direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hardenberg, Bedrijventerrein De Boschkamp
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Hardenberg heeft al enige tijd de wens om op de gronden gelegen tussen de Jan Weitkamplaan en J.C. Kellerlaan een nieuw bedrijventerrein te realiseren.
Op de bestaande bedrijventerreinen in de gemeente is weinig tot geen ruimte voor nieuwe bedrijven, terwijl hier wel vraag naar is. Voor de economische ontwikkeling van Hardenberg is zowel op de korte als op de lange termijn behoefte aan ruimte voor nieuwe bedrijvigheid. Met name kavels waar het toegestaan is om een bedrijfswoning te bouwen is een grote behoefte aan.

Op dit moment zijn de gronden al grotendeels bestemd voor bedrijven. De gemeente heeft echter het voornemen om de verkaveling aan te passen, zodat een aantrekkelijk bedrijventerrein kan worden gerealiseerd met voldoende groen en een verkaveling die aansluit bij de huidige vraag naar kleinschalige kavels.
Deze aanpassing is niet mogelijk op basis van de geldende planologische regelingen. Met dit bestemmingsplan wordt de aanpassing van 'De Boschkamp' juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Voorgeschiedenis

De gronden vormen een onderdeel van een faillissement. In 2021 ontstond de mogelijkheid voor de gemeente om de gronden te kopen. Met de curator is overeenstemming over de verwerving van de gronden.

De gronden vormen een onderdeel van een faillissement. In 2021 ontstond de mogelijkheid voor de gemeente om de gronden te kopen. Met de curator is overeenstemming over de verwerving van de gronden en de voorwaarden waaronder. In het plangebied staat een boerderij (Nieuwe Burgerkampweg 1) die de curator leeg dient op te leveren. De boerderij is onderdeel van het faillissement. De curator is met de huidige bewoner van de woning in gesprek. De koop wordt afgerond zodra de huidige bewoner de woning verlaten heeft. De verwachting is dat begin 2024 de koop wordt afgerond.

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van Baalderveld. Globaal wordt het gebied begrensd door de wegen Jan Weitkamplaan en de J.C. Kellerlaan. Aan de zuidoostkant wordt het plangebied begrenst door de Raderwijkerbeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0001.png"

Figuur 1.1: Globale ligging plangebied (bron: Open streetmap, bewerking Rho Adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0002.png"

Figuur 1.2: Globale begrenzing plangebied (bron: Open streetmap, bewerking Rho Adviseurs)

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied is gelegen in het moederbestemmingsplan 'Bestemmingsplan Baalderveld-Roeterskamp', dat op 22 februari 1983 is vastgesteld. In het plangebied zijn daarnaast twee wijzigingsplannen van kracht. Het gaat om 'Uitwerking- en wijzigingsplan Bedrijventerrein De Boschkamp, Fase 1' en 'Uitwerking- en wijzigingsplan Bedrijventerrein De Boschkamp, Fase 2'. Hieronder worden de bestemmingsplannen kort toegelicht.

1.4.1 Bestemmingsplan Baalderveld-Roeterskamp

Het bestemmingsplan Baalderveld-Roeterskamp is het oudste bestemmingsplan wat van toepassing is op het plangebied, ter plaatse van de woning aan de Jan Weitkamplaan 15. Voor het plangebied is enkel de bestemming ‘Bijzondere doeleinden, categorie BD-s’ relevant (op de plankaart in donkeroranje aangegeven). Het gaat hier om een uit te werken bestemming ten behoeve van stedelijke voorzieningen. In de regels van dit bestemmingsplan heeft de gemeenteraad kaders meegegeven voor de uitwerking door het college.

1.4.2 Uitwerking- en wijzigingsplan bedrijventerrein De Boschkamp, Fase 1

De uit te werken bestemming ‘Bijzondere doeleinden, categorie BD-s’ uit het bestemmingsplan Baalderveld-Roeterskamp is vervolgens uitgewerkt door het college van B&W. Dit heeft geresulteerd in het uitwerkings- en wijzigingsplan Bedrijventerrein

De Boschkamp, fase 1.

Voor dit deel van het plangebied zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

  • Stedelijke voorzieningen, categorie S-a;
  • Verkeersdoeleinden, categorie W.

In figuur 1.3 is een uitsnede opgenomen van de plankaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0003.png"

Figuur 1.3: Plankaart uitwerkings- en wijzigingsplan Bedrijventerrein De Boschkamp, fase 1 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4.3 Bestemmingsplan Bedrijventerrein De Boschkamp, fase II

Voor het overige deel van het plangebied is het bestemmingsplan Bedrijventerrein De Boschkamp, fase II relevant. Voor dit deel van het plangebied zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

  • Stedelijke voorzieningen, categorie S-a;
  • Stedelijke voorzieningen, categorie S-b;
  • Stedelijke voorzieningen, categorie S-a en verkeersdoeleinden, categorie VP (parkeren);
  • Verkeersdoeleinden, categorie W.

In figuur 1.4 is een uitsnede opgenomen van de plankaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0004.png"

Figuur 1.4: Plankaart Bestemmingsplan Bedrijventerrein De Boschkamp, fase II (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het bestemmingsplan Baalderveld-Roetserkamp komt weinig tot geen betekenis toe, omdat het Uitwerkings- en wijzigingsplan Bedrijventerrein De Boschkamp, fase 1 het planologische kader vormt voor een verdere beoordeling voor de noordelijke strook en de

noordoostelijke punt van het bedrijventerrein. Voor het overige gebied is het bestemmingsplan Bedrijventerrein De Boschkamp, fase II relevant. Dit bestemmingsplan

bevat het planologische kader voor het overgebleven deel van het bedrijventerrein.

1.4.4 Facetherziening parkeren Hardenberg'

Tenslotte geldt voor het bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg', dat op 17 juli 2018 is vastgesteld door de gemeenteraad van Hardenberg en regels bevat over het parkeren en laden en lossen op eigen terrein. De regels uit het facetplan zijn overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en toekomstige situatie voor het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de ontwikkeling getoetst aan het beleidskader op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische en milieutechnische aspecten van dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 wordt de planologisch-juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan komen aan bod in hHoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Bestaande situatie

Zoals aangegeven bevindt het plangebied De Boschkamp zich oostelijk op de grens van de bebouwde kom van Hardenberg. De directe omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door industriegebied Nieuwe Haven ten zuidwesten, het open agrarisch gebied ten zuidoosten en de bebouwde kom van Hardenberg met woonwijken en het ziekenhuis ten noorden van het plangebied.

Het plangebied wordt omsloten door wegen met bomensingels (Jan Weitkamplaan en J.C. Kellerlaan), door het water Radewijkerbeek en bestaande woonpercelen (J.C. Kellerlaan 4 en 6). Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een groot parkeerterrein en kantoorbebouwing (Wavin).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0005.png"

Figuur 2.1: uitsnede luchtfoto situatie 2022 (Bron: Street Smart by Cyclomedia)

Het plangebied zelf betreft percelen die in afwachting van de ontwikkeling als bedrijventerrein nog (tijdelijk) actief agrarisch in gebruik zijn en drie woonpercelen (Jan Weitkamplaan 15a en 17 en Nieuwe Burgerkampweg 1). De beide bestaande woonpercelen aan de Jan Weitkamp betreffen een tweetal vrijstaande woningen. Deze zullen worden gehandhaafd. Op perceel Jan Weitkamplaan 15ai is een mantelzorgwoning gerealiseerd. De bestaande woning op de Nieuwe Burgerkampweg 1 zal als gevolg van de voorliggende plannen worden gesloopt.

Het plangebied wordt doorsneden door een afsplitsing van de J.C. Kellerlaan en de Nieuwe Burgerkampweg.

Binnen het plangebied bevinden zich boomsingels aan weerzijden van de afsplitsing van de J.C. Kellerlaan en de Nieuwe Burgerkampweg. Binnen het plangebied bevinden zich een tweetal groenstroken. De noordelijke groenstrook nabij de Jan Weitkamplaan wordt gekenmerkt door productiebos met een paardenweide. De westelijke groenstrook wordt gekenmerkt door 'door de mensverstoorde (ruderale)' beplanting en oude bomensingels.

2.2 Nieuwe situatie: het inrichtingsplan

De gemeente wil de verkaveling van het nog te ontwikkelen bedrijventerrein De Boschkamp aanpassen, zodat een aantrekkelijk bedrijventerrein kan worden gerealiseerd met voldoende groen en een verkaveling die aansluit bij de huidige vraag naar kleinschalige kavels.
Ten behoeve van het bedrijventerrein is een nieuw inrichtingsplan uitgewerkt in een beeldkwaliteitsplan. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 1 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan. Het nieuwe inrichtingsplan heeft als basis gediend voor het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0006.png"

Figuur 2.2: Inrichtingsplan Bedrijventerrein De Boschkamp (bron: BKP)

De nieuwe verkaveling gaat uit van 23 uitgeefbare kavels met oppervlaktes tussen de 1.500 en 5.000 m2, waarbij zoveel mogelijk de bestaande groenstructuur wordt gerespecteerd. Door deze aanpassing neemt de planologische oppervlakte bedrijventerrein (de harde plancapaciteit) iets af van 6,2 naar 5,9 hectare.

2.2.1 Uitgangspunten

Voor De Boschkamp wordt verwacht dat het bedrijventerrein vooral een lokale tot bovenlokale marktregio heeft. De ambitie is dat het bedrijventerrein vooral bedrijven uit de gemeente Hardenberg en omstreken aantrekt. De voorkeur gaat daarmee uit naar kleinschalige en middelgrote bedrijven (maximaal milieucategorie 3.2) die op de huidige vestigingslocatie niet aan de geschikte ruimte kunnen komen.

Een belangrijk uitgangspunt is om de huidige groenstructuren in het plangebied zoveel mogelijk te handhaven. De grote bomen krijgen meer ruimte om zich te ontwikkelen doordat kleinere bomen en opschoot gekapt worden. Een belangrijk uitgangspunt is het toevoegen van groen en water om zo de gevolgen van klimaatverandering te beperken

2.2.2 Bebouwingsbeeld

Het bebouwingsbeeld binnen het plangebied wordt geregeld door de nieuwe bouwregels in het voorliggend bestemmingsplan en de richtlijnen uit het beeldkwaliteitsplan (zie paragraaf 2.3).

Voor wat betreft de bouwmaten van de toegestane bedrijfsgebouwen wordt uitgegaan van een maximale bouwhoogte van 10 meter langs de Radewijkerbeek en 12 meter op de overige gronden. De bedrijfspercelen mogen voor maximaal 60% worden bebouwd.

De voorgevelrooilijn bevindt zich op 5 m vanaf de perceelsgrens. In de richtlijnen van het BKP (zie paragraaf 2.3) is aangegeven dat voor de kavels aan de zijde van de J.C. Kellerlaan en de Jan Weitkamplaan de representatieve zijde de wegzijde ligt (buitenkant plangebied). De toegang tot het terrein en het laden en lossen gebeurt aan de binnenzijde aan de ontsluitingsweg (aangegeven met zwarte pijlen).

De woningen op de kavels aan de Radewijkerbeek hebben de representatieve zijde aan de waterzijde (zie verder paragraaf 2.2.3).

