderijgebouw. Kwantitatief is er een grote vraag naar woningen. De te realiseren wooneenheden zijn geschikt voor jongeren en/of ouderen. Dit is de doelgroep met de grootste vraag naar woningen. Hiermee voorziet de ontwikkeling ook in een kwalitatieve behoefte. De voorgenomen ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met het 'Programma Wonen'.

3.3.3 Parkeernormennota Hardenberg
3.3.3.1 Algemeen

Er moet rekening worden gehouden met de mogelijke extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. In de 'Parkeernormennota Hardenberg' is bepaald hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn. Dit is afhankelijk van de locatie en soort ontwikkeling. Het aantal verkeersbewegingen wordt bepaald door gebruik te maken van de kencijfers uit het CROW. Er wordt uitgegaan van gemiddelden. Verder wordt er binnen de gemeente Hardenberg uitgegaan van de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en wordt de kern van het dorp Kloosterhaar aangemerkt als 'buitengebied'. Er wordt bij het berekenen van de verkeersintensiteit en de parkeervraag voor voorliggend planvoornemen uitgegaan van koop appartementen in het middensegment.

3.3.3.2 Verkeersgeneratie

Met dit initiatief wordt een leegstaande boerderij omgezet naar maximaal zeven wooneenheden. Hierbij is er sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Met het oog op bovenstaande uitgangspunten, is er in de toekomstige situatie sprake van een geschat aantal verkeersbewegingen van 42 per weekdagetmaal. Deze geringe toename kan verkeersveilig worden afgewikkeld via de Dorpsstraat en het onderliggend weggennet.

3.3.3.3 Parkeren

De parkeervraag binnen de toekomstige situatie bedraagt 14(13,3). Hiervan dienen er 3(2,1) parkeerplaatsen voor bezoekers te worden gereserveerd. Binnen het plangebied is er voldoende ruimte beschikbaar om in deze parkeervraag te kunnen voorzien.

3.3.3.4 Conclusie

Er wordt hiermee voldaan aan het parkeerbeleid van de gemeente Hardenberg.

3.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Bescherming van gezondheid en milieu

Op basis van paragraaf 5.1.4 houdt een omgevingsplan rekening met de bescherming van de gezondheid en het milieu, waaronder in ieder geval begrepen:

  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • de kwaliteit van de buitenlucht;
  • geur en;
  • trillingen.

In dit geval is het aspect trillingen niet van belang, aangezien de dichtstbijzijnde spoorweg zich op ruime afstand van het plangebied bevindt (circa 5,6 kilometer). Het aspect trillingen is daarom buiten beschouwing gelaten.

4.1 Geluid

4.1.1 Wettelijk kader

Voor het beschermen van de gezondheid en het milieu staan in het Bkl regels voor het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Ook zijn er regels opgenomen voor de bescherming van geluidgevoelige gebouwen. Geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen heeft invloed op de omgeving. Het bevoegd gezag beoordeelt geluid van deze bronnen bij geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl). Voor een aantal geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl) en stiltegebieden (artikel 7.11 Bkl) gelden specifieke regels. In de aanwijzing van geluidgevoelige gebouwen is de functie (zoals wonen, onderwijs of zorg) bepalend (artikel 3.20 Bkl).

4.1.2 Situatie plangebied

Deze ontwikkeling gaat uit van een wijziging van een agrarische functie naar een woonfunctie waarbij er maximaal zeven wooneenheden worden gerealiseerd. Hiermee wordt er een geluidbelastende activiteit planologisch verwijderd. Dit heeft een positief effect op eventuele geluidhinder van de nabijgelegen woningen. Daarnaast is er met het toevoegen van maximaal zeven wooneenheden sprake van het toevoegen van geluidgevoelige objecten. Geluidgevoelige gebouwen dienen te worden beschermd tegen geluidhinder afkomstig van (spoor)wegen, industrieterreinen en omliggende bedrijvigheid. Hieronder wordt hier nader op ingegaan.

Railverkeerslawaai

De dichtstbijzijnde spoorweg bevindt zich op circa 5,6 kilometer van het plangebied. Deze afstand is dusdanig dat geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van geluidhinder afkomstig van spoorwegen.

