direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Dorpsstraat 59 Kloosterhaar
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000TAM0010-VG01

Regels

Dit plan beoogt een woonfunctie mogelijk te maken op de locatie Dorpsstraat 59 in Kloosterhaar. Juridisch is het plan een nieuw hoofdstuk in het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg. Technisch is het dat niet, maar dat hoeft ook nog niet. Juridisch moeten de hoofdstukken van dit plan worden gelezen als paragrafen van hoofdstuk 22j van het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg. Dus:

  • hoofdstuk 1 (Algemene bepalingen) moet worden gelezen als hoofdstuk 22j, paragraaf 1;
  • hoofdstuk 2 (Functies en andere gebiedsaanwijzingen) moet worden gelezen als hoofdstuk 22j, paragraaf 2;
  • hoofdstuk 3 (Algemene regels ten aanzien van activiteiten) moet worden gelezen als hoofdstuk 22j, paragraaf 3;
  • hoofdstuk 4 ( Procesregels) moet worden gelezen als hoofdstuk 22j, paragraaf 4;
  • hoofdstuk 5 (Overgangsrechtbepalingen) moet worden gelezen als hoofdstuk 22j, paragraaf 5.
  • bijlage 1 (Dorpsstraat 59, Kloosterhaar) moet worden gelezen als bijlage Z.22.1 (begrippen).
  • bijlage 2 moet worden gelezen als bijlage Z.22.2 (kleinschalige bedrijfsactiviteiten)
  • bijlage 3 moet worden gelezen als bijlage Z.22.3 (ruimtelijk kwaliteitsplan)

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. De begripsbepalingen in Bijlage 1 bij dit TAM-omgevingsplan zijn van toepassing voor dit TAM-omgevingsplan.
  • 2. De begripsbepalingen in de volgende bijlagen zijn van toepassing voor dit TAM-omgevingsplan, tenzij in Bijlage 1 bij dit TAM-omgevingsplan daarvan is afgeweken:
    • a. bijlage bij de Omgevingswet;
    • b. bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving;
    • c. bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;
    • d. bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;
    • e. bijlage I bij het Omgevingsbesluit;
    • f. bijlage I bij de Omgevingsregeling.

Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen

  • 1. In dit omgevingsplan gelden de volgende meet- en rekenbepalingen:
    • a. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
    • b. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten;
    • c. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
    • d. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
    • e. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Ruimten, zoals kelders en kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de begane grondvloer - en tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren - worden niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk, tenzij:
      • de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen, of;
      • de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft.
    • f. In bestaande situaties wordt een kelder waarvan de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen of de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft, niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk. Bij recreatiewoningen wordt de inhoud van een kelder onder de recreatiewoning wel meegeteld bij de inhoud van de woning;
    • g. waar waarden gelden:
      • op een gevoelig gebouw, anders dan een woonschip of woonwagen:
        - op de gevel als het gaat om een gevoelig gebouw; en,
        - op de locatie waar een gevel mag komen, als het gaat om een nieuw te bouwen gevoelig gebouw;
      • op de begrenzing van een locatie voor het plaatsen van een woonschip of woonwagen als het gaat om een woonschip of woonwagen; en
      • in een gevoelige ruimte, als het gaat om een gevoelige ruimte.
    • h. de waarden voor geluid door een activiteit op geluidgevoelige gebouwen of in geluidgevoelige ruimten zijn niet van toepassing op:
      • het geluid door de inzet van motorvoertuigen of helikopters voor spoedeisende medische hulpverlening, ongevallenbestrijding, brandbestrijding, gladheidbestrijding en het vrijmaken van de weg na een ongeval; en,
      • onversterkt menselijk stemgeluid, tenzij het muziekgeluid is of daarmee is vermengd.
  • 2. Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de grens van de locatie of de rooilijn met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.

Artikel 3 Toepassingsbereik

  • 1. Het oude planologische regime is niet van toepassing op de locatie bedoeld in het derde lid. Onder het oude planologische regime wordt verstaan de besluiten bedoeld in artikel 4.6, lid 1 onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m van de Invoeringswet Omgevingswet die deel uitmaken van het omgevingsplan.
  • 2. De regels in afdeling 22.2 (activiteiten met betrekking tot bouwwerken, open erven en terreinen) met uitzondering van de artikelen 22.36 tot en met 22.39, en de regels in afdeling 22.3 (milieubelastende activiteiten) zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  • 3. De regels van dit TAM-omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie Dorpsstraat 59 Kloosterhaar zoals dat is begrensd in het GML-bestand NL.IMRO.0160.0000TAM0016-ON01 zoals vastgelegd op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 4 Doelen