Buitenopslag bevindt zicht in ieder geval achter de voorgevelroolijn en bij voorkeur achter het pand. De maximale hoogte voor buitenopslag mag niet meer dan 4 meter bedragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0007.png"

Figuur 2.3: de representatieve zijde bedrijfsgebouwen (doorgetrokken zwarte lijn, bron: BKP)

2.2.3 Bedrijfswoningen / woonwerk-combinaties

Op het bedrijventerrein wordt in de zone langs de Radewijkerbeek en het oostelijk deel van het bedrijventerrein langs de Jan Weitkamplaan ruimte geboden voor woon/werk-combinaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0008.png"

Figuur 2.4: zonering bedrijfswoningen

In de planregels/verbeelding en in het beeldkwaliteitplan zijn regels opgenomen die er voor zorgen dat de bedrijfsbebouwing achter de bedrijfswoning blijven.

Voor de bedrijfswoningen langs de Radewijkerbeek wordt er naar gestreefd dat de (vrijstaande) woningen vanaf de beek herkenbaar blijven. De bedrijfswoningen dienen met een representatieve zijde naar de Radewijkerbeek te worden gesitueerd. De bedrijfsbebouwing dient zoveel mogelijk achter de woningen te blijven. Op deze wijze is sprake van een betere inpassing.

2.2.4 Groen en water

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0009.png"

Figuur 2.5: Situering groen en water (bron: BKP)

Zoals in de uitgangspunten is aangegeven worden de bestaande groenvoorzieningen zoveel mogelijk in stand gehouden door de groene corridors. De kleine bomen zullen plaats maken voor de grotere bomen zodat deze meer groeiruimte krijgen.

Binnen de corridors vindt waterberging middels retentie-wadi's plaats, deze combinatie versterkt de biodiversiteit in het gebied en vermindert de hitte stress. Aan weerszijden van de nieuwe centrale ontsluitingsweg worden wadi's aangelegd die het hemelwater deels bergen en afvoeren naar de retentie-wadi's in de groencorridor (zie verder ook paragraaf 4.8.2).

Op de bedrijfspercelen wordt de ruimte tussen de voorgevelrooilijn en de kavelgrens ingevuld met een bloemrijk grasland. De watercompensatie vanwege de toename van verharding vindt zoveel mogelijk op het eigen perceel plaats (zie verder ook paragraaf 4.8.2).

2.2.5 Verkeersstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0010.png"

Figuur 2.6: Infrastructuur (bron: BKP)

Het nieuwe bedrijventerrein wordt vanaf de Jan Weitkamplaan ontsloten voor het gemotoriseerd (vracht)verkeer. Intern worden de bedrijven ontsloten via een nieuwe interne ontsluitingsweg . Het laden en lossen vindt plaats vanaf deze ontsluitingsweg.
Parkeren vindt plaats op het eigen perceel achter de gevellijn. Daarbij wordt aangesloten op de gemeentelijke parkeernormen die daarvoor gelden (zie ook paragraaf 4.11.2).

De bestaande Nieuwe Burgerkampweg gaat voornamelijk dienst doen als langzaamverkeersroute. In geval van calamiteiten kan het zuidelijk deel van de Nieuwe Burgerkampweg ook dienst doen als calamiteitenroute in zuidelijke richting.
Vanaf de J.C. Kellerweg wordt in de groene corridor een nieuwe (onverharde) langzaamverkeersroute aangelegd naar de Nieuwe Burgerkampweg.
Langs de groene corridors worden nieuwe (onverharde) wandelpaden aangelegd.

2.3 Beeldkwaliteitsplan

Ter voorbereiding van dit bestemmingsplan 'Hardenberg, Bedrijventerrein De Boschkamp' is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitplan (BKP) is als bijlage 1 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.

De uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan zijn van toepassing op onderhavig bestemmingsplan. In het beeldkwaliteitsplan zijn op detailniveau de bouwregels en beeldkwaliteitseisen voor de gebouwen, erven, erfscheidingen en reclame- c.q. naamsuitingen beschreven. Deze eisen zijn in het beeldkwaliteitplan uitgewerkt in kavelpaspoorten.

Aanvragen voor omgevingsvergunningen worden getoetst aan dit beeldkwaliteitsplan. De kavelpaspoorten gaan bij gronduitgifte deel uitmaken van de koopovereenkomst.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 door de minister vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. De NOVI geeft richting en helpt bij het kiezen voor slimme combinaties van functies en bij het vaststellen van specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. De NOVI helpt om hier nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, wat zeggen wil dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid, gemaakt moeten worden. De NOVI richt zich op vier opgaven:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energiestrategie;
  • 2. Duurzaam, economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor de natuur.
    In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt om ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op het land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners goed betrokken worden bij en invloed hebben op het gebruik en waar dit mogelijk is, meeprofiteren in de opbrengsten.
    De aanleg van zonneparken in het landschap moet zoveel mogelijk worden beperkt. Het Rijk plaatst bij voorkeur zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt om goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en wereldwijd, ook op defensieterrein. Ingezet wordt op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
    Belangrijk is wel dat de economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Daarbij wordt ingezet op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Vooral in steden en stedelijke regio's zijn nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt om optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een lichamelijke beperking.

Gestreefd wordt naar een toename van de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid. Dit betekent dat het voorafgaand aan de keuze voor nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daaraan stellen en welke extra maatregelen genomen moeten worden wanneer voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio's en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen wordt ingezet op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Voorliggend bestemmingsplan speelt in op het thema 'Duurzaam economisch groeipotentieel'. Locaties van nieuwe bedrijventerreinen, (groot)winkelbedrijven en enkele bedrijfswoningen moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk en goed zijn afgestemd op de vraag van bedrijven, om zo de economische vitaliteit en kwaliteit en de aantrekkelijkheid van stad en land te versterken.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

3.1.2.1 Toetsingskader

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (Rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is sinds 2012 de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Sinds 1 juli 2017 luidt de formulering van de Ladder in artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De laddertoets is alleen van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 Bro wordt 'een stedelijke ontwikkeling' gedefinieerd als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

In het Bro is geen minimale ondergrens vastgesteld. Hiervoor biedt de jurisprudentie meer duidelijkheid; in beginsel vanaf 12 extra woningen en/of een ruimtebeslag van 500 m². Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het nieuwe bestemmingsplan meer bebouwing mogelijk maakt, of indien er naar aard en omvang een zodanige functiewijziging plaatsvindt dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Zoals in paragraaf 1.4 aangegeven hebben de gronden al geruime tijd een bestemming die bedrijventerrein mogelijk maakt. Op grond van de geldende plannen is 6,2 ha harde plancapaciteit aanwezig. Dit nieuwe plan dat de aanpassing mogelijk maakt, bevat 5,9 ha plancapaciteit. De planologische afname aan bedrijfsgrond is circa 0,3 ha. Daarmee is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodat het nieuwe bestemmingsplan strikt genomen niet ladderplichtig is.

Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied

Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is een extra motivering vereist. In artikel 1.1.1 Bro wordt 'bestaand stedelijk gebied' gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

De gronden hebben al een stedelijke functie. Hiermee is sprake van bestaand stedelijk gebied.

Gelet op het bovenstaande is de aanpassing niet ladderplichtig. Hierna is de behoefte beschreven uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

3.1.2.2 Beschrijving behoefte

Behoefte
Ten behoeve van de ontwikkeling van de bedrijventerrein Broeklanden Zuid 3 (13 ha), Heemserpoort (16,4 ha) en Rollepaal Oost (25 ha) is een gemeentebrede laddertoets opgesteld. De laddertoets is als bijlage 2 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan. In die laddertoets is ervan uitgegaan dat op de Boschkamp 3,7 ha hard planaanbod aanwezig is. Inmiddels is duidelijk dat dit 5,9 hectare is.

Voor de gemeente Hardenberg is in de regionale programmeringsafspraken een aandeel van de vraag geraamd van 10 hectare (laag scenario) tot 30 hectare (hoog scenario) van 2023 t/m 2040. In dat cijfer is de uitbreidingsvraag van bedrijven met een individuele omvang groter of gelijk aan 3 hectare, eventuele vervangingsvraag en additionele vraag niet meegerekend. Deze indicatie lijkt echter laag, in vergelijking met de historische uitgifte in de gemeente Hardenberg, die langjarig tussen de 6 en 9 hectare per jaar ligt. Over de hele regio ziet Stec dat de behoefteraming ongeveer 60 tot 90% bedraagt van de langjarige historische uitgifte, maar in de gemeente Hardenberg is dat verschil fors groter (20 tot 30%). Voor een deel heeft dat te maken met het ontbreken van bedrijven met een individuele omvang groter of gelijk aan 3 hectare in de berekening, maar tegelijkertijd is het, bij een blijvende positieve ontwikkeling, niet irreëel dat in de programmering aan de bovenkant van de indicatieve vraag voor de gemeente Hardenberg wordt afgeweken, mits de totale vraag en aanbod in de regio in balans blijven en dat past in het regionale ruimtelijk-economisch beleid.

Het bedrijventerrein De Boschkamp zal ruimte bieden aan een breed scala van bedrijven uit de omgeving van Hardenberg. Daarmee sluit het aan op het profiel van het bedrijventerrein Heemserpoort. Op Heemserpoort is een netto uitbreiding van 16,4 ha voorzien. Door de aanpassing van Boschkamp neemt de harde plancapaciteit met 0,3 ha af.

Binnen de marktregio van Heemserpoort wordt in de laddertoets een vraag verwacht van 17 ha (laag) tot 55 hectare (hoog) tot en met 2040. Daarnaast maakt het terrein potentieel nog aanspraak op naar inschatting 2 tot 6 hectare vraag. Tegenover deze vraag staat een aanbod van 37,4 hectare, waarvan 19,4 ha in de gemeente Hardenberg. Het werkelijke harde planaanbod in Hardenberg is 2,5 hectare groter, dus het totale aanbod is 39,9 ha.

Dat leidt in het hoge scenario tot een behoefte aan extra harde plancapaciteit van 15,1 ha + 2 tot 6 ha, dus 17,1 tot 21,1 ha. In de laddertoets wordt dan ook voor het bedrijventerrein Heemserpoort geconcludeerd dat er voldoende behoefte is voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein.

Dit betekent dat er uitgaande van het (voor Hardenberg reële) hoge scenario behoefte is aan het toevoegen van 17,1 tot 21,1 hectare bedrijventerrein voor lokale bedrijven in Hardenberg. Door de toevoeging van Heemserpoort wordt 16,4 ha toegevoegd en door de aanpassing van De Boschkamp neemt de harde plancapaciteit met 0,3 ha af.

Op basis van deze gegevens wordt geconcludeerd dat er voldoende marktruimte aanwezig is voor de ontwikkeling van 5,9 ha bedrijventerrein op De Boschkamp. Met de aanpassing van bedrijventerrein Boschkamp is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

Regionale afstemming
Op 1 april 2023 zijn nieuwe programmeringsafspraken bedrijventerreinen voor de regio West-Overijssel voor de periode 2023 tot en met 2026 gemaakt.

De Boschkamp geeft invulling aan de kleinschalige vraag. De indicatieve vraag in Hardenberg is 10-30 hectare en het harde planaanbod is per 1 januari 2023 46,87 ha. Hieraan wordt Heemserpoort met 16,4 ha toegevoegd als harde plancapaciteit.