Wegverkeerslawaai

In het omgevingsplan zijn nog geen geluidsaandachtsgebieden opgenomen. Daarom gelden voor wegen en spoorwegen de volgende afstanden:

  • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken en een maximumsnelheid van 30 km/u of minder: 100 m;
  • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken, waarvoor een maximumsnelheid van meer dan 30 km/u geldt, en een spoorweg, bestaande uit een of twee sporen: 200 m; en
  • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken, en een spoorweg, bestaande uit drie of meer sporen: 350 m.

Het plangebied ligt aan een vertakking van de Dorpsstraat. Dit is een grindpad met lage verkeersintensiteiten waar met name bestemmingsverkeer overheen rijdt. De Dorpsstraat zelf bevindt zich op circa 115 meter van het plangebied. Dit betreft een weg met een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Hoewel het plangebied binnen het geluidsaandachtsgebied van de Dorpsstraat is gesitueerd, is op de geluidskaart van de Atlas voor de Leefomgeving (afbeelding 4.1) te zien dat er binnen het plangebied sprake is van een geschat geluidsniveau van 42 dB. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de standaardwaarden van 53 dB voor gemeentewegen zoals bepaald in het Bkl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0010-VG01_0006.png"  
Afbeelding 4.1: Geluid van wegverkeer (Bron: atlasleefomgeving.nl)  

Industrielawaai

Geluidhinder afkomstig van gezoneerde industrieterreinen is niet aan de orde.

Solitaire bedrijvigheid

Het dichtstbijzijnde bedrijf betreft een keukenbedrijf aan de Dorpsstraat 60 en is op circa 70 meter van het plangebied gesitueerd. Aan de hand van de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' wordt geconcludeerd dat dit een milieucategorie 1 betreft. Hiervoor geldt in een gemengd gebied een maximale richtafstand van 10 meter voor geluid. Verder bevinden zich binnen een straal van 150 meter rond het plangebied geen bedrijven. Aangezien er in de omgeving ook geen sprake is van milieucategorieën hoger dan 3.2, wordt geconcludeerd dat er binnen het plangebied geen sprake is van geluidshinder door externe geluidsbronnen.

4.1.3 Conclusie

Het onderdeel geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

Het beschermen van de bodemkwaliteit is een onderdeel bij de afweging van de aspecten van de fysieke leefomgeving. Ter bescherming van de bodemkwaliteit zijn instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de kwaliteit van de bodem.

4.2.2 Situatie plangebied

Om aan te kunnen tonen dat voorliggend planvoornemen milieuhygiënisch inpasbaar is,is door onderzoeksbureau Dumea een verkennend bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707 uitgevoerd. De volledige rapportage is als Bijlage 2 toegevoegd aan voorliggende motivering.


Op basis van onderhavig onderzoek wordt de onderzoekslocatie vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.2.3 Conclusie

De bodem is van voldoende kwaliteit voor de uitvoering van dit voornemen.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wettelijk kader

Voor de bescherming van de luchtkwaliteit zijn instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 van het Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Locaties met hoge concentraties stikstofdioxide en/of fijnstof zijn aangemerkt als aandachtsgebied. Vooral in en vlakbij een aandachtsgebied moeten overheden toetsen aan de omgevingswaarden. Dit is niet nodig indien een activiteit niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Volgens het Bkl dragen de volgende projecten niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Er zijn een paar situaties die de overheid nog wel in het hele land moet beoordelen. Dit zijn:

  • een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit;
  • de aanleg van een tunnel langer dan 100 meter. Of als een tunnel wijzigt en daarbij minimaal 100 meter toeneemt;
  • de aanleg van een auto(snel)weg.
4.3.2 Situatie plangebied

Het voornemen is om de bestaande boerderij met een bijbehorende agrarische functie aan de Dorpsstraat om te bouwen tot maximaal zeven wooneenheden met daarbij behorende woonfunctie. Gezien de aard en de omvang van voorliggend planvoornemen wordt geconcludeerd dat het plan die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De omvang van dit plan is immers veel kleiner dan deze voorbeelden. Dit plan draagt dus niet bij aan de luchtverontreiniging. Ook is er geen sprake van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit.