  • 1. Dit omgevingsplan is met het oog op de doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet gericht op het uitoefenen van de bevoegdheden en taken van de gemeente Hardenberg als bedoeld in artikel 2.1 van de Omgevingswet waarbij sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en andere regels die met het oog daarop nodig zijn als bedoeld in artikel 4.2 van de Omgevingswet.
  • 2. De gemeente Hardenberg staat voor een nieuwe periode van groei waarin we ons ontwikkelen tot landstad Hardenberg. Daarbij staan vier uitgangspunten centraal:
    • a. De groei vasthouden en doortrekken, een stabiele bevolkingsgroei is daarbij een voorwaarde.
    • b. Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker: we streven naar brede welvaart en een aantrekkelijke omgeving om te wonen, te werken of te ondernemen.
    • c. Ruimte als troefkaart: daarmee onderscheiden we ons, in Hardenberg krijg je veel voor weinig.
    • d. Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden: we zijn een regionaal economisch en vervoersknooppunt voor noordoost-Nederland. Met de as Zwolle-Hardenberg als basis voor samenwerking en bereikbaarheid.
  • 3. De ontwikkeling naar landstad Hardenberg vindt plaats op basis van de volgende kenmerken:
    • a. een grote verscheidenheid in het landelijk gebied;
    • b. aantrekkelijk wonen;
    • c. een vitale economie; en,
    • d. samen bouwen aan een duurzame toekomst.

Hoofdstuk 2 Functies en gebiedsaanwijzingen

Artikel 5 Wonen

5.1 Oogmerk

De regels over de functie 'Wonen' in dit artikel zijn gesteld met het oog op:
a. het benutten en ontwikkelen van woongebieden, ten behoeve van een goed woon- en leefklimaat;
b. het beschermen van de gezondheid en veiligheid van de directe woonomgeving; en,
c. het behoud en samenstelling van de woningvoorraad als bedoeld in artikel 2.1.

5.2 Toegestane gebruiksactiviteiten
5.2.1 Aanwijzing toegestane gebruiksactiviteiten

De volgende gebruiksactiviteiten zijn toegestaan:
a. wonen door één huishouden in een woning;
b. kleinschalige bedrijfsactiviteiten aan huis onder de voorwaarden in artikel 5.2.2; en,
c. het gebruiken van het openbaar gebied.

5.2.2 Algemene regels kleinschalige bedrijfsactiviteiten aan huis
  • 1. Voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten aan huis gelden de volgende voorwaarden:
    a. de exploitatie van de bedrijven zoals vermeld op de Lijst van toegestane kleinschalige bedrijfsactiviteiten in Bijlage 2 zijn in ieder geval toegestaan en ook de bedrijven die gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijkwaardig zijn;
    b. de activiteit dient inpandig te worden verricht;
    c. de vloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 30% van het bruto vloeroppervlakte van de totale bestaande bebouwing tot een maximum van 100 m²;
    d. degene die de activiteit uitoefent, dient ook de gebruiker te zijn van de woning;
    e. een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de kleinschalige bedrijfsactiviteit is toegestaan; en,
    f. er is voorzien in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein. Van voldoende parkeervoorzieningen is sprake als het aantal parkeerplaatsen dat wordt gerealiseerd in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen zoals bedoeld in artikel 6.1.
5.3 Vergunningplichtige gebruiksactiviteiten
5.3.1 Aanwijzing vergunningplichtige afwijkende gebruiksactiviteiten

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende gebruiksactiviteiten uit te voeren:

  • a. zorgfuncties bij het wonen: het wonen in één of meerdere woningen door wonen in groepsverband voor speciale doelgroepen, zoals hulpbehoevenden met daarbij behorende speciale woonzorgfuncties;
  • b. kleinschalige bedrijfsactiviteiten aan huis die niet in overeenstemming zijn met de voorwaarden uit artikel 5.2.2; en,
  • c. de exploitatie van een kinderopvang.

5.3.2 Beoordelingsregels afwijkmogelijkheden algemeen (nadere beoordelingsruimte)

De omgevingsvergunning wordt verleend indien de gebruiksactiviteit voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. bij de activiteit als bedoeld in artikel 5.3.1, eerste lid onder c: degene die de activiteit uitoefent, dient ook de gebruiker te zijn van de woning;
  • b. de activiteit mag geen onevenredige hinder opleveren voor de omgeving;
  • c. de activiteit mag geen onevenredige afbreuk doen aan het ruimtelijk (woon)karakter van de buurt;
  • d. de activiteit mag de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen gronden niet aantasten;
  • e. de activiteit mag geen onevenredige nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer en er moet sprake zijn van voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein. Van voldoende parkeervoorzieningen is sprake als het aantal parkeerplaatsen dat wordt gerealiseerd in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen zoals bedoeld in 6.1.
  • f. de activiteit mag geen publieksgericht karakter hebben; en,
  • g. de activiteit doet geen onevenredige afbreuk aan de doelstellingen en oogmerken zoals bedoeld in artikel 5.1.
5.3.3 Voorwaardelijke verplichting – landschappelijke inpassing
  • a. Tot een verboden gebruiksactiviteit als bedoeld in 5.3.1 wordt begrepen het in gebruik nemen van de gronden en bouwwerken binnen de functie Wonen ten behoeve van de in 5.2.1 opgenomen gebruiksactiviteiten, zonder de aanleg en instandhouding van de in Bijlage 3 voorgenomen landschapsmaatregelen, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de functie Wonen onder de voorwaarde dat binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van deze wijziging van het omgevingsplan geheel uitvoering is gegeven aan de aanleg en de instandhouding van de landschappelijke inpassing conform het in Bijlage 3 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan.