In de nieuwe manier van (kwantitatief) programmeren wordt de ruimtevraag niet onderverdeeld naar individuele gemeenten, zoals dat in het verleden wel is gedaan. Wel is als handvat voor de regionale gesprekken een indicatieve verdeling gemaakt van de ruimtevraag, exclusief de vraag vanuit bedrijvigheid met een individuele kavelomvang groter of gelijk aan 3 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0011.png"

14 Dit betreft de cijfers met een peildatum 1 januari 2023 (per 1 april 2023: 24,61 ha in optie en 9,26 ha bij notaris).

Figuur 3.1 Indicatieve verdeling uitbreidingsvraag 2023 t/m 2040, exclusief vraag vanuit bedrijvigheid met kavelomvang groter of gelijk aan 3 hectare.

In de hele regio is de kleinschalige vraag 130 ha tot 310 ha en het totale aanbod voor de kleinschalige vraag is 216,55 ha. De regio heeft ingestemd met het toevoegen van 102,89 ha aan de harde plancapaciteit ('plannen op groen'). Hiermee komt het totale aanbod op 319,44 ha als alle zachte plannen doorgang vinden.

De Boschkamp is onderdeel van de harde plancapaciteit met een netto omvang van 6,43 ha (inclusief het terrein van Wavin). Door de aanpassing van Boschkamp neemt de harde plancapaciteit met 0,3 ha af. Hiermee blijft er naar verwachting voldoende voorraad om te kunnen voorzien in de vraag naar kleinschalige bedrijvigheid.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen om in de toelichting op een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies. Het besluit bevat alleen díe nationale ruimtelijke belangen die via het stellen van regels aan de inhoud of de toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten), beschermd kunnen worden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt richt zich op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
3.2.2 Omgevingsverordening

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Daarbij gaat het om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Een van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken, is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor onderwerpen waarvoor de provincie er waarde aan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • Of - generieke beleidskeuzes;
  • Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van de Europese Unie, het Rijk of de provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater of droge voeten te kunnen garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'Overijsselse Ladder voor duurzame verstedelijking' gehanteerd. Deze Overijsselse Ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze aan de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse Ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen. Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te waarborgen zien op reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

3.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Indien in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toetsing aan de ontwikkelingsperspectieven plaats. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat op welke plek ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, worden ze consistent vertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is, of hier behoefte aan is, waar deze past in de ontwikkelingsvisie en hoe deze uitgevoerd kan worden. Afbeelding 3.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0012.png"

Figuur 3.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Provincie Overijssel)

3.2.4 Toetsing aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Wanneer de voorliggende plannen worden getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel, ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afweging van de in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn met name de artikelen 2.1.3 en artikel 2.3.2 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op deze artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.3: zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

In stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag vanwege bouwen en verharden op de groene omgeving leggen, voorzien bestemmingsplannen alleen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaand bebouwd gebied en deze ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt zou kunnen worden gemaakt door bijvoorbeeld herstructurering of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'bestaand bebouwd gebied' nader gedefinieerd als 'de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen, voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro'.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het plangebied is onderdeel van de stedelijke laag 'Bedrijventerrein'. De locatie is opgenomen als toekomstig bedrijventerrein in de verordening. Daarnaast is een logische keuze die aansluit op het bestaande bedrijventerrein ten westen van het plangebied.

Voor de locatie wordt al jaren beoogd deze te ontwikkelen ten behoeve van het bedrijventerrein. Met de ontwikkeling wordt voorzien in een stedenbouwkundige passende afronding van het bedrijventerrein. Tot slot is het redelijkerwijs (gezien de omvang) niet te verwachten of wenselijk dat de behoefte binnen de bestaande kern wordt opgevangen. Hiermee kan worden gesproken van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en is het bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.3.2 Realisatie nieuw bedrijventerrein

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuw bedrijventerrein als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek bedrijventerreinen.
  • 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen, zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek bedrijventerreinen, voorzien.
  • 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor afspraken bedrijventerreinen van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de afspraken bedrijventerreinen.
  • 4. De behoefte aan nieuw bedrijventerrein zoals bedoeld in lid 1 wordt geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende afspraken bedrijventerrein zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
  • 5. Wanneer de realisatie van nieuw bedrijventerrein niet past binnen geldende afspraken bedrijventerreinen of wanneer er voor de gemeente geen afspraken bedrijventerreinen gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek bedrijventerreinen waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
  • 6. In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.3.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

In paragraaf 3.1.2 is de behoefte op basis van de Ladder van duurzame verstedelijking beschreven. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling past binnen de gemaakte afspraken met de regio. In de praktijk is geen sprake van nieuw bedrijventerrein, maar een kleine afname van de harde plancapaciteit aan bedrijventerrein.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie, waarin zij haar visie voor de komende twintig jaren heeft uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld in samenwerking met vele stakeholders uit diverse sectoren en heet 'Landstad Hardenberg'. In de visie wordt de functie van de hele regio verder uitgebouwd.

  • De gemeente en samenleving zijn verbonden. De Hardenbergers hebben de blik naar buiten en zien voortdurend kansen. Door een goede samenwerking tussen inwoners, overheid en bedrijfsleven benutten we de kansen die zich voordoen. De gemeente speelt in op toekomstige veranderingen, veert mee, verbindt en investeert waar nodig.
  • De kernen zijn onderling sterk verbonden. Platteland en stad raken steeds meer verweven. De gemeente combineert de kracht van het platteland met een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Voor een grensgemeente is dat een unieke prestatie.
  • De gemeente zoekt de regionale verbinding. Hardenberg is onderdeel van de regio Zwolle. Daarnaast zijn er sterke verbindingen met Twente en Drenthe.

Ambitie
Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel, dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dit vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. 'Of-of-denken' maakt plaats voor 'en-en-denken'. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.

De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s, omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt hier op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken, zijn vier uitgangspunten opgesteld:

  • Groei vasthouden en doortrekken;
  • Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker;
  • Ruimte als troefkaart;
  • Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden.

Deze visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling:

  • Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied;
  • Hardenberg voor elkaar: over stedelijke ontwikkeling, een vitale samenleving en leefbare kernen;
  • Hardenberg knooppunt: over een vitale economie en goede bereikbaarheid;
  • Hardenberg duurzaam: over de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.

Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg knooppunt' relevant.

Het thema 'Hardenberg knooppunt' is onderverdeeld in vier verschillende paragrafen:

  • Een vitale economie, nu en in de toekomst;
  • Onze arbeidsmarkt: toekomstgericht en regionaal;
  • Naar een nieuwe economie;
  • Mobiliteit.

In voorliggend geval is vooral de paragraaf 'Een vitale economie' van belang.

Een vitale economie

Door de strategische ligging is Hardenberg een logistieke hotspot; een scharnier- en zwaartepunt voor vervoersstromen in het noordoosten van het land. De gemeente participeert in de Euroterminal Emmen-Coevorden-Hardenberg, een schakel in het vervoer van containers uit Duitsland per spoor naar Rotterdam.

Productiestructuur afhankelijk van bedrijventerreinen

De bedrijvendynamiek is naar verhouding beperkt. Zowel het aantal faillissementen als het aantal startende ondernemers is lager dan gemiddeld. Het huidige midden- en kleinbedrijf is belangrijk voor een vitale economie, zowel nu als voor de toekomst. Ook het aantrekken van nieuwe ondernemingen is van belang. Hardenberg is vooral een gemeente van agrarische productieruimte en bedrijventerreinen, minder van kantoorlocaties. Groeiende bedrijven hebben daardoor vaak een grote ruimtebehoefte.

De afgelopen jaren zijn er veel hectares aan bedrijventerrein bijgekomen. In de afgelopen twintig jaar gaf de gemeente jaarlijks gemiddeld zes hectare bedrijventerrein uit; in een paar piekjaren was dit veel meer. Gelet op de economische structuur, de bedrijvendynamiek en de gemeentelijke ambitie zal dit de komende jaren zo blijven.

De Nederlandse economie verandert. Trends als de circulaire economie en smart-industry zorgen voor een toenemende ruimtevraag. Externe investeerders overwegen een vestiging in Hardenberg. Hun ruimtevraag is vaak aanzienlijk. Daarom moet ook in de toekomst voldoende uitgeefbaar bedrijventerrein en voldoende zachte plancapaciteit zijn. De gemeente wil daarom tijdig inspelen op de actuele, kwalitatieve vraag vanuit de markt.

Een van opgaven zoals opgenomen in de omgevingsvisie luidt als volgt:

'We moeten voortdurend blijven beschikken over voldoende goede werklocaties'.

De bestaande voorraad moet aan de eisen van de tijd blijven voldoen. Voor nieuwe

vraag is nieuwe ruimte nodig.

Binnen de omgevingsvisie is duurzaamheid en dan met name energietransitie en klimaatadapatie een groot thema waar de gemeente Hardenberg de aankomende jaar op inzet.

Energietransitie

In de omgevingsvisie staan meerdere ambities en opgaven beschreven. Hiermee wil gemeente Hardenberg in 2030 voldoen aan de landelijke opgave om de CO2-uitstoot met 49% terug te brengen. Het Klimaatakkoord gaat voor 2050 uit van een afname van de CO2-uitstoot van 95%. Dit betekent dat Hardenberg in 2050 een duurzame en fossielvrije energievoorziening heeft.

Klimaatadaptatie

Bij maatregelen om effecten van klimaatverandering tegen te gaan heeft elke partij zijn eigen rol.

Dit verschilt per soort maatregel:

  • Droogte heeft vooral veel invloed op landbouw en natuur. Het waterschap is hierbij aan zet. Indien de benodigde maatregelen om extra ruimtebeslag vragen, speelt de gemeente een rol bij de afwegingen hierover;
  • Hittestress wordt vooral op lokaal niveau aangepakt. De gemeente betrekt inwoners bij keuzes rondom de inrichting van de buitenruimte. Inwoners worden aangemoedigd zelf actie te ondernemen, bijvoorbeeld door het vergroenen van de tuin (operatie Steenbreek);
  • Bij het tegengaan van wateroverlast binnen de bebouwde kom onderneemt de gemeente zelf actie, zo nodig samen met het waterschap. In het landelijk gebied neemt het waterschap initiatief;
  • Bij hoge waterstanden in de Vecht nemen overstromingsrisico’s toe. De dijken langs de Vecht zijn nu zo hoog en sterk dat het minder dan eens per 200 jaar tot een overstroming zou mogen leiden. Vanuit het Deltaprogramma (hoogwaterbeschermingsprogramma) houdt het waterschap de sterkte en hoogte van de dijken in de gaten. Elke 12 jaar worden de dijken getoetst en als het nodig is verbeterd. Zo ‘groeien’ de dijken mee met de klimaatontwikkeling.

3.3.1.1 Toetsing Omgevingsvisie

Onderhavige ontwikkeling past bij de ambitie om tijdig in te spelen op de actuele, kwalitatieve vraag van de markt naar meer bedrijventerreinen. In het kader van duurzaamheid is besloten het nieuwe bedrijventerrein niet aan te sluiten op gas. Tevens wordt binnen de planregels ruimte geboden voor duurzame energieopwekking en voor de opslag hiervan.

Onderhavig plan borduurt voort op het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan bedrijventerrein Bruchterweg - Nieuwe Haven'. Net zoals op het bestaande bedrijventerrein Bruchterweg - Nieuwe Haven, gaat De Boschkamp deel uitmaken van parkmanagement. Bij de verkoop van grond verplicht de gemeente deelname aan parkmanagement.