Binnen een straal van één kilometer om het plangebied bevinden zich een aantal veehouderijen. Om vast te kunnen stellen of de luchtkwaliteit binnen het plangebied geschikt is voor het gewenste gebruik, is door BJZ.nu een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. In Bijlage 3is de volledige rapportage van dit onderzoek toegevoegd aan voorliggende motivering. Hieronder wordt kort ingegaan op de conclusies uit dit onderzoek.

De emissie van fijnstof door de omliggende veehouderijen is achterhaald door middel van betreffende milieudossiers en vastgestelde emissiefactoren. Met een model is de immissie op het plangebied berekend. Het onderzoek is uitgevoerd conform de regels uit het Bkl en de Omgevingsregeling met bijbehorende bijlagen.

De berekende fijnstofimissie voor PM10 bedraagt ten hoogste 13,37µg/m3. Voor PM2,5 is het hoogste berekende rekenresultaat 7,2092 µg/m3. Voor PM10 geldt dat het 24-uursgemiddelde 6 keer per jaar wordt overschreden. Uit het onderzoek blijkt dat er voldaan wordt aan de normen vanuit het Bkl. Voor de concentratie PM2,5 is de verwachting dat over een aantal jaar zal worden voldaan aan het advies van de WHO.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

4.4 Geur

4.4.1 Wettelijk kader

De instructieregels van het Bkl voor geur zijn gericht op geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg.

Voor geur van veehouderijen zijn geurnormen opgenomen in de gemeentelijke verordening Geurhinder en veehouderij. Voor sommige dieren, zoals koeien en paarden, gelden afstandsnormen. Voor andere dieren, zoals kippen en varkens, gelden normen die worden uitgedrukt in odeur unit per m3.

4.4.2 Situatie plangebied

Met dit TAM-omgevingsplan worden maximaal zeven woningen gerealiseerd binnen een bestaande boerderij. Hierbij is er sprake van het toevoegen van geurgevoelige objecten. Binnen een straal van twee kilometer van het plangebied bevinden zich de volgende veehouderijen met een OU/m3 contour :

  • Van Roijensweg 89-89a;
  • Van Roijensweg 83;
  • Van Roijensweg 81b;
  • Breeslootdijk 7;
  • Verlengde Broekdijk 10-10a;
  • Balderhaarweg 8a.

De veehouderij aan de Van Roijensweg 89 geldt hierbij als de dichtstbijzijnde veehouderij (875 meter van het plangebied).

Om de ter plaatse aanwezige geurhinder te beoordelen, is door BJZ.nu een geuronderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is als Bijlage 4 aan voorliggende onderbouwing toegevoegd. Hieronder wordt kort ingegaan op de conclusies.

Om het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen is zowel de voor- als de achtergrondgeurbelasting berekend. Vanwege de dominante veehouderij aan de Roijensweg 89-89a bedraagt de voorgrondgeurbelasting ten hoogste 1,0 OUE/m3 ter plaatse van het plangebied. Het woon- en leefklimaat qua voorgrondgeurbelasting is volgens de berekening en de gegevens uit tabel 1 als ‘goed’ te kwalificeren. De achtergrondgeurbelasting bedraagt ten hoogste 1,29 OUE/m3.

Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat bestaat de volgende vuistregel: de voorgrondgeurbelasting is maatgevend als die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In deze situatie is de voorgrondgeurbelasting maatgevend en is het woon- en leefklimaat te kwalificeren als ‘goed’.

4.4.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Bescherming van de waterbelangen

5.1 Algemeen

Nederland is een waterland. De opgaven op het terrein van water zijn groot en worden in de toekomst alleen maar groter. Om ons land ook voor de komende generaties veilig, aantrekkelijk en leefbaar te houden, is het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) ontwikkeld. Dit NWP beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen.

De provincie houdt toezicht op de waterschappen en is verantwoordelijk voor veilig drinkwater. Ook zorgt zij voor de plannen voor waterbeheer in de regio. Ook is de provincie verantwoordelijk voor vergunningverlening voor drinkwaterwinning. De ambities zijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving.