5.4 Verboden gebruiksactiviteiten
5.4.1 Aanwijzing verboden gebruiksactiviteiten
  • 1. Gebruik dat afwijkt van de gebruiksactiviteiten in subparagraaf 5.3.1 en subparagraaf 5.3.2 is verboden. In ieder geval omvat het verbod:
    a. het gebruik van gronden en bouwwerken in combinatie met bedrijfsdoeleinden - anders dan kleinschalige bedrijfsactiviteiten aan huis - voor:
    1. de exploitatie van horeca- of detailhandelsbedrijven, anders dan is bedoeld in artikel 5.2.1 onder b.
    2. activiteiten gericht op verblijfsrecreatie en recreatief nachtverblijf;
    3. groothandel;
    4. kapsalons aan huis
    5. reparatiewerkzaamheden voor particulieren van motorvoertuigen, vaartuigen of caravans.
    b. wonen in een zorgwoning door niet hulpbehoevenden of professionele hulpverleners die zorg- of hulp verlenen aan ter plaatse wonende hulpbehoevenden; en,
    c. opslag voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw.

5.5 Toegestane ruimtelijke bouwactiviteiten
5.5.1 Aanwijzing toegestane ruimtelijke bouwactiviteiten

Het is toegestaan zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken ten behoeve van de activiteiten zoals bedoeld in 5.2 en 5.3 mits deze in overeenstemming is met Artikel 8.

5.6 Vergunningplichtige bouwactiviteiten
5.6.1 Aanwijzing vergunningplichtige bouwactiviteiten

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een hoofdgebouw te (ver)bouwen en bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken te realiseren en deze in stand te houden en te gebruiken ten behoeve van de activiteiten als bedoeld in artikel 5.2.1 en 5.3.1, anders dan de vergunningvrije bouwactiviteiten bedoeld in artikel 5.5.1.

5.6.2 Vaste beoordelingsregels (ver)bouwen hoofdgebouw

De omgevingsvergunning wordt verleend indien het (ver)bouwen van een hoofdgebouw voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is maximaal het aangegeven aantal wooneenheden toegestaan;
  • b. het hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd in die zin dat het hoofdgebouw in de naar de weg gekeerde bouwgrens moet worden gebouwd;
  • c. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter aan één zijde;
  • d. de goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 3,5 meter en de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 meter.
  • e. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 60% van het bouwperceel; en,
  • f. de dakhelling bedraagt ten minste 35°.

5.6.3 Vaste beoordelingsregels bijbehorende bouwwerken

De volgende vaste beoordelingsregels zijn van toepassing op de omgevingsvergunning voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken:

  • a. het bepaalde in dit sublid is niet van toepassing op een aangebouwd bijbehorend bouwwerk indien deze voldoet aan de beoordelingsregels voor hoofdgebouwen zoals opgenomen in 5.6.2;
  • b. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 meter;
  • c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw. In afwijking hiervan mag de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 3,5 meter bedragen;
  • d. bijbehorende bouwwerken worden minimaal 3 meter achter (het verlengde van) de naar de weg
    gekeerde gevels van het hoofdgebouw gebouwd. In afwijking hiervan mogen overkappingen achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte, inclusief de oppervlakte van aangebouwde bijbehorendebouwwerken, die niet voldoet aan de beoordelingsregels voor hoofdgebouwen, bedraagt niet meer dan 60 m² per wooneenheid; en,
  • f. de onder e bepaalde oppervlakte is alleen toegestaan indien niet meer dan 60% van het bouwperceel wordt bebouwd.
5.6.4 Vaste beoordelingsregels overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde)

De volgende vaste beoordelingsregels zijn van toepassing op de omgevingsvergunning voor het bouwen van overige bouwwerken:

  • a. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen bedraagt niet meer dan 1 meter. In afwijking hiervan is een bouwhoogte van 2 meter toegestaan indien de erf- of perceelafscheiding:
    • 1. op een erf of perceel, waarop al een gebouw staat waarmee de afscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. achter de voorgevelrooilijn staat; en,
    • 3. op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied staat, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn als bedoeld in artikel 22.29 (Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen); en
  • b. de bouwhoogte van alle andere overige bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 meter.

