5.1 Oogmerk
De regels over de functie 'Wonen' in dit artikel zijn gesteld met het oog op:
a. het benutten en ontwikkelen van woongebieden, ten behoeve van een goed woon- en leefklimaat;
b. het beschermen van de gezondheid en veiligheid van de directe woonomgeving; en,
c. het behoud en samenstelling van de woningvoorraad als bedoeld in artikel 2.1.
5.6 Vergunningplichtige bouwactiviteiten
5.6.1 Aanwijzing vergunningplichtige bouwactiviteiten
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een hoofdgebouw te (ver)bouwen en bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken te realiseren en deze in stand te houden en te gebruiken ten behoeve van de activiteiten als bedoeld in artikel 5.2.1 en 5.3.1, anders dan de vergunningvrije bouwactiviteiten bedoeld in artikel 5.5.1.
5.6.2 Vaste beoordelingsregels (ver)bouwen hoofdgebouw
De omgevingsvergunning wordt verleend indien het (ver)bouwen van een hoofdgebouw voldoet aan de volgende voorwaarden:
-
a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is maximaal het aangegeven aantal wooneenheden toegestaan;
-
b. het hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd in die zin dat het hoofdgebouw in de naar de weg gekeerde bouwgrens moet worden gebouwd;
-
c. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter aan één zijde;
-
d. de goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 3,5 meter en de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 meter.
-
e. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 60% van het bouwperceel; en,
-
f. de dakhelling bedraagt ten minste 35°.
5.6.3 Vaste beoordelingsregels bijbehorende bouwwerken
De volgende vaste beoordelingsregels zijn van toepassing op de omgevingsvergunning voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken:
-
a. het bepaalde in dit sublid is niet van toepassing op een aangebouwd bijbehorend bouwwerk indien deze voldoet aan de beoordelingsregels voor hoofdgebouwen zoals opgenomen in 5.6.2;
-
b. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 meter;
-
c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw. In afwijking hiervan mag de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 3,5 meter bedragen;
-
d. bijbehorende bouwwerken worden minimaal 3 meter achter (het verlengde van) de naar de weg
gekeerde gevels van het hoofdgebouw gebouwd. In afwijking hiervan mogen overkappingen achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
-
e. de gezamenlijke oppervlakte, inclusief de oppervlakte van aangebouwde bijbehorendebouwwerken, die niet voldoet aan de beoordelingsregels voor hoofdgebouwen, bedraagt niet meer dan 60 m² per wooneenheid; en,
-
f. de onder e bepaalde oppervlakte is alleen toegestaan indien niet meer dan 60% van het bouwperceel wordt bebouwd.
5.6.4 Vaste beoordelingsregels overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde)
De volgende vaste beoordelingsregels zijn van toepassing op de omgevingsvergunning voor het bouwen van overige bouwwerken:
-
a. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen bedraagt niet meer dan 1 meter. In afwijking hiervan is een bouwhoogte van 2 meter toegestaan indien de erf- of perceelafscheiding:
-
1. op een erf of perceel, waarop al een gebouw staat waarmee de afscheiding in functionele relatie staat;
-
2. achter de voorgevelrooilijn staat; en,
-
3. op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied staat, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn als bedoeld in artikel 22.29 (Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen); en
-
b. de bouwhoogte van alle andere overige bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 meter.
5.6.5 Beoordelingsregels afwijkmogelijkheden (nadere beoordelingsruimte)
-
1. Voor bouwactiviteiten die niet in overeenstemming zijn met de in 5.6.2 t/m 5.6.4 genoemde beoordelingsregels, gelden de volgende afwijkingsmogelijkheden:
-
a. het in afwijking van 5.6.2 onder b afwijken van het bouwvlak, indien noodzakelijk ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, of uit oogpunt van doelmatig gebruik van gronden en bebouwing, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
-
b. het in afwijking van 5.6.2 onder a en c vergroten van het aantal woningen en hun bebouwingstypologie, met dien verstande dat het in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid of er aanleiding is om het aantal woningen te wijzigen vanwege andere marktomstandigheden en/of het voorkomen van leegstand;
-
c. het in afwijking van 5.6.2 onder c verkleinen van de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens ten minste 1 m dient te bedragen:
-
d. het in afwijking van 5.6.2 onder d verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte;
-
e. het in afwijking van 5.6.2 onder f verlagen van de dakhelling of het toestaan van een plat dak;
-
f. het in afwijking van 5.6.3 onder b en c verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk ondergeschikt dient te blijven aan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, dan wel de goothoogte van het bijbehorend bouwwerk ondergeschikt blijft aan de goothoogte van het hoofdgebouw;
-
g. het in afwijking van 5.6.3 onder d bouwen van bijbehorende bouwwerken op een korter afstand tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw dan wel voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
-
h. het in afwijking van 5.6.3 onder e vergroten van het oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot 150 m 2 ;
-
i. het in afwijking van 5.6.3 onder f bebouwen van het bouwperceel met meer dan 60%; en,
-
j. het in afwijking van 5.6.4 verhogen van de toegestane bouwhoogte tot 3 meter voor erf- en terreinafscheidingen en 15 meter voor overige bouwwerken.
-
2. De volgende beoordelingsregels zijn daarbij van toepassing:
-
a. a. het bouwen leidt niet tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
b. het bouwen leidt niet tot een onevenredige aantasting van het bebouwingsbeeld;
-
c. het bouwen leidt niet leidt een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid;
-
d. het bouwen leidt niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat;
-
e. het bouwplan voorziet in voldoende parkeervoorzieningen. Van voldoende parkeervoorzieningen is sprake als het aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd in overeenstemming met het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen zoals bedoeld in artikel 7; en,
-
f. het bouwen doet geen onevenredige afbreuk aan de doelstellingen en oogmerken zoals bedoeld in 5.1.