De waterschappen beheren water en waterkeringen (dijken) en zuiveren afvalwater. Ook zorgen zij voor de kleine waardevolle wateren, zoals vennen en bronnetjes. Voor grotere rivieren, meren en kanalen en grondwaters bestaat de Europese Kaderrichtlijn. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben de waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen het waterschap wil nemen.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'geen belang procedure' van de watertoets van toepassing is.

Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing. Wijzigingen aan deze bebouwing vinden intern plaats, waardoor er op voorhand wordt geconcludeerd dat het planvoornemen geen invloed heeft op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets. Het proces van de watertoets is goed doorlopen.

Hoofdstuk 6 Waarborgen van de veiligheid (externe veiligheid)

6.1 Wettelijk kader

Bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet ook gekeken worden naar de gevolgen van rampen. Daarvoor zijn in het Bkl risicobronnen aangewezen. Het betreft de volgende activiteiten:

  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven. Dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving
  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor).
  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteit leefomgeving.

Deze risicobronnen hebben aandachtsgebieden. Ze zijn digitaal te raadplegen in het Register Externe Veiligheid. Binnen een aandachtsgebied worden bij voorkeur geen kwetsbare gebouwen of locaties gerealiseerd. En ook geen beperkt kwetsbare gebouwen of locaties of zeer kwetsbare gebouwen. Soms kan dat toch, bijvoorbeeld als er extra maatregelen worden getroffen die worden vastgelegd in voorschriftengebieden. Denk bijvoorbeeld aan extra bouweisen.

6.2 Situatie plangebied

De risico's ten aanzien van externe veiligheid zijn in te zien op afbeelding 6.1. Het plangebied is aangegeven met de rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0010-VG01_0007.png"  
Afbeelding 6.1: Risico's externe veiligheid (Bron: AtlasLeefomgeving.nl, bewerkt)  

Op de externe veiligheidskaart is te zien dat er in de omgeving van het plangebied geen sprake is van externe veiligheidsrisico's. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Bescherming van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed

7.1 Bescherming van landschappelijke waarden

Voor de bescherming van de landschappelijke waarden heeft de gemeente Hardenberg het grondgebied ingedeeld in Landschapsidentiteitskaarten, kortweg LIK's. Het plangebied is beschreven in de LIK 'Bergentheim Zuid'. In de LIK worden de specifieke kenmerken en kwaliteiten van het deelgebied vastgelegd. Uit het LIK zijn die zaken aangehaald welke bruikbaar zijn voor het plan en de inrichting van het plangebied. Volgens de beplantingspatronen uit de LIK voor Bergentheim-Zuid blijkt dat het besloten veenontginningslandschap een besloten karakter heeft omdat in dit gebied meer bomen zijn geplant voor productiehout. Voorbeelden hiervan zijn de bomenrijen langs wegen en houtsingels op kavelgrenzen. Voor het erfinrichitngssplan is het LIK voor deze locatie als basis gebruikt. In het inrichtingsplan is sprake van een landschappelijke inpassing conform de daar voorkomende gebiedskenmerken. Geconcludeerd wordt dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met de LIK.

7.2 Cultureel erfgoed

7.2.1 Wettelijk kader

Bij het beschermen van cultureel erfgoed moet de gemeente rekening houden met bepaalde uitgangspunten. In artikel 5.130 lid 2 Bkl staan instructieregels voor de gemeente. Deze gaan over:

  • beschadiging of sloop van beschermde monumenten of archeologische monumenten;
  • verplaatsing van beschermde monumenten;
  • gebruik van monumenten ter voorkoming van leegstand;
  • aantasting van de omgeving van een beschermd monument;
  • aantasting van karakteristieke stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen;
  • in stand houden van archeologische monumenten.

De aspecten cultuurhistorie (monumenten) en archeologie worden hierna uitgewerkt.