5.6.5 Beoordelingsregels afwijkmogelijkheden (nadere beoordelingsruimte)
  • 1. Voor bouwactiviteiten die niet in overeenstemming zijn met de in 5.6.2 t/m 5.6.4 genoemde beoordelingsregels, gelden de volgende afwijkingsmogelijkheden:
    • a. het in afwijking van 5.6.2 onder b afwijken van het bouwvlak, indien noodzakelijk ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, of uit oogpunt van doelmatig gebruik van gronden en bebouwing, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
    • b. het in afwijking van 5.6.2 onder a en c vergroten van het aantal woningen en hun bebouwingstypologie, met dien verstande dat het in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid of er aanleiding is om het aantal woningen te wijzigen vanwege andere marktomstandigheden en/of het voorkomen van leegstand;
    • c. het in afwijking van 5.6.2 onder c verkleinen van de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens ten minste 1 m dient te bedragen:
    • d. het in afwijking van 5.6.2 onder d verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte;
    • e. het in afwijking van 5.6.2 onder f verlagen van de dakhelling of het toestaan van een plat dak;
    • f. het in afwijking van 5.6.3 onder b en c verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk ondergeschikt dient te blijven aan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, dan wel de goothoogte van het bijbehorend bouwwerk ondergeschikt blijft aan de goothoogte van het hoofdgebouw;
    • g. het in afwijking van 5.6.3 onder d bouwen van bijbehorende bouwwerken op een korter afstand tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw dan wel voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
    • h. het in afwijking van 5.6.3 onder e vergroten van het oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot 150 m 2 ;
    • i. het in afwijking van 5.6.3 onder f bebouwen van het bouwperceel met meer dan 60%; en,
    • j. het in afwijking van 5.6.4 verhogen van de toegestane bouwhoogte tot 3 meter voor erf- en terreinafscheidingen en 15 meter voor overige bouwwerken.
  • 2. De volgende beoordelingsregels zijn daarbij van toepassing:
    • a. a. het bouwen leidt niet tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • b. het bouwen leidt niet tot een onevenredige aantasting van het bebouwingsbeeld;
    • c. het bouwen leidt niet leidt een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid;
    • d. het bouwen leidt niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat;
    • e. het bouwplan voorziet in voldoende parkeervoorzieningen. Van voldoende parkeervoorzieningen is sprake als het aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd in overeenstemming met het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen zoals bedoeld in artikel 7; en,
    • f. het bouwen doet geen onevenredige afbreuk aan de doelstellingen en oogmerken zoals bedoeld in 5.1.

Hoofdstuk 3 Algemene regels voor activiteiten

Artikel 6 Parkeeractiviteiten

6.1 Parkeergelegenheid
  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen of een gebruiksactiviteit aan te vangen of te intensiveren die een toename van de parkeerbehoefte tot gevolg heeft.
  • 2. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
    • a. een tekening met daarop de eventuele bestaande en nieuw aan te leggen parkeergelegenheid; en,
    • b. een parkeerbalans en toelichting hierop.
  • 3. De volgende beoordelingsregels zijn van toepassing:
    • a. er dient op eigen terrein in voldoende mate in parkeergelegenheid ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, motorfietsen, fietsen of andere voertuigen te worden voorzien en standgehouden op of onder het gebouw, en/of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw of terrein behoort. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan de "Parkeernormennota Hardenberg" (datum vaststelling raad 17 juli 2018) of later door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen vervangende beleidsregel(s); en,
    • b. de parkeergelegenheid dient qua maatvoering passend te zijn, gelet op het gebruik van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. Er is sprake van een passende maatvoering indien deze is afgestemd op gangbare auto's, zoals opgenomen in de richtlijnen en maatvoering in de "Parkeernormennota Hardenberg" (datum vaststelling raad 17 juli 2018) of later door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen vervangende beleidsregel(s); of,
    • c. er kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en b:
      • indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; en,
      • als wordt voorzien in een parkeergelegenheid die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is, bijvoorbeeld in de vorm van alternatieve parkeerruimte in de nabijheid, daarbij rekening houdend met de reeds bestaande bebouwing ter plaatse en de mogelijkheid van dubbelgebruik.
  • 4. Er kunnen vergunningvoorschriften worden verbonden ten aanzien van het realiseren en in standhouden van de parkeergelegenheid.
6.2 Laden en lossen
  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen of een gebruiksactiviteit aan te vangen of te intensiveren die een toename van het laden of lossen van goederen tot gevolg heeft.
  • 2. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
    • a. een tekening met daarop de eventuele bestaande en nieuw te realiseren laad- en losruimte; en,
    • b. een beschrijving van de (aantallen) vervoersbewegingen.
  • 3. De volgende beoordelingsregels zijn van toepassing:
    • a. er dient aan, in of onder dat gebouw, of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort in voldoende mate te zijn voorzien in laad- en losruimte; of
    • b. er kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a:
      • indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; en,
      • als wordt voorzien in een laad- en losruimte die gelet op de verkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is.
  • 4. Er kunnen vergunningvoorschriften worden verbonden ten aanzien van het realiseren en in standhouden van de laad- en losruimte.

Artikel 7 Planologische gebruiksactiviteiten

7.1 Toegestane gebruiksactiviteiten
7.1.1 Mantelzorg / extra huishouden
  • 1. Het is toegestaan mantelzorg te bieden in een (bedrijfs)woning of het huishouden aan te vullen met een huishouding ten behoeve van dringende sociale, verzorgings- of sociaaleconomische redenen.