Uitgangspunt hierbij is dat parkmanagement van, voor en door de ondernemers wordt vormgegeven. Met als doel het realiseren van gezamenlijke beheer en onderhoud voor een duurzame inrichting van het park (bedrijventerrein).
Bij nieuwvestiging van bedrijven of bij aanvragen voor omgevingsvergunningen op het gebied van bijvoorbeeld milieu of bouwen, zal de gemeente het betrokken bedrijf actief informeren over duurzame bouwmogelijkheden, mogelijkheden tot duurzame bedrijfsvoering, energiebesparing, energieopwekking en eventuele andere duurzaamheidsaspecten.

Zoals beschreven in paragraaf 2.3 wordt in het plangebied een robuuste groenstructuur en watersysteem gerealiseerd, waarbij tevens rekening is gehouden met een ruimtereservering voor voldoende waterbergend vermogen.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief hiermee naadloos aansluit op de ambities zoals verwoord in de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.

3.3.2 Bedrijventerreinenvisie 2010

In mei 2010 heeft de gemeente Hardenberg een bedrijventerreinenvisie vastgesteld. Bij het opstellen van deze visie is gebruikgemaakt van de geschetste kaders uit het landelijke, provinciaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van bedrijventerreinen. De visie beschrijft dat vanaf 2000 de werkgelegenheid sterk is gestegen, waardoor nieuwe bedrijventerreinen noodzakelijk zijn. Het economisch profiel van Hardenberg kent veel bedrijven uit de maakindustrie en productie die geconcentreerd in de kernen van Hardenberg en Dedemsvaart aanwezig zijn.

Hardenberg is het stedelijk centrum van Noordoost-Overijssel. De gemeente Hardenberg heeft dan ook een belangrijke streekfunctie en een relatief groot verzorgingsgebied. Dit is onder andere bereikt door de proactieve houding van het gemeentebestuur en de ondernemersvriendelijke opstelling. De gemeente doet er alles aan om in de toekomst deze streekfunctie te behouden. Het gaat daarbij om het geheel van wonen, werken en voorzieningen. In het huidige collegeprogramma vertaalt dit zich voor bedrijvigheid in:

  • het realiseren van een zo aantrekkelijk mogelijk ondernemersklimaat voor ondernemers;
  • zorgen voor voldoende bedrijventerreinen zodat aan iedere vraag kan worden voldaan. De vraag moet daarbij wel passen binnen de aard en schaal en het profiel van de Hardenbergse economie.

Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid zijn daarbij heel belangrijk, zowel bij nieuwe als bestaande terrein.

3.3.3 Regionale Energiestrategie

De Regionale Energiestrategie (RES) 1.0 van West-Overijssel is tot stand gekomen na een intensief samenwerkingsproces waarbij gemeenten, provincie en waterschappen de bijdrage aan de energietransitie hebben vastgesteld. Hierbij hebben zij zich intensief laten adviseren door de netbedrijven Enexis, Coteq/Cogas en RENDO. Binnen het plangebied zijn in de RES geen zoekgebieden voor wind en zonne-energie aangewezen. Wel ligt het plangebied nabij een 5-kilometerzonezoekgebied 'Wind'. Het plangebied ligt buiten dit zoekgebied. In dit bestemmingsplan is het dan ook niet noodzakelijk hier rekening mee te houden.

In de RES 2.0 wordt vooral gewerkt aan de uitvoering van de RES 1.0. Er wordt gekeken naar wat in 2030 gerealiseerd moet zijn en op basis hiervan wordt bepaald wat gereed moet zijn op 1 juli 2023. Dit is het moment dat de RES 2.0 wordt ingediend bij de NPRES. De RES 2.0 dient op hoofdlijnen twee doelen: monitoring van de voortgang van de ambities enerzijds, anderzijds het verder uitwerken van vraagstukken en opgaven.

3.3.4 Waterplan Hardenberg

Het water in Hardenberg staat niet op zichzelf. Het water (zowel aan het oppervlak als in de grond) is onderdeel van grotere watersystemen, beginnend in Duitsland en eindigend in het Zwarte Water. Het is daarom van belang te weten welke knelpunten en kansen op dit stroomgebiedniveau spelen en welke consequenties dit voor het watersysteem in Hardenberg heeft. De belangrijkste uitgangspunten van het beleid bij deze uitvoering zijn het niet afwentelen op benedenstroomse gebieden (bijvoorbeeld dat het overtollige water in buurgemeenten niet tot extra problemen mag leiden) en het principe van water ‘vasthouden - bergen - afvoeren’.

Bij water gaat het niet alleen om de hoeveelheid water, maar ook om schoon water. Ook hiervoor geldt dat gemeente Hardenberg niet alleen in staat is om het water (weer) schoon te krijgen. Veel van de vervuiling in het water komt vanuit Duitsland en vanuit Drenthe naar Hardenberg toe. Dit vraagt om internationale oplossingen. De gemeente Hardenberg draagt ook bij aan de watervervuiling en zal moeten bijdragen aan het verminderen ervan.

Het plangebied grenst aan een bestaand bedrijventerrein en ligt volgens de provinciale verordening in stedelijk gebied. Echter, gezien het huidige gebruik van het gebied 'Agrarisch' kan het gebied worden getypeerd als ‘Buitengebied’. Het buitengebied is doorgaans relatief hooggelegen. In vrijwel het gehele gebied treedt infiltratie van regenwater op. Dit regenwater komt na verloop weer als kwelwater naar boven in het Vechtdal. In de afgelopen twee eeuwen is het drainagestelsel ten behoeve van de landbouw enorm uitgebreid met kanalen, sloten en vaarten. Een deel van het kanalensysteem heeft een transportfunctie (zoals het kanaal Almelo-De Haandrik).

3.3.4.1 Toetsing Waterplan Hardenberg

Het beleid van hogere overheden werkt door in het beleid van lagere overheden. Op basis van dit beleid zijn de uitgangspunten voor de toekomstige waterhuishouding in het plangebied beschreven. Voor de inhoudelijke behandeling hiervan wordt verwezen naar de waterparagraaf (paragraaf 4.8).

3.3.5 Beleidsplan archeologie

Met de per 1 september 2007 van kracht geworden Wet op de archeologische monumentenzorg wordt een eigen verantwoordelijkheid van gemeenten ten aanzien van archeologie verwacht. De gemeente Hardenberg wil de besluitvorming zoveel mogelijk zelf ter hand nemen, om zo min mogelijk afhankelijk te zijn van mogelijke interventies van het Rijk of de provincie.

Het gaat de gemeente Hardenberg om een zeer zorgvuldige omgang met het bodemarchief. Die omvang vindt echter niet meer plaats in een isolement van besluitvorming door alleen archeologen, maar in een arena waarbij ook gekeken wordt naar de realisatie van de planvorming, het voorkomen van mogelijke vertraging, de kosten van een opgraving, benuttingsmogelijkheden en andere aspecten. Kortom: besluitvorming over de omgang met het Hardenbergse bodemarchief in maatschappelijke context met een duidelijke bestuurlijke, en dus ook politieke verantwoordelijkheid.

Vanaf 30 juni 2009 geldt het 'Beleidsplan Archeologie' van de gemeente Hardenberg samen met de bijbehorende 'Archeologische Beleidskaart'. Op deze kaart staan aangegeven:

  • de Rijksmonumenten: hierop is de monumentenverordening van toepassing.
  • waardering van het gemeentelijk grondgebied op basis van de verwachtingswaarde archeologie: bij een 'Waarde - Archeologie 1 t/m 5' op de kaart dient op de plankaart een archeologische bestemming of aanduiding te worden opgenomen met bijbehorende bestemmingsplanregels. Voor deze gebieden geldt een hoge of middelhoge verwachtingswaarde van de archeologie.

3.3.5.1 Toetsing beleidsplan archeologie

In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie met betrekking tot het plangebied. Voorliggend bestemmingsplan is in lijn met het gemeentelijk archeologiebeleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Milieueffectrapportage/m.e.r.-beoordeling

4.1.1 Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-merplichtig, project-merplichtig of merbeoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit mer-drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
4.1.2 Situatie plangebied

Op basis van categorie D11.3 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is het vaststellen van een bestemmingsplan voor de aanleg van een bedrijventerrein van 75 hectare of meer een mer-beoordelingsplichtig besluit. Het voornemen betreft de realisatie van bedrijventerrein Noord III met een oppervlak van 12 hectare. Het gebied wordt een regulier bedrijventerrein. Uitgangspunt is dat daar bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 mogen worden gevestigd. De ontwikkeling valt ruim onder de drempelwaarde van 75 hectare. Dit betekent dat geen sprake is van een mer-beoordeling, maar van een zogenaamde 'vormvrije mer-beoordeling'.

Hiervoor is een aanmeldingsnotitie opgesteld, welke is opgenomen in bijlage 3. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerenhouders wordt op basis van de aanmeldingsnotitie vastgesteld dat een MER niet noodzakelijk is. de maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

De ontwikkeling is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van het verlenen van de omgevingsvergunning

4.2 Bodem

4.2.1 Toetsingskader

In algemene zin geldt dat bij nieuwe ontwikkelingen onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. In het kader van een nieuw bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

4.2.2 Situatie plangebied

In het kader van de beoogde ontwikkeling is door Kruse Groep (2021) een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 4 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.

Uit het onderzoek blijkt dat voorafgaande aan het bodemonderzoek een vooronderzoek heeft plaatsgevonden op basis van norm NEN5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit het vooronderzoek blijkt dat buiten de onverdachte agrarische percelen (deellocatie A) in totaal acht verdachte deellocaties (deellocaties B tot en met F en H tot en met J) aanwezig zijn.

Uit het onderzoek blijkt dat de bodem van de onderzochte terreindelen overwegend schoon is en dat de aangetoonde verhoogde gehalten geven geen aanleiding voor nader bodemonderzoek. Er is geen PFAS aangetoond in de bovengrond.
Er zijn enkele uitzonderingen: het gewogen asbestgehalte in inspectiegat B5 (deellocatie B, oprit J.C. Kellerlaan 4) en het gewogen asbestgehalte in druppelzone 1 ter plekke van deellocatie F geven aanleiding voor een nader asbestonderzoek. Tevens geven de matig tot sterk verhoogde PAK-gehalten, die plaatselijk in de bovengrond van deellocatie H zijn aangetoond reden voor nader bodemonderzoek. Nader onderzoek hierna wordt verricht maar staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

De onderzochte puinverharding ter plekke van deellocatie E is niet asbesthoudend. Het asfalt van de Nieuwe Burgerkampweg (deellocatie G) is plaatselijk teerhoudend; dit asfalt is niet geschikt voor hergebruik.

Conclusie

Met betrekking tot het bestemmingsplan is vanuit milieukundig oogpunt geen bezwaar tegen het voorgenomen initiatief, aangezien de vastgestelde verontreinigingen gesaneerd worden of geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. Het aspect bodem staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Toetsingskader

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient erop toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), anderzijds tussen functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet niet onnodig groot zijn, omwille van efficiënt ruimtegebruik.

Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere milieubelastende functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is en dient beoordeeld te worden of ter plaatse van in de nabijheid gelegen gevoelige functies, zoals woningen, sprake blijft van een adequaat woon- en leefmilieu. Bij het bepalen hiervan kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering 2009' worden gehanteerd. Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).