7.2.2 Archeologie en cultuurhistorie
7.2.2.1 Situatie plangebied

Er bevinden zich binnen het gebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten..In of nabij het plangebied is er ook geen sprake van de aanwezigheid van cultureel erfgoed dat door het voornemen kan worden aangetast. Tevens is er ter plaatse van het plangebied geen sprake van archeologische (verwachtings)waarden. Bovendien is er geen sprake van bodemverstorende maatregelen. Daarom is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

7.2.2.2 Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie is geen belemmering met betrekking tot het plan.

7.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

7.3.1 Wettelijk kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen wordt beoordeeld of er echt behoefte aan is. En of de ontwikkeling binnen het stedelijk gebied kan. De ladder is beleidsneutraal overgezet naar het Bkl. Dit geldt ook voor de reeds opgebouwde jurisprudentie. De instructieregel in artikel 5.129g Bkl regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling het toepassen van de ladder is vereist.

Voor de toetsing aan de ladder is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de begrippen:

'bestaand stedelijk gebied' is 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Een 'stedelijke ontwikkeling' is de 'ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is'.

Artikel 5.129g Bkl legt geen grens vast wat 'voldoende substantieel' is. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn wel lijnen uitgezet. Er is een overzichtsuitspraak (ECLI:NL:RVS:2017:1724) over de Ladder. De Afdeling geeft hierin geen harde ondergrenzen, maar stelt wel 'in beginsel' grenzen. In beginsel wordt er pas bij woningbouwontikkelingen woningbouwontwikkelingen van 12 woningen of meer uitgegaan van een stedelijke ontwikkeling.

7.3.2 Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Voorliggend projectvoornemen betreft de realisatie van zeven wooneenheden in bestaande bebouwing. Geconcludeerd wordt dat er in voorliggend geval geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het planvoornemen is daarmee niet Ladderplichtig.

7.4 Welstand

De gemeente Hardenberg heeft haar ambities op het gebied van Welstand vastgelegd in de Welstandsnota Hardenberg (vastgesteld op 4 augustus 2011). Op basis van dit documtent valt het plangebied onder 'welstandsniveau 0'. Dit houdt in dat het plangebied welstandsvrij is. Kwaliteitssturing vindt enkel plaats op basis van de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan.

7.5 Conclusie

Het plan houdt voldoende rekening met de bescherming van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden.

Hoofdstuk 8 Natuurbescherming

8.1 Algemeen

De natuur maakt onderdeel uit van de fysieke leefomgeving. Bij natuurbescherming gaat het om de bescherming van gebieden en de bescherming van soorten. In dit hoofdstuk komt aan de orde hoe dit plan rekening houdt met de bescherming hiervan.

8.2 Gebiedsbescherming

8.2.1 Natura 2000-gebieden
8.2.1.1 Wettelijk kader

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. In deze gebieden worden dieren, planten en hun leefomgeving beschermd. Activiteiten die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor deze gebieden worden gedefinieerd als een Natura 2000-activiteiten. Deze activiteiten zijn op basis van artikel 5.1 lid e van de Omgevingswet vergunningplichtig.

8.2.1.2 Situatie plangebied

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de 'Engbertsdijksvenen'. Deze ligt op ongeveer 480 meter van het plangebied. Om vast te kunnen stellen of er sprake is van stikstofdepositie met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden, is door BJZ.nu een stikstofberekening uitgevoerd. De volledige rapportage van deze berekening is als Bijlage 5 bij voorliggende motivering opgenomen. Hieronder wordt kort ingegaan op de conclusies uit de berekening.

Aanlegfase

Uit de AERIUS-berekening met betrekking tot de aanlegfase blijkt dat in de aanlegfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. .

Gebruiksfase

Uit de AERIUS-berekening met betrekking tot de gebruiksfase blijkt dat in de gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.

8.2.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.