7.2 Vergunningplichtige gebruiksactiviteiten
7.2.1 (Pre)mantelzorg
  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende gebruiksactiviteiten uit te voeren:
    • a. voor zover niet vergunningvrij is toegestaan op basis van artikel 22.36 en 22.37: het bieden van mantelzorg danwel het huisvesten van een extra huishouding ten behoeve van dringende sociale, verzorgings- of sociaaleconomische redenen in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij de bedrijfswoning;
    • b. het tijdelijk bieden van pré-mantelzorg in een (bedrijfs)woning vooruitlopend op de verlening van mantelzorg.
  • 2. De omgevingsvergunning voor mantelzorg of een extra huishouden in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk van een bedrijfswoning wordt verleend indien de gebruiksactiviteit voldoet aan de volgende voorwaarden:
    • a. het gebruik leidt niet tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • b. het gebruik moet passen binnen de aard, schaal en het beeld van het perceel en de omgeving;
    • c. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat; en,
    • d. het gebruik doet geen onevenredige afbreuk aan de doelstellingen en oogmerken voor het betreffende gebied en de betreffende functie.
  • 3. De omgevingsvergunning voor pré-mantelzorg wordt verleend als het bieden van pré-mantelzorg plaatsvindt in overeenstemming met de "Beleidsregel pré-mantelzorgwoningen gemeente Hardenberg" (datum vaststelling college 3 oktober 2023) of later door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen vervangende beleidsregel(s).
7.3 Aanwijzing verboden gebruiksactiviteiten
  • 1. Gebruiksactiviteiten die in strijd zijn met het karakter en het oogmerk van de aan locaties toegedeelde functies in Hoofdstuk 2 zijn verboden, een en ander behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de functie gerichte gebruik van de gronden en bouwwerken.
  • 2. Het verbod in het eerste lid omvat in ieder geval het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor niet-bestaande activiteiten die voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 (type projecten) en aan de bijbehorende omschrijvingen in kolom 2 (mer-plicht) van bijlage V bij het Omgevingsbesluit.
  • 3. Gebruiksactiviteiten die op grond dit hoofdstuk niet zijn toegestaan - rechtstreeks danwel na melding of middels een omgevingsvergunning - zijn verboden.
  • 4. Het gebruik als seksinrichting is verboden.

Artikel 8 Ruimtelijke bouwactiviteiten

8.1 Bouwen van bouwwerken
8.1.1 Geen uitlogende bouwmaterialen

Met het oog op het beperken van de verontreiniging van grond- en oppervlaktewater worden bij nieuw bebouwd oppervlak en bij vernieuwbouw:

  • a. geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt; of
  • b. uitlogende bouwmaterialen voorzien van een duurzame coating die de uitloging voorkomt.

8.1.2 Bestaande maatvoering toegestaan
  • 1. Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken meer bedragen dan op grond van deze titel danwel Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toegestaan worden aangehouden en in stand gehouden.
  • 2. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, minder bedragen dan op grond van deze titel danwel Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toegestaan worden aangehouden en in stand gehouden.

8.1.3 Anti-dubbeltelregel
  • 1. Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  • 2. Bouwwerken die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een vergroting van het oorspronkelijke bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of het gebruik daarvan, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

8.2 Toegestane activiteiten
8.2.1 Aanwijzing toegestane bouwactiviteiten
  • 1. Het is toegestaan zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken mits het in overeenstemming is met:
    • a. artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving; of,
    • b. artikel 22.27 (uitzonderingen op vergunningplicht – omgevingsplan onverminderd van toepassing), de toegedeelde functie én de vaste beoordelingsregels van dit omgevingsplan die op die locatie van toepassing zijn.
  • 2. Het is toegestaan zonder omgevingsvergunning bouwwerken te realiseren en in stand te houden ten behoeve van:
    • a. nutsvoorzieningen;
    • b. voorzieningen voor verkeer, parkeren en verblijf;
    • c. groenvoorzieningen en ecologische voorzieningen;
    • d. waterhuishoudkundige voorzieningen.
  • 3. Het is toegestaan zonder omgevingsvergunning een mechanische voorziening of technische installatie inclusief bijbehorende onderdelen zoals een omkasting (voor bijvoorbeeld luchtverversing, warmte- en/of koudeopwekking en elektriciteitsopwekkingssystemen) op de grond in het achtererfgebied te realiseren en in stand te houden, met uitzondering van windturbines.
  • 4. Voor de bouwwerken als bedoeld in het tweede en derde lid gelden de volgende voorwaarden:
    • a. de bouwwerken behoren bij de toegedeelde functie;
    • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter; en,
    • c. de oppervlakte bedraagt maximaal 15 m2.

8.3 Vergunningplichtige activiteiten
8.3.1 Aanwijzing vergunningplichtige bouwactiviteiten
  • 1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken, anders dan:
    • a. de bouwactiviteiten als bedoeld in 8.2.1 (toegestane bouwactiviteiten); en,
    • b. de toegestane bouwactiviteiten, als bedoeld in Hoofdstuk 2 

8.3.2 Vaste beoordelingsregels openbare nutsvoorzieningen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen
  • 1. De volgende vaste beoordelingsregels zijn van toepassing op de omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken voor openbare nutsvoorzieningen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen:
    • a. de oppervlakte bedraagt per gebouw of bouwwerk niet meer dan 50 m²;
    • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan 5 meter;
    • c. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 meter;
    • d. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen bedraagt niet meer dan 12 meter; en,
    • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt niet meer dan 10 meter.
  • 2. Voor een sport- of speeltoestel die niet in overeenstemming is met het eerste lid, geldt de mogelijkheid tot het verhogen van de toegestane bouwhoogte, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
    • a. niet hoger dan 4 meter; en,
    • b. uitsluitend functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens.
  • 3. Er kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid maatwerk- of vergunningvoorschriften worden gesteld aan de locatie en de bouwhoogte van gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden, indien deze meer dan 2,5 m bedraagt.