De richtafstanden voor 'rustige woonwijk' en gemengd gebied zijn per milieucategorie weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 4.1: Richtafstanden per milieucategorie

Milieucategorie   Richtafstand t.o.v. rustig woongebied c.q. buitengebied     Richtafstand t.o.v. gemengd gebied    
Categorie 1     10 meter     0 meter    
Categorie 2     30 meter     10 meter    
Categorie 3.1     50 meter     30 meter    
Categorie 3.2     100 meter     50 meter    
Categorie 4.1     200 meter     100 meter    
Categorie 4.2     300 meter     200 meter    
Categorie 5.1     500 meter     300 meter   

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Om een goede milieuzonering op te stellen is een analyse en beschrijving van de omgeving nodig. De richtafstanden gelden standaard ten opzichte van het omgevingstype rustig woongebied:

  • Rustige woongebied/rustig buitengebied
    Een rustige woongebied is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
  • Gemengd gebied
    Naast het omgevingstype rustige woonwijk kent de VNG-uitgave ook het omgevingstype gemengd gebied. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies, voor met name het aspect geluid, met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het aspect geluid is veelal het maatgevende aspect. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies en/of een gebied dat is gesitueerd aan de drukke weg. Gezien de aanwezige functies of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap.
    Binnen een gemengd gebied kunnen ook (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn, waar milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd.

Milieuzones algemeen
Op basis van milieucategorieën kunnen bedrijventerreinen in het bestemmingsplan worden opgedeeld in milieuzones. Daarbij wordt gekeken naar de afstand tot aan de omliggende gevoelige bestemmingen (burgerwoningen en maatschappelijke functies). Met het opdelen van bedrijventerreinen in verschillende milieuzones wordt geregeld dat gevoelige bestemmingen zo min mogelijk overlast ondervinden van de aanwezige bedrijvigheid.

Deze zogenaamde 'inwaartse milieuzonering' hanteert het principe dat in de zone die het dichtst bij de gevoelige bestemmingen ligt maximaal bedrijven toegelaten worden uit de lichtste milieucategorie. Achter deze zone komt een zone te liggen waar bedrijven uit een hogere milieucategorie toelaatbaar zijn. Naarmate de afstand tot de omliggende gevoelige bestemmingen groter wordt, kunnen telkens bedrijven uit een hogere milieucategorie worden toegestaan. Bij de inwaartse zonering worden de richtafstanden aangehouden behorende bij het gebied waar de gevoelige bestemming zich in bevindt.

4.3.2 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een bedrijventerrein met enkele bedrijfswoningen. In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de voorgenoemde systematiek van inwaartse zonering tot maximale milieucategorie 3.2. Hiermee wordt gewaarborgd dat de omliggende gevoelige functies sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Maatgevend voor de inwaartse zonering is:

  • het gemengde woon-werkgebied ten noorden van het plangebied;
  • de burgerwoningen ten oosten binnen van het bedrijventerrein(Jan Weitkamplaan 17, 15a en 15a-i);
  • de woning aan de overzijde van de Radewijkerbeek (Jan Weitkamplaan 19);
  • de woningen ten zuiden van het plangebied (J.C. Kellerlaan 4 en 6).

Verder zijn geen milieugevoelige objecten rond 100 meter van het plangebied aanwezig die maatgevend voor de milieuzonering kunnen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0013.png"

Figuur 4.1: inwaarts zoneren (gele lijn betreft zone maximaal bedrijven tot milieucategorie 1, blauwe lijn betreft zone maximaal bedrijven tot milieucategorie 2, rode lijn betreft zone maximaal bedrijven tot milieucategorie 3.1)

De toepassing van de milieuzonering op basis van de maatgevende milieugevoelige objecten in de omgeving is te zien in navolgende afbeelding.

  • Met betrekking tot het gebied aan de overzijde van de Jan Weitkamplaan is sprake van een menging van diverse functies. In de geldende beheersverordening 'Hardenberg - Wonen' is het gebied aangewezen als 'Gemengd'. De gronden zijn bestemd voor bestaande woningen in combinatie met andere (milieubelastende) activiteiten als detailhandel, bedrijvigheid, kantoren en dergelijke.
    Met de toepassing van de inwaartse milieuzonering is uitgegaan van de richtafstanden voor 'gemengd gebied'.
  • De bestaande burgerwoningen binnen het plangebied (Jan Weitkamplaan 17, 15a en 15a-i) liggen binnen de geluidzone van de Jan Weitkamplaan. Ook is op grond van geldende bestemmingsplannen (zie paragraaf 1.4) direct aansluitend aan de percelen nu al een bedrijventerrein planologisch mogelijk.
    Vanwege de ligging is bij de toepassing van de inwaartse milieuzonering vanaf deze woningen uitgegaan van de richtafstanden voor 'gemengd gebied'.
  • De woning aan de overzijde van het Radewijkerbeek (Jan Weitkamplaan 19) is gesitueerd in het buitengebied en buiten de geluidzone van een weg.
    Vanwege deze ligging is bij de toepassing van de inwaartse milieuzonering vanaf deze woning uitgegaan van de richtafstanden voor 'rustig woongebied c.q. buitengebied'.
  • De woningen ten zuiden van het plangebied (J.C. Kellerlaan 4 en 6) liggen in de geluidzone van een geluidgezoneerd industrieterrein alsmede de geluidszone van de J.C. Kellerlaan. Ook is op grond van geldende bestemmingsplannen (zie paragraaf 1.4) direct aansluitend aan de percelen nu al een bedrijventerrein planologisch mogelijk.
    Vanwege de ligging is bij de toepassing van de inwaartse milieuzonering vanaf deze woningen uitgegaan van de richtafstanden voor 'gemengd gebied'.

Middels de inwaartse milieuzonering wordt gewaarborgd dat ter plaatse van de milieugevoelige functies rond het bedrijventerrein sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Andersom is er geen sprake van een belemmering voor de beoogde nieuwe functie. De omliggende woningen liggen op zodanige afstand dat de voorgeschreven richtafstand niet wordt overschreden en de toekomstige bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

Bedrijfswoningen
In de gebieden tussen de Radewijkerbeek (watergang) en de nieuw weg met een enkelbestemming bedrijventerrein worden ook bedrijfswoningen toegestaan. Vanwege de mogelijkheid van bedrijfswoningen worden in deze gebieden maximaal bedrijven met categorie 3.1 toegestaan of een lagere maximale milieucategorie als gevolg van de eerder genoemde inwaartse milieuzonering.

Voor bedrijfswoningen geldt dat er minder hoge eisen kunnen worden gesteld aan het woon- en leefklimaat in relatie tot de nabijgelegen bedrijvigheid. Ter plaatse van deze woningen is sprake van een verhoogde milieubelasting, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van het eigen bedrijf. Vanuit het oogpunt van het doelmatig gebruik van het bedrijventerrein waar grotendeels bedrijven uit maximaal categorie 3.1 aanwezig zijn, wordt voor de bedrijfswoningen het uitgangspunt gehanteerd dat in de directe omgeving bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.1 algemeen zijn toegestaan.
Voor bedrijfsactiviteiten uit hogere categorieën zijn de richtafstanden ten opzichte van de bedrijfswoningen met één afstandstap verlaagd. Dat betekent dat bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.2 op een afstand van 50 meter mogelijk zijn.

Conclusie
Door het gebruik van inwaartse milieuzonering wordt geborgd dat bij de omliggende gevoelige functies sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ter bescherming van de bedrijfswoningen worden in gebieden waar bedrijfswoningen mogelijk zijn maximaal categorie 3.1 toegestaan.

4.4 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, rond spoorwegen en rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones of bij bepaalde veranderingen aan de weg zelf (zoals het verhogen van de maximumsnelheid of het uitbreiden van het aantal rijstroken), moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

In voorliggende bestemmingsplan wordt op het zuidelijk en oostelijk deel de realisatie van bedrijfswoningen mogelijk gemaakt. Bedrijfswoningen worden aangemerkt als een geluidgevoelige bestemming.

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is wegverkeer en industrielawaai relevant:

  • De bedrijfswoningen worden mogelijk gemaakt binnen de geluidzones van de Jan Weitkamplaan en de J.C. Kellerweg met een maximum snelheid van 50 km/uur.
    De nieuw aan te leggen interne ontsluitingsweg krijgt een maximum snelheid van 30 km/uur.
  • Het plangebied ligt binnen de geluidzone van het industrieterrein Bruchterweg-Nieuwe Haven. Een deel van de bedrijfswoningen is gepland binnen deze geluidszone

De afstand van de beoogde bedrijfswoningen ten opzichte van de spoorlijn bedraagt circa 540 meter.

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek Industrie- en wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het betreffende onderzoek is als bijlage 5 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.

4.4.1 Wegverkeerslawaai

4.4.1.1 Bedrijfswoningen

Op grond van het voorliggend bestemmingsplan worden bedrijfswoningen mogelijk gemaakt op de bedrijfspercelen aan de zuidzijde van het bedrijventerrein (langs de Radewijkerbeek). In het akoestisch onderzoek zijn de berekende geluidbelastingen uitgevoerd vanwege het wegverkeer op de gezoneerde J.C. Kellerlaan en de Jan Weitkamplaan. Deze berekeningen en de daaruit voortvloeiende contouren zijn opgenomen in het akoestisch onderzoek dat als bijlage 5 is toegevoegd in de toelichting van dit bestemmingsplan.

J.C. Kellerlaan
Uit de geluidscontouren blijkt ook dat vanwege het wegverkeer op de J.C. Kellerlaan ter hoogte van de beoogde zuidelijk gelegen bedrijfswoningen de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0014.png"

Figuur 4.2: Berekende geluidbelasting vanwege de J.C. Kellerlaan (bron: akoestisch onderzoek)

Jan Weitkamplaan
Uit de geluidcontouren zoals opgenomen in het akoestisch onderzoek in bijlage 5 blijkt dat op de locaties waar bedrijfswoningen kunnen komen de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Jan Weitkamplaan hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB, de maximale grenswaarde voor binnenstedelijke situaties van Lden = 63 dB wordt niet overschreden (ten hoogste Lden = 59 dB rand plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0015.png"

Figuur 4.3: Berekende geluidbelasting vanwege de Jan Weitkamplaan (bron: akoestisch onderzoek)

Hogere waarde vanwege het wegverkeerslawaai op de Jan Weitkamplaan
Aan de oostzijde van het plan gebied worden, ter hoogte van de Jan Weitkamplaan bedrijfswoningen, mogelijk gemaakt. Omdat de ligging van de bedrijfswoningen niet exact vast ligt is in het akoestisch onderzoek uitgegaan van de worst case-scenario. Uitgaande van de verkaveling (zie paragraaf 2.2) gaat het daarbij om 3 bedrijfspercelen en dus maximaal 3 bedrijfswoningen.
Omdat de maximaal toelaatbare geluidsbelasting niet wordt overschreden is de uitvoering van het plan mogelijk binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder. De benodigde hogere waarden kunnen worden vastgelegd op basis van de berekende geluidcontouren. Omdat de exacte locatie van de bedrijfswoningen niet bekend is, wordt de hoogste berekende waarde op de rand van het plangebied waar bedrijfswoningen mogelijk worden gemaakt vastgelegd met een generieke hogere waarde van Lden = 59 dB.