8.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)
8.2.2.1 Wettelijk kader

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale omgevingsvisies- en verordeningen uitgewerkt. In het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

8.2.2.2 Situatie plangebied

Het pad ter ontsluiting van nummer 59a bevindt zich in ‘te realiseren NNN’. Op deze agrarische gronden zijn nog geen natuurwaarden aanwezig. Er is geen plicht om rechten te beperken voor zover het gaat om rechten van bestaande functies zoals die zijn vastgelegd in een geldend omgevingsplan (artikel 4.58 lid 4 POV 2024). Op basis van de agrarische bestemming zijn bestaande verkeersvoorzieningen toegestaan. Na uitvoering van het inrichtingsplan kunnen de bewoners niet meer over het erf van nummer 59 rijden en is het pad de enige ontsluiting van nummer 59a. Daarom is het pad meegenomen in dit plan. Voor het overige deel van het plangebied geldt dat NNN-gebieden geen externe werking kennen en dat de toe te voegen woningen in de bestaande boerderij geen schade doen aan de natuur nabij het plangebied. Al met al wordt geconcludeerd dat het plan niet gepaard gaat met aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

8.2.3 Conclusie

Dit plan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden.

8.3 Soortenbescherming

8.3.1 Wettelijk kader

Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. Sommige activiteiten kunnen gevolgen hebben voor dieren en planten in het wild. Dit zijn flora- en fauna-activiteiten. Bij een activiteit is het nodig om te controleren of er soorten aanwezig zijn en welke soorten dit zijn. Er zijn maar weinig activiteiten waarbij vooraf al is uit te sluiten dat ze een flora- en fauna-activiteit tot gevolg hebben. Hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bepaalt wanneer een vergunning nodig is.

8.3.2 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van zeven woningen in een bestaande boerderij. Om de effecten op de flora en fauna in kaart te brengen is door onderzoeksbureau Natuurbank Overijssel een ecologische quickscan uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is als Bijlage 6 toegevoegd aan voorliggende ruimtelijke motivering. Hieronder worden de belangrijkste bevinden uiteengezet.

In de conclusies van de uitgevoerde quickscan worden geen aandachtspunten vermeld voor wat betreft de verschillende flora en fauna soorten. Ook zijn er geen ontheffingen vereist. Verder dient bij het realiseren van de plannen de zogeheten zorgplicht in acht worden genomen. Deze plicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

8.3.3 Conclusie

Dit plan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde soorten.

8.4 Conclusie natuurbescherming

Het plan leidt niet tot negatieve effecten op natuur.

Hoofdstuk 9 Behouden van de staat en werking van infrastructuur en voorzieningen

9.1 Beperkingengebieden

9.1.1 Algemeen

Een beperkingengebiedactiviteit is een activiteit die de functie van een maatschappelijk belangrijk werk of object kan verstoren. Dit zijn bijvoorbeeld wegen, spoorwegen, luchthavens en waterstaatswerken (rivieren etc.). Voorbeelden van beperkingengebiedactiviteiten zijn het plaatsen van een reclamebord naast een snelweg of het bouwen op een zeedijk. Om de functie van het werk of object te beschermen, gelden er beperkingen in een aangewezen gebied daaromheen. Het bevoegd gezag wijst dat gebied op kaart aan. De beperkingen gelden voor activiteiten in dit gebied (het beperkingengebied).

9.1.2 Situatie plangebied

Met de realisatie van woningen is er geen sprake van een beperkende werking op de omliggende infrastructuur en infrastructurele voorzieningen.

9.2 Kabels en leidingen

9.2.1 Algemeen

Ondergrondse kabels en leidingen zijn belangrijk voor het transport van data, elektriciteit en stoffen zoals gas en water. Sommige ondergrondse (hoogspannings)leidingen kunnen een risico opleveren voor de omgeving.

9.2.2 Situatie plangebied

In Hoofdstuk 6 is al ingegaan op mogelijke buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Hieruit blijkt dat er geen buisleidingen aanwezig zijn. Daarnaast zal voorafgaand aan de bouw van de woningen een Klic-melding worden gedaan. Hiermee wordt voorkomen dat kabels en leidingen tijdens de bouw van de woningen worden beïnvloed. Tevens hebben de woningen geen beperkende werking op omliggende (spoor)wegen.

9.2.3 Conclusie

Met de realisatie van woningen is er geen sprake van een beperkende werking op de omliggende infrastructuur en infrastructurele voorzieningen..