8.3.3 Algemene beoordelingsregels afwijkmogelijkheden voor bouwactiviteiten (nadere beoordelingsruimte)
  • 1. Voor bouwactiviteiten die niet in overeenstemming zijn met de regels voor bouwactiviteiten in Hoofdstuk 2 gelden de volgende afwijkingsmogelijkheden:
    • a. het afwijken tot niet meer dan 10% van de maten, afmetingen en percentages als opgenomen in Hoofdstuk 2;
    • b. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
    • c. het afwijken van functie- of bebouwingsgrenzen, indien noodzakelijk ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, of uit oogpunt van doelmatig gebruik van gronden en bebouwing, mits die afwijkingen ten opzichte van wat is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
    • d. het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits niet hoger dan 3 meter en de oppervlakte niet meer dan 50 m² bedraagt;
    • e. het bouwen van een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 meter, onder andere onder de specifieke voorwaarden zoals opgenomen in lid 4 en 6; en,
    • f. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor:
      • ecologische voorzieningen, zoals uitkijkpunten en observatiehutten;
      • eenvoudige dagrecreatieve voorzieningen, zoals schuilgelegenheden, rustpunten en informatieborden,

waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 12 meter mag bedragen.

  • 2. De volgende beoordelingsregels zijn daarbij van toepassing:
    • a. er ontstaat geen onevenredige aantasting van:
      • de functie- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
      • de verkeersveiligheid;
      • de parkeervoorzieningen;
      • het bebouwingsbeeld;
      • het landschap.
  • 3. Er kunnen met het oog op landschappelijke inpassing voorschriften aan een omgevingsvergunning worden verbonden om de inpassing op het erf en in het landschap op zorgvuldige wijze plaats te laten vinden en in stand te houden, aan de hand van een ruimtelijk kwaliteitsplan dat in overeenstemming is met de toepasselijke gemeentelijke landschapsidentiteitskaart die geldt ten tijden van het verrichten van de bouwactiviteit.
  • 4. In aanvulling op het tweede lid zijn voor het bouwen van een antenne-installatie voor mobiele communicatie de volgende beoordelingsregels van toepassing:
    • a. het doel van de antenneplaatsing is verbeterde dekking en/of capaciteit van een mobiel netwerk en kan niet bereikt worden met de plaatsing van vergunningsvrije antenne-installaties op gebouwen, bestaande zendmasten of andere bestaande bouwwerken zoals lichtmasten en verkeersportalen;
    • b. de antenne-installatie wordt zoveel mogelijk uit het zicht geplaatst;
    • c. de antenne-installatie en bijbehorende apparatuur dienen zoveel mogelijk te worden geïntegreerd in de architectuur of omgeving, ook door zo veel mogelijk aan te sluiten bij bestaande bebouwing of (groen)elementen;
    • d. de antenne-installatie, de bijbehorende technische installaties en de bedrading moeten door zorgvuldige materiaal- en kleurkeuze in de omgeving ingepast worden;
    • e. de antenne-installatie mag geen afbreuk doen aan de visuele kwaliteit van een gebouw en de omgeving en specifieke architectonische kenmerken niet aantasten;
    • f. de antenne-installatie mag geen onevenredige of onomkeerbare afbreuk doen aan de waarde van monumentale gebouwen of beschermde dorpsgezichten, waarbij:
      • blijvende bouwkundige aantasting of (gevolg)schade aan het monument moet worden voorkomen;
      • de zichtbaarheid van de antenne vanaf de openbare ruimte moet worden geminimaliseerd;
      • bliksem- en brandbeveiliging moeten worden aangepast op de nieuwe situatie;
      • restauratie- en onderhoudswerkzaamheden, in aan of op het monument moeten ongehinderd doorgang kunnen vinden; en,
    • g. bij antenneplaatsing moet gestreefd worden naar een zo klein mogelijke impact op de ondergrond. Aansluitingen op ondergrondse infra moet plaatsvinden door zo weinig mogelijk ruimtebeslag in die ondergrond en zo weinig mogelijk graafwerkzaamheden. Het heeft de voorkeur dat aanbieders zoveel mogelijk opstelpunten delen (site-sharing).
  • 5. In aanvulling op artikel 22.35 en 10.2 worden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor een antenne-installatie voor mobiele communicatie voor de toetsing aan dit omgevingsplan in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
    • a. een toelichting op de locatiekeuze vanuit de gewenste mobiele connectiviteit en vanuit netwerktechnisch oogpunt voor tenminste één van de netwerken van de mobiele operators;
    • b. een toelichting of er is gekeken naar plaatsing op bestaande antenne-opstelpunten; en,
    • c. het bij een aanvraag van een omgevingsvergunning ter beoordeling voor te leggen materiaal dient een goed beeld te geven van de inpassing van de beoogde installatie in zijn omgeving, compleet met toebehorende infrastructuur.
  • 6. In aanvulling op het tweede lid zijn voor het bouwen van een antenne-installatie voor radiozendamateurs de volgende beoordelingsregels van toepassing:
    • a. het doel van de antenneplaatsing is verbeterde dekking en/of capaciteit van een radiozendnetwerk en kan niet bereikt worden met de plaatsing van een lagere antenne-installatie of vergunningsvrije antenne-installaties;
    • b. de antenne-installatie mag niet voor de voorgevelrooilijn staan, bij voorkeur op het achtererf;
    • c. de antenne-installatie mag niet op en/of boven gronden van derden komen;
    • d. indien er welstandseisen van toepassing zijn, dient er te worden voldaan aan redelijke eisen van welstand. De kleur dient in de meeste gevallen bij voorkeur grijs of vergelijkbaar te zijn;
    • e. de antenne-installatie mag niet meer dan 5 meter hoger zijn dan de nok van het hoofdgebouw op het perceel;
    • f. er wordt maximaal één antenne-installatie per bouwperceel op grond van dit lid opgericht;
    • g. de antenne-installatie bevindt zich niet in beschermd dorpsgezicht;
    • h. de antenne-installatie bevindt zich niet bij of in de onmiddellijke nabijheid van een rijks- of gemeentelijk monument; en,
    • i. de antenne-installatie mag geen onaanzienlijke inbreuk op hun woon- en leefomgeving veroorzaken.
  • 7. In aanvulling op artikel 22.35 en 10.2 worden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor een antenne-installatie voor radiozendamateurs voor de toetsing aan dit omgevingsplan in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
    • a. diploma radiozendamateur;
    • b. de door of namens de overheid verleende zendvergunning; en,
    • c. een motivering ten aanzien van het doel en de wijze van uitvoering van de antenne-installatie, waaruit blijkt dat de antenne-installatie geen onaanzienlijke inbreuk op hun woon- en leefomgeving veroorzaakt.