4.4.1.2 Akoestisch effect extra verkeer omliggend weggennet

Door de verkeersgeneratie van het plan neemt op het omliggend wegennet de verkeersintensiteit nergens toe met meer dan 40% of 1,5 dB. Akoestisch is dit niet waarneembaar en daarmee aanvaardbaar.

4.4.2 Industrielawaai

Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich het gezoneerde industrieterrein Bruchterweg-Nieuwe Haven. Rondom de bedrijventerreinen Bruchterweg-Nieuwe Haven en Broeklanden is een geluidszone - industrielawaai wettelijk vastgesteld. Deze geluidszone is vastgelegd in de diverse omliggende bestemmingsplannen.

Binnen deze geluidszone - industrielawaai is.

Een deel van de geluidszone industrielawaai reikt over het voorliggend plangebied. Door de Omgevingsdienst IJsselland (ODIJ) is de geluidbelasting berekend vanwege het gezoneerde industrieterrein Bruchterweg-Nieuwe Haven. Deze is opgenomen in het akoestisch onderzoek dat als bijlage 5 is toegevoegd in de toelichting van dit bestemmingsplan.
De resultaten zijn gegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0016.png"

figuur 4.4: geluidbelastingscontouren Bruchterweg-Nieuwe Haven () (bron: akoestisch onderzoek / ODIJ)

In het groen gearceerde gedeelte bedraagt de geluidbelasting 50-55 dB(A) als etmaalwaarde. In de berekeningen is uitgegaan van een “opgevulde” geluidzone, dat wil zeggen de maximale situatie die mogelijk is op basis van de Wgh.

Hogere waarde vanwege industrielawaai
Zoals aangegeven worden op de bedrijfspercelen langs de Radewijkerbeek aan de zuidzijde van het bedrijventerrein bedrijfswoningen mogelijk gemaakt. Een deel van deze bedrijfspercelen vallen binnen deze groen gearceerde geluidszone. Uitgaande van de verkaveling (zie paragraaf 2.2) gaat het daarbij om 5 bedrijfspercelen en dus maximaal 5 bedrijfswoningen.

Uit de door de ODIJ aangeleverde geluidcontouren blijkt dat het gebied waar de geluidbelasting hoger is dan 55 dB(A), geen bedrijfswoningen mogelijk worden gemaakt. Dit geldt wel voor het gebied met een geluidbelasting van 50-55 dB(A). Door voor maximaal 5 bedrijfswoningen een generieke hogere waarde van 55 dB(A) voor industrielawaai vast te stellen (i.c. de maximale grenswaarde Wgh voor nieuwe situaties) is de uitvoering van het plan mogelijk en worden bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet belemmerd.

4.4.3 Hogere waarde: maatregelen en cumulatie

Er dient een hogere grenswaarde te worden vastgesteld voor:

  • 5 bedrijfswoningen tot een hoogte van maximaal 55 dB(A) etmaalwaarde vanwege industrielawaai
  • 3 bedrijfswoningen tot een hoogte van maximaal Lden = 59 dB vanwege het wegverkeer op de Jan Weitkamplaan

Bij het vaststellen van hogere waarden dient rekening te worden gehouden met maatregelen (wegverkeer) en cumulatieve aspecten. Omdat er sprake is van een globaal bestemmingsplan en de exacte locatie van (mogelijke) bedrijfswoningen nog niet bekend is, zijn de berekende geluidbelasting van met name wegverkeer worst-case berekend.

In het akoestisch onderzoek wordt geconstateerd dat in de toekomst sprake zal zijn van afscherming door bedrijfsgebouwen en geluidschermen zijn stedenbouwkundig niet gewenst. In het kader van toekomstige 'omgevingsvergunningen bouw' kan met cumulatie rekening worden gehouden in het bepalen van de benodigde geluidwering.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over externe veiligheid om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT);
  • het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen:

  • het plaatsgebonden risico (PR);
  • het groepsrisico (GR).

Ten aanzien van het plaatsgebonden risico (PR) geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten geldt deze norm als streefwaarde.
Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

4.5.2 Situatie plangebied

Op basis van de risicokaart zijn de relevante risicobronnen in kaart gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0017.png"

Figuur 4.5: uitsnede register externe veiligheid (bron: www.atlasleefomgeving.nl)

Risico relevante inrichtingen
Ten westen van het plangebied ligt het voormalige Wavin terrein waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Maatgevend is de PGS 15-opslag van Future Pipe Industries. Het plangebied valt buiten de PR 10-6 contour van deze inrichting. Het plangebied ligt echter wel binnen het invloedsgebied van Future Pipe industries (chemicaliënopslag). De opslag van Future Pipe Industries ligt op dusdanige afstand dat de beoogde ontwikkeling geen relevante invloed zal hebben op het groepsrisico. Ook heeft een bedrijventerrein geen hoge personen dichtheid.
Zoals blijkt uit het externe veiligheid onderzoek en de QRA van het bestemmingsplan Hardenberg, Sportboulevard ligt het groepsrisico van de inrichting ruim onder de oriëntatiewaarde. Nader onderzoek naar de hoogte van het groepsrisico is niet noodzakelijk. Wel dient gezien de ligging in het invloedsgebied het groepsrisico verantwoord worden.

Vervoer gevaarlijke stoffen
Er zijn geen (water)wegen in de omgeving van het plangebied die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook zijn in de omgeving geen buisleidingen die gevaarlijke stoffen vervoeren.

Spoor
Op een afstand van 460 meter van het plangebied ligt het spoor waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Het invloedsgebied van de transport route is 35 meter. Het plangebied valt daarmee dus buiten het invloedsgebied van deze risicobron.

Weg
De J.C. Kellerlaan is niet aangewezen op de risicokaart als een transport route gevaarlijke stoffen. Uit het externe veiligheid onderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan Hardenberg, Sportboulevard blijkt dat over deze weg (beperkt) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied valt buiten de PR 10-6 contour. Het plangebied ligt echter wel in het invloedsgebied van deze routering.
Een bedrijventerrein heeft geen hoge personen dichtheid. Gezien de beperkte transporten en de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling kan een relevante toename van het groepsrisico uitgesloten worden. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van deze risicobron en dient een beknopte verantwoording groepsrisico worden opgesteld (zie paragraaf 4.5.3).

4.5.3 Verantwoording groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

Het plangebied wordt ontsloten via op de Jan Weitkamplaan daarnaast is er een calamiteiten route over de Radewijkbeek op de Nieuwe Burgerkampweg. De Jan Weitkamplaan is een doorgaande weg waarmee het plangebied direct aangesloten is op het regionale wegennet. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Daarnaast kan via de Jan Weitkamplan van de bron af worden gevlucht.

Zelfredzaamheid
De beoogde ontwikkeling bestaat uit een nieuw bedrijventerrein met plaatselijk de mogelijkheid voor bedrijfswoningen. De aanwezige personen zullen over het algemeen dan ook zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.

Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

4.5.4 Conclusie

Vanwege de aard van de ontwikkeling en de omvang zal het groepsrisico niet aanzienlijk toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het projectgebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het projectgebied geen risicovolle bronnen aanwezig.
Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Cultuurhistorie

4.6.1 Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de wijze waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

4.6.2 Situatie plangebied

Om de cultuurhistorische waarden te kunnen bepalen is gebruik gemaakt van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel en de Inventarisatie karakteristieke objecten en structuren, 15 kernen in de gemeente Hardenberg opgesteld door Het Oversticht op 22 februari 2021 van de gemeente Hardenberg.

Uit het geo-portaal van de provincie Overijssel blijkt dat zich binnen het plangebied geen panden bevinden met een cultuurhistorische waarde (Rijks-, provinciaal- en/of gemeentelijke monumenten). Daarnaast bevinden zich ook geen karakteristieke objecten en structuren binnen het plangebied op basis van de gemeentelijke inventarisatie.

Binnen het plangebied bevindt zich geen gebieden wat aangewezen is met cultuurhistorische waarden. Wel is het plangebied grotendeels aangeduid met zandlandschap. Specifiek heeft het gebied de kenmerken; kleinschalig bouwlandcomplex, verspreide hoeven, kleinschalig reliëf, houtwallen. Zoals beschreven in paragraaf 2.1 is in de bestaande situatie nog sprake van de oude boomsingels met daarbinnen landbouwgrond.
Met het voornemen wordt zoveel mogelijk de bestaande groenstructuur instand gehouden, zie ook paragraaf 2.2.4. Door het in stand houden van de aanwezige groenstructuur blijft een verwijzing naar de vroegere opzet en gebruik van het landschap, met de specifiek kenmerken van kleinschalig bouwlandcomplex met houtwallen, afleesbaar van het plangebied. Hiermee wordt een zorgvuldige invulling gegeven aan de aanwezige cultuurhistorische landschappelijke waarden in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0018.png"

Figuur 4.6: Uitsnede historische ontwikkelingen en cultuurhistorische waardevolle structuren en elementen, Hardenberg, bewerkt door Rho Adviseurs met blauwe cirkel plangebied (Bron: gemeente Hardenberg)

Direct buiten het plangebied bevinden zich historische structuren die als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. Het gaat daarbij met name om de Jan Weitkamplaan en de Radewijkerbeek:

  • In het geval van de Jan Weitkamplaan betreft het een oude doorgaande route uit de volle en late middeleeuwen (ten minste aanwezig in 1575) die bestaande nederzettingen onderling verbond. De route volgde daarbij hoogtes in het landschap en pleisterplaatsen en tolhuizen en dergelijke. De voorliggende plannen hebben geen invloed op de route van de Jan Weitkamplaan.
  • Met betrekking tot de Radewijkerbeek is sprake van een 'kanaal' uit de moderne tijd. De voorliggende plannen hebben geen invloed op het tracé van de Radewijkerbeek. Met de voorliggende plannen wordt met de bedrijfsbebouwing voldoende afstand gehouden tot de Radewijkerbeek. Met name de bedrijfswoningen worden in de zone langs de Radwijkerbeek geprojecteerd.

Conclusie

Er is geen sprake van onaanvaardbare negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.7 Archeologie

4.7.1 Toetsingskader

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de oude regelingen golden. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod op beschadigen, het vernielen van een rijksmonument of de bescherming van stads- en dorpsgezichten, geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.

Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Het gemeentelijk beleid van de gemeente Hardenberg is verwoord in het Beleidsplan Archeologie (Past2Present, vastgesteld 30 juni 2009). Hierin is aangegeven hoe bij ruimtelijke ingrepen met het bodemarchief moet worden omgegaan. Belangrijk onderdeel van het beleidsplan is de Archeologische beleidskaart. Op basis van deze kaart kan bijvoorbeeld worden vastgesteld of er belangrijke waarden binnen een bepaald gebied aanwezig zijn en of archeologisch onderzoek is gewenst. Ook geeft het beleidsplan enkele aanwijzingen voor de wijze waarop archeologie binnen bestemmingsplannen kan worden meegenomen.

4.7.2 Situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0019.png"

figuur 4.7: Uitsnede archeologische beleidskaart (bron: www.hardenberg.nl/archeologie)

Voor het plangebied geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. Dit houdt in dat voor de betreffende gronden op voorhand géén archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht. Daarbij wordt opgemerkt dat wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen er op grond van artikel 53 van de Erfgoedwet een meldingsplicht geldt.

Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het plan.

4.8 Water

4.8.1 Toetsingskader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

4.8.2 Situatie plangebied

Voor het geldende bestemmingsplan 'Hardenberg, Bedrijventerrein De Boschkamp' is een uitgebreide watertoets opgesteld. De memo is als bijlage 6 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Conclusies en aanbevelingen

In het rapport wordt het volgende geconcludeerd en aanbevolen:

  • De gemiddelde grootste grondwaterstand (GHG )bedraagt circa 7,80 m + NAP. Hiermee dienen de bouw-/ vloerpeilen van de bedrijven minimaal gelijk te zijn aan 8,80 m +NAP, uitgaande van bouwen met kruipruimte. De maaiveldhoogte van het plangebied varieert van ongeveer 8,00 –10,00 m +NAP;
  • Verwacht wordt dat de doorlatendheid van de bodem redelijk tot goed is. Geadviseerd wordt gerichte doorlatendheidsmetingen uit te voeren;
  • Uitgangssituatie is dat er een duurzaam gescheiden watersysteem aangelegd zal worden. Binnen het plangebied wordt gestreefd om al het afstromende hemelwater oppervlak af te laten voeren naar de daarvoor bestemde wadi's en retentievoorzieningen.
    Dit houdt in dat er diverse wadi's aangelegd zullen worden om het hemelwater op te kunnen vangen. Op hoofdlijnen worden in de watertoets drie typen van een wadi onderscheiden. Een tweetal typen van een wadi met een retentie/bergende en infiltrerende functie en een type wadi met een transport en infiltrerende functie;
  • De bergingseis die door waterschap Vechtstromen wordt gehanteerd is vertaald naar het plangebied. De bergingseis bedraagt 78 mm berging en 1,5 ltr/s/ha afvoer naar oppervlaktewater;
  • Op de separaat uit te geven kavels wordt een bergingseis verlangd van 55 mm.
  • De stuw met geknepen afvoer dient nog verder uit gedetailleerd te worden. Dit dient plaats te vinden conform de eisen en randvoorwaarden van het waterschap;
  • Voor het lozen op oppervlaktewater is een lozingsvergunning vereist;
  • Het ontwerp van het vuilwaterriool dient gebaseerd te zijn op de te verwachten lozingshoeveelheid.
  • Geadviseerd wordt om voor het plan een waterhuishoudkundig- en rioleringsplan op te stellen waarbij het nieuw te realiseren rioolgemaal nader uitgewerkt dient te worden al dan niet aangesloten op de aanwezige en te verleggen persleiding;
  • Een belangrijk aandachtspunt is wanneer er voor wordt gekozen voor oppervlakkige afvoer van hemelwater, zoals bij dit plan, er een gedetailleerd hoogteplan uitgewerkt zal moeten worden.

Er wordt een bergingsinspanning verlangt van 55 mm op perceelsniveau, water dat niet geborgen kan worden op perceelsniveau dient oppervlakkig aangeboden te worden direct aansluitend op openbaar gebied. Dit kan bijvoorbeeld gerealiseerd worden met een lijnafwateringsgoot over de volle breedte van de inrit.
Op welke wijze de perceelseigenaar zijn bergingsinspanning levert dient door de gemeente goed gecommuniceerd en begeleid te worden. De stimulans die hiervan uit dient te gaan is dat op bedrijventerreinen ook het nodige groen aangelegd wordt op de uit te geven kavels en niet per definitie (volledig) verhard worden.
Om dit goed te regelen is het vooraf communiceren met toekomstige eigenaren van wezenlijk belang. Om alles ook voor de lange termijn goed te kunnen regelen wordt in de memo aanbevolen om het kavelpaspoort binnen het koopcontract als instrument te benutten om een en ander goed te regelen en verankeren.

Toekomstig watersysteem

In de watertoets wordt plan wordt aangegeven op welke wijze vormgegeven kan worden om een duurzaam gescheiden watersysteem op de locatie te realiseren.

Ontwatering
De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) in het plangebied is circa 7,80 m + NAP bedraagt. Dit houdt in dat de bouw-/ vloerpeilen van de bedrijven minimaal gelijk te zijn aan 8,80 m +NAP, uitgaande van bouwen met kruipruimte. De maaiveldhoogte van het plangebied varieert van ongeveer 8,00 – 10,00 m +NAP. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er een gedeeltelijke ophoging plaats moet vinden om de minimale ontwateringsdiepten te kunnen realiseren.

Infiltratie
Binnen de planlocatie is infiltratie van hemelwater technisch mogelijk. Geadviseerd wordt om op de locaties waar daadwerkelijk infiltratie van hemelwater in de bodem plaats zal gaan vinden de doorlatendheid te bepalen.

Afvalwater
Door de realisatie van het bouwplan zal het aanbod van vuilwater toenemen. De berekende/ geschatte toename bedraagt circa 1 – 30 m³ afvalwater en zal afhankelijk zijn van het type bedrijven. Het afvalwater zal via een nieuw aan te leggen vrijverval riolering met rioolgemaal aangesloten worden op het bestaande rioleringssysteem.
De bestaande persleiding die door het plangebied loopt zal naar alle waarschijnlijkheid een nieuw tracé moeten krijgen aangezien de ligging onder een aantal uit te geven percelen ligt. Nader onderzocht dient te worden of er gebruik gemaakt kan worden van deze persleiding om daar het nieuw te realiseren rioolgemaal op aan te sluiten.

Hemelwater
Als uitgangspunt geldt dat het nieuw verhard oppervlak niet wordt aangekoppeld maar duurzaam gescheiden zal worden. Het vasthouden en bergen van opgevangen hemelwater dient zoveel mogelijk binnen de uit te geven individuele bedrijfspercelen plaats te vinden met 55 mm berging als uitgangspunt. De bergingseis die gehanteerd wordt door Waterschap Vechtstromen is dat een bui overeenkomstig met T = 100 + 10% klimaatverandering (78 mm) geborgen moet kunnen worden binnen de plangrenzen. Deze 78 mm wordt gerekend over die oppervlakken die leiden tot een versnelde afvoer en dus verharde oppervlakken.

Uitgaande dat 55 mm waterberging individueel gerealiseerd dient te worden binnen de uit te geven bedrijfspercelen, dient nog 23 mm (=78 – 55) binnen de plangrenzen geborgen te worden. In de watertoets is een tabel opgenomen met daarin de te realiseren bergingsinspanning op basis van de gekozen uitgangspunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0020.png"

Uit bovenstaand overzicht blijkt dat er voor 1.598 m3 aan bergingscapaciteit/retentie nodig in het openbaar gebied gerealiseerd dient te worden. Binnen het plangebied wordt gestreefd om al het afstromende hemelwater oppervlak af te laten voeren naar de daarvoor bestemde wadi’s en retentievoorzieningen.

De voorgestelde maatregelen zijn onderstaand opgesomd.

- wadi’s met transport en bergende functie 826 m x 0,75 m³/m   =   620 m³  
- wadi’s met transportfunctie 824 m x 0,19 m³/m   =   157 m³  
- retentie-wadi (binnen groencorridor)   =   821 m³  
Totaal retentie   =   1.598 m³  

In de watertoets is een tekening opgenomen met daarop weergegeven de voorgestelde bergingsmaatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0021.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0022.png"

In het stedenbouwkundig plan, zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 1), is bovenstaande tekening verder uitgewerkt. Daarmee is aangetoond dat het mogelijk is om voldoende berging mogelijk te maken binnen het openbaar gebied.

4.8.3 Watertoets

Binnen de nieuwe bestemmingen wordt de aanleg van water, waterinfiltratievoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijke gemaakt. Daarmee is de waterbergende functie binnen het plangebied geborgd. In het kader van de verdere uitwerking zal een en ander nader moeten worden uitgewerkt met de bedrijven die zich in het plangebied zullen gaan vestigen.

Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. De plannen zijn/worden met het waterschap besproken.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Toetsingskader

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm Luchtkwaliteitseisen wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang, daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarde.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.

Daarnaast worden er bestemmingen genoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling, de zogenaamde 'gevoelige bestemmingen'. Uiteraard moet niet alleen bij gevoelige bestemmingen, maar bij alle projecten sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Gelet hierop moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

4.9.2 Situatie plangebied

Met het bestemmingsplan wordt de huidige agrarische bestemming gewijzigd in een bedrijfsbestemming. Een wijziging van de bedrijfsactiviteiten kan leiden tot een toename van verkeer en daarmee gevolgen hebben voor de concentraties luchtverontreinigende stoffen langs de ontsluitende wegen.

De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 886 mvt/etmaal (zie paragraaf 4.11). Voor de berekening wordt uitgegaan van 20% vrachtverkeer. Uit de NIBM-tool blijkt dat de maximale bijdrage NO2 2,33 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,25 µg/m³. De toename van NO2 is boven de grenswaarde van 1,2 µg/m³. Het plan draagt hierdoor mogelijk in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide in de lucht. Een toetsing aan de grenswaarden is derhalve noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0023.png"

Figuur 4.8: Uitsnede NIBM-tool

Om aan de grenswaarden te kunnen toetsen is het noodzakelijk de achtergrondwaarden te achterhalen. Dit is gedaan aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (https://www.cimlk.nl/kaart). De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N343, ten westen van het plangebied. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2021; 11,8 µg/m³ voor NO2, 14,8 µg/m³ voor PM10 en 8,0 µg/m³ voor PM2,5. Om aan de grenswaarden te toetsen is de maximale planbijdrage aan luchtverontreinigende stoffen opgeteld bij de huidige achtergrondwaarden aan luchtverontreinigende stoffen. Hieruit blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen ruim onder de grenswaarden uitkomen en er een goed woon- en leefklimaat blijft gelden in en rond het plangebied.

Tabel 4.2: Toetsing (2020) aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer

Stofcategorie   Maximale planbijdrage (µg/m3)
volgens
NIBM rekentool  
Hoogste achtergrond
concentratie (µg/m3) 2021, (CIMLK)  
Maximaal optredende
concentratie (µg/m3)  
Grenswaarde Wm
(µg/m3)  
NO2   2,33   11,8   14,1   40  
PM10   0,25   14,8   15,1   40  
PM2,5   0,25   8,0   8,3   25  

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. in en rond het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.10 Ecologie

4.10.1 Toetsingskader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in hun natuurgebieden. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningsregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht
Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden te allen tijde de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen, zij de ruimte en tijd moet krijgen een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied verbinden. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000-gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.10.2 Gebiedsbescherming

Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN-gebieden) van belang. Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN), ganzenfoerageergebied of weidevogelgebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden- Reggegebied, ligt op een afstand van circa 7,8 kilometer. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een nieuw bedrijventerrein met bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.2. Gezien de afstand en ligging in stedelijk gebied zijn effecten als vernietiging/areaalverlies, versnippering verandering van de waterhuishouding of verstoring door geluid of licht op voorhand uit te sluiten. Het enige mogelijk relevante ecologische effect betreft vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie.

Stikstofdepositie
Om te berekenen hoe hoog de stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied zal zijn als gevolg van de ontwikkeling, is stikstof onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 7 in de toelichting van dit bestemmingsplan.