Hoofdstuk 10 Milieueffectrapportage

10.1 Wettelijk kader

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt het effect van een project op het milieu in beeld. De regelgeving voor de m.e.r. is te vinden in afdeling 16.4 van de Omgevingswet (Ow) en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit (Ob). Uit bijlage V van het Ob kan worden bepaald of een plan mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is. In deze bijlage is een tabel opgenomen met vier kolommen. In kolom 1 staan de projecten opgesomd. In kolom 2 zijn de gevallen genoemd waarin een project-mer verplicht is. In kolom 3 staan de gevallen genoemd waarin de project-mer-beoordelingsplicht geldt. Kolom 4 bevat tot slot de besluiten die betrekking hebben op de projecten waarvoor de project-mer-(beoordelings)plicht geldt.

Bij de project-mer-beoordeling (dus niet bij de mer-plicht) is een mededeling nodig aan het bevoegd gezag. Deze mededeling bevat een beschrijving van de eisen die zijn opgenomen in artikel 11.10 van het Omgevingsbesluit en bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn.

10.2 Situatie plangebied

Het planvoornemen gaat uit van een functiewijziging van agrarisch naar wonen, waarbij er binnen een bestaande boerderij maximaal zeven wooneenheden worden gerealiseerd. Op basis van kolom 1 van bijlage V Ob valt dit onder een 'stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen'. Het gaat om een kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen licht toeneemt. Verder is sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de omgeving. Gelet op de kenmerken van dit project en de plaats van het project zal dit geen gevolgen voor het milieu met zich meebrengen. Uit hoofdstuk 4 tot en met hoofdstuk 11 van deze motivering is dit ook gebleken. Er wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

10.3 Conclusie

Dit plan brengt geen negatieve effecten op het milieu met zich mee. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig.

Hoofdstuk 11 Uitvoerbaarheid

11.1 Economische uitvoerbaarheid

Overheden zijn verplicht om de kosten van een ontwikkeling te verhalen. Het afsluiten van een overeenkomst tussen de initiatiefnemer en het bevoegd gezag heeft daarbij de voorkeur. In dit geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico op nadeelcompensatie voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten zijn hier ook in opgenomen. Het kostenverhaal voor de gemeente is hiermee volledig verzekerd.

11.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

11.2.1 Participatie

Participatie is onder de Omgevingswet een belangrijk aspect in de procedure van een ruimtelijke ontwikkeling. Een ontwikkeling heeft namelijk niet alleen invloed op de fysieke leefomgeving, maar ook op de mensen die daar wonen, werken en recreëren. Het is daarom van belang dat deze mensen in een vroeg stadium worden betrokken bij het initiatief.

De omwonenden zijn geïnformeerd over de plannen. Er zijn geen signalen ontvangen van negatieve reacties. Ook zijn er geen opmerkingen ontvangen die hebben geleid tot aanpassingen van het plan.

11.2.2 Vooroverleg instanties
11.2.2.1 Het Rijk

In het Bkl zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Bkl is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke omgevingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit TAM-omgevingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

11.2.2.2 Provincie Overijssel

Het toevoegen van zes woningen in een kern met meer dan 1000 inwoners valt onder de uitzonderingslijst voor afstemming met de provincie.

11.2.2.3 Waterschap Vechtstromen

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'geen belang procedure' van de watertoets van toepassing is. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

11.2.3 Zienswijzen

Deze wijziging van het omgevingsplan is voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegd. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 12 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

Op basis van artikel 4.2 van de Omgevingswet bevat het omgevingsplan voor de hele gemeente de regels die nodig zijn voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In het Bkl staan de instructieregels voor de hoofdonderwerpen. Een omgevingsplan houdt in ieder geval voldoende rekening met onderstaande onderwerpen:

  • waarborgen van veiligheid;
  • beschermen van waterbelangen;
  • beschermen van gezondheid en milieu;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies;
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen;
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;

Deze onderwerpen zijn beoordeeld in hoofdstuk 3 tot en met hoofdstuk 10. Hieruit blijkt dat het plan met alle aspecten rekening houdt. Geconcludeerd wordt dat met deze wijziging van het omgevingsplan sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.