8.4 Verboden bouwactiviteiten

Het is verboden een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken:

  • met een andere functie en anders dan de bouwactiviteiten bedoeld in Hoofdstuk 2;

Artikel 9 Verrichten van werken en werkzaamheden

9.1 Toegestane activiteiten
9.1.1 Aanwijzing toegestane activiteiten

Het is toegestaan zonder omgevingsvergunning de volgende aanlegactiviteiten te verrichten en de aan te leggen werken in stand te houden en te gebruiken, mits deze behoren bij de toegedeelde functie:

  • a. nutsvoorzieningen;
  • b. infrastructurele voorzieningen (waaronder parkeervoorzieningen);
  • c. verblijfsvoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen en ecologische voorzieningen; en,
  • e. vaar- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.2 Vergunningsplichtige activiteiten
9.2.1 Gesloten bodemenergiesysteem
  • 1. 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gesloten bodemenergiesysteem aan te leggen.
  • 2. 2. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
    • a. het gesloten bodemenergiesysteem de eerste waterscheidende laag niet doorboort; en,
    • b. het risico op lekkage van bodembedreigende stoffen naar het grondwater acceptabel is.
9.2.2 Dempen waterlopen
  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning waterlopen te dempen.
  • 2. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
    • a. de demping geen negatieve invloed heeft op het watersysteem;
    • b. de demping niet leidt tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • c. het (deels) dempen noodzakelijk is om watersystemen van elkaar gescheiden te houden om waterstaatkundige redenen; en,
    • d. de te dempen waterloop voor aanvang van demping grondig wordt geschoond van aanwezige beplanting en bagger.

Hoofdstuk 4 Procesregels

Artikel 10 Algemene bepalingen

10.1 Rangorde

De regels in dit plan gaan voor op het omgevingsplan dat van rechtswege is ontstaan.

10.2 Algemene indienings- en aanvraagvereisten melding en omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit of een melding op grond van dit plan worden volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. de gegevens en bescheiden, bedoeld in paragraaf 22.5.2, zijn van overeenkomstige toepassing op dit TAM-omgevingsplan Hoofdstuk j.
  • b. de aanduiding (aard en omvang) van de activiteit of activiteiten waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd c.q. de melding wordt ingediend;
  • c. naam, adres, e-mailadres (voor zover beschikbaar), en woonplaats van de melder of aanvrager en diens eventuele gemachtigde;
  • d. de verwachte datum van het begin van de activiteit ingeval van een melding;
  • e. een situatietekening of kaart met een schaal van tenminste 1:1.000 voorzien van een noordpijl waarop de ligging, indeling en uitvoering van de activiteit op de locatie ten opzichte van de omgeving is aangegeven;
  • f. gegevens en bescheiden die samenhangen met een eventuele benodigde beoordeling op grond van dit plan.
10.3 Advies
  • 1. Het bevoegd gezag vraagt advies aan:
    • a. de stadsbouwmeester over de welstandsaspecten van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten;
    • b. de gemeentelijke adviescommissie op het gebied van de monumentenzorg in het geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor monumentenactiviteiten.
  • 2. De stadsbouwmeester baseert zijn/haar welstandsadvies op de criteria uit de vastgestelde beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken als bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet. Voorzover de regels aan bouwactiviteiten met betrekking tot de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte en de plaatsing op het bouwperceel ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van deze welstandscriteria (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:
    • a. de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte; en,
    • b. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.