Zoals eerder beschreven in deze toelichting wordt het bedrijventerrein in de basis niet aangesloten op het gas, het bedrijventerrein zal hierdoor emissiearm zijn. Zekerheidshalve zijn in de stikstofdepositieberekening twee varianten onderzocht, namelijk een bedrijventerrein aangesloten op het gas en een variant van een bedrijventerrein die niet is aangesloten op het gas.

Uit de stikstofdepositieberekening blijkt dat de gebruiksfase van het bedrijventerrein in de stikstof arme variant niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen en/of leefgebieden ten opzichte van de referentiesituatie (bemest bouwland).
Dat neemt niet weg dat individuele bedrijven met een gasvraag een verzoek kunnen doen om een aansluiting. In die gevallen zullen de bedrijven door middel van een stikstofberekening moeten aantonen dat er geen gevolgen zijn op de relevante gebieden. Om dit te borgen zijn in de planregels regels opgenomen.

Bij de aanlegfase van het bedrijventerrein wordt niet een toename in de stikstofdepositie op enige Natura 2000-gebied verwacht. Daarom kan worden gesteld dat het bestemmingsplan inpasbaar is vanuit het aspect stikstofdepositie, mits wordt gekozen voor de duurzame variant.

4.10.3 Soortenbescherming

Quickscan Wet natuurbescherming
Voor de beoogde ontwikkeling is in de voorbereiding een quickscan ecologie uitgevoerd. De quickscan is als bijlage 8 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.

Uit de quickscan blijkt dat er in en rond het plangebied beschermde soorten zijn aangetroffen of die potentieel aanwezig kunnen zijn, waarvoor nader onderzoek noodzakelijk is. Een en ander is in onderstaand overzicht beknopt weergegeven.

Tabel 4.3: overzicht van aangetroffen en potentieel voorkomende flora en fauna in en rond het plangebied (bron: Quickscan Wet natuurbescherming, Ontwikkeling Bedrijventerrein De Boschkamp te Hardenberg)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00457-OW01_0024.png"

In de quickscan wordt aangegeven dat het planvoornemen zonder bezwaren doorgang kan vinden binnen de kaders van de vigerende natuurwetgeving, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Broedvogels: Werken buiten het broedseizoen (grofweg 15 maart – 15 juli). Als dit niet mogelijk is dan kunnen de werkzaamheden worden uitgevoerd onder begeleiding van een ecoloog.
  • Bos- en steenuil: Vermijd kap boomholten en omliggende bomen, anders is nader onderzoek.
  • Huismus: Nader onderzoek.
  • Vleermuizen (verblijfplaatsen): Nader onderzoek nodig ter plaatse van de bestaande woning en boomholten van de te kappen bomen.
  • Eekhoorn (en boommarter): Geadviseerd wordt om de kap van bomen met holten te voorkomen, anders is nader onderzoek nodig.
  • Egel, grote bosmuis, kleine marterachtigen (en steenmarter): Nader onderzoek is nodig.
  • Licht beschermde en vrijgestelde soorten: Naleven van de zorgplicht.
  • Houtopstanden: Informeer bij de gemeente over houtopstanden.

Bomeninventarisatie
Naar aanleiding van de quickscan is een inventarisatie uitgevoerd van de in het plangebied aanwezige bomen. Op grond van deze inventarisatie is getracht om zoveel mogelijk van de bomen binnen de beoogde verkaveling van het bedrijventerrein te behouden.
De bomeninventarisatie is als bijlage 10 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.

Nader onderzoek
Na aanleiding van de quickscan is een nader ecologisch onderzoek gedaan. Uit de inventarisaties komt naar voren dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het leefgebied van egel en grote bosmuis en dat in de woning een paarverblijfplaats van een gewone dwergvleermuis aanwezig is. Daarnaast is eerder een nest van eekhoorn vastgesteld, waarbij uit het nader onderzoek ook is gebleken dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het leefgebied van eekhoorn. Deze verblijfplaatsen en leefgebieden zijn op basis van de Wet natuurbescherming beschermd; hierdoor is voorafgaand aan de werkzaamheden een ontheffing van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig. In bijlage 9 is het nader ecologisch onderzoek opgenomen.

De benodigde ontheffing is aangevraagd en doorloopt een separaat traject. De voorgenomen ontwikkeling leidt, mits de ontheffing wordt verleend, niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Verkeer

Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid.

Situatie plangebied

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een verkeersparagraaf opgesteld. Deze is als bijlage 11 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling zal leiden tot een verkeerstoename van 886 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde weekdag. Dit komt neer op een verkeerstoename van 1.178 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag.
Op de omliggende kruispunten is naar verwachting ruim voldoende restcapaciteit beschikbaar dat de beoogde verkeerstoename niet zal leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Ook op wegvakniveau is de verkeersintensiteit op de omliggende wegen na planbijdrage nog laag genoeg dat het verkeer probleemloos vlot en veilig kan worden afgewikkeld.
Wel wordt aanbevolen om op de Jan Weitkamplaan maatregelen te nemen om het fietsverkeer aan de zuidzijde verder te scheiden van het gemotoriseerde verkeer. Op deze manier wordt de verkeersveiligheid van fietsers verbeterd.

4.11.2 Parkeren

Toetsingskader

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in het geldend bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg', zoals dat op 17 juli 2018 door de gemeenteraad is vastgesteld voor nagenoeg het volledige grondgebied van de gemeente Hardenberg.

In dit plan is een parkeerregeling opgenomen waardoor de gemeente de mogelijkheid heeft binnen een bestemming te toetsen op parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. Daarbij wordt getoetst aan de gemeentelijke Parkeernormennota Hardenberg (17 juli 2018).

Situatie plangebied

Op grond van deze nota moet de parkeerbehoefte in beginsel op eigen terrein worden opgevangen. In de nota zijn voor verschillende functies parkeernormen opgenomen. Deze normen variëren afhankelijk van het gebied waarbinnen het plangebied ligt. In de Parkeernormennota is uitgegaan van één stedelijkheidsgraad (weinig stedelijk gebied) voor de gehele gemeente Hardenberg. De planlocatie ligt binnen de toekomstige bebouwde kom. Er is geen sprake van een ‘centrum’ of van een ‘schil van een centrum’. Voor het gebiedstype wordt derhalve uitgegaan van ‘rest bebouwde kom'.

In de Parkeernormennota is voor de parkeernormen aansluiting gezocht bij CROW. De parkeernormen variëren in deze publicatie op basis van de concrete functie van het bedrijf. Zo gelden voor arbeidsintensieve bedrijven hogere parkeernormen per 100 m2 bruto-vloeroppervlak dan voor bijvoorbeeld arbeidsextensieve bedrijven. In de regels van dit bestemmingsplan is vastgelegd dat aanvragen voor omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan de actuele beleidsregels waarin parkeernormen zijn vastgelegd. Op dit moment vormt de genoemde Parkeernormennota Hardenberg dus het actuele toetsingskader. Gezien de omvang van de uit te geven kavels is het mogelijk om de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein aan te leggen.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Opzet en toelichting regels

De bestemmingen die in dit bestemmingsplan voorkomen zijn afgestemd op de regeling uit het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen'. Hierbij geldt dat de regeling voor het plangebied is toegespitst op dit initiatief, waarbij de randvoorwaarden uit het beleidskader, de planologische randwaarden als uitgangspunt gelden.

De regels van het bestemmingsplan 'Hardenberg, Bedrijventerrein De Boschkamp' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.1.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven over wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
5.2.2.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

5.2.2.2 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Hardenberg, Bedrijventerrein De Boschkamp' komen verschillende enkelbestemmingen voor. De gronden krijgen de bestemming 'Bedrijventerrein' en 'Groen', 'Verkeer' en 'Wonen'. Er zijn geen dubbelbestemmingen opgenomen.
Hieronder volgt een beschrijving van de in het plan opgenomen bestemmingen.

Bedrijventerrein

De belangrijkste bestemming in dit bestemmingsplan is de bestemming 'Bedrijventerrein'. Binnen deze bestemming is, op basis van een inwaartse milieuzonering, onderscheid gemaakt in verschillende milieucategorieën. Bij afwijking is het mogelijk om bedrijven uit een hogere milieucategorie toe te staan.

Voor gebouwen geldt dat deze de rooilijn niet mogen overschrijden. Op de verbeelding wordt de maximum bouwhoogte aangeduid. In de planregels is evenals het maximum bebouwingspercentage dat geldt voor een bouwperceel opgenomen.

Langs de Radewijkerbeek is op de verbeelding de aanduiding bedrijfswoning opgenomen. Binnen deze strook is per bouwperceel (i.c. per bedrijf) maximaal één bedrijfswoning toegestaan. In de planregels zijn de goot- en bouwhoogte evenals de inhoud gemaximeerd.

Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen ten behoeve van het structurele groen dat aanwezig is in het plangebied. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gerealiseerd.

De bestaande Nieuwe Burgerkampweg is als bestaande weg toegestaan. Het zuidelijke deel is als calamiteitenroute op de verbeelding aangegeven.

Verkeer
De bestemming Verkeer is opgenomen ten behoeve van de interne ontsluitingsweg en de aansluiting van het bedrijventerrein op de Jan Weitkamplaan.

Wonen
De bestaande vrijstaande woningen aan de Jan Weitkamplaan zijn bestemd als wonen.

5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels
5.2.3.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.2.3.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels. Mogelijkheden om af te wijken van het bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen en procedureregels worden behandeld.

5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
5.2.4.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.2.4.2 Slotregel

Tenslotte wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Financiële haalbaarheid
In aanloop van dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad een grondexploitatie vastgesteld. De kosten die gemaakt moeten worden voor de aankoop van de gronden en plankosten worden hierdoor gedekt.

Grondexploitatie
Artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening (hierna: 'Wro') bepaalt dat de gemeenteraad, als er sprake is van één of meerdere aangewezen bouwplannen, verplicht is een exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van grondexploitatie niet anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c 4°, respectievelijk 5° Wro noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, respectievelijk b, c of d Wro noodzakelijk is.

De gronden in het plangebied worden door de gemeente aangekocht. Het kostenverhaal vindt plaats via de gronduitgifte.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De resultaten uit de bestemmingsplanprocedure geven inzicht in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan zijn overigens geen grote maatschappelijke belangen gemoeid. De gronden zijn immers op dit moment al grotendeels bestemd voor bedrijven.

6.2.1 Participatie

Omdat in voorliggende situatie feitelijk sprake is van een nieuwe verkaveling is afgezien van een intensief participatietraject. Aan de hand van de voorliggende plannen is wel persoonlijk contact gezocht met de direct omwonenden om deze van de voorliggende plannen op de hoogte te stellen. Aan de hand van de reacties van omwonenden is het stedenbouwkundig op onderdelen aangepast. Zo is bijvoorbeeld een groenstrook voorzien tussen het bedrijventerrein en de bestaande woningen aan de Jan Weitkamplaan.

6.2.2 Vooroverleg

Omdat de gronden al bestemd zijn voor bedrijven en met de nieuwe herverkaveling geen grote maatschappelijke belangen met het plan zijn gemoeid heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden. Er worden geen provinciale belangen geraakt, zoals NNN en grondwaterbescherming.
De kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan is naar de provincie gestuurd.

De plannen zijn in het kader van de watertoets wel voorgelegd aan het waterschap. De resultaten daarvan zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

6.2.3 Ontwerp-bestemmingsplan

PM

6.2.4 Vastgesteld bestemmingsplan

PM