10.4 Algemene beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning
  • 1. Voor een activiteit waarvoor overeenkomstig de daarop toepasselijke beoordelingsregels, als bedoeld in Hoofdstuk 2 geen omgevingsvergunning kan worden verleend, of die niet overeenkomstig de voor de activiteit geldende algemene regels in deze hoofdstukken kan worden uitgevoerd, kan een omgevingsvergunning worden verleend als wordt voldaan aan de volgende criteria:
    • a. er zijn geen geschikte alternatieven en het doorgang vinden van de activiteit is noodzakelijk met het oog op een van de daarop toepasselijke doelen en/of oogmerken; en,
    • b. het met weigering van de omgevingsvergunning of handhaving van de algemene regel, als bedoeld in de aanhef, te dienen belang is onevenredig in verhouding tot het doel en/of oogmerk van de activiteit.
  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid, worden de rechtstreeks bij de activiteit betrokken omgevingsdoelen en/of –oogmerken afgewogen, af voor zover niet uit een instructieregel, dit omgevingsplan of de aard van de betrokken activiteit een beperking voortvloeit.

10.5 Algemene weigeringsgronden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

  • a. het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit;
  • b. het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften;
  • c. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties; en,
  • d. de gemeentelijke doelstellingen als opgenomen in Artikel 4.

10.6 Algemene bevoegdheid stellen maatwerkvoorschriften of vergunningvoorschriften
  • 1. Er kunnen met het oog op de belangen zoals genoemd in dit omgevingsplan maatwerkvoorschriften worden gesteld ten aanzien van activiteiten zoals opgenomen in Hoofdstuk 2.
  • 2. Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen in dit hoofdstuk tenzij anders is bepaald.
  • 3. Deze maatwerkvoorschriften strekken slechts tot het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu.
  • 4. Maatwerkvoorschriften worden genomen in onvoorziene situaties, bijzondere gevallen, lokale omstandigheden en het bereiken van ambities voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
  • 5. Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit kan worden verbonden.
  • 6. Er kunnen voorschriften aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Deze vergunningvoorschriften strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist.

10.7 Gelijkwaardigheid
  • 1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning in plaats van een maatwerkregel of een vergunningvoorschrift als bedoeld in 10.6, een gelijkwaardige maatregel te treffen.
  • 2. Met de gelijkwaardige maatregel wordt ten minste hetzelfde resultaat bereikt als met de voorgeschreven maatregel of het vergunningvoorschrift is beoogd.

10.8 Normadressaat
  • 1. Aan de hoofdstukken 1, 4 en 5 die algemeen geldende bepalingen bevatten, wordt door een ieder – waaronder de gemeente - voldaan.
  • 2. Aan Hoofdstuk 2 die gaan over de verschillende gebiedsaanwijzingen wordt voldaan door de eigenaar van de locatie en/of degene die uit anderen hoofde bevoegd is over de locatie te beschikken. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de locatie.
  • 3. Aan Hoofdstuk 3 wordt voldaan door degene die de activiteit verricht en/of laat verrichten. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Hoofdstuk 5 Overgangsregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Dorpsstraat 59 Kloosterhaar' aanwezig of in uitvoering is, of gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dit 'TAM-omgevingsplan Dorpsstraat 59 Kloosterhaar', mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Dorpsstraat 59 Kloosterhaar', maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende omgevingsplan van rechtswege, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.
11.2 Overgangsrecht gebruik ten dienste van functie
  • 1. Het gebruik van gronden en bouwwerken ten dienste van de functie (of andere gebiedsaanwijzing) als bedoeld in Hoofdstuk 2 dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Dorpsstraat 59 Kloosterhaar' en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met dit 'TAM-omgevingsplan Dorpsstraat 59 Kloosterhaar' strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit 'TAM-omgevingsplan Dorpsstraat 59 Kloosterhaar' strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Dorpsstraat 59 Kloosterhaar' voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat al in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan van rechtstwege voor die locatie, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.
11.3 Overgangsrecht overige activiteiten
  • 1. Een ontheffing of vergunning voor een activiteit die op grond van dit 'TAM-omgevingsplan Dorpsstraat 59 Kloosterhaar':
    • a. vergunningplichtig is, geldt als een omgevingsvergunning voor die activiteit;
    • b. meldingsplichtig is, geldt als een melding voor die activiteit.
  • 2. Een melding of een informatieplicht voor een activiteit die op grond van dit 'TAM-omgevingsplan Dorpsstraat 59 Kloosterhaar' meldingsplichtig is, geldt als een melding voor die activiteit.
  • 3. Een voorschrift uit een onherroepelijke omgevingsvergunning voor een activiteit die op grond van dit 'TAM-omgevingsplan Dorpsstraat 59 Kloosterhaar' niet vergunningplichtig is, geldt als een maatwerkvoorschrift voor zover het mogelijk is op grond van dit omgevingsplan over die activiteit maatwerkvoorschriften te stellen.
  • 4. Op activiteiten die op het moment van de inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Dorpsstraat 59 Kloosterhaar' krachtens de tot dan geldende wetgeving en voorschriften plaatsvinden, zijn de bepalingen van de hoofdstukken 1 en 3 t/m 5 van dit omgevingsplan rechtstreeks van toepassing.

11.4 Voorrangsregels overgangsrecht
  • 1. Voor zover dit plan elders regels bevat over eerbiedigende werking hebben deze regels voorrang op de regels in deze artikel.